Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61988CJ0161

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 12 juli 1989.
    Friedrich Binder GmbH & Co. KG tegen Hauptzollamt Bad Reichenhall.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Finanzgericht München - Duitsland.
    Geldigheid van een beschikking betreffende navordering van invoerrechten.
    Zaak 161/88.

    Jurisprudentie 1989 -02415

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1989:312

    61988J0161

    ARREST VAN HET HOF (EERSTE KAMER) VAN 12 JULI 1989. - FRIEDRICH BINDER GMBH & CO KG TEGEN HAUPTZOLLAMT BAD REICHENHALL. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: FINANZGERICHT MUENCHEN - DUITSLAND. - GELDIGHEID VAN EEN BESCHIKKING BETREFFENDE NAHEFFING VAN INVOERRECHTEN. - ZAAK 161/88.

    Jurisprudentie 1989 bladzijde 02415


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    Eigen middelen van Europese Gemeenschappen - Navordering van rechten bij invoer of bij uitvoer - Vergissing van douanekantoor door voor berekening van rechten gebruik te maken van gebruikstarief met louter indicatieve waarde, vooruitlopend op niet tot stand gekomen verlaging van de rechten - Vergissing die marktdeelnemer had kunnen ontdekken - Navordering - Onmogelijkheid van beroep op vertrouwensbeginsel

    ( Verordening nr . 1697/79 van de Raad, artikel 5, lid 2 )

    Samenvatting


    Een marktdeelnemer kan aan artikel 5, lid 2, van verordening nr . 1697/79 niet een recht ontlenen op niet-navordering van invoerrechten, wanneer de vergissing van het douanekantoor, die hem tot voordeel strekte, is begaan doordat dit, in plaats van de in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte communautaire tariefbepalingen toe te passen, zich heeft gehouden aan een nationaal gebruikstarief, dat ten onrechte vooruitliep op een door de Commissie voorgestelde, maar door de Raad afgewezen verlaging van de rechten, aangezien het gaat om een vergissing die hij in de zin van genoemde verordening redelijkerwijze had kunnen ontdekken .

    In de eerste plaats vormen de communautaire tariefbepalingen namelijk vanaf de datum van de bekendmaking ervan in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen het enige positieve recht terzake, dat iedereen geacht wordt te kennen . Een door de nationale autoriteiten opgesteld gebruikstarief vormt enkel een leidraad voor de vervulling van de douaneformaliteiten; het heeft louter indicatieve waarde en kan er in geen geval toe leiden, dat aan de voorrang van het gemeenschapsrecht wordt getornd . In de tweede plaats kan een vergissing betreffende het tarief door een attente marktdeelnemer worden ontdekt door lezing van het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, waarin de relevante bepalingen zijn bekendgemaakt .

    Bovendien kan een professionele marktdeelnemer met als voornaamste werkgebied de in - en uitvoer, met betrekking tot het toe te passen tarief geen gewettigd vertrouwen ontlenen aan een eenvoudig voorstel van de Commissie en aan de opneming ervan in een nationaal gebruikstarief, aangezien het niet onredelijk is van hem te verlangen, dat hij de relevante Publikatiebladen raadpleegt .

    Partijen


    In zaak 161/88,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Finanzgericht Muenchen, in het aldaar aanhangig geding tussen

    Friedrich Binder GmbH & Co . KG, vennootschap naar Duits recht, te Herrenberg,

    en

    Hauptzollamt Bad Reichenhall,

    om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van de beschikking van de Commissie van 5 november 1985, K(85 ) 1732 def ., waarin wordt vastgesteld dat moet worden overgegaan tot navordering van invoerrechten tot een bedrag van 22 917,83 DM over bevroren kersen van oorsprong uit Joegoslavië, die door drie ondernemingen, waaronder Binder, tussen 30 januari 1983 en 5 maart 1983 in de Bondsrepubliek Duitsland waren ingevoerd,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE ( Eerste kamer ),

    samengesteld als volgt : R . Joliet, kamerpresident, Sir Gordon Slynn en G . C . Rodríguez Iglesias, rechters,

    advocaat-generaal : M . Darmon

    griffier : D . Louterman, hoofdadministrateur

    gelet op de schriftelijke en mondelinge opmerkingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J . Sack,

    gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 20 april 1989,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 mei 1989,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij beschikking van 3 mei 1988, ingekomen ten Hove op 3 juni daaraanvolgend, heeft het Finanzgericht Muenchen krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de geldigheid van een op 5 november 1985 tot de Bondsrepubliek Duitsland gerichte beschikking, waarbij de Commissie de navordering van invoerrechten gelastte tot een bedrag van 22 917,83 DM over bepaalde importen door drie Duitse ondernemingen .

    2 Deze vraag is gerezen in een beroep waarmee één van de drie ondernemingen, Friedrich Binder GmbH & Co . KG, een onderneming die zich bezighoudt met de in - en uitvoer, doorvoer en groothandel in fruit en groenten ( hierna : Binder ), de nietigverklaring vordert van drie beschikkingen van het Hauptzollamt Bad Reichenhall ( hierna : het Hauptzollamt ) betreffende de navordering van douanerechten .

    3 Die navorderingen betroffen twaalf partijen bevroren kersen van oorsprong uit Joegoslavië, die Binder tussen 30 januari en 5 maart 1983 in de Bondsrepubliek Duitsland had ingevoerd en in het vrije verkeer had gebracht .

    4 Het destijds geldende tarief voor de invoer in de Gemeenschap van kersen van oorsprong uit Joegoslavië, te weten 13 %, was vastgesteld bij artikel 8 van de Interimovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië betreffende het handelsverkeer en de commerciële samenwerking, die namens de Gemeenschap was goedgekeurd bij verordening nr . 1272/80 van de Raad van 22 mei 1980 ( PB 1980, L 130, blz . 1 ). In een op 16 juli 1982 bij de Raad ingediende ontwerpverordening stelde de Commissie voor om dit tarief van 13 % naar 10,4 % te verlagen .

    5 Dit voorstel was overgenomen in het door de Duitse autoriteiten vastgestelde Gebrauchs-Zolltarif, dat met ingang van 1 januari 1983 van kracht werd . Dienovereenkomstig paste het Hauptzollamt op de betrokken importen een douanetarief van 10,4 % toe .

    6 Aangezien het voorstel van de Commissie niet door de Raad werd aangenomen, corrigeerde het Bondsministerie van Financiën op 9 maart 1983 het in het Gebrauchs-Zolltarif vermelde tarief en stelde het opnieuw vast op 13 %.

    7 Bij drie definitieve aanslagen van 28 en 29 maart en van 13 juni 1983 verlangde het Hauptzollamt van Binder betaling van het verschil met het juiste tarief, te weten 7 992,39 DM, en wel op grond van artikel 2 van verordening nr . 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide ( PB 1979, L 197, blz . 1 ). Daarop diende Binder tegen deze aanslagen een bezwaarschrift in, waarin zij verzocht om af te zien van de navordering van de betrokken rechten .

    8 Artikel 5, lid 2, van verordening nr . 1697/79 van de Raad bepaalt :

    " De bevoegde autoriteiten behoeven niet over te gaan tot navordering van het bedrag van de rechten bij invoer of bij uitvoer dat niet is geheven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken, waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en voldaan heeft aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte ."

    9 Aangezien het bedrag van de betrokken rechten hoger was dan 2 000 ECU, verzocht de Bondsrepubliek Duitsland op 5 juli 1985 de Commissie overeenkomstig artikel 4 van verordening nr . 1573/80 van de Commissie van 20 juni 1980 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van artikel 5, lid 2, van verordening nr . 1697/79 ( PB 1980, L 161, blz . 1 ) om een beslissing, of het in casu gerechtvaardigd was om op grond van artikel 5, lid 2, van verordening nr . 1697/79 van de Raad af te zien van navordering van de betrokken invoerrechten .

    10 Op 5 november 1985 zond de Commissie de Bondsrepubliek Duitsland een afwijzende beschikking . Als motivering voerde zij aan, dat niet was voldaan aan de in artikel 5, lid 2, van verordening nr . 1697/79 bedoelde voorwaarden . De door het douanekantoor begane vergissing met betrekking tot het geldende douanetarief had namelijk redelijkerwijze door de belastingschuldige kunnen worden ontdekt, omdat het juiste tarief van 13 % volgde uit artikel 8 van de Interimovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië, die namens de Gemeenschap was goedgekeurd bij verordening nr . 1272/80 . De importeurs hadden het geldende tarief dus te weten kunnen komen en hadden zonder veel moeite kunnen ontdekken, dat in het Gebrauchs-Zolltarif, een zuiver indicatief document waarop geen beroep kan worden gedaan tegenover het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, een verkeerd tarief stond vermeld .

    11 Op grond van deze beschikking werd het bezwaarschrift van Binder op 27 januari 1986 afgewezen . Vervolgens stelde Binder bij het Finanzgericht Muenchen beroep in tot nietigverklaring van de betwiste navorderingsaanslagen . Zij stelde hiertoe, dat zij had vertrouwd op de in het Gebrauchs-Zolltarif, een officieel document, gepubliceerde gegevens, dat zij bij de berekening van haar prijzen rekening had gehouden met een invoerrecht van 10,4 % en de nagevorderde rechten thans niet meer aan haar klanten kon doorberekenen, en dat men van haar niet kon verlangen, dat zij beter was geïnformeerd over de geldende douanetarieven dan de bevoegde douane-autoriteiten .

    12 Daar het Finanzgericht twijfelde aan de geldigheid van de beschikking van de Commissie van 5 november 1985, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en de volgende prejudiciële vraag gesteld :

    " Is de beschikking van de Commissie van 5 november 1985 ( document K(85 ) 1732 def .) geldig?"

    13 Blijkens de verwijzingsbeschikking heeft de twijfel aan de geldigheid van de beschikking van de Commissie voornamelijk betrekking op de juistheid van het oordeel van de Commissie, dat Binder zonder veel moeite had kunnen ontdekken, dat het in het Gebrauchs-Zolltarif vermelde tarief onjuist was . In dit verband noemt het Finanzgericht met name de moeilijkheid om in het ressort van het betrokken douanekantoor het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen te raadplegen, omdat het er niet beschikbaar is . Het wijst eveneens op de vaste gewoonte van alle betrokkenen om met het Gebrauchs-Zolltarif te werken, dat bijzonder betrouwbaar is, omdat het wordt uitgegeven door het Bondsministerie van Financiën, dat aan de totstandkoming van de tariefregelingen van de Gemeenschap meewerkt . De verwijzende rechter concludeert hieruit, dat het Bondsministerie van Financiën daardoor een bijzondere situatie heeft geschapen waarop de importeurs van de omstreden goederen hebben vertrouwd; in haar beschikking van 5 november 1985 is de Commissie hieraan evenwel voorbijgegaan .

    14 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, het geldende communautaire recht, het procesverloop en de bij het Hof ingediende opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

    15 Er moet eerst aan worden herinnerd, dat artikel 5, lid 2, van verordening nr . 1697/79 de niet-navordering door de bevoegde autoriteiten aan de drie volgende cumulatieve voorwaarden onderwerpt :

    - ten eerste, dat de heffing van de rechten achterwege is gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf;

    - ten tweede, dat de belastingplichtige de vergissing redelijkerwijze niet heeft kunnen ontdekken, waarbij hij zijnerzijds te goeder trouw moet hebben gehandeld;

    - en ten slotte, dat de belastingplichtige heeft voldaan aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte .

    16 Zoals het Hof heeft beslist in het arrest van 22 oktober 1987 ( zaak 314/85, Foto-Frost, Jurispr . 1987, blz . 4199 ), moet deze bepaling aldus worden uitgelegd, dat de belastingplichtige er recht op heeft, dat niet tot navordering wordt overgegaan wanneer aan al deze voorwaarden is voldaan .

    17 Aangezien de Commissie in haar beschikking van 5 november 1985 van mening was, dat niet aan de tweede voorwaarde was voldaan, moet worden onderzocht of de Commissie terecht heeft geoordeeld, dat de vergissing van het douanekantoor door de belastingplichtige redelijkerwijze had kunnen worden ontdekt in de zin van artikel 5, lid 2, van verordening nr . 1697/79 .

    18 Dienaangaande heeft de Commissie aangevoerd, dat het Gebrauchs-Zolltarif louter indicatieve waarde heeft . Het kan dus niet worden ingeroepen tegen het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, dat de geldende communautaire regeling bevat, zonder dat de rechtstreekse toepasselijkheid en de eenvormige toepassing van het gemeenschappelijke douanetarief in gevaar wordt gebracht en zonder dat voorrang wordt gegeven aan een nationaal gebruikstarief boven de van kracht zijnde communautaire douanevoorschriften . Een marktdeelnemer die zich op een dergelijke declaratoire tekst baseert, zou derhalve de gevolgen moeten dragen van een eventuele tegenstrijdigheid tussen die tekst en de geldende communautaire regeling .

    19 In dit verband moet er in de eerste plaats aan worden herinnerd, dat de van toepassing zijnde communautaire tariefbepalingen verplicht in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen moeten worden bekendgemaakt . Vanaf de datum van die bekendmaking vormen zij het enig positieve recht terzake, dat iedereen geacht wordt te kennen . Een gebruikstarief zoals het door de Duitse autoriteiten opgestelde Gebrauchs-Zolltarif vormt dus enkel een leidraad voor de vervulling van de douaneformaliteiten, wat ook blijkt uit de inhoudsopgave ervan . Deze leidraad bevat voor het gemak van alle bij de douanehandelingen betrokken partijen een overzicht van de nationale en de communautaire rechtsregels, waarbij het gemeenschappelijke douanetarief wordt genoemd als één van de basisregelingen . Uit de inhoud van dit gebruikstarief blijkt dus duidelijk, dat deze leidraad slechts een compilatie is van regels die, wat het communautaire recht betreft, reeds eerder in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen zijn bekendgemaakt . Bijgevolg heeft een dergelijk werk alleen maar een louter indicatieve waarde en kan er in geen geval toe leiden, dat aan de voorrang van het gemeenschapsrecht wordt getornd .

    20 Bovendien had een attente marktdeelnemer een vergissing betreffende het tarief als in casu kunnen ontdekken door het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen te lezen, waarin verordening nr . 1272/80 van de Raad is bekendgemaakt . Overigens moet erop worden gewezen, dat het tarief van 13 % het sedert de vaststelling van die verordening van kracht zijnde tarief is en dat een verhoging of verlaging ervan in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen zou zijn gepubliceerd .

    21 Ten slotte moet nog de door de verwijzende rechter overgenomen grief van Binder worden onderzocht, dat het bestaan van een voorstel van de Commissie tot vermindering van het invoerrecht op de invoer in de Gemeenschap van kersen van oorsprong uit Joegoslavië van 13 naar 10,4 % en de opneming van dit tarief door de Duitse autoriteiten, die bij de totstandkoming van het communautair douanetarief betrokken zijn, in het nationale Gebrauchs-Zolltarif, bij de betrokkene een gewettigd vertrouwen zouden hebben gewekt, dat dit tarief van 10,4 % juist was en dat de Commissie bij haar beoordeling geen rekening zou hebben gehouden met deze omstandigheid .

    22 In dit verband moet eraan worden herinnerd, dat Binder een professionele marktdeelnemer is met als voornaamste werkgebied de in - en uitvoer . Een dergelijke onderneming kan met betrekking tot het toe te passen tarief geen gewettigd vertrouwen ontlenen aan het bestaan van het voorstel van de Commissie, waarin dit tarief is vermeld, en aan de opneming ervan in een nationaal gebruikstarief . Het lijkt derhalve niet onredelijk om van die marktdeelnemer te verlangen, dat hij zich door lezing van de desbetreffende Publikatiebladen vergewist van het gemeenschapsrecht dat op zijn transacties van toepassing is, ook al betrof het betrokken tarief in het onderhavige geval enkel produkten van oorsprong uit Joegoslavië en was het vastgesteld bij een internationale handelsovereenkomst tussen de Gemeenschap en Joegoslavië .

    23 Uit het voorafgaande volgt, dat de Commissie terecht heeft geoordeeld, dat in het onderhavige geval niet was voldaan aan de tweede voorwaarde van artikel 5, lid 2, van verordening nr . 1697/79 . De zoëven genoemde vergissing had namelijk redelijkerwijze door Binder kunnen worden ontdekt .

    24 Onder die omstandigheden moet de nationale rechter worden geantwoord, dat bij onderzoek van de gestelde vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van de tot de Bondsrepubliek Duitsland gerichte beschikking van de Commissie van 5 november, document K(85 ) 1732 def ., kunnen aantasten .

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    25 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE ( Eerste kamer ),

    uitspraak doende op de door het Finanzgericht Muenchen bij beschikking van 3 mei 1988 gestelde vraag, verklaart voor recht :

    Bij onderzoek van de gestelde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van de tot de Bondsrepubliek Duitsland gerichte beschikking van de Commissie van 5 november 1985, document K(85 ) 1732 def ., kunnen aantasten .

    Top