EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61988CJ0033

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 30 mei 1989.
Pilar Allué en Carmel Mary Coonan tegen Università degli studi di Venezia.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Pretura unificata di Venezia - Italië.
Vrij verkeer van werknemers - Lectoren vreemde talen.
Zaak 33/88.

Jurisprudentie 1989 -01591

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1989:222

61988J0033

ARREST VAN HET HOF (VIJFDE KAMER) VAN 30 MEI 1989. - PILAR ALLUE EN CARMEL MARY COONAN TEGEN UNIVERSITA DEGLI STUDI DI VENEZIA. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR HET PRETURA UNIFICATA DI VENEZIA. - VRIJ VERKEER VAN WERKNEMERS - DOCENTEN VREEMDE TALEN. - ZAAK 33/88.

Jurisprudentie 1989 bladzijde 01591


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . Vrij verkeer van personen - Afwijkingen - Betrekking in overheidsdienst - Begrip - Deelneming aan uitoefening van overheidsgezag en aan bescherming van algemene belangen van Staat - Lectoren vreemde talen aan universiteiten

( EEG-Verdrag, artikel 48, lid 4 )

2 . Vrij verkeer van personen - Werknemers - Gelijke behandeling - Tewerkstellingsvoorwaarden - Beperking van duur van arbeidsverhouding specifiek voor lectoren vreemde talen aan universiteiten - Verkapte discriminatie - Ontoelaatbaarheid

( EEG-Verdrag, artikel 48, lid 2 )

3 . Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gelijke behandeling - Dekking van sociale zekerheid - Uitsluiting van categorie werknemers die hoofdzakelijk onderdanen van andere Lid-Staten zijn - Ontoelaatbaarheid

( Verordening nr . 1408/71 van de Raad, artikel 3 )

Samenvatting


1 . De betrekking van leraar in het algemeen en van lector vreemde talen aan een universiteit in het bijzonder is geen betrekking in overheidsdienst in de zin van artikel 48, lid 4, EEG-Verdrag daar zij niet behoort tot de betrekkingen die, al dan niet rechtstreeks, deelneming aan de uitoefening van overheidsgezag inhouden en die werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de staat of van andere openbare lichamen, en die derhalve bij de betrokken functionaris een bijzondere band van solidariteit ten opzichte van de staat onderstellen, alsmede een wederkerigheid van rechten en plichten die de grondslag vormen van de nationaliteitsverhouding .

2 . Het beginsel van gelijke behandeling, dat een specifieke uitdrukking heeft gevonden in artikel 48, lid 2, EEG-Verdrag, verbiedt niet enkel openlijke discriminaties op grond van nationaliteit, maar ook alle verkapte vormen van discriminatie, die door toepassing van andere onderscheidingscriteria in feite tot hetzelfde resultaat leiden en verzet zich tegen de toepassing van een nationale bepaling die een limiet stelt aan de duur van de arbeidsverhouding tussen universiteiten en lectoren vreemde talen, wanneer een dergelijke limiet voor andere werknemers in beginsel niet bestaat .

3 . Artikel 3 van verordening nr . 1408/71 verzet er zich tegen, dat een bepaalde, hoofdzakelijk uit onderdanen van andere Lid-Staten bestaande categorie werknemers, zoals de lectoren vreemde talen aan universiteiten, wordt uitgesloten van het stelsel van sociale zekerheid in een Lid-Staat, waar de andere werknemers van die Lid-Staat als regel wel onder vallen .

Partijen


In zaak 33/88,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Pretura unificata te Venetië, in het aldaar aanhangig geding tussen

P . Allué en C . M . Coonan

en

Università degli studi di Venezia,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 48, leden 2 en 4, EEG-Verdrag en artikel 3 van verordening ( EEG ) nr . 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen ( gecodificeerde versie, PB 1983, L 230, blz . 8 ),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE ( Vijfde kamer ),

samengesteld als volgt : R . Joliet, kamerpresident, Sir Gordon Slynn, J . C . Moitinho de Almeida, G . C . Rodríguez Iglesias en M . Zuleeg, rechters,

advocaat-generaal : C . O . Lenz

griffier : D . Louterman, hoofdadministrateur

gelet op de opmerkingen ingediend door :

- P . Allué en C . M . Coonan, verzoeksters in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door F . Capelli, advocaat te Milaan, en M . Virgilio, advocaat te Bologna,

- de Italiaanse regering, ter terechtzitting vertegenwoordigd door L . Ferrari Bravo, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, als gemachtigde, bijgestaan door P . G . Ferri, avvocato dello stato,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E . Traversa, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 14 december 1988,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 februari 1989,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 21 december 1987, ingekomen bij het Hof op 29 januari 1988, heeft de Pretura unificata te Venetië ( arbeidskamer ) krachtens artikel 177 EEG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 48, leden 2 en 4, en 51 EEG-Verdrag en artikel 3 van verordening ( EEG ) nr . 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd ( PB 1983, L 230, blz . 8 ).

2 Deze vragen zijn gerezen in een geschil tussen P . Allué, van Spaanse nationaliteit, en C . M . Coonan, van Britse nationaliteit, enerzijds, en de Università degli studi di Venezia anderzijds, waar verzoeksters van 1980 tot 1986 lector vreemde talen waren . Bij de aanvang van het academiejaar 1986-1987 deelde de universiteit hun mee, dat zij, gelet op artikel 28 van presidentieel decreet nr . 382 van 11 juli 1980 ( hierna : het DPR ), hun arbeidsovereenkomst niet kon verlengen . Volgens de derde alinea van dat artikel "is de geldigheidsduur van de in de eerste alinea bedoelde overeenkomsten (( betreffende de aanstelling van lectoren vreemde talen )) beperkt tot het academiejaar waarvoor zij zijn afgesloten; zij kunnen gedurende ten hoogste vijf jaar telkens voor één jaar worden verlengd ".

3 Daarop wendden de betrokkenen zich tot de nationale rechter, waar zij, kort samengevat, vorderden : een verklaring voor recht, dat hun arbeidsverhouding met de universiteit een privaatrechtelijk karakter heeft; veroordeling van de universiteit tot betaling van het verschil tussen de door hen ontvangen beloning en die welke verschuldigd was op basis van de salarisschaal van voor bepaalde tijd aangestelde adjunct-hoogleraren; erkenning van hun recht, sedert het ontstaan van de arbeidsverhouding, op uitkeringen van sociale zekerheid en verplichte verzekering; een verklaring voor recht, dat de tussen partijen gesloten overeenkomst een overeenkomst voor onbepaalde duur is; nietigverklaring van de voor de duur ervan voorziene limiet, en veroordeling van de universiteit tot betaling van hun salaris vanaf 1 november 1986 . Subsidiair vorderden zij, dat de universiteit zou worden veroordeeld om hun per 1 november 1986 weer in dienst te nemen, alsmede een verklaring dat de door hen tot staving van hun beroep tegen artikel 28, derde alinea, van voornoemd DPR opgeworpen exceptie van ongrondwettigheid niet kennelijk ongegrond is .

4 De nationale rechter heeft besloten de behandeling van de zaak te schorsen totdat het Hof uitspraak zal hebben gedaan over de volgende prejudiciële vragen :

"a ) Is een nationale wettelijke regeling van een Lid-Staat, die de werkzaamheden van lectoren vreemde talen aan een bijzondere regeling onderwerpt met betrekking tot de duur van de overeenkomsten - een beperking in de tijd -, terwijl de overige werknemers van de staat in het algemeen een vaste betrekking hebben ingevolge wet nr . 230 van 18 april 1962 en de onderhavige betrekking geen bijzonderheden vertoont op grond waarvan een uitzondering op dat beginsel gerechtvaardigd zou zijn, verenigbaar met artikel 48, lid 4, EEG-Verdrag, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie ( arrest van 17 december 1980 ), nu de onderhavige betrekking geen al dan niet rechtstreekse deelneming aan de uitoefening van overheidsgezag inhoudt en geen werkzaamheden omvat strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de staat?

b ) Verzet artikel 48, lid 2, EEG-Verdrag zich tegen een interne wettelijke regeling van een Lid-Staat en/of een privaatrechtelijke overeenkomst die de duur van de betrekking beperkt tot een tevoren vastgestelde termijn van vijf jaar, nu het vrije verkeer van werknemers binnen de Lid-Staten de afschaffing impliceert en vereist van iedere discriminatie en een afwijking van de algemene regel van nationaal recht inzake de duur van arbeidsverhoudingen discriminerend moet worden geacht? Is het ontbreken van sociale zekerheid, uitdrukkelijk bedongen in de overeenkomsten waarbij de onderhavige arbeidsverhoudingen tot stand zijn gekomen, verenigbaar met de rechten van migrerende werknemers op het gebied van de sociale zekerheid, gelet op de uitlegging door het Hof van Justitie van verordening nr . 1408/71 in verband met artikel 51 EEG-Verdrag?"

5 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, het juridisch kader van het hoofdgeding en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

De eerste vraag

6 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de betrekking van lector vreemde talen aan een universiteit is te beschouwen als een betrekking in overheidsdienst in de zin van artikel 48, lid 4, EEG-Verdrag, zodat de toegang ertoe aan onderdanen van andere Lid-Staten kan worden geweigerd .

7 Dienaangaande zij opgemerkt dat, gelijk het Hof overwoog in zijn arrest van 3 juli 1986 ( zaak 66/85, Lawrie-Blum, Jurispr . 1986, blz . 2121 ), de betrekking van leraar niet behoort tot de betrekkingen die, al dan niet rechtstreeks, deelneming aan de uitoefening van overheidsgezag inhouden en die werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de staat of van andere openbare lichamen, en die derhalve bij de betrokken functionaris een bijzondere band van solidariteit ten opzichte van de staat onderstellen, alsmede een wederkerigheid van rechten en plichten die de grondslag vormen van de nationaliteitsverhouding .

8 Volgens vaste rechtspraak van het Hof ( onder meer het arrest van 16 juni 1987, zaak 225/85, Commissie/Italië, Jurispr . 1987, blz . 2625 ) kan bovendien artikel 48, lid 4, EEG-Verdrag ook wanneer het gaat om betrekkingen in overheidsdienst in de zin van dat artikel, geen rechtvaardiging opleveren voor discriminerende maatregelen op het gebied van de bezoldiging of andere arbeidsvoorwaarden jegens werknemers uit andere Lid-Staten, die eenmaal tot de overheidsdienst zijn toegelaten .

9 Mitsdien moet op de eerste prejudiciële vraag worden geantwoord, dat de betrekking van lector vreemde talen aan een universiteit geen betrekking in overheidsdienst in de zin van artikel 48, lid 4, EEG-Verdrag is .

De tweede vraag

10 Met het eerste onderdeel van zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 48, lid 2, EEG-Verdrag zich verzet tegen de toepassing van een bepaling van nationaal recht, die de duur van de arbeidsverhouding tussen universiteiten en lectoren vreemde talen beperkt, terwijl een dergelijke beperking in beginsel niet voor andere werknemers geldt .

11 Dienaangaande zij opgemerkt, dat het beginsel van gelijke behandeling, dat een specifieke uitdrukking heeft gevonden in artikel 48, lid 2, EEG-Verdrag, niet enkel openlijke discriminaties op grond van nationaliteit verbiedt, maar ook alle verkapte vormen van discriminatie, die door toepassing van andere onderscheidingscriteria in feite tot hetzelfde resultaat leiden ( zie onder meer het arrest van 15 januari 1986, zaak 41/84, Pinna, Jurispr . 1984, blz . 1 ).

12 De bij de in geding zijnde wettelijke regeling ingevoerde beperking van de duur van de betrekking van lector vreemde talen aan een universiteit wordt weliswaar toegepast ongeacht de nationaliteit van de betrokken werknemer, doch treft niettemin voornamelijk werknemers die onderdaan zijn van andere Lid-Staten . Blijkens de door de Italiaanse regering overgelegde cijfers heeft immers slechts 25 % van de lectoren vreemde talen de Italiaanse nationaliteit .

13 Ter rechtvaardiging van de in het hoofdgeding bestreden wettelijke regeling voert de Italiaanse regering aan, dat deze voor de universiteiten het enige middel is om lectoren vreemde talen met een bijdetijdse theoretische en praktische kennis van de door hen onderwezen moedertaal te kunnen aantrekken .

14 Dienaangaande moet erop worden gewezen, dat het gevaar dat men het contact met de moedertaal verliest, kleiner is geworden door de intensieve culturele uitwisseling en de vele communicatiemogelijkheden, en dat de universiteiten verder in elk geval de mogelijkheid hebben het kennisniveau van hun lectoren te controleren . Overigens kan een lector, die gedurende zes jaar bij een universiteit werkzaam is geweest, ingevolge de betrokken wettelijke regeling door een andere universiteit in dezelfde Lid-Staat worden aangesteld . De beperking van de duur van de werkzaamheid kan dus niet gerechtvaardigd zijn op de grond die de Italiaanse regering aanvoert .

15 De Italiaanse regering betoogt voorts, dat de bestreden regeling haar rechtvaardiging vindt in de omstandigheid dat een docent enkel een vaste betrekking kan worden gegarandeerd wanneer hij over bijzondere bekwaamheden beschikt, blijkende uit het feit dat hij voor de examens van een vergelijkend onderzoek is geslaagd . Dit zou echter niet het geval zijn bij lectoren vreemde talen .

16 Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat het maximum van zes jaar gedurende welke de hierbedoelde werkzaamheden mogen worden uitgeoefend, niet noodzakelijk is om de universiteiten in staat te stellen, de overeenkomst met onbekwaam gebleken docenten op te zeggen . Een dergelijk maximum bestaat niet voor hoogleraren die op overeenkomst zijn aangesteld en die eveneens een onderwijstaak hebben zonder dat zij aan een vergelijkend onderzoek hebben deelgenomen . Hoewel zij in beginsel voor drie jaar worden aangesteld, kan het Ministerie van Onderwijs in hun geval afwijkingen toestaan ( artikel 25, zevende alinea, van het DPR ).

17 Volgens de Italiaanse regering is de bestreden bepaling ten slotte gerechtvaardigd wegens de noodzaak, het aantal lectoren vreemde talen aan te passen aan de behoeften van de universiteiten, die afhangen van het aantal studenten . Deze doelstelling van behoorlijk bestuur kan echter ook met andere middelen worden bereikt, met name door de overeenkomsten met overbodig geworden lectoren niet te verlengen, overeenkomstig artikel 28, derde alinea, van het DPR .

18 Uit het voorgaande volgt, dat geen van de onderzochte gronden de beperking van de arbeidsverhouding van lectoren vreemde talen, en dus van de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling, vermag te rechtvaardigen .

19 Mitsdien moet op het eerste onderdeel van de tweede prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 48, lid 2, EEG-Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen de toepassing van een nationale bepaling die een limiet stelt aan de duur van de arbeidsverhouding tussen universiteiten en lectoren vreemde talen, wanneer een dergelijke limiet voor andere werknemers in beginsel niet bestaat .

20 Met het tweede onderdeel van de tweede prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de bepalingen van verordening nr . 1408/71 aldus moeten worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen bedingen in overeenkomsten inzake aanstelling van lectoren vreemde talen door een universiteit van een Lid-Staat, inhoudende dat de betrokkenen niet vallen onder de dekking van de sociale zekerheid die andere werknemers wel genieten .

21 Op dit punt kan worden volstaan met vast te stellen, dat sociale-zekerheidsregelingen het beginsel van gelijke behandeling in acht dienen te nemen, dat een specifieke uitdrukking heeft gevonden in artikel 3 van verordening nr . 1408/71 . Dit beginsel wordt miskend wanneer een bepaalde, hoofdzakelijk uit onderdanen van andere Lid-Staten bestaande categorie werknemers wordt uitgesloten van het stelsel van sociale zekerheid in een Lid-Staat, waar de andere werknemers van die Lid-Staat als regel wel onder vallen .

22 Mitsdien moet op het tweede onderdeel van de tweede prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 3 van verordening nr . 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zich verzet tegen bedingen in een overeenkomst inzake aanstelling van lectoren vreemde talen door een universiteit van een Lid-Staat, inhoudende dat de betrokkenen niet vallen onder de dekking van de sociale zekerheid die andere werknemers wel genieten .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

23 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE ( Vijfde kamer ),

uitspraak doende op de door de Pretura unificata te Venetië bij beschikking van 21 december 1987 gestelde vragen, verklaart voor recht :

1 ) De betrekking van lector vreemde talen aan een universiteit is geen betrekking in overheidsdienst in de zin van artikel 48, lid 4, EEG-Verdrag .

2 ) Artikel 48, lid 2, verzet zich tegen de toepassing van een nationale bepaling die een limiet stelt aan de duur van de arbeidsverhouding tussen universiteiten en lectoren vreemde talen, wanneer een dergelijke limiet voor andere werknemers in beginsel niet bestaat .

3 ) Artikel 3 van verordening nr . 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, verzet zich tegen bedingen in een overeenkomst inzake aanstelling van lectoren vreemde talen door een universiteit van een Lid-Staat, inhoudende dat de betrokkenen niet vallen onder de dekking van de sociale zekerheid die andere werknemers wel genieten .

Top