EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022SC0602

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE Landverslag 2022 - België bij Aanbeveling voor een AANBEVELING VAN DE RAAD over het nationale hervormingsprogramma 2022 van België en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma 2022 van België

SWD/2022/602 final

Brussel, 23.5.2022

SWD(2022) 602 final

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE

Landverslag 2022 - België

bij

Aanbeveling voor een AANBEVELING VAN DE RAAD

over het nationale hervormingsprogramma 2022 van België en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma 2022 van België

{COM(2022) 602 final} - {SWD(2022) 640 final}


   

Momentopname van de economie en de werkgelegenheid

België maakt een periode van sterk economisch herstel door...

De Belgische economie leverde goede prestaties vóór de COVID-19-crisis, maar werd hard getroffen door de pandemie. In de vijf jaar die aan de pandemie voorafgingen, groeide het reële bbp van België met gemiddeld 1,8 % per jaar, iets minder dan de eurozone, waardoor het trage herstel na de wereldwijde financiële recessie tot het verleden behoorde. In 2020 leidden de beperkingen op economische activiteiten tot een daling van het Belgische reële bbp met 5,7 % (zie grafiek 1.1), en de consumptieve bestedingen daalden met maar liefst 8,2 %, iets meer dan in de eurozone.

Grafiek 1.1:    Reële bbp-groei, overheidsschuld en nominaal saldo in % van het bbp

 

Bron: Europese Commissie

De Belgische economie heeft zich sterk hersteld dankzij doortastende overheidsmaatregelen ter bescherming van bedrijven en werkgelegenheid. De steunmaatregelen van de overheid, met name de Belgische regeling voor werktijdverkorting ( 1 ) (zie bijlage 3), hebben het inkomen van huishoudens beschermd, terwijl de beperkende maatregelen voor de indamming van het virus tot een sterke stijging van de spaarquote hebben geleid. De werkgelegenheid is in 2020 stabiel gebleven terwijl de werkgelegenheidsgroei in 2021 krachtig is hervat en het niveau van vóór de COVID-19-crisis heeft bereikt. Als gevolg daarvan zijn de bestedingen van de huishoudens sterk hersteld zodra de beperkingen soepeler werden. De werkloosheid steeg in 2020 lichtjes tot 5,8 %, en tot 6,3 % in 2021. Het werkloosheidscijfer zal naar verwachting verbeteren tot 5,8 % in 2022. Dankzij bedrijfsondersteunende maatregelen zijn de faillissementen op een laag niveau gebleven, ongeveer 30 % onder het niveau van vóór de crisis. Ook de investeringen en de buitenlandse handel hebben zich snel hersteld en overtroffen begin 2021 al het niveau van vóór de crisis. Over het geheel genomen is de reële bbp-groei teruggelopen tot 6,2 % in 2021, boven het EU-gemiddelde van 5,9 %.

De Russische invasie van Oekraïne verstoort de vooruitzichten voor 2022. Het herstel zal zich naar verwachting voortzetten, zij het in een trager tempo, met de verdere versoepeling van de beperkingen in 2022. Het hoge inflatieniveau en de daling van het consumentenvertrouwen zullen naar verwachting de groei van de particuliere consumptie en de investeringen van huishoudens afremmen. Onzekerheid, hoge kosten als gevolg van inputprijzen en lonen en beperkingen aan de aanbodzijde zullen naar verwachting wegen op de bedrijfsinvesteringen. Anderzijds kunnen de faciliteit voor herstel en veerkracht en de energietransitie de bruto-investeringen in vaste activa ondersteunen. Voorts wordt voor 2022 een vertraging van de groei van in- en uitvoer verwacht, als gevolg van minder gunstige ontwikkelingen in de wereldhandel. Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie wordt verwacht dat het bbp zal groeien met 2 % in 2022 en 1,8 % in 2023.

De hoge inflatie drijft de nominale lonen omhoog, terwijl de stijging de afgelopen jaren matig was. Als gevolg van de stijgende energieprijzen en het economisch herstel zal de algemene inflatie in 2022 naar verwachting sterk stijgen. De Belgische regering heeft tijdelijke steunmaatregelen vastgesteld om de gevolgen van de energiekosten voor huishoudens te verzachten, waaronder de uitbreiding van het sociaal tarief tot een groter aantal begunstigden, accijns- en btw-verlagingen, en eenmalige kortingen op de factuur voor elektriciteit en stookolie. Voorts moet het systeem van automatische loonindexering werknemers helpen hun koopkracht te behouden. Volgens ramingen van de Belgische Centrale Raad voor het Bedrijfsleven zou de loonkloof in de periode 2020-2022 echter stijgen met 1,2 % ten opzichte van de buurlanden.

Tekorten aan arbeidskrachten dreigen de verdere economische groei te belemmeren. De vacaturegraad bereikte in het vierde kwartaal van 2021 een historisch hoog niveau van 4,7 %, een van de hoogste in de EU. Werkgevers melden dat zij moeilijk mensen vinden met de juiste vaardigheden. Bij de vrije, technische en wetenschappelijke beroepen en in sectoren als gezondheidszorg, bouw, onderwijs en opleiding zijn er aanzienlijke tekorten. België vertoonde in 2021 een niveau van discrepantie tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden dat tot de hoogste van de EU behoort( 2 ).

De particuliere schuldenlast blijft hoog. De schuld van de Belgische niet-financiële vennootschappen is hoog, maar weerspiegelt in sterke mate de grensoverschrijdende intragroepsleningen, waardoor de risico's beperkt blijven. De schuldenlast van de huishoudens, die hoofdzakelijk toe te schrijven is aan hypotheekschuld, bleef in 2021 stijgen als gevolg van een positieve nettokredietstroom. Verwacht kan worden dat de maatregelen van de Nationale Bank van België om banken beter bestand te maken tegen risico’s in verband met vastgoedmarkten, deze risico’s hebben beperkt (Europees Comité voor systeemrisico’s, 2022) (zie bijlage 16).

De stijging van de huizenprijzen wijst op toenemende kwetsbaarheden op de huizenmarkt. De huizenprijzen zijn de afgelopen jaren de hoogte ingegaan en zijn in 2021 met 7,1 % gestegen. Het risico op overwaardering is toegenomen en bedraagt nu meer dan 20 %( 3 ). Dit is vooral van belang uit het oogpunt van de betaalbaarheid van huisvesting.

... maar de overheidsfinanciën zijn verslechterd...

De grootschalige steun aan de economie in de nasleep van de pandemie heeft de overheidsfinanciën onder extra druk gezet. Door de terugval van de economische activiteit en de maatregelen van de regering om de sociaal-economische gevolgen van de pandemie te verzachten is het overheidstekort gestegen van 2 % van het bbp in 2019 tot 9 % in 2020. In 2021 resulteerden de geleidelijke afschaffing van de crisismaatregelen en de hogere inkomsten als gevolg van het economisch herstel tot een verbetering van het begrotingstekort tot 5,5 %. Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie zou het begrotingstekort op een aanhoudend hoog niveau blijven, namelijk 5 % in 2022 en 4,4 % in 2023 (zie bijlage 18), ondanks de intrekking van de meeste COVID-19-maatregelen. De tijdelijke overheidsmaatregelen naar aanleiding van de scherpe stijging van de energieprijzen in 2022, de automatische indexering van de overheidslonen en de sociale uitkeringen in reactie op de inflatie, de extra defensie-uitgaven en de instroom van vluchtelingen uit Oekraïne zullen op korte termijn verder op de overheidsfinanciën wegen.

De verwachte overheidstekorten in 2022 en 2023 zijn ook het gevolg van hogere niet-tijdelijke lopende uitgaven. De stijging van de niet-tijdelijke lopende uitgaven in de periode 2022-2023 wordt niet alleen veroorzaakt door de automatische indexering van de lonen van het overheidspersoneel en van de sociale uitkeringen, maar ook door de toenemende kosten van de vergrijzing en de permanente maatregelen die de regering tijdens de pandemie heeft genomen (bv. een verhoging van de minimumpensioenen en van de lonen in de gezondheidszorg). Bij gebrek aan significante compenserende begrotingsmaatregelen verklaren deze structureel stijgende lopende uitgaven voor een deel de verwachte verslechtering van de overheidsfinanciën ten opzichte van de prognoses van vóór de pandemie.

De hoge schuldquote van België zal zich naar verwachting niet op middellange termijn stabiliseren. Door het opverende bbp en het dalende overheidstekort is de schuldquote in 2021 teruggedrongen tot ongeveer 108 % van het bbp (tegen ongeveer 113 % van het bbp in 2020). Volgens de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie zou deze quote vervolgens stabiliseren op ongeveer 107,5 % in 2022-2023 als gevolg van een aanhoudend overheidstekort. Bij ongewijzigd beleid zou de overheidsschuld de komende tien jaar stijgen tot ongeveer 117 % van het bbp in 2032 (zie bijlage 19). De recente verlenging van de looptijd van de overheidsschuld zal het effect van hogere rentetarieven op de korte termijn verzachten. De mate van kwetsbaarheid verschilt echter per overheidsentiteit, aangezien er grote verschillen zijn in termen van tekorten en schuldniveaus.

De begrotingscoördinatie tussen de verschillende overheidsniveaus is nog niet doeltreffend. De samenwerkingsovereenkomst van december 2013, die tot doel had de begrotingscoördinatie van alle overheidsentiteiten (federaal niveau en deelgebieden) te waarborgen, is niet volledig ten uitvoer gelegd in de praktijk. Met name de in de stabiliteitsprogramma’s gepresenteerde begrotingsdoelstellingen werden doorgaans niet door de federale, gewest- en gemeenschapsregeringen goedgekeurd, wat leidde tot het ontbreken van een geloofwaardige meerjarige begrotingsplanning (zie ook bijlage 11).

... en sommige structurele uitdagingen zijn nog altijd niet aangepakt

De Belgische arbeidsmarkt wordt nog steeds gekenmerkt door een relatief lage participatiegraad (mensen die werken of werk zoeken) en blijvende regionale verschillen in werkloosheid. In 2021 blijft de arbeidsparticipatie nog steeds onder het EU-gemiddelde (70,6 % tegenover 73,1 %). Slechte arbeidsmarktresultaten, met name voor kwetsbare groepen( 4 ), houden verband met negatieve financiële prikkels om te werken, een beperkte doeltreffendheid van activeringsmaatregelen om werklozen aan werk te helpen, een gebrek aan passende vaardigheden, een geringe aantrekkelijkheid van sommige laaggeschoolde beroepen vanwege de arbeidsomstandigheden, discriminatie en een lage effectieve pensioenleeftijd. Wat de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten (zie bijlage 12) betreft, leveren discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden, grote ongelijkheden in het onderwijs, een laag niveau van basis- en digitale vaardigheden onder kansarme jongeren en een beperkte deelname aan volwasseneneducatie( 5 ) in België grote uitdagingen op, ook met het oog op de groene en digitale transitie. De werkloosheid vertoont opvallende regionale verschillen, met in 2021 een piek van 12,4 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ten opzichte van 6,3 % in heel België (zie bijlage 15).

De arbeidsproductiviteit in België behoort tot de hoogste van de EU, maar de groei ervan wordt gehinderd door een aantal zwakke punten. Het land presteert beter dan de buurlanden op het gebied van arbeidsproductiviteit (zie tabel 1.1), hoewel sommige landspecifieke kenmerken, zoals grote discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden (zie hieronder), enigszins inefficiënte steunregelingen voor onderzoek en ontwikkeling en beperkte verspreiding van innovatie (zie bijlage 9) de verdere groei van de arbeidsproductiviteit belemmeren. De zwakke groei van de arbeidsproductiviteit heeft gevolgen voor de niet-marktdienstensector. Dit kan deels worden toegeschreven aan het relatief lage niveau van immateriële investeringen in professionele en wetenschappelijke diensten, die achterblijven ten opzichte van het EU-gemiddelde.

Tabel 1.1:    Gemiddelde jaarlijkse groei van de arbeidsproductiviteit per uur in %, 2012-2020

 

Bron: Belgische Raad voor de Productiviteit

Hoge regeldruk en administratieve complexiteit belemmeren de groei in verschillende sectoren. De uittredings- en toetredingspercentages van bedrijven behoren tot de laagste in de EU, met name in de dienstensectoren, die af te rekenen hebben met een hoge regeldruk. Toegangsbeperkingen voor bepaalde beroepen kunnen ongerechtvaardigde inkomens meebrengen en tot tekorten leiden. De combinatie van zware regelgeving, hoge loonkosten en een starre arbeidsmarkt weegt op de prestaties van de retailsector, waar de prijzen gemiddeld hoger zijn dan in de buurlanden (zie bijlage 10).

België zal nog voor aanzienlijke uitdagingen staan, wil het zijn economie klimaatbestendiger en duurzamer maken. Er moeten nog steeds zware inspanningen worden geleverd om de emissies in de vervoers- en de bouwsector terug te dringen. Een betrekkelijk klein deel van de werknemers werkt in de groene economie (0,8 % tegenover 2,1 % in de EU). Gezien het huidige niveau van energieverbruik en het aandeel hernieuwbare energie in de energiemix gaapt er een grote kloof ten opzichte van het huidige streefcijfer voor hernieuwbare energie voor 2030 en de verwachte behoeften om de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050 te halen. Er zullen bijkomende transformatieve investeringen en beleidsmaatregelen nodig zijn om met het oog op 2030 verdere verbeteringen op het gebied van elektriciteitsproductie, huisvesting (verwarming en koeling) en vervoer te ondersteunen. De groene transitie vereist ook dat de beroepsbevolking bijgeschoold en omgeschoold wordt om het grote potentieel voor het scheppen van hoogwaardige banen te benutten (zie bijlage 6).

België presteert relatief goed op het gebied van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN, hoewel meer kan worden gedaan om de milieuduurzaamheid ervan te verbeteren. België loopt echter nog steeds achter op het gebied van leven op het land (SDG 15), schoon water (SDG 6) en betaalbare en schone energie (SDG 7). Wat de digitale transitie betreft, wint België op veel gebieden terrein (zie bijlage 8), maar de versterking van digitale vaardigheden blijft een uitdaging (SDG 4) (zie bijlage 1).

Het herstel- en veerkrachtplan komt op gang

Het Belgische herstel- en veerkrachtplan is een hulp om verschillende uitdagingen aan te pakken. Het plan omvat hervormingen en investeringen om de groene en digitale transitie te stimuleren (zie bijlage 2). De geplande maatregelen hebben betrekking op pensioenen, uitgaventoetsingen, arbeidsmarkten, onderwijs en vaardigheden, alsmede onderzoek en innovatie. Met een geraamde toewijzing van 5,9 miljard EUR aan subsidies (1,29 % van het bbp in 2019) vertegenwoordigt het herstel- en veerkrachtplan echter maar een gedeelte van de vastgestelde investeringsbehoeften in België. Om deze behoeften verder aan te pakken werden op verschillende overheidsniveaus aanvullende herstelplannen aangenomen.

Het herstel- en veerkrachtplan is sterk gericht op maatregelen die bijdragen tot de groene transitie. Met 50 % van de uitgaven voor de klimaattransitie scoort het herstel- en veerkrachtplan een stuk beter dan het verplichte streefcijfer van 37 %. Het omvat belangrijke investeringen en hervormingen om de energie-efficiëntie van openbare gebouwen (meer dan 1 miljoen m² te renoveren) en woningen (meer dan 200 000 m²) te verbeteren en het gebruik van koolstofarme verwarmingsoplossingen en investeringen in netwerken voor hernieuwbare warmte te stimuleren. Het plan zal ook innovatieve energietechnologieën stimuleren die gericht zijn op het koolstofvrij maken van de industrie. Het bevat een reeks maatregelen voor aanpassing van het regelgevingskader om de markt voor groene waterstof te ontwikkelen en onderzoek en ontwikkeling alsook investeringen in de waterstofwaardeketen, met inbegrip van het transport ervan, te stimuleren. Voorts zijn steunmaatregelen gepland om multimodaal vervoer te stimuleren, het spoor te verbeteren en de stedelijke infrastructuur te ontwikkelen, het grote wagenpark van bedrijfswagens en openbare bussen te elektrificeren en de uitrol van meer dan 78 000 laadstations te versnellen. Er zijn ook investeringen gepland om het waterbeheer te verbeteren en de weerbaarheid tegen klimaatverandering (onder meer tegen overstromingen) te vergroten, naast hervormingen en investeringen om de circulaire economie verder te stimuleren.

België boekt vooruitgang bij de uitvoering van groene transitiemaatregelen in het herstel- en veerkrachtplan. De eerste maatregelen zijn van start gegaan of zitten in de pijplijn. Het gaat onder meer om de goedkeuring van de wet tot hervorming van de belastingregeling voor bedrijfswagens, de goedkeuring van het kader voor oplaadinfrastructuur in Vlaanderen en de lancering van oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van waterstoftechnologieën in Vlaanderen en Wallonië. In de verschillende gewesten en gemeenschappen wordt gewerkt aan de hervorming van de energiesubsidieregelingen voor de renovatie van huizen en andere gebouwen. Een volledige beoordeling van de uitvoering van de maatregelen in het kader van het herstel- en veerkrachtplan zal plaatsvinden zodra België het desbetreffende betalingsverzoek heeft ingediend.

De aan de gang zijnde uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan zal de digitale transitie helpen versnellen. Met 27 % van de bestedingen die naar de klimaattransitie gaan, scoort het herstel- en veerkrachtplan boven het verplichte streefcijfer van 20 %. Er worden investeringen en hervormingen gepland om digitalisering, met inbegrip van 5G-paraatheid, te versnellen of mogelijk te maken. Hervormingen worden doorgevoerd om de uitrol van 5G mogelijk te maken. De 5G-veiling op federaal niveau wordt verwacht in de eerste helft van 2022. Aanzienlijke investeringen in de digitalisering van het openbaar bestuur, waaronder het rechtsstelsel, zullen naar verwachting bijdragen tot een bedrijfsvriendelijk klimaat en aldus het economisch herstel ondersteunen (zie bijlage 11). Het plan zal ook digitaal onderwijs en digitale inclusie ondersteunen.

Het herstel- en veerkrachtplan zal naar verwachting ook helpen een aantal van Belgiës uitdagingen op het gebied van budgettaire houdbaarheid aan te pakken. Een baanbrekend initiatief van het herstel- en veerkrachtplan is de systematische integratie van uitgaventoetsingen in de begrotingsplanningscyclus van alle overheidsniveaus. Uitgaventoetsingen zullen de kwaliteit en de samenstelling van de overheidsuitgaven helpen verbeteren. België heeft zich ook verbonden tot een ambitieuze pensioenhervorming om de sociale en financiële houdbaarheid van het pensioenstelsel te verbeteren, mensen aan te moedigen actief te blijven op de arbeidsmarkt na vervulling van de voorwaarden voor vervroegde uittreding, de solidariteits- en verzekeringsfunctie van het pensioenstelsel te versterken (met inbegrip van het genderevenwicht) en te zorgen voor convergentie tussen en binnen de verschillende pensioenstelsels (particuliere en publieke sector).

Het herstel- en veerkrachtplan omvat ook maatregelen om een aantal uitdagingen op de arbeidsmarkt aan te pakken en zo bij te dragen tot de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten. Om de toegang tot de arbeidsmarkt te bevorderen, bevat het herstel- en veerkrachtplan maatregelen ter verbetering van de deelname aan volwasseneneducatie, waaronder de invoering van individuele leerrekeningen. Om het actieve arbeidsmarktbeleid doeltreffender te maken, omvat het herstel- en veerkrachtplan een hervorming van de werking van de gewestelijke openbare dienst voor arbeidsvoorziening in Wallonië en maatregelen om discriminatie op de arbeidsmarkt aan te pakken. De meeste investeringen zijn echter bedoeld om de onderwijs- en opleidingsinfrastructuur te verbeteren en minder om de deelname aan opleidingen te stimuleren. In vak 2.1 worden enkele belangrijke resultaten belicht die met het herstel- en veerkrachtplan worden beoogd.

Vak 2.1:

Belangrijke doelstellingen in het kader van het herstel- en veerkrachtplan in 2022-23.

·goedkeuring van een voorstel voor een pensioenhervorming

·integratie van uitgaventoetsingen in het begrotingsproces

·herziening van het gewestelijke wetgevingskader inzake 5G-stralingsnormen

·gunning van opdrachten voor waterstofprojecten, projecten op het gebied van hernieuwbare energie of afvalwarmte

·investeringen om de energie-efficiëntie van openbare en particuliere gebouwen te verbeteren

·gunning van opdrachten voor recyclingfaciliteiten

·start van Blue Deal-projecten om de beschikbaarheid van water en de weerbaarheid tegen klimaatverandering te vergroten

·modernisering van spoorwegen en werkzaamheden om stations toegankelijker te maken

·start van de uitrol van laadstations voor elektrische voertuigen

·digitalisering van het rechtsbestel

·uitrusting van scholen met ICT-infrastructuur en -apparatuur

Verdere prioriteiten voor de toekomst

Naast de uitdagingen die in het herstel- en veerkrachtplan worden aangepakt, zoals hierboven uiteengezet, staat België voor nog andere uitdagingen die onvoldoende in het plan aan bod komen. Er blijven uitdagingen bestaan zoals de vraagstukken die betrekking hebben op de houdbaarheid van de begroting, de verbetering van het belasting- en uitkeringsstelsel ter bevordering van de werkgelegenheid, het aanpakken van discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden en resolute stappen in de richting van klimaatneutraliteit. Oplossingen hiervoor zullen ook helpen om vooruitgang te boeken bij de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen met betrekking tot het verminderen van de ongelijkheid, betaalbare en schone energie en klimaatactie. Voorts zou, door de kloof in regionale verschillen te dichten, een duurzame en inclusieve groei op lange termijn worden gestimuleerd, waardoor het economisch potentieel van België een nieuwe boost krijgt.

Houdbaarheid van de overheidsfinanciën

De uitdagingen inzake budgettaire houdbaarheid van België zijn aanzienlijk en houden verband met de hoge overheidsschuld en de verwachte stijging van de kosten van de vergrijzing (zie bijlage 19 en het verslag 2021 inzake de houdbaarheid van de begroting). In het verslag 2021 over de vergrijzing wordt een stijging met 5,4 procentpunt van het bbp tegen 2070 voorspeld, voornamelijk als gevolg van de uitgaven voor pensioenen en langdurige zorg, tegenover een gemiddelde stijging met 1,7 procentpunt in de eurozone.

De overheidsuitgaven voor pensioenen zullen volgens de prognoses tegen 2070 met bijna 3 procentpunt van het bbp stijgen, waarbij het grootste deel van de stijging tegen 2040 wordt verwacht( 6 ). In dezelfde periode zullen de pensioenuitgaven in de eurozone naar verwachting gemiddeld met 0,1 procentpunt dalen (Europese Commissie, 2021). De effectieve pensioenleeftijd, namelijk 61,9 jaar in 2018( 7 ), blijft ruim onder de wettelijke pensioenleeftijd, met name in de overheidssector, waar de helft van de arbeidskrachten op de leeftijd van 60 jaar met pensioen gaat (zie grafiek 3.1). In zijn herstel- en veerkrachtplan heeft België toegezegd het pensioenstelsel te hervormen om de financiële en sociale houdbaarheid ervan te verbeteren.

Grafiek 3.1:    Leeftijdsverdeling van nieuwe gepensioneerden

 

Bron: FOD Pensioenen, jaarverslag 2019

Verwacht wordt dat de uitgaven voor langdurige zorg op middellange en lange termijn zullen stijgen. In 2019 had België in de EU al de op drie na hoogste uitgaven op het gebied van langdurige zorg (verslag 2021 over de vergrijzing) en deze uitgaven zullen naar verwachting verder met 14 % stijgen tegen 2030. Hoewel het systeem voor langdurige zorg goed ontwikkeld is, kunnen financiële redenen de toegang daartoe beperken. Er is ruimte om het kostenefficiënte gebruik van de verschillende zorgstelsels te verbeteren. Uit gegevens van 2018 van het Belgische Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (Devos et al., 2019) is gebleken dat het opnemen in een instelling overbodig of ten minste voorbarig kan zijn voor 1 op de 4 personen (25 %) in de residentiële zorg. Voorts zijn er grote regionale verschillen( 8 ). Gezien de hoge dichtheid van residentiële bedden voor 65-plussers in België bestaat de mogelijkheid om het gebruik van thuiszorgdiensten te versterken, ten minste voor patiënten met een lage graad van afhankelijkheid, en tegelijkertijd de efficiëntie te verhogen. De COVID-19-crisis heeft de uitvoering van de geplande kostenbesparende maatregelen tot stilstand gebracht (verslag 2021 over langdurige zorg). Hoewel het Waalse Gewest in het kader van het herstel- en veerkrachtplan een strategie van “de-institutionalisering” heeft vastgesteld – namelijk een overstap van diensten in een instelling naar gemeenschapsgerichte diensten – blijven er uitdagingen inzake houdbaarheid van de begroting bestaan (zie ook bijlage 14).

De totale overheidsuitgaven als percentage van het bbp behoren nog steeds tot de hoogste in de eurozone. Het niveau van de overheidsinvesteringen als percentage van het bbp is onlangs gestegen tot 2,8 % van het bbp in 2021, maar blijft onder het gemiddelde van de eurozone (3,1 % van het bbp). De lopende uitgaven behoren daarentegen tot de hoogste van de eurozone, zoals reeds vóór de crisis het geval was. Volgens een recente studie van de Nationale Bank van België (Godefroid et al., 2021) lagen de overheidsuitgaven in België in 2019 4,5 procentpunt van het bbp boven het gemiddelde van de belangrijkste buurlanden (Frankrijk, Duitsland en Nederland). België besteedt verhoudingsgewijs meer dan het gemiddelde van de eurozone aan overheidslonen (12,3 % van het bbp in 2019 tegenover het gemiddelde van 9,9 % voor de eurozone). Daarnaast zijn de subsidies, uitgedrukt als percentage van het bbp, sinds 2000 meer dan verdubbeld. In 2019 bereikten de subsidies 3,7 % van het bbp tegenover 1,6 % voor de buurlanden, en de helft daarvan waren loonsubsidies( 9 ).

Er bestaat bezorgdheid over de efficiëntie van de overheidsbestedingen, met name om de groene transitie te ondersteunen. Een studie van de Nationale Bank van België (Cornille et al., 2017) en een recente analyse (bv. Rekenkamer, 2021, Dumont, 2019) doen ook vragen rijzen over de kostenefficiëntie en de kwaliteit van bepaalde beleidsmaatregelen (bv. de vrijstelling van sociale bijdragen voor eerste indienstnemingen en stimulansen voor onderzoek en ontwikkeling). Uitgaventoetsingen kunnen bijdragen tot het vrijmaken van efficiëntiewinsten en kunnen een nieuwe prioriteit verlenen aan uitgaven die de economische en maatschappelijke doelstellingen van het land dienen. Als alle entiteiten deze systematisch opnemen in het begrotingsproces, zoals voorzien in het herstel- en veerkrachtplan, is dit een belangrijke stap in de richting van meer efficiëntie en betere kwaliteit van de overheidsuitgaven. Voorts zou de invoering van groene begrotingspraktijken bijdragen tot meer verantwoording en transparantie wat de bijdrage van de begroting aan de groene doelstellingen van het land betreft (Commissie, 2022).

Belasting- en uitkeringsstelsel

Hoge belastingen op arbeid ontmoedigen meer mensen om te werken of een baan te zoeken. Hoewel de belastinghervorming van 2016 de belastingdruk op arbeid voor de laagste inkomens heeft verlaagd, blijft de belastingwig (socialezekerheidsbijdragen en belasting op inkomen uit arbeid) de hoogste in de EU voor personen met een gemiddeld loon (zie bijlage 17). Voorts zijn de belastingschijven van het stelsel van inkomstenbelasting vrij smal. Het resultaat daarvan is dat zelfs op de gemiddelde lonen de hoogste tarieven van de inkomstenbelasting (45 % en 50 %) van toepassing zijn en dat de echte progressiviteit van het stelsel beperkt blijft (zie grafiek 3.2). Daarnaast kunnen hoge belastingen op arbeid ook de deelname aan een leven lang leren ontmoedigen.

Grafiek 3.2:    Tarieven van inkomstenbelasting voor een alleenstaande, 2020

 

Bron: Diensten van de Commissie

De complexiteit van het uitkeringsstelsel kan leiden tot prikkels die werken ontmoedigen. De complexe organisatie van de werkloosheidsuitkeringen geeft geen duidelijk signaal aan werkzoekenden (OESO, 2020). Werkloosheidsuitkeringen zijn niet in de tijd beperkt en voor langdurig werklozen zijn ze niet inkomensafhankelijk. Deze kenmerken van het Belgische stelsel van werkloosheidsuitkeringen kunnen, in combinatie met de soepele vereisten om werk te zoeken en beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt, de doeltreffendheid van het activeringsbeleid ondergraven (OESO, 2018). Ook worden mensen met een sociale uitkering en een laag inkomenspotentieel nog altijd niet gestimuleerd om werk te zoeken, omdat de mogelijkheden om een inkomen uit werk te combineren met een sociale uitkering, beperkt en complex zijn (Marx en Horemans, 2021). Sociale voordelen in natura, waarvan sommige gekoppeld zijn aan het statuut van werkloze, bestendigen de bestaande inactiviteits-, werkloosheids- en armoedevallen.

De talrijke bijzondere regelingen maken het belasting- en uitkeringsstelsel complex en hebben een verstorende werking. Om de hoge fiscale druk op arbeid te compenseren, is er sterk teruggegrepen op loonsubsidiëring. Met name de vrijstelling van roerende voorheffing op overuren, O&O-activiteiten en nacht-/shiftwerk weegt zwaar op de begroting en leidt tot inefficiënties (Schoonackers, 2020). Verschillende maatregelen in de vennootschapsbelasting (bv. de taxshelter voor de productie van audiovisuele werken en films) zijn niet de meest kostenefficiënte manier om specifieke sectoren te ondersteunen. Voorts komt een reeks aftrekposten in de personenbelasting onevenredig ten goede aan de hoge inkomens. Door de belastinggrondslag te verbreden en de belastingtarieven te verlagen, zouden de inkomsten gemakkelijker kunnen worden geïnd en verstoringen of negatieve prikkels voor werken, investeren en consumeren, worden beperkt.

Sommige onderdelen van het belastingstelsel verstoren investeringskeuzes en leiden tot overinvestering in bepaalde activa. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de belasting van onroerend goed, omdat huurinkomsten ( 10 ) onderbelast zijn en de interest op woningleningen voor tweede verblijven fiscaal aftrekbaar is. In Wallonië kunnen huiseigenaren nog altijd een beroep doen op een gunstige fiscale regeling voor hun hypotheekaflossingen (“chèque habitat”). Daarnaast vormen sommige belastingmaatregelen, waaronder de fiscale stimulans voor spaargelden en de rigide fiscale regels voor langetermijn- en pensioensparen, obstakels voor een betere allocatie van kapitaal. Ook de taks op effectenrekeningen heeft een negatief effect op de investeringen in financiële instrumenten ( 11 ).

De energiebelasting in België blijft het gebruik van fossiele brandstoffen stimuleren. De accijnzen op fossiele brandstoffen voor verwarming (bv. gasolie of aardgas) zijn laag, met name vergeleken met die op elektriciteit. Dit zet een rem op de investeringen in koolstofarme verwarmingstoepassingen en leidt tot de subsidiëring van fossiele brandstoffen. Om de meest kwetsbare huishoudens te ondersteunen, kunnen flankerende maatregelen die inzetten op energie-efficiëntie, noodzakelijk zijn (zie bijlage 6). Zoals het Belgische Rekenhof heeft benadrukt (2022), staat de gedeeltelijke teruggaaf van de accijns op professionele diesel op gespannen voet met milieudoelstellingen en doordat er steeds meer wegvervoerders van deze maatregel gebruikmaken, leidt hij tot een grotere verkeersdrukte in België en een zwaardere last voor de begroting. Andere subsidies die schadelijk zijn voor het milieu, zijn onder meer de belastingvrijstelling voor energie die wordt gebruikt in de landbouw en de visserij, en de verlaagde btw-tarieven voor kolen en cokes.

De regering heeft een brede fiscale hervorming aangekondigd om de belastingen op arbeid te verlagen en de energiebelastingen te vergroenen op een begrotingsneutrale wijze. In het federale regeringsakkoord is overeengekomen om de belastingen op arbeid te hervormen teneinde de werkgelegenheid te ondersteunen, en om de belastingen op energie te vergroenen teneinde passende prijssignalen af te geven en het gebruik van fossiele brandstoffen te ontmoedigen. In het herstel- en veerkrachtplan wordt weliswaar verwezen naar een voorstel voor een brede fiscale hervorming, maar geen harde toezegging gedaan dat deze hervorming daadwerkelijk zal worden goedgekeurd gedurende de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Gelet op de begrotingsuitdagingen waarvoor België staat, wordt het uitermate belangrijk dat de verlaging van de belastingen op arbeid volledig gefinancierd wordt. Volgens een studie van de Hoge Raad van Financiën (2020) kunnen hiervoor verschillende mogelijkheden worden overwogen.

Mismatches van vaardigheden en onderwijs

België presteert goed op onderwijs in het algemeen, maar ongelijkheid blijft een punt van zorg Ongeveer één op vijf vijftienjarigen slaagt er niet in om de basisopdrachten voor wiskunde, lezen of wetenschappen uit te voeren (PISA-resultaten 2018, OESO). Ook het percentage jongeren dat ten minste een basiskennis digitale vaardigheden heeft, is de afgelopen jaren gedaald. De kloof in onderwijsresultaten hangt sterk samen met de sociaaleconomische en migratieachtergrond van de studenten en is een van de grootste in de EU. Ook tussen scholen en onderwijsprogramma’s is er sprake van ongelijkheid (zie grafiek 3.3). Daarnaast blijft het percentage toppresteerders op het gebied van wiskunde en wetenschappen in dalende lijn gaan. Tot slot maakt meer dan een op drie jongvolwassenen met een handicap het middelbaar onderwijs niet af en hun beperkte deelname aan het hoger onderwijs is een van de redenen voor hun lage arbeidsparticipatie. In de Franstalige Gemeenschap staan belangrijke onderwijshervormingen op stapel, maar door de COVID-19-crisis hebben er enkele daarvan vertraging opgelopen (“Pacte d’excellence”). Ook de Vlaamse Gemeenschap neemt maatregelen om de kwaliteit van het verplichte onderwijs te verbeteren, met name voor kwetsbare leerlingen (Onderwijs- en opleidingsmonitor, 2021).

Grafiek 3.3:    Gemiddelde PISA-score voor leesvaardigheid, naar gemeenschap, geslacht, studierichting en sociaaleconomische en migratieachtergrond

 

40 PISA-punten stemmen overeen met één schooljaar.

Bron: PISA-resultaten 2018, OESO (2019).

In de onderwijs- en opleidingsstelsels worden misschien niet alle vaardigheden aangeleerd die de arbeidsmarkt vraagt. Op alle niveaus van vaardigheden is er een tekort aan arbeidskrachten, dat in meerdere sectoren niet opgelost raakt, inclusief ICT, de sectoren vakspecialisten, techniek en natuurwetenschappen, de zorgsector, de bouw, onderwijs en opleiding. Op de arbeidsmarkt is er met name een grote vraag naar vaardigheden op het gebied van natuurwetenschappen, technologie, techniek en wiskunde (STEM). Van de afgestudeerden uit het hoger technisch of beroepssecundair onderwijs had in 2019 slechts 33 % een STEM-diploma. Ook het aandeel STEM-afgestudeerden in het hoger onderwijs blijft ruim onder het EU-gemiddelde (14,2 tegenover 20,8 per duizend inwoners) en is mettertijd niet gestegen. Het percentage personen dat ten minste een basiskennis digitale vaardigheden heeft (54 %), ligt op het EU-gemiddelde.

De lage participatie in het volwassenenonderwijs is mede verantwoordelijk voor de vaardighedenmismatch. De participatie in het volwassenenonderwijs (10,2 % van de 25- tot 64-jarigen) ligt net onder het EU-gemiddelde (10,8 %), maar is bijzonder laag bij de laaggeschoolden (4,0 %), die door nieuwe vaardigheden betere jobkansen zouden hebben. Zij die het grootste risico lopen om hun job te verliezen, volgen minder opleidingen in het volwassenenonderwijs, hetgeen suggereert dat de permanente opleiding niet is afgestemd op de vraag op de arbeidsmarkt en te weinig specifiek is (PAL-dashboard, OESO). Ook het percentage uitgaven voor actief arbeidsmarktbeleid die specifiek op opleidingen zijn gericht, is beperkt (29 % tegenover gemiddeld 40 % in de EU). Ondanks de bestaande stimuleringsmaatregelen volgt slechts een klein gedeelte werkzoekenden een opleiding voor een knelpuntberoep (in Wallonië in 2019 bv. slechts 5 % van alle werkzoekenden). Het is zaak dat België deze uitdagingen aanpakt om de EU-hoofddoelen inzake werkgelegenheid en vaardigheden voor 2030 te helpen verwezenlijken. Bovendien zou het wegwerken van de ongelijkheden tussen de gemeenschappen België als geheel een stimulans geven naar een duurzame en inclusieve groei op de lange termijn.

Er bestaan twijfels over de kwaliteit, aantrekkelijkheid en arbeidsmarktrelevantie van de stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding. Een groot deel van de bevolking heeft een negatief beeld van het technisch en beroepssecundair onderwijs (42,5 % tegenover gemiddeld 23,5 % in de EU). In 2019 volgde slechts 6,2 % van de leerlingen in België een duale opleiding, vergeleken met gemiddeld 29 % in de EU (Cedefop-databank). Volgens de arbeidsbemiddelingsdiensten worden de tekorten bij de technische beroepen versterkt doordat er onvoldoende werkzoekenden zijn met de relevante vaardigheden of ervaring. Met name in de Franstalige Gemeenschap, waar slechts drie van de tien populairste studierichtingen in het hoger technisch en beroepssecundair onderwijs voorbereiden op knelpuntberoepen, is het dringend zaak de stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding sterker op de arbeidsmarkt af te stemmen. In de Vlaamse Gemeenschap heeft de hervorming van het duaal leren geleid tot een stijging van het aantal leerlingen in het technisch en beroepssecundair onderwijs, maar de aantrekkelijkheid en inclusiviteit van het stelsel blijven zorgen baren, met name waar het gaat om leerlingen met een migratieachtergrond of uit een achterstandsgroep. Daarnaast ontbreken er maatregelen om gekwalificeerde en ervaren leerkrachten aan te trekken voor kansarme scholen.

Een groeiend tekort aan gekwalificeerde leerkrachten vormt een bijzondere uitdaging voor het onderwijs. Schooldirecteuren rapporteren grote tekorten aan gekwalificeerde leerkrachten (45,5 % tegenover 24,6 % in de EU), waardoor scholen moeilijker kwaliteitsonderwijs kunnen leveren (zie bijlage 13). De vacaturegraad in het onderwijs is meer dan tweemaal zo hoog als in de eurozone (3,2 % in het vierde kwartaal van 2020 tegenover 1,7 %). Het aantal studenten in bacheloropleidingen voor het onderwijs is tot en met 2019 in dalende lijn gegaan. Meer dan een op vijf beginnende leerkrachten verlaat het onderwijs binnen de eerste vijf jaar. Het beroep van leerkracht kan aantrekkelijker worden gemaakt door sterker in te zetten op professionalisering, empirisch onderbouwd initieel onderwijs, introductie en permanente professionele ontwikkeling, waarbij leerkrachten onder andere worden voorbereid op het aanpakken van onderwijsachterstand en het lesgeven in klassen die steeds multicultureler worden, en door flexibelere en interessantere loopbaantrajecten en -kaders te ontwikkelen.

Klimaatneutraliteit en lagere afhankelijkheid van fossiele brandstoffen

België moet verdere inspanningen leveren om op tijd klimaatneutraal te worden. Met de huidige maatregelen zullen de broeikasgasemissies in de sectoren die momenteel niet onder het EU-emissiehandelssysteem (ETS) vallen, in 2030 naar verwachting slechts 13 % onder het niveau van 2005 uitkomen. Er rest dus nog een aanzienlijke kloof wil België de huidige bindende reductiedoelstelling van 35 % tegen 2030 bereiken (zie bijlage 5). Mits het zijn inspanningen volhoudt om alle bestaande en extra maatregelen in het nationale energie- en klimaatplan voor 2019 onverkort uit te voeren, zullen de broeikasgasemissies naar verwachting met 36 % dalen in de niet-ETS-sectoren ( 12 ). De maatregelen in het herstel- en veerkrachtplan zouden de groene transitie moeten helpen versnellen. Aangezien de EU haar ambitieniveau voor 2030 evenwel heeft verhoogd met de Europese klimaatwet en de voorstellen van het “Fit for 55”-pakket, zullen verdere beleidshervormingen en extra investeringen in de sectoren energie, industrie, gebouwen en vervoer nodig zijn (zie ook bijlage 5). België heeft de eerste extra maatregelen genomen, met name in de energiesector.

Hoewel België over het geheel genomen sterk afhankelijk is van de invoer van fossiele brandstoffen, is de afhankelijkheid van Russisch gas beperkt maar die van ruwe olie wel hoger dan het EU-gemiddelde. Ongeveer 70 % van het bruto binnenlandse energieverbruik van België wordt gedekt door de invoer van fossiele brandstoffen. In vergelijking met enkele andere lidstaten betrekt België zijn energie evenwel uit diverse bronnen en heeft het goede verbindingen met zijn buurlanden. De terminal voor vloeibaar aardgas (lng) en de capaciteit in Zeebrugge dragen bij tot de diversificatie van de gasroutes en de voorzieningszekerheid in de EU. Er zijn ook plannen gepresenteerd om de verbindingen uit te breiden naar het Noordzeenet, waardoor België meer toegang zou hebben tot offshore-windenergie. Russisch gas was in 2020 goed voor 7 % van de totale invoer (het EU27-gemiddelde bedroeg 44 %) en aardgas vertegenwoordigde 30 % van het bruto binnenlandse verbruik. Er wordt evenwel verwacht dat het aandeel van aardgas in de Belgische energiemix tegen 2030 zal toenemen als gevolg van de geplande gedeeltelijke kernuitstap tegen 2025 (kernenergie was in 2020 goed voor 16,4 % in de energiemix) en de bouw van extra gascentrales ( 13 ). Om de afhankelijkheid van aardgas te verminderen, zou België hernieuwbare energie en hernieuwbare waterstof sterker kunnen stimuleren om zo de verbetering van de energie-efficiëntie en de omschakeling op andere brandstoffen in gebouwen te versnellen. Russische ruwe olie was in 2020 goed voor 30 % van de totale invoer (het EU27-gemiddelde bedroeg 26 %) en olie vertegenwoordigde 39 % van de Belgische energiemix. Aangezien kolen minder dan 5 % in de energiemix vertegenwoordigen, is het belang van de invoer van kolen uit Rusland niet zeer groot voor België (39 % tegenover gemiddeld 54 % voor de EU27) ( 14 ). De afhankelijkheid van Russische olie was in 2020 dus groter dan die van aardgas. Een aanzienlijk deel van de olieconsumptie in België komt op rekening van het vervoer (39 % in 2020).

De elektriciteitsproductie koolstofvrij maken is de sleutel naar de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen en de afbouw van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. België streeft ernaar om in 2030 het aandeel van hernieuwbare energie in het eindenergieverbruik te verhogen tot 17,5 %, hetgeen door de Commissie als weinig ambitieus is beoordeeld omdat zij het land al een streefdoel van 25 % had gegeven nog voordat de Europese klimaatwet was aangenomen ( 15 ). Wat de productie van hernieuwbare elektriciteit betreft, streeft België momenteel naar een aandeel van 37,4 % van de totale elektriciteitsproductie tegen 2030 (zie bijlage 5). Dit ambitieniveau lijkt eerder bescheiden in het licht van de huidige uitdagingen, namelijk de beoogde klimaatneutraliteit, de noodzakelijke verdere afbouw van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen onder meer door middel van een verdergaande elektrificatie, en de geplande afbouw van het aandeel van kernenergie in de energiemix. Door de beperkte ruimte op zee zal voor de uitbreiding van binnenlandse hernieuwbare capaciteit vooral moeten worden gekeken naar zonne-energie en onshore-windenergie. Volgens de Belgische transmissiesysteembeheerder Elia zal de desbetreffende capaciteit tegen 2030 verdubbelen dankzij de maatregelen in het nationale energie- en klimaatplan (zie grafiek 3.4). Gelet op de uitdagingen zal deze ambitie evenwel moeten worden verhoogd. België is intussen van plan de uitrol van offshore-windenergie te bevorderen door de ontwikkeling van een multifunctionele energiehub op zee (“energie-eiland”) in het Belgische deel van de Noordzee en door de capaciteit op de Noordzee te laten uitbreiden van 2,2 GW tot 5,8 GW tegen 2028 (vergeleken met 4,4 GW in het nationale energie- en klimaatplan) en mogelijkerwijs tot 8 GW tegen 2030 (inclusief door capaciteitsverhoging) ( 16 ).

Grafiek 3.4:    Ontwikkeling van de geïnstalleerde capaciteit van zonne-energie en onshore-windenergie in een scenario met extra maatregelen, GW, 2010-32

 

Bron: Adequacy- en flexibiliteitsstudie voor België over de periode 2022–2032, Elia.

Verschillende investeringsknelpunten belemmeren de uitrol van onshore-windenergie. De ontwikkeling van onshore-windenergieprojecten heeft met verschillende obstakels te kampen gehad, waaronder telkens nieuwe beroepsprocedures die veel tijd in beslag namen waardoor bouwvergunningen grote vertragingen (tot negen jaar) opliepen. Deze langdurige en herhaaldelijke beroepsprocedures zijn onder andere te wijten aan het feit dat de beroepsinstanties onvoldoende capaciteit hebben om beroepen te behandelen, dat uitspraak kan worden gedaan op beroepen zonder dat alle beroepsgronden zijn beoordeeld waardoor op basis van niet-beoordeelde beroepsgronden nieuwe beroepen tegen hetzelfde project kunnen worden ingesteld, en dat beroep kan worden ingesteld zonder dat een rechtstreeks belang bij het project in kwestie moet worden aangetoond. Het vergunningsproces zou kunnen worden gefaciliteerd door het potentieel van gebieden als energiebron in aanmerking te nemen in de ruimtelijke ordening, de beperkingen in de nabijheid van luchthavens, radars en militaire zones te versoepelen, en de minimumafstandsvereisten (voor windturbines) aan te passen. Voor installaties voor hernieuwbare energie en netontwikkelingsprojecten kan geen hoger openbaar belang worden ingeroepen, wat het vergunningsproces zou kunnen helpen stroomlijnen. Vaak bestaat er ook geen lokaal draagvlak. Lokaal verzet tegen dergelijke projecten kan deels verband houden met onvoldoende participatie of betrokkenheid van gemeenten en burgers in opwekkingsprojecten, maar ook met een gebrek aan inzicht in de klimaatuitdaging en hernieuwbare technologieën. Bovendien ontbreken er op alle overheidsniveaus (federaal, regionaal, lokaal) strategieën om de Belgische doelstellingen inzake hernieuwbare energie te bereiken, of zijn zij versnipperd en ondersteunen ze elkaar niet. De Belgische autoriteiten zijn begonnen een aantal van deze problemen aan te pakken, met name Vlaanderen, dat het personeelsbestand van de beroepsinstanties heeft uitgebreid.

Om rekening te houden met het toenemende gebruik van variabele energiebronnen in het elektriciteitsnet, moet het onshore-netwerk worden versterkt en slim worden gemaakt. Doordat de vergunningsprocedure voor transmissielijnen echter zoveel tijd in beslag neemt, kunnen netverzwaringen niet op tijd worden uitgevoerd. Door het gebrek aan ruimtelijke-ordeningsinstrumenten die de streefdoelen inzake hernieuwbare energie ondersteunen, is het ook niet mogelijk de daarmee samenhangende netverbeteringen op tijd te verrichten. Het tempo van deze werkzaamheden zal moeten worden afgestemd op de uitrol van hernieuwbare energie om te vermijden dat er knelpunten ontstaan.

Zonne-energie op daken heeft een aanzienlijk potentieel dat nog grotendeels onbenut is. Het ontbreken van een voorspelbaar of duidelijk regelgevingskader ondermijnt het vertrouwen en vormt een belemmering voor het verder aantrekken van particuliere investeringen in nieuwe zonne-installaties op daken, of het nu grote of kleine projecten betreft. Ook het complexe rechtskader voor het delen van energie vormt een belemmering voor zonne-installaties op daken van appartementen en verhuurde gebouwen. Daarnaast hebben de beperkte uitrol van slimme metersystemen ( 17 ) alsook het ontbreken van prosumentenregelingen (reeds vergevorderd in Vlaanderen) en dynamische prijsstelling een negatief effect op zelfverbruik, energiedeling en vraagsturing. Door deze belemmeringen weg te nemen, zal de stabiliteit van het elektriciteitsnet worden versterkt zodat dit een toenemend aandeel variabele hernieuwbare energiebronnen en lagere piekbelastingseisen aankan.

Het percentage fossiele brandstoffen dat in gebouwen wordt gebruikt, is nog steeds zeer hoog. De woning- en de dienstensector waren in 2020 goed voor 37 % van het totale gasverbruik. Ondanks proactief beleid blijft de energie-efficiënte renovatie van het gebouwenbestand, met name door middelgrote en grondige renovatie, laag. Bovendien voldoet België niet aan het streefdoel voor de toename van het gebruik van hernieuwbare energie op het gebied van verwarming en koeling (gemiddeld 1 procentpunt per jaar tot 2030). Om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen, kan het beleid ook inzetten op een verbod op fossiele brandstoffen in nieuwe gebouwen en de verplichte renovatie van de minst energie-efficiënte gebouwen na een eigendomsoverdracht, zoals Vlaanderen onlangs heeft gedaan. Het uitfaseren van financiële steun voor verwarming op basis van fossiele brandstoffen en het verschuiven van stimulansen naar koolstofarme verwarmingsoplossingen, zoals warmtepompen, kunnen de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verder verminderen.

De verkeerscongestie blijft hoog en leidt tot luchtvervuiling en economische verliezen. De vervoerssector is verantwoordelijk voor 35 % van de niet-ETS-broeikasgasemissies in België en de congestie draagt bij tot de luchtvervuiling, met name rond Brussel en Antwerpen (zie bijlage 5). De toename van het woon-werkverkeer en het vrachtverkeer heeft ertoe geleid dat de verkeerscongestie opnieuw op het niveau van vóór de COVID-19-crisis ligt. Het gemiddelde aantal uren per jaar dat door files verloren gaat, is een van de drie hoogste in de EU ( 18 ). De congestiekosten in België worden op ongeveer 9 miljard euro geraamd (Europese Commissie, 2019). De toenemende congestie is deels te verklaren door de onafgebroken stijging van het aantal auto’s sinds 2007, die met name wordt gestimuleerd door de tolvrije wegen en de hoge belastingsubsidies voor het woon-werkverkeer met de auto. Met beleidskeuzes voor bijvoorbeeld rekeningrijden voor particuliere voertuigen (zoals al het geval is voor vrachtwagens) en een verdere ontwikkeling van oplossingen voor fietsen en openbaar vervoer, met name verbeterde voorstads- en intercitydiensten en ‑infrastructuur, zou de verkeerscongestie kunnen worden aangepakt. De ontwikkeling van deze schone mobiliteitsalternatieven voor het gebruik van individuele auto’s, met inbegrip van efficiënt openbaar vervoer, zal ook helpen om de vervoerssector verder koolstofvrij te maken en België minder afhankelijk te maken van olie.

De overstromingen in de zomer van 2021 doen vragen rijzen over de klimaatbestendigheid van België. Naast het verlies van mensenlevens bedroeg alleen al de materiële schade als gevolg van de overstromingen meer dan 2 miljard EUR en heeft de overheid haar uitgaven moeten verhogen om noodhulp te bieden en steun te verlenen bij de heropbouw van onverzekerde eigendommen en infrastructuur, waardoor de houdbaarheid van de begroting verder onder druk kwam te staan. Door rampenrisicobeheer op te nemen in de begrotingsplanning, governance en institutionele regelingen om klimaatgerelateerde risico’s vooraf aan te pakken en de gevolgen van rampen achteraf te beperken, zou de klimaatbestendigheid kunnen worden verbeterd.

Belangrijkste bevindingen

Het Belgische herstel- en veerkrachtplan bevat maatregelen om een reeks structurele uitdagingen aan te pakken door middel van:

·een hervorming om de houdbaarheid van het pensioenstelsel te versterken;

·acties om de efficiëntie en de kwaliteit van de overheidsuitgaven te verbeteren, door middel van uitgaventoetsingen;

·investeringen in de digitalisering van de overheid en het onderwijs, en een hervorming om de uitrol van 5G mogelijk te maken;

·investeringen in energie-efficiënte renovatie van gebouwen, schone mobiliteit, de circulaire economie en de waterstofwaardeketen.

Naast de hervormingen en investeringen in het herstel- en veerkrachtplan zou België baat hebben bij:

·een verbetering van de doeltreffendheid en de efficiëntie van zijn stelsels voor langdurige zorg, hetgeen ook zou bijdragen tot de houdbaarheid van de nationale begroting;

·een hervorming van de belasting- en uitkeringsstelsels om de prikkels die werken ontmoedigen, te verminderen, door deze stelsels te vereenvoudigen, het gebruik van belastingmiddelen te beperken en het belastingstelsel neutraler te maken ten aanzien van investeringskeuzes;

·een aanpak van het tekort aan arbeidskrachten en de mismatches van vaardigheden, met name door de prestaties en de inclusiviteit van het onderwijsstelsel te verbeteren, onder meer door de kwaliteit en de arbeidsmarktrelevantie van de stelsels voor beroepsonderwijs en ‑opleiding alsook de loopbaantrajecten en opleidingen van leerkrachten te versterken;

·een vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en een uitbreiding van het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het energieverbruik, door de planning en de vergunningsprocedures voor installaties voor hernieuwbare energie, met name voor onshore-windenergieprojecten, te vergemakkelijken, door de vergunningsprocedures voor netuitbreidingen die nodig zijn om een groter aandeel hernieuwbare energie te integreren, te vergemakkelijken, en door voorspelbare en ondersteunende kadervoorwaarden voor zonne-energie-installaties vast te stellen;

·een geleidelijke afschaffing van subsidies voor het gebruik van fossiele brandstoffen in gebouwen, door het gebruik van fossiele brandstoffen in nieuwe gebouwen uit te faseren en energie-efficiënte renovaties te versnellen;

·een aanpak van de verkeerscongestie, door oplossingen voor fietsen en openbaar vervoer verder te ontwikkelen en rekeningrijden voor personenauto’s in te voeren.

   bijlagen

Lijst van bijlagen

Transversale voortgangsindicatoren    

Bijlage 1: Duurzameontwikkelingsdoelen

Bijlage 2: Herstel- en veerkrachtplan – Uitvoering

Bijlage 3: Andere EU-instrumenten voor herstel en groei

Bijlage 4: Voortgang met de uitvoering van landspecifieke aanbevelingen

Milieuduurzaamheid    

Bijlage 5: Green Deal

Bijlage 6: Gevolgen voor de werkgelegenheid en sociale gevolgen van de groene transitie

Productiviteit    

Bijlage 7: Hulpbronnenefficiëntie en productiviteit    

Bijlage 8: Digitale transitie

Bijlage 9: Innovatie

Bijlage 10: Bedrijfsleven en eengemaakte markt

Bijlage 11: Openbaar bestuur

Rechtvaardigheid    

Bijlage 12: Uitdagingen op het gebied van werkgelegenheid, vaardigheden en sociaal beleid in het licht van de Europese pijler van sociale rechten    

Bijlage 13: Onderwijs en vaardigheden

Bijlage 14: Gezondheid en gezondheidszorgstelsels

Bijlage 15: Economische en sociale prestaties op regionaal niveau

Macro-economische stabiliteit    

Bijlage 16: Belangrijkste ontwikkelingen in de financiële sector

Bijlage 17: Belastingen65

18: Belangrijkste economische en financiële indicatorenBijlage68

Bijlage 19: Schuldhoudbaarheidsanalyse69

Referenties71

LIJST VAN tabellen

Tabel A2.1:Belangrijkste elementen van het Belgische herstel- en veerkrachtplan

Tabel A4.1:Overzichtstabel LSA’s 2019, 2020 en 2021

Tabel A5.1:Indicatoren die de vooruitgang met betrekking tot de Green Deal onderbouwen vanuit macroëconomisch perspectief

Tabel A7.1:Geselecteerde indicatoren voor hulpbronnenefficiëntie

Tabel A8.1:Kernindicatoren van de index van de digitale economie en samenleving

Tabel A9.1:Kernindicatoren voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie

Tabel A10.1:Kernindicatoren voor de eengemaakte markt en het bedrijfsleven

Tabel A11.1:Indicatoren voor het openbaar bestuur – België

Tabel A12.1:Sociaal Scorebord

Tabel A13.1:Doelstellingen op EU-niveau en andere contextuele indicatoren van het strategisch kader voor de Europese Onderwijsruimte

Tabel A14.1:Belangrijkste gezondheidsindicatoren

Tabel A15.1:Geselecteerde indicatoren op regionaal niveau

Tabel A16.1:Financiëlegezondheidsindicatoren64

Tabel A17.1:Fiscale indicatoren65

Tabel A18.1:Belangrijkste economische en financiële indicatoren67

Tabel A19.1:Schuldhoudbaarheidsanalyse voor België68

Tabel A19.2:Warmtekaart van de budgettaire houdbaarheidsrisico’s voor België69

LIJST VAN grafieken

Grafiek A1.1:    Vooruitgang van België in de richting van de SDG’s in de afgelopen vijf jaar    

Grafiek A2.1:    Aandeel van de middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit waarmee aan elke beleidspijler wordt bijgedragen    

Grafiek A3.1:    Totale begroting ESIF 2014-2020 per fonds (in miljard EUR, % van het totaal)    

Grafiek A3.2:    Bijdrage van het cohesiebeleid aan de SDG’s (in miljard EUR)    

Grafiek A4.1:    Vooruitgang van België met betrekking tot de LSA’s 2019-2020 (cyclus van het Europees Semester 2022)    

Grafiek A5.1:    Begrotingsaspecten van de groene transitie: belastingen en overheidsuitgaven op het gebied van milieubescherming    

Grafiek A5.2:    Thematisch – Energie Aandeel in de energiemix (vast, olie, gas, nucleair, hernieuwbaar)    

Grafiek A5.3:    Thematisch - Biodiversiteit Beschermde landgebieden en organische landbouw    

Grafiek A5.4:    Thematisch – Mobiliteit Aandeel emissieloze voertuigen (% van het aantal nieuwe inschrijvingen)    

Grafiek A6.1:    Uitdagingen voor een rechtvaardige groene transitie    

Grafiek A7.1:    Werkgelegenheid en toegevoegde waarde in de sectoren van de circulaire economie    

Grafiek A11.1:    Maturiteit van open data    

Grafiek A11.2:    Indicator voor prestaties op het gebied van overheidsopdrachten op de eengemaakte markt    

Grafiek A13.1:    Tekorten aan gekwalificeerde leerkrachten, gerapporteerd door schooldirecteuren    

Grafiek A14.1:    Levensverwachting bij de geboorte (in jaren)    

Grafiek A14.2:    Verwachte stijging van de overheidsuitgaven voor gezondheidszorg in de periode 2019-2070 (referentiescenario van de werkgroep Vergrijzing)    

Grafiek A15.1:    Werkloosheidsgraad in 2020 in België    

Grafiek A15.2:    Gebieden in België die het zwaarst worden getroffen door de klimaattransitie    

Grafiek A15.3:    CO2-emissies uit fossiele brandstoffen per inwoner in 2018 in België    

Grafiek A16.1:    Kredietgroei    

Grafiek A16.2:    Ontwikkeling van de huizenprijsindex    

Grafiek A17.1:    Indicatoren van de belastingwig (%)    66

   Transversale voortgangsindicatoren

Bijlage 1: Duurzameontwikkelingsdoelen

In deze bijlage wordt de voortgang beoordeeld die België heeft geboekt met betrekking tot de duurzameontwikkelingsdoelen (SDG’s) in de vier dimensies van concurrerende duurzaamheid. De 17 SDG’s en de bijbehorende indicatoren bieden een beleidskader ter uitvoering van Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN. Het doel is elke vorm van armoede uit te bannen, ongelijkheid te bestrijden en klimaatverandering tegen te gaan, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat niemand uit de boot valt. De EU en haar lidstaten zijn vastbesloten deze historische mondiale kaderovereenkomst na te leven en een actieve rol te spelen om de voortgang in de richting van de SDG’s te maximaliseren. Grafiek A1.1 is gebaseerd op de reeks SDG-indicatoren van de EU die is ontwikkeld om de voortgang in de richting van de SDG’s in de EU-context te monitoren.

Hoewel België zeer goed presteert of vorderingen maakt met betrekking tot verschillende SDG-indicatoren voor milieuduurzaamheid (SDG 2, 7, 9, 11, 12, 13), moet het nog steeds een achterstand inhalen met betrekking tot andere indicatoren (SDG 6, 15). Het “percentage circulair gebruik van materialen” is gestegen van 17,7 % in 2015 tot 23,0 % in 2020 en ligt ruim boven het EU-gemiddelde (12,8 %). Op het vlak van “betaalbare en duurzame energie” (SDG 7) heeft België enige vooruitgang geboekt met betrekking tot het aandeel hernieuwbare energie in het totale energieverbruik, dat is gestegen van 8,1 % in 2015 tot 13 % in 2020, maar dit is nog steeds lager dan het EU-gemiddelde (22,1 % in 2020). De maatregelen die zijn opgenomen in de component opkomende technologieën van het herstel- en veerkrachtplan zijn bedoeld om de transitie naar niet-fossiele brandstoffen te ondersteunen.

België presteert zeer goed of maakt vorderingen met betrekking tot verschillende SDG-indicatoren voor billijkheid (SDG 1, 2, 3, 4, 5, 8, 10). Met betrekking tot de meeste indicatoren voor armoede, inclusieve groei en ongelijkheid (SDG’s 1, 8, 10) doet België het beter dan het EU-gemiddelde dankzij het grote herverdelingseffect van het belasting- en uitkeringsstelsel. België heeft vooruitgang geboekt met betrekking tot verschillende werkgelegenheidsindicatoren zoals “langdurige werkloosheid” (3,7 % in 2016, 2,6 % in 2021) of “aantal jongeren dat niet werkt en ook geen onderwijs of opleiding volgt” (13,0 % in 2016, 10,1 % in 2021). Het herstel- en veerkrachtplan bevat maatregelen om de werkloosheid verder aan te pakken, met name door opleidingen en een leven lang leren te stimuleren.

België presteert zeer goed met betrekking tot SDG-indicatoren voor productiviteit (SDG 4, 8, 9). De Belgische binnenlandse bruto-uitgaven voor O&O behoren tot de hoogste in de EU (3,48 % van het bbp in 2020) en zijn aanzienlijk gestegen sinds 2015 (2,43 % van het bbp). In België lag het aandeel huishoudens dat in 2021 toegang had tot een netwerk met zeer hoge capaciteit (68,9 %) iets onder het EU-gemiddelde (70,2 %). Hoewel het percentage mensen met ten minste digitale basisvaardigheden op het EU-gemiddelde ligt (54 %), blijft het versterken van de digitale vaardigheden een uitdaging. Daarom is een groot deel van de investeringen in het herstel- en veerkrachtplan erop gericht de digitale infrastructuur en uitrusting te versterken om de digitale vaardigheden op alle niveaus van het onderwijsstelsel te verbeteren.

België presteert zeer goed met betrekking tot SDG-indicatoren voor macro-economische stabiliteit (SDG 8, 16). België presteert goed en heeft de kwaliteit van zijn instellingen verder verbeterd, inclusief het vertrouwen in instellingen (SDG 16). Het percentage van de bevolking dat vertrouwen heeft in de Europese Centrale Bank, is gestegen van 49 % in 2016 tot 69 % in 2021 (EU: 47 % in 2021). België doet het ook beter dan het EU-gemiddelde wat betreft indicatoren voor “waardig werk en economische groei” (SDG 8). De invoering van uitgaventoetsingen op alle overheidsniveaus via het herstel- en veerkrachtplan zal naar verwachting de macro-economische stabiliteit verder bevorderen.

Grafiek A1.1:    Vooruitgang van België in de richting van de SDG’s in de afgelopen vijf jaar

Zie voor gedetailleerde datasets over de verschillende SDG’s het jaarlijkse ESTAT-verslag “Sustainable development in the European Union” – https://ec.europa.eu/eurostat/product?code=KS-09-22-019 ; Uitgebreide landspecifieke gegevens over de vooruitgang van de lidstaten op korte termijn vindt u hier: Belangrijkste bevindingen – Indicatoren voor duurzame ontwikkeling – Eurostat (europa.eu) .

Bron: Eurostat, meest recente update van 28 april 2022. De gegevens hebben voornamelijk betrekking op 2015-2020 en 2016-2021.

Bijlage 2: Herstel- en veerkrachtplan – Uitvoering

De herstel- en veerkrachtfaciliteit staat centraal bij de inspanningen die de EU levert om haar herstel na de COVID-19-pandemie te ondersteunen, vaart te zetten achter de dubbele transitie en de veerkracht tegen toekomstige schokken te versterken. België heeft op 30 april 2021 zijn herstel- en veerkrachtplan ingediend. De positieve beoordeling van de Commissie op 23 juni 2021 en de goedkeuring van de Raad op 13 juli 2021 hebben de weg vrijgemaakt voor de uitbetaling van 5,9 miljard EUR aan subsidies in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit over de periode 2021-2026. De subsidieovereenkomst werd op 27 juli 2021 ondertekend. De belangrijkste elementen van het Belgische herstel- en veerkrachtplan staan in tabel A2.1.

Tabel A2.1:    Belangrijkste elementen van het Belgische herstel- en veerkrachtplan

 

(1) Zie Pfeiffer P., Varga J. en in ’t Veld J. (2021), “Quantifying Spillovers of NGEU investment”, European Economy Discussion Papers, nr. 144, en Afman et al. (2021), “An overview of the economics of the Recovery and Resilience Facility”, Quarterly Report on the Euro Area (QREA), vol. 20, nr. 3, blz. 7-16.

Bron: Europese Commissie, 2022

Grafiek A2.1 geeft het aandeel van de middelen weer waarmee aan elk van de zes beleidspijlers van de herstel- en veerkrachtfaciliteit wordt bijgedragen.

De vooruitgang die België heeft geboekt bij de uitvoering van zijn plan wordt weergegeven in het scorebord voor herstel en veerkracht . Het scorebord biedt ook een overzicht van de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit als geheel.

Grafiek A2.1:    Aandeel van de middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit waarmee aan elke beleidspijler wordt bijgedragen

 

(1) Elke maatregel draagt bij aan twee beleidsterreinen van de zes pijlers, waardoor de totale bijdrage aan alle pijlers in deze grafiek 200 % van de geraamde kosten van de 22 in 2021 goedgekeurde herstel- en veerkrachtplannen bedraagt. Het onderste deel is het bedrag van de primaire pijler, het bovenste deel dat van de secundaire pijler.

Bron: Scorebord voor herstel en veerkracht https://ec.europa.eu/economy_finance/recovery-and-resilience-scoreboard/country_overview.html

Bijlage 3: Andere EU-instrumenten voor herstel en groei

De EU-begroting van meer dan 1,2 biljoen EUR voor 2021-2027 is de investeringshefboom die moet helpen om de prioriteiten van de EU uit te voeren. Samen met een aanvullend bedrag van ongeveer 800 miljard EUR via NextGenerationEU en het grootste instrument ervan, de herstel- en veerkrachtfaciliteit, biedt dit een aanzienlijke slagkracht om het herstel en de duurzame groei te stimuleren.

In de periode 2021-2027 zullen de fondsen van het cohesiebeleid van de EU ( 19 ) de ontwikkelingsdoelen voor de lange termijn in België ondersteunen met een investering van 2,88 miljard EUR ( 20 ). Daarvan komt 182,6 miljoen EUR uit het Fonds voor een rechtvaardige transitie om de sociaal-economische gevolgen van de groene transitie in de meest kwetsbare regio’s te verzachten. In de partnerschapsovereenkomsten en -programma’s voor de fondsen van het cohesiebeleid 2021-2027 wordt rekening gehouden met de landspecifieke aanbevelingen en investeringsrichtsnoeren van 2019-2020 die in het kader van het Europees Semester zijn verstrekt, waarbij wordt gezorgd voor synergie en complementariteit met andere EU-financiering. Voor de periode 2023-2027 zal België daarnaast 2,9 miljard EUR steun ontvangen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat sociale, ecologische en economische duurzaamheid en innovatie ondersteunt in de landbouwsector en in plattelandsgebieden, om bij te dragen aan de Europese Green Deal en de voedselzekerheid op lange termijn te waarborgen.

In de periode 2014-2020 hebben de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) 3,20 miljard EUR ( 21 ) uit de EU-begroting toegewezen aan België. De totale investering, inclusief nationale financiering, bedraagt 6,80 miljard EUR (zie grafiek A3.1), wat neerkomt op ongeveer 0,22 % van het bbp voor 2014-2020 en 6,66 % van de overheidsinvesteringen ( 22 ). Op 31 december 2021 was 98 % van het totale bedrag toegewezen aan specifieke projecten en was 53 % gerapporteerd als uitgegeven, waardoor er nog 3,18 miljard EUR kan worden besteed tot eind 2023 ( 23 ). Tot de 11 doelstellingen die het meest relevant zijn voor de financiering van het cohesiebeleid in België behoren onderzoek en innovatie, concurrentievermogen van kmo’s, koolstofarme economie, duurzame en hoogwaardige werkgelegenheid, sociale inclusie, onderwijs en beroepsopleiding gericht op vaardigheden en een leven lang leren (in totaal 2,737 miljard EUR). Eind 2020 werden met investeringen uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) meer dan 30 000 bedrijven gesteund, terwijl uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) maatregelen werden ondersteund voor bijna 1,5 miljoen deelnemers, van wie meer dan de helft laaggeschoold was (53 %). Dankzij het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief hebben 150 000 jongeren gerichte steun gekregen voor hun integratie op de arbeidsmarkt. Het EFRO heeft ook meer dan 162 miljoen EUR geïnvesteerd in energie-efficiëntie. Ook andere EU-programma’s, waaronder het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), lenigen de investeringsbehoeften.

Grafiek A3.1:    Totale begroting ESIF 2014-2020 per fonds (in miljard EUR, % van het totaal)

 

(1) De gegevens over het Elfpo en React-EU hebben betrekking op de periode 2014-2022.

Bron: Europese Commissie, open data over het cohesiebeleid

De fondsen van het cohesiebeleid dragen reeds in aanzienlijke mate bij aan de duurzameontwikkelingsdoelen (SDG’s). In België bieden deze fondsen ondersteuning voor 10 van de 17 SDG’s en draagt tot 97 % van de uitgaven bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen (zie grafiek A3.2).

Grafiek A3.2:    Bijdrage van het cohesiebeleid aan de SDG’s (in miljard EUR)

 

Bron: Europese Commissie

Het React-EU-instrument (herstelbijstand voor cohesie en de regio's van Europa) in het kader van NextGenerationEU heeft België 225,7 miljoen EUR aan extra middelen verstrekt voor het cohesiebeleid in de periode 2014-2020 om een evenwichtig herstel te waarborgen, convergentie te stimuleren en vitale steun te verlenen aan regio’s na de uitbraak van het coronavirus. React-EU heeft in België steun verleend om bij te dragen aan de werktijdverkortingsregelingen, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) te ondersteunen, in onderzoek en innovatie (O&I) te investeren, de primaire gezondheidszorg, het onderwijs, opleidingen en de ontwikkeling van vaardigheden te versterken, energie-efficiëntie te promoten en materiële deprivatie te verminderen door middel van rechtstreekse voedselverstrekking. React-EU heeft ondersteuning geboden voor kwetsbare groepen die het zwaarst door de COVID-19-crisis zijn getroffen, door hen te ondersteunen en te begeleiden in hun zoektocht naar werk en bij de ontwikkeling van de nodige basis- en beroepsvaardigheden met het oog op de groene en de digitale transitie.

Het Investeringsinitiatief Coronavirusrespons ( 24 ) heeft België de eerste EU-noodhulp in verband met de COVID-19-pandemie geboden. Het initiatief zorgde voor buitengewone flexibiliteit, waardoor België middelen kon herbestemmen voor onmiddellijke behoeften in verband met de volksgezondheid (1,1 miljoen EUR). België heeft bijvoorbeeld middelen overgeheveld om beschermingsmiddelen en medisch materiaal aan te kopen, de stagepremie voor studenten verpleegkunde te verhogen, het aantal gezondheidswerkers en het werkkapitaal voor kmo’s te verhogen en steun te verlenen voor de digitalisering van het onderwijs en de overheidsdiensten. 

België heeft steun ontvangen in het kader van het Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE) voor de financiering van werktijdverkortingsregelingen, soortgelijke maatregelen en aanvullende gezondheidsgerelateerde maatregelen. De Raad heeft België in september 2020 financiële bijstand in het kader van SURE toegekend en in april 2021 extra steun voor een maximumbedrag van 8,197 miljard EUR dat op 25 mei 2021 is uitbetaald. SURE heeft in 2020 naar schatting ongeveer 25 % van de werknemers en 45 % van de bedrijven gedurende ten minste één maand gesteund, en 10 % van de werknemers en 25 % van de bedrijven in 2021, voornamelijk in de groot- en detailhandel, de maakindustrie en de horeca. België heeft naar schatting in totaal 0,14 miljard EUR aan rentebetalingen bespaard als gevolg van de lagere rentetarieven van SURE.

De Commissie biedt via het instrument voor technische ondersteuning expertise op maat aan om België te helpen bij het uitwerken en uitvoeren van groeibevorderende hervormingen, onder meer bij de uitvoering van zijn herstel- en veerkrachtplan. Sinds 2018 heeft België bijstand gekregen in het kader van 56 projecten voor technische ondersteuning. Projecten die in 2021 werden uitgevoerd, waren er bijvoorbeeld op gericht het nationale begrotingskader en de beleidsevaluatie in het begrotingsproces te versterken, of een waterstofwaardeketen en open-toegangsnetwerken te ontwikkelen. De Commissie heeft België ook geholpen bij het doorvoeren van specifieke hervormingen in het herstel- en veerkrachtplan, bijvoorbeeld voor de uitvoering van uitgaventoetsingen. In 2022 zullen nieuwe projecten starten met de ondersteuning van onder meer de algemene kaders voor monitoring, rapportage, audit en controle van het herstel- en veerkrachtplan en helpen bij de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”.  

België profiteert ook van andere EU-programma's, zoals de Connecting Europe Facility, waaruit 784,6 miljoen EUR aan EU-financiering is toegewezen voor specifieke projecten op het gebied van strategische vervoersnetwerken, en Horizon 2020, waaruit 3 390 miljoen EUR aan EU-middelen is toegewezen.

Bijlage 4: Voortgang met de uitvoering van landspecifieke aanbevelingen

De Commissie heeft de landspecifieke aanbevelingen (LSA’s) ( 25 ) beoordeeld die in 2019-2021 in het kader van het Europees Semester tot België zijn gericht. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de beleidsmaatregelen die België tot dusver heeft genomen ( 26 ) en met de verbintenissen in het herstel- en veerkrachtplan ( 27 ). In dit vroege stadium van de uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan is met betrekking tot in totaal 80 % van de LSA’s die gericht zijn op structurele kwesties in 2019 en 2020 minstens “enige vooruitgang” geboekt, terwijl de vooruitgang met betrekking tot de overige 20 % “beperkt” was (zie grafiek A4.1). Verwacht wordt dat de komende jaren dankzij de verdere uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan nog aanzienlijk meer vooruitgang zal worden geboekt om de structurele LSA’s aan te pakken.

Grafiek A4.1:    Vooruitgang van België met betrekking tot de LSA’s 2019-2020 (cyclus van het Europees Semester 2022)

 

Bron: Europese Commissie

Tabel A4.1:    Overzichtstabel LSA’s 2019, 2020 en 2021

 

(Continued on the next page)

Table (continued)

 

* Zie voetnoot 27.

Bron: Europese Commissie

   Milieuduurzaamheid

Bijlage 5: Green Deal

De Europese Green Deal heeft tot doel de EU om te vormen tot een rechtvaardige en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waarin er tegen 2050 geen netto-broeikasgasemissies zijn en economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. Deze bijlage geeft een beeld van de belangrijkste en economisch relevantste ontwikkelingen in België met betrekking tot de bouwstenen van de Europese Green Deal. Ze wordt aangevuld door bijlage 6 inzake de gevolgen voor de werkgelegenheid en sociale gevolgen van de groene transitie en bijlage 7 inzake de circulaire economische aspecten van de Green Deal.

België heeft vooruitgang geboekt bij het leggen van de basis voor een koolstofarme economie, maar moet nog steeds aanzienlijke inspanningen leveren om de EU-doelstellingen voor broeikasgasemissiereductie te halen. België heeft zich ertoe verbonden zijn klimaatinspanningen te versnellen, overeenkomstig de algemene doelstelling van de EU om tegen 2050 klimaatneutraal te worden. Tussen 1990 en 2020 zijn de broeikasgasemissies in de hele economie met 24 % gedaald, wat minder is dan het EU-gemiddelde. De vervoerssector blijft een belangrijke bron van broeikasgasemissies omdat weggebruikers niet betalen voor alle externe effecten en variabele infrastructuurkosten, waardoor de verkeerscongestie toeneemt. Volgens de huidige landbeheerpraktijken wordt verwacht dat de nettoverwijderingen van België gematigd zullen toenemen tegen 2030. Via zijn nationaal energie- en klimaatplan neemt België aanvullende maatregelen om zijn doelstelling van -35 % tegen 2030 te halen voor het totaal van de sectoren die niet onder het EU-emissiehandelssysteem vallen ( 28 ). Deze doelstelling volstaat echter niet om het traject te volgen dat leidt tot de verwezenlijking van de in de Europese klimaatwet en de voorstellen van het “Fit for 55”-pakket vastgestelde EU-ambitie voor 2030. De kloof met de bestaande maatregelen bedraagt 34 procentpunten. De aanvullende maatregelen zullen deze kloof beperken tot 11 procentpunten. De Vlaamse en Federale regering hebben recentelijk verdere maatregelen genomen om de klimaat- en energietransitie te versnellen.

Het nationaal energie- en klimaatplan bevat enkele veelbelovende maatregelen, zoals de verplichting om in Vlaanderen een huis te renoveren binnen de 5 jaar na de aankoop en een verbod op gas als verwarmingssysteem in nieuwbouwwoningen vanaf 2023. De Vlaamse regering is ook voornemens een verbod op de verkoop van nieuwe diesel- en benzinewagens in te voeren vanaf 2029. België investeert ook in een tweede zone windturbines voor zijn kust, die tegen 2025-2026 op het net zullen worden aangesloten. De regering is ook overeengekomen dat vanaf 2026 alle nieuwe bedrijfswagens emissievrij moeten zijn, en de spoorweginfrastructuur zal verder worden ontwikkeld. In zijn herstel- en veerkrachtplan wijst België 50 % van de uitgaven toe aan klimaatdoelstellingen en geeft het een overzicht van cruciale hervormingen en investeringen om de transitie naar een meer duurzame, koolstofarme en klimaatbestendige economie te bevorderen ( 29 ).

De overheidsuitgaven voor milieubescherming behoren tot de hoogste in de EU (zie grafiek A5.1). In 2020 hadden de totale overheidsuitgaven voor milieubescherming (1,5 % van het BBP) onder meer betrekking op afvalbeheer, afvalwaterbeheer, bestrijding van verontreiniging, biodiversiteits- en landschapsbescherming, O&O op het gebied van milieubescherming, enz. De Belgische regering heeft een lage tot gemiddelde blootstelling aan onverzekerde door het klimaat veroorzaakte schade, hoewel de rampzalige overstromingen in de zomer van 2021 hebben aangetoond dat de blootstelling van de begroting aan specifieke gevaren aanzienlijk kan zijn.  

Grafiek A5.1:    Begrotingsaspecten van de groene transitie: belastingen en overheidsuitgaven op het gebied van milieubescherming

 

Bron: Eurostat

België hinkt achterop in de transitie naar hernieuwbare energie. In 2020 bedroeg het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie 13 % in België, maar alleen dankzij de aankoop van 1 procentpunt aan hernieuwbare rechten van andere EU-lidstaten. België mikt op 17,5 % hernieuwbare energie in 2030, aanzienlijk minder dan de 25 % die de Commissie van België verwachtte, nog vóór de Europese klimaatwet. In 2020 was 25,1 % van de totale elektriciteitsproductie in België hernieuwbaar; België streeft naar 37,4 % tegen 2030. Hoewel dit een aanzienlijke sprong voorwaarts betekent, blijft dit ambitieniveau laag in het licht van de EU-doelstelling om klimaatneutraal te worden, de gedeeltelijke kernuitstap en het toenemende gebruik van elektriciteit voor het koolstofvrij maken van andere sectoren, zoals vervoer, industrie en verwarming.

Grafiek A5.2:    Thematisch – Energie 
Aandeel in de energiemix (vast, olie, gas, nucleair, hernieuwbaar)

 

De energiemix is gebaseerd op het bruto binnenlands verbruik, uitgezonderd voor verwarming en elektriciteit. Het aandeel hernieuwbare bronnen omvat biobrandstoffen en niet-hernieuwbaar afval.

Bron: Eurostat

Wat biodiversiteit en de gezondheid van ecosystemen betreft, is er nog veel ruimte voor verbetering. Er moeten instandhoudingsmaatregelen worden genomen en/of verder verbeterd. Met 14,6 % van zijn grondgebied dat beschermd gebied is en 7,3 % van het landbouwareaal dat voor organische landbouw wordt gebruikt, heeft België een achteruitgang van de instandhoudingsstatus van zijn beschermde gebieden gerapporteerd in 2018: slechts iets minder dan 5 % verkeerde in goede staat van instandhouding, wat zelfs minder is dan in 2012 (8,6 %). De beschermde soorten in goede staat van instandhouding vertoonden een veelbelovende toename van 19 % in 2012 tot 25 % in 2018. Voor 56 % van de broedvogelsoorten was de kortetermijntendens van de populatie stijgend of stabiel (in vergelijking met 66 % in de periode 2007-2012). Voor overwinterende soorten waarvoor speciale beschermingszones moesten worden aangeduid, bedroeg dit cijfer 7,6 %, maar een groot gedeelte van de kortetermijntendensen (69 %) is onzeker. Enkele van de biodiversiteitsmaatregelen die Vlaanderen en Wallonië hebben genomen, zijn de oprichting van nationale parken, werkzaamheden voor het herstel van ecosystemen (het wegnemen van versnippering en het opnieuw laten meanderen van rivieren), en specifieke regelingen zoals de bescherming van akkervogels (Vlaanderen) en de aanplanting van hagen (Wallonië). Wat maatregelen in mariene gebieden betreft, verlopen de besprekingen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid nog steeds moeizaam, aangezien België overeenstemming over maatregelen moet bereiken met andere lidstaten.

Grafiek A5.3:    Thematisch - Biodiversiteit  
Beschermde landgebieden en organische landbouw

 

Voor 2018 zijn er geen gegevens over beschermde landgebieden; voor 2016 en 2017 ontbreekt het EU-gemiddelde voor beschermde landgebieden.

Bron: Europees Milieuagentschap (beschermde landgebieden) en Eurostat (organische landbouw).

Wat verontreiniging betreft, baart de luchtkwaliteit in België nog steeds ernstige zorgen. Uit de recentste jaarlijkse ramingen van het Europees Milieuagentschap ( 30 ) blijkt dat ongeveer 6 500 vroegtijdige overlijdens kunnen worden toegeschreven aan fijnstofconcentraties, 270 aan ozonconcentraties en 750 aan concentraties van stikstofdioxide (NO2). Voor één belangrijke stedelijke zone (Antwerpen) voldoet Vlaanderen nog steeds niet aan de in Richtlijn 2008/50/EG vastgestelde grenswaarden voor NO2, ten gevolge van de congestie van het wegverkeer rond de stad. Van alle verschillende bronnen van luchtverontreiniging is de landbouw de belangrijkste bron van ammoniakemissies (93 %). Het risico dat België zijn nationale toezeggingen voor ammoniakbeperking niet zal kunnen nakomen, is gemiddeld, zowel voor de periode 2020-2029 als voor de periode vanaf 2030. De intensieve landbouw in Vlaanderen, de toename van het verkeer, met name van/naar de haven van Antwerpen, en de relatief hoge bevolkingsdichtheid in Vlaanderen en Brussel zorgen voor aanzienlijke druk op ecosystemen en de biodiversiteit. Ook de waterverontreiniging (ten gevolge van de landbouw) moet nauwlettend in de gaten worden gehouden, vooral in Vlaanderen.

Omdat de vervoerssector in België nog steeds een bijzonder belangrijke bron is van broeikasgasemissies, is er ruimte om het gebruik van duurzame mobiliteit te verbeteren. Ondanks een snelle toename in de voorbije jaren, blijft het aandeel elektrische voertuigen en de dichtheid van het netwerk van openbare laadpunten in België nog steeds onder het EU-gemiddelde. Anderzijds behoort het aandeel geëlektrificeerde spoorwegkilometers in België tot de hoogste in de EU. Het congestieniveau is nog steeds hoog en ligt meer dan 10 procentpunten boven het EU-gemiddelde.

Grafiek A5.4:    Thematisch – Mobiliteit 
Aandeel emissieloze voertuigen (% van het aantal nieuwe inschrijvingen)

 

Onder emissieloze voertuigen (personenauto’s) vallen onder meer elektrische voertuigen met batterijen of brandstofcellen als aandrijving (BEV, FCEV).

Bron: Europees Waarnemingscentrum voor alternatieve brandstoffen

Tabel A5.1:    Indicatoren die de vooruitgang met betrekking tot de Green Deal onderbouwen vanuit macroëconomisch perspectief

 

(1) Het niet-ETS-streefcijfer voor broeikasgasemissies voor 2030 is gebaseerd op de verordening inzake de verdeling van de inspanningen. De “Fit for 55”-streefcijfers zijn gebaseerd op de voorstellen van de Commissie om de EU-klimaatambitie voor 2030 te verhogen. Doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie en nationale bijdragen in het kader van de governanceverordening (Verordening (EU) 2018/1999).

(2) De afstand tot de doelstelling is de kloof tussen het 2030-streefcijfer van de lidstaten in het kader van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen en de emissieprognose, respectievelijk bij bestaande maatregelen en bij aanvullende maatregelen, uitgedrukt als percentage van de emissies in het basisjaar 2005.

(3) Percentage van de totale inkomsten uit belastingen en sociale bijdragen (toegerekende sociale premies niet meegerekend). Inkomsten uit het emissiehandelssysteem zijn opgenomen in de inkomsten uit milieubelastingen (in 2017 bedroegen ze op EU-niveau 1,5 % van de totale inkomsten uit milieubelastingen).

(4) Dit omvat uitgaven voor bruto-investeringen in vaste activa die zullen worden gebruikt voor de productie van milieubeschermingsdiensten (d.w.z. bestrijding en voorkoming van verontreiniging) voor alle sectoren (overheid, industrie en gespecialiseerde dienstverleners).

(5) De indicator voor de klimaatbeschermingskloof maakt deel uit van de Europese aanpassingsstrategie (februari 2021) en wordt gedefinieerd als het aandeel niet-verzekerde economische verliezen dat wordt veroorzaakt door rampen die verband houden met het klimaat.

(6) Zwaveloxiden (SO2-equivalent), ammoniak, deeltjes < 10µm, stikstofoxiden in de totale economie (uitgesplitst naar bbp).

(7) Vervoer en opslag (NACE-sectie H).

(8) Onder emissieloze voertuigen vallen onder meer elektrische voertuigen met batterijen (BEV) of brandstofcellen als aandrijving (FCEV).

(9) Verslag van de Europese Commissie (2019) “Benchmarking smart metering deployment in the EU-28”.

(10) Europese Commissie (2021). Elk jaar wordt de DESI voor alle landen herberekend voor de voorgaande jaren, om eventuele wijzigingen in de keuze van indicatoren en correcties van de onderliggende gegevens te weerspiegelen. Scores en plaatsen van landen kunnen dus verschillen in vergelijking met eerdere publicaties.

Bron: Eurostat, JRC, Europese Commissie, EEA, EAFO

Bijlage 6: Gevolgen voor de werkgelegenheid en sociale gevolgen van de groene transitie

De groene transitie heeft niet alleen betrekking op verbeteringen van de milieuduurzaamheid, maar heeft ook een aanzienlijke sociale dimensie. Maatregelen op dit gebied scheppen kansen voor duurzame groei en banencreatie, maar er moet ook op worden toegezien dat niemand wordt achtergelaten en dat de transitie ten goede komt aan alle groepen in de samenleving.

In synergie met de herstel- en veerkrachtfaciliteit zal het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) helpen het potentieel voor “groene banen” in België te ontsluiten. Het Fonds voor een rechtvaardige transitie zal de sociale gevolgen van de transitie in Wallonië helpen beperken (zie bijlage 3). In het Belgische nationale energie- en klimaatplan werd verwezen naar de noodzaak van bij- en omscholing van de beroepsbevolking en de ontwikkeling van een nieuw aanbod aan opleidingen voor zij die al werk hebben en voor jongeren. Het plan bevat ook maatregelen om energiearmoede terug te dringen of om te verzekeren dat de risicogroepen worden beschermd, maar geen kwantitatieve doelstelling voor de vermindering van energiearmoede.

Gezien de omvang van de belangrijkste energie-intensieve sectoren en het potentieel om de groene economie verder uit te breiden, zijn er veel mogelijkheden om kwaliteitsbanen te creëren. De broeikasgasemissie-intensiteit van de Belgische economie is afgenomen tussen 2015 en 2020 (in termen van bruto toegevoegde waarde) en ligt nu ongeveer 10 % onder het EU-gemiddelde, maar met 17,94 ton broeikasgasemissies is de gemiddelde koolstofvoetafdruk per werknemer hoger dan het EU-gemiddelde (13,61 ton in de EU, zie grafiek A6.1). Energieproductie op basis van fossiele brandstoffen is een achteruitgaande sector waarin banenverlies te verwachten valt ( 31 ). De energie-intensieve industrie van België, met inbegrip van de chemische en de cementsector ( 32 ), verschaft werk aan 2,6 % van de totale beroepsbevolking; voor hen zullen bij- en omscholingskansen van bijzonder groot belang zijn (zie bijlage 15). De sector milieugoederen en -diensten verschaft werk aan een verhoudingsgewijs klein percentage van de beroepsbevolking (1 % tegenover 2,2 % in de EU) ( 33 ), maar het potentieel van wind- en zonne-energie en verbeteringen van de energie-efficiëntie bieden verdere mogelijkheden voor groene banen ( 34 ).

De snel stijgende energieprijzen kunnen grote sociale problemen veroorzaken, met name voor kwetsbare gezinnen. Het aandeel van de bevolking dat zijn woning onvoldoende kan verwarmen, is afgenomen van 5,2% in 2015 tot 4,1% in 2020, wat minder is dan het EU-gemiddelde (8,2%) De lagere-inkomensgroepen worden het zwaarst getroffen (zie grafiek A6.2). Deze cijfers houden echter geen rekening met de recente stijging van de energieprijzen, noch met de begeleidende maatregelen die de overheid heeft genomen om de gevolgen voor de consumenten te beperken. Uit een recente studie blijkt dat het effect van begeleidende maatregelen afhangt van de plaats van het huishouden in de inkomensverdeling en de specifieke bepalingen van het energiecontract (Capéau et al., 2022). De consumptiepatronen variëren doorheen de bevolking: de gemiddelde koolstofvoetafdruk van de 10 % grootste emittenten is ongeveer 5,5 keer groter dan die van de 50 % kleinste emittenten (het EU-gemiddelde bedraagt 5,3).

Belastingsystemen zijn van cruciaal belang voor een eerlijke transitie naar klimaatneutraliteit De inkomsten uit milieubelastingen liggen in de buurt van het EU-gemiddelde (2,5 % tegenover 2,2 % in de EU in 2020). Hoewel recente hervormingen de loonwig voor mensen met een zeer laag inkomen hebben verkleind, behoort ze voor de meeste inkomensniveaus nog steeds tot de hoogste van de EU (zie bijlage 17). Begeleidende maatregelen kunnen het effect van de stijgende energiekosten op het beschikbaar inkomen van huishoudens met een laag inkomen beperken door de inkomsten uit hogere milieubelastingen te gebruiken om kansarme groepen te ondersteunen. Tot dusver waren deze begeleidende maatregelen in België echter onvoldoende gericht op werkzaamheden ter verbetering van de energie-efficiëntie van woningen, hetgeen een meer permanente en duurzame oplossing kan bieden voor de stijgende energiekosten.

Grafiek A6.1:    Uitdagingen voor een rechtvaardige groene transitie

 

(1) De cijfers geven de genormaliseerde prestaties van de indicatoren weer ten opzichte van het gemiddelde van de EU27.

Koolstofongelijkheid: gemiddelde emissies per hoofd van de bevolking, bovenste 10 % in vergelijking met onderste 50 % (2019).

Bron: Eurostat en World Inequality Database

Grafiek A6.2:    Energiearmoede per inkomendeciel

 

(1) HH050: Onvermogen om woning voldoende te verwarmen

HY020: Totaal beschikbaar inkomen van het huishouden

Bron: EU-SILC-enquête van Eurostat (2020, 2019 voor IT)

   Productiviteit

   Bijlage 7: Hulpbronnenefficiëntie en productiviteit 

Het efficiënte gebruik van hulpbronnen is van cruciaal belang om het concurrentievermogen en de open strategische autonomie te garanderen, en tegelijk de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken. De groene transitie vormt een grote kans voor de Europese industrie omdat ze markten creëert voor schone technologieën en producten. Ze zal een effect hebben in de volledige waardeketen in sectoren als energie en vervoer, bouw en renovatie, voeding en elektronica, en zal helpen om duurzame, lokale en goedbetaalde banen te creëren in heel Europa.

Wat betreft het het circulaire gebruik van secundaire materialen staat België op de tweede plaats van alle EU-landen, met een gebruikspercentage van 17,6 % in 2016 en 23 % in 2020, ver boven het EU-gemiddelde van 12,8 %. Het herstel- en veerkrachtplan bevat aanzienlijke investeringen, zoals het federale initiatief “Belgium Builds Back Circular” (10 circulaire projecten en bewustmakingsacties voor kmo’s), de “Recycling Hub” van het Vlaamse Gewest (6 investeringen in nieuwe recyclingfaciliteiten) en “Circular Wallonia”, het plan voor de uitrol van de circulaire economie in Wallonië (hergebruik, opwaardering en recycling van metalen en bouwmaterialen, bevordering van ecologisch ontwerp, ecologische innovatie en selectieve inzameling/sortering van materiaalstromen). Ook de Brusselse “Strategie voor de Economische Transitie”, die tot doel heeft regionale economische instrumenten te heroriënteren naar de circulaire economie, is opgenomen in het herstel- en veerkrachtplan. Over het algemeen heeft België vooruitgang geboekt bij de versterking van zijn beleidskader voor de circulaire economie. Het blijft echter achterop bij andere EU-landen wat sociaal-economische resultaten betreft (bv. de uitvoer van producten van ecologische industrieën of werkgelegenheid in de circulaire economie).

De hulpbronnenproductiviteit ligt ruim boven het EU-gemiddelde. Hulpbronnenproductiviteit is hoe efficiënt de economie materiële hulpbronnen gebruikt om welvaart te genereren. Het verbeteren van de hulpbronnenproductiviteit kan de negatieve gevolgen voor het milieu tot een minimum helpen beperken en de afhankelijkheid van volatiele grondstoffenmarkten helpen verminderen. De hulpbronnenproductiviteit in België bedroeg 2,7 koopkrachtstandaarden (KKS) per kilogram materiaal dat in 2020 werd gebruikt, tegenover gemiddeld 2,2 KKS per kg in de EU. De variabele “materiaalintensiteit” geeft weer hoeveel extra kg materiaalgebruik gepaard zou gaan met een verhoging van het bbp, volgens het huidige percentage van hulpbronnenproductiviteit. België presteert goed, op hetzelfde niveau als het EU-gemiddelde.

Grafiek A7.1:    Werkgelegenheid en toegevoegde waarde in de sectoren van de circulaire economie

 

Bron: Eurostat

De Belgische economische groei is nog niet losgekoppeld van de productie van afval. Na een dalende tendens is de afvalproductie de voorbije jaren weer beginnen stijgen (5 917 kg/per hoofd van de bevolking in 2018, tegenover 5 573 kg/per hoofd van de bevolking in 2016); België blijft dus boven het EU-gemiddelde van jaarlijks 5 234 kg/per hoofd van de bevolking. In België wordt ongeveer 54 % van het stedelijk afval gerecycled, ruim meer dan het EU-gemiddelde van ongeveer 48 %, meer dan het EU-streefcijfer van 50 % voor 2020 en dicht bij het EU-streefcijfer van 55 % voor 2025. Dit relatief hoge percentage illustreert het vergevorderde niveau van afvalbeheer in België. Over het algemeen presteert België goed op het gebied van afvalproductie en -beheer, rekening houdend met de indicator voor recycling en circulair materiaalgebruik, in combinatie met de lagere (dan het EU-gemiddelde) productie van stedelijk afval per hoofd van de bevolking in twee van de drie gewesten (Wallonië en Vlaanderen). Het voorkomen en hergebruiken van afval zijn de voorkeursopties; zij staan bovenaan de afvalhiërarchie.

Verdere maatregelen kunnen België helpen zijn koppositie op het gebied van milieutechnologie te behouden. Het gaat onder meer om duurzaam productontwerp, hulpbronnenefficiënte productieprocessen, digitale oplossingen, industriële symbiose, herproductie in belangrijke waardeketens, alternatieven voor niet-duurzame grondstoffenontginning en nieuwe circulaire bedrijfsmodellen. Er is ook ruimte om af te stappen van de verbranding van herbruikbaar en recyclebaar afval (43 % sinds 2017), onder meer via economische instrumenten, om te garanderen dat de post-2020 recyclingdoelstellingen worden gehaald, met name voor plastic. Desondanks is België de grootste recycler van verpakkingen in Europa (84,2 %), ruim boven het EU-gemiddelde voor 2019 (64,8 %).

Tabel A7.1:    Geselecteerde indicatoren voor hulpbronnenefficiëntie

 

Bron: Eurostat

Bijlage 8: Digitale transitie

De index van de digitale economie en samenleving (DESI) volgt de digitale vooruitgang van de EU-lidstaten. De domeinen menselijk kapitaal, digitale connectiviteit, integratie van digitale technologieën door bedrijven en digitale overheidsdiensten weerspiegelen de vier kernpunten van het digitale decennium ( 35 ). In deze bijlage worden de DESI-prestaties van België beschreven. In het herstel- en veerkrachtplan van België wordt 27 % van de totale begroting voorbehouden voor digitale maatregelen, beduidend meer dan het streefcijfer van 20 %. De nadruk wordt vooral gelegd op menselijk kapitaal en e-overheid. België heeft nog steeds te kampen met belangrijke uitdagingen op het gebied van connectiviteit, zowel wat glasvezel als wat de uitrol van 5G betreft. ( 36 )

De resultaten van België op het gebied van connectiviteit zijn gemengd Het scoort bijna even goed als het EU-gemiddelde wat de dekking van het netwerk met zeer hoge capaciteit betreft (69 % van de huishoudens was gedekt in 2021, tegenover gemiddeld 70 % in de EU), dankzij zijn uitgebreid en modern kabelnetwerk. Het hinkt echter nog steeds achterop wat de uitrol van glasvezel betreft (in 2021 had 9,7 % van de huishoudens thuis toegang tot het glasvezelnetwerk, tegenover gemiddeld 50 % in de EU ( 37 )). Ook wat de uitrol van 5G betreft, blijven de prestaties van België onder het EU-gemiddelde, maar dit zou kunnen verbeteren omdat naar verwachting in de eerste helft van 2022 de veiling van de 5G-bandbreedte zal plaatsvinden.

In het algemeen zijn de prestaties van België op het gebied van menselijk kapitaal gemengd en zijn er nog steeds enkele belangrijke uitdagingen. Hoewel het aandeel van personen die als ICT-specialist aan de slag zijn, boven het EU-gemiddelde ligt, is er nog steeds veel vraag naar ICT-specialisten; in het vierde kwartaal van 2021 stond de vacaturegraad in de ICT-sector op een recordhoogte van 8,9 % ( 38 ). Hoewel België iets boven het EU-gemiddelde scoort wat het aandeel vrouwelijke ICT-specialisten betreft, blijft ook dit een uitdaging. België heeft daarom een interfederale strategie voor “Women in Digital” opgezet. ( 39 ) Het aandeel van de bevolking met minstens digitale basisvaardigheden is gelijk aan het EU-gemiddelde. Voor jongeren, met name laagopgeleide, daalt dit aandeel. Door het lage aantal ICT-afgestudeerden bestaat bovendien het risico dat deze situatie zal blijven voortduren.

België presteert het best op het gebied van de integratie van digitale technologie. Het scoort boven het EU-gemiddelde voor alle indicatoren van dit thema. België doet het bijzonder goed met betrekking tot kmo’s met minstens digitale basisintensiteit en het aandeel bedrijven dat gebruik maakt van big data en de cloud (respectievelijk 10, 9 en 13 procentpunten boven het EU-gemiddelde).

De prestaties van België op het gebied van digitale overheidsdiensten zijn middelmatig, zowel wat overheidsdiensten voor bedrijven als voor burgers betreft. Het grote aandeel digitale investeringen dat hiervoor in het herstel- en veerkrachtplan van België wordt voorbehouden, biedt echter een mooie kans om deze resultaten te verbeteren.

Tabel A8.1:    Kernindicatoren van de index van de digitale economie en samenleving

 

(*) De 5G-dekkingsindicator meet niet de gebruikerservaring, die kan worden beïnvloed door verschillende factoren zoals het gebruikte soort apparaat, de omgevingsomstandigheden, het aantal gelijktijdige gebruikers en de netwerkcapaciteit. 5G-dekking heeft betrekking op het percentage bewoonde gebieden zoals opgegeven door exploitanten en nationale regelgevende instanties.

Bron: Index van de digitale economie en samenleving

Bijlage 9: Innovatie

De bijlage bevat een algemeen overzicht van de prestaties van het Belgisch onderzoeks- en innovatiesysteem. Volgens de editie 2021 van het Europees innovatiescorebord behoort België tot de Europese innovatieleiders ( 40 ). De prestaties zijn in de loop der jaren gestaag verbeterd ten opzichte van de EU. In 2020 bedroeg de totale O&O-intensiteit 3,5 % van het bbp.

De voorbije tien jaar is België beter blijven presteren op het vlak van innovatie. De hooggekwalificeerde arbeidskrachten, een solide wetenschapsbasis, universiteiten van wereldklasse en goede publiek-private partnerschappen zijn sterke troeven. Het aandeel van Belgische wetenschappelijke publicaties in de bovenste 10 % van de wereldwijd meest geciteerde wetenschappelijke publicaties is sinds 2010 geleidelijk gestegen tot 12,4 % in 2018, wat boven het EU-gemiddelde van 9,9 % ligt. Het aandeel van gezamenlijke publiek-private publicaties is de voorbije tien jaar significant toegenomen (11,8 % in 2019 tegenover 10,4 % in 2010). België blijft boven het EU-gemiddelde scoren op het vlak van door bedrijven gefinancierd openbaar O&O (met een stijging van 2,9 % tussen 2010 en 2019). De bedrijfsuitgaven voor O&O (BERD) zijn de hoogste in de EU (2,53 % in 2020, ruim boven het EU-gemiddelde van 1,53 %), en stijgen sneller dan de overheidsuitgaven. Het aandeel afgestudeerden in wetenschap en techniek blijft grotendeels gelijk en ligt ruim onder het EU-gemiddelde, ondanks de grote vraag naar dergelijke profielen op de arbeidsmarkt.

Ondanks de vele sterke punten van het innovatiesysteem blijft innovatie beperkt tot enkele sectoren. De bedrijfsdynamiek, gemeten aan de hand van de werkgelegenheid in snelgroeiende ondernemingen in 50 % van de meest innovatieve sectoren, kent geen snelle groei en ligt nog altijd onder het EU-gemiddelde. Het aandeel snelgroeiende ondernemingen ligt onder het gemiddelde van de EU-27 in de belangrijkste economische sectoren, behalve elektriciteit, gas en airconditioning, administratieve en ondersteunende diensten. Dat wijst op een aantal zwaktes van de economie om nieuwe groeibedrijven te genereren die de bedrijfsvernieuwing naar nieuwe groeigebieden, zoals de groene sector, kunnen versnellen, zoals blijkt uit het aantal milieugerelateerde octrooien, dat onder het EU-gemiddelde ligt ( 41 ). Hoewel België een van de toonaangevende landen is op het gebied van immateriële investeringsintensiteit in Europa (de verhouding van investeringen in immateriële activa ten opzichte van de bruto toegevoegde waarde), lopen die investeringen aanzienlijk achter op het gebied van professionele en wetenschappelijke diensten, waar meer investeren in software en O&O zou kunnen bijdragen tot innovatie en productiviteitsgroei ( 42 ). Bovendien blijven er verschillen tussen de gewesten op het gebied van innovatieprestaties ( 43 ) en moet de coördinatie tussen de federale en gewestelijke overheden worden versterkt. Dat geldt ook voor de gewesten. Om een aantal hardnekkige problemen aan te pakken, bevat het herstel- en veerkrachtplan uitgebreide maatregelen voor de ontwikkeling van digitale vaardigheden, grote investeringen in O&O, innovatiemaatregelen op het gebied van digitale en opkomende technologieën zoals energie en de circulaire economie, en de ontwikkeling van alternatieve productieprocessen in de nucleaire geneeskunde voor de behandeling van kanker.

Tabel A9.1:    Kernindicatoren voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie

 

Bron: DG Onderzoek en Innovatie — Gemeenschappelijke dienst O&I-strategie en prognose — Eenheid van de hoofdeconoom
Gegevens: Eurostat, OESO, DG JRC, Science-Metrix (Scopus-databank en octrooidatabank van het EOB), Invest Europe

Bijlage 10: Bedrijfsleven en eengemaakte markt

Productiviteitsgroei is een cruciale motor voor economische welvaart, welzijn en convergentie op de lange termijn. Een belangrijke bron van productiviteit voor de EU-economie is een goed functionerende eengemaakte markt, waar eerlijke en doeltreffende concurrentie en een bedrijfsvriendelijk klimaat worden gewaarborgd, en kleine en middelgrote ondernemingen probleemloos kunnen werken en innoveren. Bedrijven en industrieën zijn sterk afhankelijk van robuuste toeleveringsketens en worden geconfronteerd met knelpunten die een negatief effect hebben op de productiviteit, de werkgelegenheid, de omzet en de instap-/uitstapgraad van bedrijven. Dat kan gevolgen hebben voor het vermogen van de lidstaten om de groene en digitale transformatie van Europa te verwezenlijken.

De arbeidsproductiviteit van België behoort tot de hoogste in de EU, maar de productiviteitsgroei is nog niet teruggekeerd naar het niveau van vóór 2008. België is een van de best presterende EU-landen op het gebied van arbeidsproductiviteit, net na Luxemburg en Ierland (zie bijlage 18). De productiviteitsgroei is echter nog niet teruggekeerd naar het niveau van vóór 2008. Een van de sectoren die het zwaarst werden getroffen door de COVID-19-pandemie, was de horeca, waar de toegevoegde waarde daalde met 59 %. De gewesten, het federale niveau en de EU hebben verschillende steunregelingen aan kmo’s verstrekt ( 44 ).

De Belgische economie heeft minder te lijden gehad van materiële tekorten, maar het personeelstekort en de mismatch tussen vraag en aanbod op het vlak van vaardigheden liggen boven het EU-gemiddelde. De Belgische economie is minder afhankelijk van belangrijke grondstoffen dan gemiddeld in de EU. Dat is deels te verklaren door het geringe aandeel van de verwerkende industrie in de Belgische economie. In de bouwsector was er echter een tekort aan materialen. In het herstel- en veerkrachtplan worden maatregelen voorgesteld om het personeelstekort, de vaardighedenmismatch en de dalende productiviteit aan te pakken. Het plan bevat maatregelen ter ondersteuning van technologische innovatie, zoals de ontwikkeling van interconnectiviteit, de digitalisering van kmo’s en overheidsdiensten en begeleidende opleidingsmaatregelen (zie het deel over werkgelegenheid).

De Belgische economie is een zeer open economie, en het ondernemingsklimaat wordt als stimulerend voor kmo’s beschouwd. Ruim 80 % van de in België geproduceerde goederen wordt uitgevoerd. België staat op de eerste plaats wat grensoverschrijdende handel betreft. Het presteert beter dan het EU-gemiddelde op het vlak van toegang tot financiering. Het aandeel snelgroeiende ondernemingen die verschillende financieringsbronnen benutten, zoals bankleningen, eigen vermogen, handelskredieten en overdisposities, ligt boven het EU-gemiddelde (Benedetti-Fasil et al., 2021). België scoort echter gemiddeld op het gebied van overheidsopdrachten, en de betrokkenheid van kmo’s bij offertes (54 %) en overheidsopdrachten (30 %) ligt onder het EU-gemiddelde (respectievelijk 60 % en 45 %). Bedrijven gaan gebukt onder de stijgende energieprijzen en vrezen voor een “energiekloof” (aanvoerschaarste) tijdens de groene transitie.

Hoewel de economie goed geïntegreerd is in de eengemaakte markt, blijven er belemmeringen. Voor sommige beroepen (advocaat, architect, accountant, vastgoedmakelaar, toeristengids in Wallonië) kan de regeldruk nadelig zijn voor het concurrentievermogen. België laat een matige vertraging zien bij de omzetting van 6 van de 17 richtlijnen voor de eengemaakte markt in nationaal recht. Er lopen meer inbreukprocedures tegen België dan gemiddeld in de EU, maar het duurt minder lang dan voorheen om rechterlijke beslissingen op te volgen, hoewel de drempel van 18 maanden nog altijd wordt overschreden.

Tabel A10.1:    Kernindicatoren voor de eengemaakte markt en het bedrijfsleven

 

(Vervolg op de volgende bladzijde)

Tabel (vervolg)

 

(*) Recentst beschikbare

Bron: De bron voor elke indicator is opgenomen in de kolom “Beschrijving” van de tabel.

Bijlage 11: Openbaar bestuur

Een goede administratieve capaciteit maakt economische welvaart, sociale vooruitgang en rechtvaardigheid mogelijk. Overheidsdiensten op alle regeringsniveaus reageren op crisissen, waarborgen de verlening van openbare diensten en dragen bij tot de opbouw van veerkracht voor de duurzame ontwikkeling van de EU-economie.

De doeltreffendheid van het Belgisch openbaar bestuur staat ongeveer op het EU-gemiddelde. ( 45 ) De belangrijkste uitdaging houdt verband met de complexe coördinatie tussen de regeringsniveaus, die een invloed hebben op de effectiviteit en de efficiëntie van overheidsbeleid en -diensten. Verschillende maatregelen in het Belgische herstel- en veerkrachtplan zijn erop gericht de digitalisering en administratieve vereenvoudiging te bevorderen, met de nadruk op investeringen in het openbaar bestuur en het rechtsstelsel. Dat zal waarschijnlijk de administratieve last verminderen en een bedrijfsvriendelijker klimaat helpen creëren.

België scoort goed op de verstrekking van digitale overheidsdiensten voor bedrijven en burgers. COVID-19, telewerk en de introductie van meer digitale overheidsdiensten hebben het gebruik ervan gestimuleerd. De benchmarkindicator voor e-overheid bedroeg 74,1 in 2021 (EU-gemiddelde 70,9). In 2021 heeft 74 % van de internetgebruikers in België digitaal gecommuniceerd met de Belgische autoriteiten.

België scoort lager dan gemiddeld op het gebied van overheidstransparantie. De opendataindex stond in 2021 op 54,5, wat aanzienlijk lager is dan het EU-gemiddelde (81,1) (zie grafiek A11.1). De publicatie van open data verschilt op federaal en gewestelijk niveau en er is ruimte voor verbetering wat betreft de coördinatie tussen overheidsniveaus.

De aantrekkelijkheid van het openbaar bestuur als werkgever en het genderevenwicht in hoge overheidsfuncties vormen een uitdaging. De Belgische regering stimuleert flexibiliteit en competentiegericht personeelsbeheer in het ambtenarenapparaat om overheidsfuncties aantrekkelijker te maken en de vergrijzing van haar personeelsbestand tegen te gaan. Gendergelijkheid is een probleem in hogere managementfuncties. De regering streeft ook naar meer opleidings- en ontwikkelingsmogelijkheden en mobiliteit voor personeel.

Grafiek A11.1:    Maturiteit van open data

 

Bron: Maturiteit van open data | data.europa.eu

Grafiek A11.2:    Indicator voor prestaties op het gebied van overheidsopdrachten op de eengemaakte markt

De indicatoren voor mededinging en transparantie worden drievoudig gewogen, terwijl de efficiëntie- en kwaliteitsindicatoren een eenheidsfactor hebben. Alle andere krijgen een wegingsfactor 1/3 in de samengestelde SMS-indicator.

Bron: Scorebord van de eengemaakte markt, gegevens van 2020

Op basis van geselecteerde indicatoren van het begrotingskader scoort België onder het EU-gemiddelde. Dat geldt voor het nationale begrotingskader voor de middellange termijn en de sterkte van de indexcijfers van de begrotingsregels. Bovendien blijkt uit de indicator voor overheidsopdrachten op de eengemaakte markt dat er ruimte is voor verbetering op het gebied van transparantie, concurrentie, toegang voor kmo’s en de kwaliteit van de informatie bij aanbestedingen (zie grafiek A11.2).

Door een aanhoudend gebrek aan gegevens kan geen volledig overzicht van de efficiëntie van het rechtsstelsel worden gegeven. Belanghebbenden melden langdurige vertragingen bij bepaalde rechtbanken en de gerechtelijke afdeling van de Raad van State door een gebrek aan middelen. De algemene kwaliteit van het rechtsstelsel kampt met problemen, met name op het gebied van digitalisering, die worden aangepakt in het herstel- en veerkrachtplan. Wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht betreft, zijn geen systemische tekortkomingen gemeld. ( 46 )

Tabel A11.1:    Indicatoren voor het openbaar bestuur – België

 

(1) Hoge waarden betekenen goede prestaties, met uitsluiting van de indicatoren # 7 en 8.
(2) Meet de gebruikersgerichtheid (ook voor grensoverschrijdende diensten) en de transparantie van digitale overheidsdiensten, alsook de aanwezigheid van belangrijke factoren die de verlening van die diensten mogelijk maken.

(3) Onderbreking van de reeks in 2021.

(4) Gedefinieerd als de absolute waarde van het verschil tussen het aandeel mannen en vrouwen in leidinggevende functies in overheidsdienst.

Bron: Enquête over het gebruik van ICT, Eurostat (# 1); Benchmarkrapport voor e-overheid (# 2); Rapport over de maturiteit van open gegevens (# 3); Databank voor budgettaire governance (# 4, 9, 10); Arbeidskrachtenenquête, Eurostat (# 5, 6, 8), Europees Instituut voor gendergelijkheid (# 7), samengestelde indicator voor overheidsopdrachten van het scorebord van de eengemaakte markt (# 11); OESO, Indicators of Regulatory policy and governance (# 12).

   Rechtvaardigheid

   Bijlage 12: Uitdagingen op het gebied van werkgelegenheid, vaardigheden en sociaal beleid in het licht van de Europese pijler van sociale rechten  

De Europese pijler van sociale rechten zet de koers uit voor opwaartse convergentie naar betere levens- en arbeidsomstandigheden in de EU. De toepassing van de twintig beginselen van die pijler inzake gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, billijke arbeidsomstandigheden, en sociale bescherming en integratie, die ondersteund worden door de kerndoelen van de EU voor 2030 inzake werkgelegenheid, vaardigheden en armoedebestrijding, zal het streven van de Unie naar een digitale, groene en rechtvaardige transitie versterken. In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de vooruitgang die België heeft gemaakt met de doelstellingen van de Europese pijler van sociale rechten.

De gebrekkige integratie van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt, die tijdens de COVID-19-crisis nog is verslechterd, is medeverantwoordelijk voor zwakke sociale uitkomsten voor deze groepen. Ondanks de langzaam groeiende trend blijft de arbeidsparticipatie (71,6 % in het vierde kwartaal van 2021) onder het EU-gemiddelde (74,1 %). Wat de arbeidsmarktresultaten betreft, bestaan er bovendien grote verschillen tussen regio’s en bevolkingsgroepen (zie bijlage 15 inzake regionale verschillen in de werkloosheidsgraad). Laagopgeleiden en personen met een migratieachtergrond hebben hun positie op de arbeidsmarkt verder zien verslechteren. De arbeidsparticipatiekloof tussen vrouwen die buiten de EU zijn geboren en autochtone vrouwen met name, behoort met 27,0 procentpunt in 2021 tot de grootste in de EU (terwijl het EU-gemiddelde 15,2 procentpunt bedraagt). De arbeidsparticipatiekloof tussen mensen met en zonder handicap is toegenomen en bereikte 36,3 procentpunt, wat ruim boven het EU-gemiddelde van 24,3 % ligt. Tegelijkertijd groeit de vraag naar arbeid, zoals blijkt uit de huidige vacaturegraad, die nog nooit eerder zo hoog was. De kenmerken van het belasting- en uitkeringsstelsel die werken ontmoedigen en de geringe doeltreffendheid van de activeringsmaatregelen belemmeren participatie op de arbeidsmarkt. Om de integratie op de arbeidsmarkt te verbeteren, voorziet het herstel- en veerkrachtplan in een groter aanbod van gepersonaliseerde ondersteuning voor kwetsbare werkzoekenden in Wallonië en in verdere digitalisering van de Brusselse en Vlaamse diensten voor arbeidsvoorziening. Het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) vult deze hervormingen aan met investeringen in maatregelen voor actieve sociale inclusie die gericht zijn op personen die ver van de arbeidsmarkt af staan.

Tabel A12.1:    Sociaal Scorebord

 

(1) Update van 29 april 2022. De lidstaten staan op het Sociale Scorebord ingedeeld volgens een statistische methodologie die is overeengekomen met het EMCO en het SPC. Het bevat een algemeen overzicht van de niveaus en de veranderingen van de indicatoren ten opzichte van de respectieve EU-gemiddelden en classificeert de lidstaten in zeven categorieën. Zie het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2022 voor nadere gegevens over de methodologie. Wegens wijzigingen in de definitie van “digitale vaardigheden van de bevolking” in 2021 worden voor de beoordeling van deze indicator uitzonderlijk alleen niveaus gebruikt; NEET: jongeren die niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen; GDHI: het bruto beschikbaar inkomen van huishoudens.

Bron: Europese Commissie

Vaardighedenmismatches, grote ongelijkheid op onderwijsgebied en een geringe deelname aan volwasseneneducatie vormen voor België grote uitdagingen, ook met het oog op de rechtvaardige groene en digitale transitie. Zowel in beroepssectoren waarvoor een hoog, als die waarvoor een laag opleidingsniveau vereist is, heerst er een tekort aan arbeidskrachten. Er zijn aanzienlijke tekorten voor beroepen in de sectoren vakspecialisten, techniek en natuurwetenschappen, als gevolg van het lage aantal afgestudeerden in natuurwetenschappen, technologie, techniek en wiskunde (STEM) en bezorgheden over de aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleiding en de relevantie ervan voor de arbeidsmarkt. In het verplicht onderwijs bestaan er grote ongelijkheden die samenhangen met de sociaal-economische achtergrond en migratieachtergrond van leerlingen. Die manifesteren zich in grote verschillen tussen scholen qua onderwijsresultaten, wat leidt tot zwakke arbeidsmarktuitkomsten. In 2020 lag de deelname van volwassenen (25-64 jaar) aan leeractiviteiten in de voorgaande vier weken onder het EU-gemiddelde (10,2 % vs. 10,8 %), met name voor laaggeschoolden (4 %). Het aandeel van de bevolking dat minstens over digitale basisvaardigheden beschikt, is gelijk aan het EU-gemiddelde (54 %), maar is in de afgelopen jaren afgenomen, in het bijzonder bij jonge, laaggeschoolde personen. Om bij te dragen aan de verwezenlijking van het kerndoel van de EU voor 2030 inzake vaardigheden, is het belangrijk dat België de prikkels voor volwassenen om deel te nemen aan volwasseneneducatie verder vergroot en prestaties en de inclusiviteit van de onderwijs- en opleidingssystemen verbetert.

Het aandeel van de bevolking dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd blijft hoog, vooral voor specifieke groepen. In 2020 was het aandeel personen dat een armoede- of uitsluitingsrisico loopt in verhouding tot de totale bevolking (20,3 %) aanzienlijk hoger voor laaggeschoolde volwassenen (37,9 %), volwassenen met een migratieachtergrond (niet-EU-achtergrond) (46,5 %) en personen met een handicap (31,9 %), hetgeen wijst op een sterke correlatie tussen lage arbeidsparticipatie en de prevalentie van armoede. Het aandeel kinderen dat met armoede werd bedreigd, bedroeg in 2020 15,6 %, en hoewel dat percentage onder het EU-gemiddelde (18,9 %) zit, zijn er aanzienlijke regionale verschillen (41 % in Brussel in 2019; Welzijnsbarometer, 2020). Over het algemeen is het aantal jonge kinderen (jonger dan 3 jaar) dat wordt opgevangen in kinderopvang hoog (54,6 % in 2020), maar voor kinderen met een risico op armoede of sociale uitsluiting ligt dat percentage veel lager (34,3 %). Het is belangrijk dat België actieve sociale inclusie versterkt om bij te dragen tot de verwezenlijking van het kerndoel van de EU voor 2030 inzake armoedebestrijding. Het nationale herstel- en veerkrachtplan omvat verschillende maatregelen om de inzetbaarheid van de meest kwetsbaren op de arbeidsmarkt te vergroten, onder meer door de digitale ongelijkheid weg te werken. Voorts omvat het plan investeringen in kinderopvang en sociale huisvesting, ook voor personen met een handicap. Het ESF+ zal deze investeringen aanvullen met maatregelen om de vermaatschappelijking van de zorg te ondersteunen voor personen met een handicap in Wallonië.

Bijlage 13: Onderwijs en vaardigheden

In deze bijlage wordt ingegaan op de grootste uitdagingen voor het Belgische onderwijs- en beroepsopleidingsstelsel in het licht van de doelstellingen op EU-niveau van het strategisch kader voor de Europese Onderwijsruimte en andere contextuele indicatoren, op basis van de analyse uit Onderwijs- en opleidingsmonitor 2021. Hoewel België boven het EU-gemiddelde scoort als het gaat om doelstellingen op EU-niveau en een aantal daarvan heeft bereikt, wordt het Belgische onderwijssysteem geconfronteerd met uitdagingen op het gebied van gelijke kansen. Die dreigen als gevolg van de pandemie nog groter te worden en bij te dragen tot vaardighedenmismatches. De lerarentekorten zouden de onderwijsresultaten nog verder kunnen aantasten.

Tabel A13.1:    Doelstellingen op EU-niveau en andere contextuele indicatoren van het strategisch kader voor de Europese Onderwijsruimte

 

(1) ES is niet opgenomen in de PISA-gemiddelden voor lezen van de EU voor 2018; d = verschillende definitie, u = lage betrouwbaarheid; Voor de overige doelstellingen op EU-niveau van het strategisch kader voor de Europese Onderwijsruimte zijn nog geen gegevens beschikbaar, met name met betrekking tot ondermaatse prestaties op het gebied van digitale vaardigheden, de blootstelling van afgestudeerden van beroepsopleidingen aan werkplekleren en de deelname aan volwasseneneducatie.

Bron: Eurostat (UOE, arbeidskrachtenenquête); OESO (PISA).

België heeft de doelstellingen op EU-niveau bereikt inzake voor- en vroegschoolse educatie, voortijdig verlaters van onderwijs en opleiding, en het percentage afgestudeerden in het hoger onderwijs, maar slaagt er niet in noemenswaardige vooruitgang te boeken als het gaat om basisvaardigheden van 15-jarigen en om volwasseneneducatie. Het gemiddeld goed niveau van basisvaardigheden en digitale vaardigheden van leerlingen neemt af en er gaapt een grote kloof in onderwijsresultaten die verband houdt met de sociaal-economische en migratieachtergrond van leerlingen. Ook voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, tussen gemeenschappen en regio’s, en tussen scholen en onderwijstrajecten bestaan er grote verschillen. En hoewel België de doelstelling op EU-niveau voor het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters heeft bereikt, ligt het percentage in steden boven het EU-gemiddelde. Met name bij laaggeschoolden is de participatie in volwasseneneducatie bijzonder laag (4,0 %) (zie bijlage 12).

Leerkrachten zijn niet goed toegerust om de steeds diverser wordende studentenpopulatie kwalitatief hoogstaand onderwijs te bieden. In de TALIS-enquête van 2018 benadrukten Belgische leerkrachten de grote diversiteit van hun leerlingen in sterkere mate dan leerkrachten in andere landen (boven het EU-gemiddelde voor leerlingen die geen moedertaalspreker zijn, die migrant zijn of een migratieachtergrond hebben, leerlingen met specifieke behoeften, en leerlingen uit sociaaleconomisch achtergestelde gezinnen). Tegelijkertijd gaven leerkrachten aan zich ten opzichte van het EU-gemiddelde minder goed voorbereid te voelen om les te geven in een multiculturele en/of meertalige omgeving.

Om de onderwijsresultaten voor iedereen te verbeteren is het essentieel het onderwijscorps te versterken, hetgeen eveneens zeer relevant is voor de aanpak van het groeiende tekort aan gekwalificeerde leerkrachten. Meer dan in andere EU-landen melden schooldirecteuren een tekort aan gekwalificeerde leerkrachten (België 46,5 %, BEnl 34,2 %, BEfr 65,6 % tegenover EU-23 24,6 %), onder meer voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (België 55,6 %, BEnl 39,4 %, BEfr 80,9 % tegenover EU-23 37,8 %) en voor beroepsonderwijs en -opleiding (BE 33,8 %, BEnl 28,0 %, BEfr 43,3 % tegenover EU-23 16,4 %), wat een belemmering vormt voor de capaciteit van scholen om kwaliteitsonderwijs aan te bieden (TALIS-enquête 2018). Hoewel de Belgische leeftijdspiramide van leerkrachten gunstiger is dan het EU-gemiddelde, zit het aantal jongeren dat bij de start van hun loopbaan voor het onderwijs kiest in dalende lijn. Met tijdelijke contracten en tewerkstelling op verschillende en kansarme scholen, hebben nieuw aangestelde leerkrachten minder gunstige arbeidsvoorwaarden dan oudere leerkrachten. Nieuw aangestelde leerkrachten genoten tevens minder formele introductie-activiteiten dan het EU-gemiddelde (6,6 % tegenover 25,1 % in EU-23; 1,2 % in BEnl; 15,2 % in BEfr). Het EU-steunprogramma voor structurele hervormingen (SRSP) biedt momenteel steun aan de Vlaamse Gemeenschap om coherente ondersteuning op te zetten voor leerkrachten aan het begin van hun loopbaan en verschaft de zeer autonome Vlaamse scholen leidraden voor het opzetten van dergelijke introductieprogramma’s (2020-2022). Hoewel nascholing een beroepsplicht is voor onderwijspersoneel, is daartoe in de Vlaamse Gemeenschap geen minimumaantal uren gereserveerd. In de Franse Gemeenschap rapporteerden schooldirecteuren de op één na laagste planning van nascholing op schoolniveau (23,1 % tegenover 56,2 % in de EU; 48,2 % in BEnl). Meer dan één op de twee directeuren meldden dat er in hun school geen mentoringprogramma voor leerkrachten bestaat. Sinds de TALIS-enquête 2018 hebben de Gemeenschappen een aantal maatregelen genomen om de professionalisering van het leerkrachtenberoep te verbeteren. Vanaf 2023/2024 zal de Franse Gemeenschap de initiële leerkrachtenopleiding verbeteren en verlengen tot vier jaar.

Grafiek A13.1:    Tekorten aan gekwalificeerde leerkrachten, gerapporteerd door schooldirecteuren

 

Bron: TALIS-enquête 2018 (OESO, 2019)

De Belgische uitgaven bestemd voor onderwijs als aandeel van het bbp waren een van de hoogste in de EU (6,2 % t.o.v. 4,7 %) en de uitgaven aan personeelsvergoedingen als aandeel van de overheidsuitgaven bestemd voor onderwijs was ook de hoogste (82 % t.o.v. 64 %). Als de uitgaven van België worden vergeleken met andere landen met “hoge uitgaven”, en gelet op het feit dat de uitgaven naar verwachting hoog zullen blijven, zouden er betere onderwijsresultaten moeten kunnen worden behaald.

De hervormingen en investeringsmaatregelen in het kader van het herstel- en veerkrachtplan zijn erop gericht het onderwijsstelsel performanter te maken, maar slechts enkele maatregelen zijn specifiek bedoeld om de structurele ongelijkheden in het onderwijsstelsel aan te pakken. Belangrijke steun zal naar verwachting de digitale prestaties van jongeren in het basis-, secundair en hoger onderwijs helpen verbeteren. In de Franse Gemeenschap is voorzien in een globaal actieplan tegen schooluitval en in COVID-19-gerelateerde steun aan leerlingen in het leerplichtonderwijs, alsook in steun voor schoolinfrastructuur. Het herstel- en veerkrachtplan zal ook bijdragen aan de modernisering van het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap.

Bijlage 14: Gezondheid en gezondheidszorgstelsels

Met name in het licht van de huidige COVID-19-pandemie is een veerkrachtige gezondheidszorg onontbeerlijk voor een duurzame economie en een duurzame samenleving. Deze bijlage geeft een momentopname van de gezondheidszorg in België weer.

De levensverwachting in België ligt boven het EU-gemiddelde, maar is in 2020 fors gedaald met 15 maanden als gevolg van COVID-19. Op 17 april 2022 meldde België 2,71 cumulatieve sterfgevallen door COVID-19 per 1 000 inwoners en 347 bevestigde cumulatieve gevallen van COVID-19 per 1 000 inwoners. Vóór de pandemie waren ischemische hartziekten, beroerten en longkanker de belangrijkste doodsoorzaken. De lage sterfte als gevolg van behandelbare oorzaken kwam ook tot uiting in lage sterftecijfers bij kanker.

Grafiek A14.1:    Levensverwachting bij de geboorte (in jaren)

 

Bron: Eurostat-databank

De Belgische uitgaven voor gezondheidszorg ten opzichte van het bbp lagen in 2019 boven het EU-gemiddelde. Verplichte ziektekostenverzekering zorgt voor nagenoeg universele dekking (99 % van de bevolking). De meeste uitgaven voor gezondheidszorg worden door de overheid gefinancierd, maar toch blijft België daarmee licht onder het EU-gemiddelde. Verwacht wordt dat de publieke gezondheidsuitgaven tegen 2070 met 0,6 procentpunt van het bbp zullen stijgen (ten opzichte van 0,9 procentpunt voor de hele EU) (Verslag over de vergrijzing 2021).

Het aantal artsen in België is de afgelopen tien jaar minder snel gestegen dan in de meeste EU-landen en blijft onder het EU-gemiddelde liggen. Ongeveer 44 % van de artsen is ouder dan 55 jaar, waardoor zorgen ontstaan over de groeiende tekorten in de toekomst. In reactie hierop is het aantal toegelaten studenten geneeskunde de afgelopen jaren opgetrokken. Tijdens de eerste coronagolf manifesteerden zich tekorten aan zorgpersoneel, met name bij verpleegkundigen op de intensive care.

Grafiek A14.2:    Verwachte stijging van de overheidsuitgaven voor gezondheidszorg in de periode 2019-2070 (referentiescenario van de werkgroep Vergrijzing)

 

Bron: Europese Commissie/EPC (2021)

België wil via zijn herstel- en veerkrachtplan 83 miljoen EUR investeren in maatregelen op gezondheidsgebied. De investering heeft voornamelijk betrekking op digitale gezondheidsdiensten en het verbeteren van de verzameling van gezondheidsgegevens (met name door gestandaardiseerde gegevensreeksen te ontwikkelen voor een betere gegevensuitwisseling). Het plan omvat ook investeringen in nucleaire geneeskunde voor de behandeling van kanker en in onderzoek en innovatie op het gebied van gezondheid.

   

Tabel A14.1:    Belangrijkste gezondheidsindicatoren

 

(1) De gegevens over artsendichtheid hebben betrekking op praktiserende artsen, behalve voor FI, EL, PT (vergunning voor de uitoefening van het beroep) en SK (beroepsmatig actief). De gegevens over verpleegkundigendichtheid hebben betrekking op praktiserende verpleegkundigen (imputatie vanaf 2014 voor FI), behalve voor IE, FR, PT, SK (beroepsmatig actief) en EL (alleen in ziekenhuizen werkzame verpleegkundigen). Meer informatie: https://ec.europa.eu/health/state-health-eu/country-health-profiles_nl

Bron: Eurostat-databank; met uitzondering van: *Eurostat-databank en OESO, **ECDC.

   

Bijlage 15: Economische en sociale prestaties op regionaal niveau

Bij het beoordelen van de economische en sociale ontwikkelingen in de lidstaten is de regionale dimensie een belangrijke factor. Rekening houden met die dimensie zorgt voor een goed afgestemde en gerichte beleidsrespons die de cohesie bevordert en duurzame en veerkrachtige economische ontwikkeling waarborgt in alle regio’s. Hoewel het gemiddelde bbp per hoofd van de bevolking in België hoger is dan in de EU, zijn er opvallende verschillen tussen en binnen de regio’s. De regionale verschillen blijven aanzienlijk in België en zijn de afgelopen jaren niet wezenlijk kleiner geworden. Meerdere regio’s raken verder verwijderd van het EU-gemiddelde. Het bbp per hoofd van de bevolking bedraagt in Vlaanderen 120 % van het EU-gemiddelde, terwijl het in Wallonië ongeveer 87 % van het EU-gemiddelde beloopt (met sterke verschillen, gaande van 163 % voor Waals-Brabant tot 72 % voor de provincie Luxemburg) (zie tabel A15.1). Ook moet de specifieke prestatie van Brussel worden onderstreept, met een bbp per hoofd van de bevolking van 205 % van het EU-gemiddelde, hetgeen het belang van inkomende pendelaars weerspiegelt. De reële bbp-groei in de periode 2010-2019 was echter hoger in Vlaanderen (+1,8 %) en Wallonië (+1,7 %) dan in Brussel (+0,9 %), waar het bbp-groeipercentage ver onder het landelijke gemiddelde ligt (+1,6 %).

Ook het concurrentievermogen verschilt sterk van regio tot regio. Volgens de Regional Competitiveness Index (RCI) 2019 zijn de drie Belgische gebieden met het grootste concurrentievermogen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Waals-Brabant en Vlaams-Brabant, elk telkens met een score van 84,7. Terwijl de vier Waalse provincies Henegouwen, Namen, Luik en Luxemburg tussen 59,6 en 64,6 halen, komen de Vlaamse provincies (met uitzondering van Vlaams-Brabant) dan weer uit op 76,4 tot 82,4. De O&O-intensiteit blijkt een van de factoren te zijn die deze verschillen in prestaties verklaren.

De arbeidsproductiviteit varieert op subnationaal niveau. Over het algemeen bedroeg de reële arbeidsproductiviteit (gemeten als bruto toegevoegde waarde per persoon) 130 % meer dan het EU-gemiddelde in 2019. De arbeidsproductiviteit is het hoogst in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in Waals-Brabant, hoewel de reële groei van de productiviteit aanzienlijk verschillen laat zien: 0,29 % in het Brussels Gewest en 1,93 % in Waals-Brabant. Deze waarden zijn respectievelijk de laagste en de hoogste in België.

Grafiek A15.1:    Werkloosheidsgraad in 2020 in België

Bron: Europese Commissie

De werkloosheid vertoont opvallende regionale verschillen. De Belgische werkloosheidsgraad bedroeg 5,6 % in 2020. De werkloosheid in het Vlaams Gewest is systematisch lager, terwijl het Waals Gewest (met uitzondering van Luxemburg) een hoger niveau laat zien (zie grafiekA15.1). Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft de hoogste werkloosheidscijfers (12,3 %), hoewel die in dalende lijn zitten. De arbeidsmobiliteit tussen de regio’s is de afgelopen jaren toegenomen, maar blijft beperkt. De coronapandemie heeft de werkloosheid het sterkst getroffen in Luik, gevolgd door West-Vlaanderen en het Brussels Gewest.

De klimaattransitie raakt de Belgische gewesten op een andere manier. In overleg met de Belgische autoriteiten heeft de Commissie besloten het volledige bedrag van het Fonds voor een rechtvaardige transitie toe te wijzen aan de provincie Henegouwen, in het bijzonder aan Charleroi, Bergen en Doornik (zie grafiekA15.2). Die steden hebben de hoogste intensiteit inzake industriële broeikasgasemissies van België, voornamelijk als gevolg van de productie van cement, chemische stoffen en elektriciteit. Daarbij komt dat Henegouwen in het verleden afhankelijk was van staal, textiel en steenkool. De industriële transitie van de provincie nog aan de gang, wat aanleiding geeft tot specifieke uitdagingen wat betreft economische ontwikkeling en een relatief hoge werkloosheid. Bovendien bieden de koolstofintensieve sectoren in de regio werk aan meer dan 13 000 mensen.

Grafiek A15.2:    Gebieden in België die het zwaarst worden getroffen door de klimaattransitie

Bron: Europese Commissie

Grafiek A15.3:    CO2-emissies uit fossiele brandstoffen per inwoner in 2018 in België

Bron: Europese Commissie

Tabel A15.1:    Geselecteerde indicatoren op regionaal niveau

 

Bron: Eurostat, *Edgar-database.

   Macro-economische stabiliteit

Bijlage 16: Belangrijkste ontwikkelingen in de financiële sector

In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste ontwikkelingen in de Belgische financiële sector. De financiële sector lijkt relatief gezond en matig winstgevend. De solvabiliteit van banken is toereikend, met een licht klimmende kapitaalratio van bijna 20,6 % in het derde kwartaal van 2021 (tegenover 19,3 % in de EU). De kredietkwaliteit is hoog, met een historisch laag percentage niet-renderende leningen van 1,6 % in het derde kwartaal van 2021 (ten opzichte van 2,1 % in de EU). Met een rendement op eigen vermogen van 8,9 % zijn de Belgische banken slechts matig winstgevend, maar toch presteren zij gemiddeld nog steeds beter dan het EU-gemiddelde (7,1 %). Belgische banken staan voor verschillende uitdagingen. Net als in andere lidstaten moeten zij de risico’s van aanhoudend lage rentetarieven en een plotse stijging van de inflatie, de klimaattransitie, digitalisering, compliancekosten en hevige concurrentie beheersen. Andere uitdagingen zijn specifieker voor België en omvatten een woningmarkt die op volle toeren draait, een relatief hoge bankenbelasting en de verplichting tot het betalen van een minimumrente (0,11 %) op gereglementeerde spaarrekeningen, waardoor de nettorentemarges onder druk kunnen komen staan bij een lage rente. Daarnaast is er het feit dat de bijdragen aan het Belgische Depositogarantiestelsel worden niet belegd in een gescheiden en gediversifieerde portefeuille van activa met een laag risico (zie vorige landverslagen voor meer details).

De woningmarkt vertoont middelgrote kwetsbaarheden die worden verzacht door passende en afdoende macroprudentiële beleidsmaatregelen. Het Europees Comité voor systeemrisico’s (2022) heeft, na in 2019 een aanbeveling te hebben gedaan, een aantal belangrijke kwetsbaarheden in kaart gebracht: tekenen van overwaardering van de huizenprijzen, sterk stijgende huizenprijzen, een hoge en toenemende schuldenlast van huishoudens, een dynamische groei van de kredietverlening voor woningen en soepele kredietnormen die wel geleidelijk aan worden verstrengd. Sinds 2015 is sprake van een krachtige groei in de kredietverlening aan huishoudens, tot 6,5 % in december 2021 (tegenover 4,2 % in de eurozone), een van de hoogste groeicijfers in de EU. Niettemin kan de huidige beleidsmix als passend en toereikend worden beschouwd en heeft die een belangrijke rol gespeeld bij het beperken van risico’s. De kredietnemersgerichte maatregelen waarbij maximale leenquotiteiten zijn ingevoerd binnen verschillende subsegmenten van leningen, hebben geleid tot een duidelijke verbetering van de kwaliteit van de hypotheekproductie. Bovendien zal de omzetting van het huidige artikel 458 van de Verordening Kapitaalvereisten in een sectorale systeemrisicobuffer van gelijke omvang blijven zorgen voor een passende kapitaalbuffer tegen onverwachte verliezen op uitstaande leningen.

Grafiek A16.1:    Kredietgroei

 

(1) Leningen, gecorrigeerd voor verkopen en securitisatie (op jaarbasis)

Bron: ECB

Grafiek A16.2:    Ontwikkeling van de huizenprijsindex

 

Bron: Eurostat

Tabel A16.1:    Financiëlegezondheidsindicatoren

 

(1) Recentste gegevens: derde kwartaal 2021.

(2) Inclusief uitgifte door supranationale instellingen als de EU.

Bron: ECB, Eurostat, Refinitiv.

Bijlage 17: Belastingen

Deze bijlage biedt een op indicatoren gebaseerd overzicht van het Belgische belastingstelsel. Ze bevat informatie over de belastingstructuur, d.w.z. de soorten belastingen waaruit België de meeste inkomsten haalt, de belastingdruk voor werknemers en de progressiviteit en het herverdelingseffect van het belastingstelsel. Het bevat ook informatie over de belastinginning en -naleving en over de risico’s van agressieve fiscale planning.

De belastinginkomsten van België zijn hoog in verhouding tot het bbp en het belastingstelsel berust in sterke mate op de belasting op arbeid. De totale belastinginkomsten bedragen 43,6 % van het bbp, tegenover gemiddeld 40,1 % in de EU. De belastinginkomsten zijn sinds 2010 grotendeels stabiel gebleven, maar door diverse belastinghervormingen is de belasting op arbeid verlaagd (22,7 % van het bbp in 2020, een daling van 1 procentpunt sinds 2010). De inkomsten uit periodieke onroerendgoed-, milieu- en verbruiksbelastingen liggen dicht bij het EU-gemiddelde. De inkomsten uit transactiebelastingen op onroerend goed behoren tot de hoogste in de EU.

Tabel A17.1:    Fiscale indicatoren

 

(1) Prospectieve effectieve belastingtarief (OESO)
(*) Eenvoudig gemiddelde EU-27, aangezien er geen geaggregeerde EU-27-waarde beschikbaar is

Voor meer gegevens over belastinginkomsten en de toegepaste methode, zie Europese Commissie, directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie: Taxation trends in the European Union – Data for the EU Member States, Iceland, Norway and United Kingdom: Uitgave 2021, Bureau voor publicaties, 2021, https://data.europa.eu/doi/10.2778/843047 en de webpagina “Data on Taxation” ( https://ec.europa.eu/taxation_customs/taxation-1/economic-analysis-taxation/data-taxation_en ). Voor meer informatie over de btw-kloof, zie Europese Commissie, directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie, "VAT gap in the EU: Report 2021”, Bureau voor publicaties, 2021, https://data.europa.eu/doi/10.2778/30877

Bron: Europese Commissie

Hoewel recente hervormingen de belastingdruk op arbeid hebben verlaagd voor mensen met een zeer laag loon, behoort deze voor de meeste loonniveaus nog steeds tot de hoogste in de EU. De “taxshift” heeft de totale belastingdruk voor zeer lage lonen in verschillende stappen tussen 2015 en 2018 verlaagd. Dit blijkt uit de ontwikkeling van de belastingwig van alleenstaande werknemers met 50 % van het gemiddelde loon. Die daalde van 41,8 % in 2010 tot 34,6 % in 2021 (de belastingwig is het verschil tussen de loonkosten voor de werkgever en het nettoloon van de werknemer). Hoewel het om aanzienlijke verlagingen gaat, blijft de totale belastingdruk zeer hoog voor werknemers die iets meer verdienen, bijvoorbeeld 67 % van het gemiddelde loon (zowel voor alleenverdieners als voor tweede verdieners; zie grafiek A17.1). Voor werknemers die 100 % of 167 % van het gemiddelde loon verdienen, is de belastingwig de hoogste in de EU. Op deze hoge wettelijke belastingtarieven bestaat een breed scala aan aftrekposten en vrijstellingen, die het belastingstelsel complex en ondoorzichtig maken. In het algemeen zorgt het belasting- en uitkeringsstelsel voor een sterke vermindering van de inkomensongelijkheid (gemeten aan de hand van het effect ervan op de GINI-coëfficiënt).

België presteert redelijk goed wat betreft de digitalisering van de belastingdienst. Dit kan helpen om de achterstallige belastingen te verminderen en de nalevingskosten te verlagen. De uitstaande achterstallige belastingen zijn licht gestegen met 0,3 procentpunt tot 15,5 % van de totale netto-inkomsten. Dit is aanzienlijk lager dan het EU-27-gemiddelde van 31,8 %, hoewel dat gemiddelde wordt opgedreven door enkele lidstaten met zeer grote percentages. In het jaarverslag over belastingen 2021 wordt gewezen op de vooruitgang die nog kan worden geboekt wat betreft het percentage aangiften dat online wordt ingediend (Europese Commissie, 2021b). De btw-kloof (een indicator voor de doeltreffendheid van de btw-handhaving en -naleving) bleef in België relatief stabiel op 12,3 %, een cijfer dat hoger ligt dan de EU-brede kloof van 10,5 %. Ten slotte lag het gemiddelde prospectieve effectieve vennootschapsbelastingtarief in 2020 boven het EU-gemiddelde. Na een piek van 15 % in 2019 is het aandeel van dividenden, betalingen en royalty’s in het Belgische bbp in 2020 gedaald tot 9,8 %, wat lager is dan het EU-gemiddelde van 10,5 %. Een onevenredig groot deel van dergelijke overdrachten kan erop wijzen dat bedrijven in een land aan agressieve fiscale planning doen.

Grafiek A17.1:    Indicatoren van de belastingwig (%)

 

(1) De gemiddelde belastingwig van de tweede verdiener meet hoeveel extra personenbelasting en sociale bijdragen ten laste van de werknemer en werkgever (SSC’s) een huishouden zal betalen als een tweede gezinslid een inkomen verwerft,, als verhouding tot het brutoloon van de tweede verdiener plus de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever die over het inkomen van de tweede verdiener verschuldigd zijn. Voor een meer gedetailleerde analyse, zie OESO (2016), “Taxing Wages 2016”, OECD Publishing, Parijs. http://dx.doi.org/10.1787/tax_wages-2016-en
(*) eenvoudig gemiddelde voor de EU-27, aangezien er geen geaggregeerde EU-27-waarde beschikbaar is.

De belastingwig wordt gedefinieerd als de som van de inkomstenbelasting en de socialezekerheidsbijdragen van werknemers en werkgevers, exclusief gezinstoelagen, uitgedrukt als percentage van de totale loonkosten (de som van het brutoloon en de socialezekerheidsbijdragen die door de werkgever worden betaald). De wig wordt berekend voor specifieke categorieën belastingbetalers in termen van gezinssamenstelling en inkomensniveau, uitgedrukt in % van het gemiddelde loon.

Bron: Europese Commissie

Bijlage 18: Belangrijkste economische en financiële indicatoren

Tabel A18.1:    Belangrijkste economische en financiële indicatoren

 

(1) NIIP exclusief directe investeringen en aandelenportefeuilles.
(2) Binnenlandse bankengroepen en op zichzelf staande banken, onder buitenlandse (EU en niet-EU) zeggenschap staande dochterondernemingen en onder buitenlandse (EU en niet-EU) zeggenschap staande bijkantoren

Bron: Eurostat en ECB vanaf 5-2-2022, indien beschikbaar; Europese Commissie voor prognosecijfers (voorjaarsprognose 2022)

Bijlage 19: Schuldhoudbaarheidsanalyse

In deze bijlage worden de risico’s beoordeeld voor de houdbaarheid van de begroting voor België op korte, middellange en lange termijn. De analyse volgt dezelfde multidimensionale aanpak als het verslag over de houdbaarheid van de begroting 2021, dat is geactualiseerd op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie.

Tabel 1 bevat de basisschuldprognoses. Dit is een weergave van de verwachte overheidsschuld en de uitsplitsing ervan in het primaire saldo, het sneeuwbaleffect (het gecombineerde effect van rentebetalingen en nominale bbp-groei op de schulddynamiek) en de stock-flow adjustment. In deze prognoses wordt er vanuit gegaan dat er na 2023 geen nieuwe budgettaire beleidsmaatregelen worden genomen en is rekening gehouden met het verwachte positieve effect van de investeringen in het kader van NextGenerationEU.

Tabel A19.1:    Schuldhoudbaarheidsanalyse voor België

 

Bron: Europese Commissie

Grafiek 1 toont vier alternatieve scenario’s voor het basisscenario, om het effect van veranderingen in aannames te illustreren. Het “historische SPB” -scenario gaat ervan uit dat het structurele primaire saldo (SPB) geleidelijk terugkeert naar het gemiddelde niveau in het verleden. In het “lagere SPB” -scenario blijft het SPB permanent onder het basisscenario. Het scenario van de “negatieve rentegroei” gaat uit van een minder gunstig sneeuwbaleffect dan het basisscenario. In het “financiële stressscenario” wordt België in 2022 tijdelijk geconfronteerd met hogere marktrentes.

Grafiek 2 toont het resultaat van de stochastische projecties. Deze projecties tonen het effect op de schuld van 2 000 verschillende schokken die een invloed hebben op de begrotingssituatie, de economische groei, de rentetarieven en de wisselkoersen van de overheid. De kegel beslaat 80 % van alle gesimuleerde schuldtrajecten, zodat staartgebeurtenissen buiten beschouwing worden gelaten.

Tabel 2 toont de S1- en S2-indicatoren voor de houdbaarheid van de begroting en de belangrijkste oorzaken daarvan. S1 meet de consolidatie-inspanning die nodig is om de schuld op 15 jaar tijd terug te dringen tot 60 % van het bbp. S2 meet de consolidatie-inspanning die nodig is om de schuld over een oneindige tijdshorizon te stabiliseren. De budgettaire uitgangspositie meet welke de inspanning nodig is om de toekomstige rentebetalingen te dekken, de component vergrijzingskosten weerspiegelt de behoeften om de verwachte evolutie van de leeftijdsgerelateerde overheidsuitgaven zoals pensioenen, gezondheidszorg en langdurige zorg op te vangen, en de schuldvereiste is de extra aanpassing die nodig is om de schulddoelstelling van 60 % van het bbp te halen.

Tabel A19.2:    Warmtekaart van de budgettaire houdbaarheidsrisico’s voor België

 

(1) schuldniveau in 2032: groen: minder dan 60 % van het bbp, geel: tussen 60 % en 90 %, rood: meer dan 90 %.

(2) De schuldenpiek geeft aan of de schuld naar verwachting de komende tien jaar in totaal zal stijgen. Groen: schuld piekt naar verwachting op korte termijn; geel: piek ongeveer halverwege de projectieperiode; rood: late piek.

(3) De ruimte voor begrotingsconsolidatie meet het aandeel van de begrotingsposities in het verleden in het land dat strenger was dan in het basisscenario werd aangenomen. Groen: hoge waarde, d.w.z. de veronderstelde begrotingssituatie is volgens historische maatstaven plausibel en laat ruimte voor corrigerende maatregelen indien nodig; geel: gemiddeld rood: Laag.

(4) Waarschijnlijkheid dat de schuldquote in 2026 het niveau van 2021 overschrijdt: groen: onwaarschijnlijk, geel: redelijk waarschijnlijkheid, rood: zeer waarschijnlijk (ook als gevolg van het aanvankelijke schuldniveau). (5) Het verschil tussen de 90ste en de 10de percentielen meet de onzekerheid, op basis van de schulddistributie bij 2000 verschillende schokken. Groene, gele en rode cellen wijzen op toenemende onzekerheid.

Bron: Europese Commissie (voor meer informatie over de multidimensionale aanpak van de Commissie, zie het Fiscal Sustainability Report 2021).

Tot slot geeft de warmtekaart de algehele risicoclassificatie voor de houdbaarheid van de begroting weer (tabelA19.2). De risicocategorie op korte termijn is gebaseerd op de S0-indicator, een indicator voor de vroegtijdige opsporing van fiscale stress in het komende jaar. De risicocategorie voor de middellange termijn wordt bepaald op basis van de schuldhoudbaarheidsanalyse (DSA) en de S1-indicator. In de DSA worden de duurzaamheidsrisico’s beoordeeld op basis van verschillende criteria: het verwachte schuldniveau binnen 10 jaar, het schuldtraject (piekjaar), de plausibiliteit van begrotingsaannames en de ruimte voor krappere posities indien nodig (ruimte voor begrotingsconsolidatie), de waarschijnlijkheid dat de schuld de komende 5 jaar niet stabiliseert en de omvang van de onzekerheid. De risicocategorie op lange termijn is gebaseerd op de S2-indicator en de DSA.

Over het geheel genomen zijn de kortetermijnrisico’s voor de houdbaarheid van de begroting laag. Volgens de indicator voor vroegtijdige opsporing van de Commissie (S0) zijn er geen grote begrotingsrisico’s op korte termijn (tabel A19.2).

De risico’s voor de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn zijn groot. Beide elementen van de analyse van de Commissie op middellange termijn leiden tot deze conclusie. Ten eerste blijkt uit de schuldhoudbaarheidsanalyse dat de overheidsschuld in het basisscenario naar verwachting zal stijgen van ongeveer 108 % van het bbp in 2022 tot ongeveer 117 % van het bbp in 2032 (tabel 1). Dit schuldtraject is ook gevoelig voor mogelijke schokken van budgettaire, macro-economische en financiële variabelen, zoals blijkt uit alternatieve scenario’s en stochastische simulaties, die over het algemeen op hoge risico’s wijzen (tabellen A19.1 en A19.2). Bovendien geeft de S1-indicator voor de houdbaarheidskloof aan dat een aanpassing van het structurele primaire saldo met 6,6 procentpunt van het bbp vereist zou zijn om de schuld over 15 jaar tot 60 % van het bbp terug te dringen (tabel 2). Al met al weerspiegelt het hoge risico het huidige grote tekort en de hoge schuld, de hoge gevoeligheid voor ongunstige schokken en de verwachte stijging van leeftijdsgerelateerde uitgaven, met name voor pensioenen.

De risico’s voor de houdbaarheid van de begroting op lange termijn zijn groot. Op lange termijn wijzen zowel de S2-indicator voor de houdbaarheidskloof (7 procentpunten van het bbp) als de DSA op hoge risico’s. De S2-indicator geeft aan dat, om de schuld op lange termijn te stabiliseren, de budgettaire druk door de vergrijzing moet worden aangepakt, met name die in verband met de uitgaven voor langdurige zorg en pensioenen (tabel 2). 

Referenties

Bauer, P., Fedotenkov, I., Genty, A., Hallak, I., Harasztosi, P., Martínez-Turégano D., Nguyen D., Preziosi, N., Rincon-Aznar, A., Sanchez-Martinez, M. (2020): Productivity in Europe – Trends and drivers in a service-based economy. Technisch verslag JRC. Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, Brussel, België;

Benedetti Fasil, C., Del Rio, J.C., Domnick, C., Fako, P., Flachenecker, F., Gavigan, J., Janiri, M., Stamenov, B. en Testa, G., (2021): High Growth Enterprises in the COVID-19 Crisis Context. Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, Luxemburg;

Capéau, B., Decoster, A., Güner, D., Sheikh Hassan, N., Vanderkelen, J., Vanheukelom, T. en Van Houtven, S. (2022): We zitten allemaal in dezelfde storm, maar niet in hetzelfde schuitje – Een foto van de verschillen in koopkrachteffecten van de 2021-2022 energieprijsschok en de compenserende maatregelen doorheen de inkomensverdeling, Standpunt - Mimeo;

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (2022): Technisch verslag van het secretariaat 2021. https://www.ccecrb.fgov.be/p/fr/956/rapport-technique-du-secretariat-2021/1;

Cornille D., P. Stinglhamber en L. Van Meensel (2017): De efficiëntie van de Belgische overheid, Nationale Bank van België, Economisch Tijdschrift, blz. 31.;

Rekenhof (2021): Eerste Aanwervingen - Doelgroepvermindering voor RSZ-werkgeversbijdragen;

Devos C, Cordon A, Lefèvre M, Obyn C, Renard F, Bouckaert N, Gerkens S, Maertens de Noordhout C, Devleesschauwer B, Haelterman M, Léonard C, Meeus P (2019): De performantie van het Belgische gezondheidssysteem – Rapport 2019 – Samenvatting, Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg (KCE). Brussel; Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). KCE-verslagen 313B. D/2019/10.273/33;

Dumont M. (2019): Tax incentives for business R&D in Belgium. Third evaluation. Federaal Planbureau, werkdocument 4-19;

Europese Commissie (2012), "Persberichten - Belastingen: de Europese Commissie verzoekt België zijn belastingheffing op onroerende inkomsten uit buitenlandse bron te herzien", 22 maart 2012, https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/nl/IP_12_282

Europese Commissie (2019), directoraat-generaal Mobiliteit en Vervoer, Handboek externe kosten van vervoer;

Europese Commissie (2021a), Taxation trends in the European Union: data for the EU Member States, Iceland, Norway and United Kingdom: uitgave 2021, https://data.europa.eu/doi/10.2778/843047

Europese Commissie (2021b): Annual Report on Taxation 2021 – Review of taxation policies in the EU Member States, https://data.europa.eu/doi/10.2778/294944

Europese Commissie (2022): Green Budgeting survey key findings, beschikbaar op: https://ec.europa.eu/info/business-economy-euro/economic-and-fiscal-policy-coordination/green-budgeting-eu_en.

Europees Comité voor systeemrisico's (2022): Vulnerabilities in the residential real estate sectors of the EEA countries, https://www.esrb.europa.eu/news/pr/date/2022/html/esrb.pr220211~9393d5e991.en.html .

Godefroid H., S. Van Parys, P. Stinglhamber (2021): Welke overheidsuitgaven in België zijn hoog? Een vergelijking met buurlanden, Nationale Bank van België, Economisch Tijdschrift;

Hoge Raad van Financiën (2020): Verlaging van de lastendruk op arbeid en mogelijkheden voor de financiering ervan https://www.conseilsuperieurdesfinances.be/sites/default/files/public/publications/csf_fisc_2020_05.pdf

Marx and Horemans (2021): Terug op de sporen. Krijtlijnen voor een sociaal-economische relance,. Berichten Centrum voor Sociaal Beleid, Universiteit Antwerpen.;

OESO (2020), Addressing labour market challenges in Belgium, Economics Department Working Papers No. 1602, Paris; OESO Publishing. OECD (2018): How Demanding are Activation Requirements for Jobseekers? New evidence on activity-related eligibility criteria for unemployment and social assistance benefits. OESO Paper, Parijs;

Philiponnet N., Turrini A. (2017): Assessing House Price Developments in the EU, European Economy - Discussion Papers 2015 - 048, Directoraat-generaal II-Economische en financiële zaken, Europese Commissie;

Schoonackers R. (2020): Fiscale stimuli voor R&D: zijn ze doeltreffend? Nationale Bank van België, Economisch tijdschrift;

Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers (2022): Accijnzen op energieproducten – Vrijstellingen en terugbetalingen, https://www.ccrek.be/NL/Publicaties/Fiche.html?id=26ba8c94-f977-451b-aef8-44992f303d6b

Bauer, P., Fedotenkov, I., Genty, A., Hallak, I., Harasztosi, P., Martínez-Turégano D., Nguyen D., Preziosi, N., Rincon-Aznar, A., Sanchez-Martinez, M. (2020): Productivity in Europe – Trends and drivers in a service-based economy. Technisch verslag JRC. Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, Brussel, België;

Benedetti Fasil, C., Del Rio, J.C., Domnick, C., Fako, P., Flachenecker, F., Gavigan, J., Janiri, M., Stamenov, B. en Testa, G., (2021): High Growth Enterprises in the COVID-19 Crisis Context. Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, Luxemburg;

Capéau, B., Decoster, A., Güner, D., Sheikh Hassan, N., Vanderkelen, J., Vanheukelom, T. en Van Houtven, S. (2022): We zitten allemaal in dezelfde storm, maar niet in hetzelfde schuitje – Een foto van de verschillen in koopkrachteffecten van de 2021-2022 energieprijsschok en de compenserende maatregelen doorheen de inkomensverdeling, Standpunt - Mimeo;

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (2022): Technisch verslag van het secretariaat 2021. https://www.ccecrb.fgov.be/p/fr/956/rapport-technique-du-secretariat-2021/1;

Cornille D., P. Stinglhamber en L. Van Meensel (2017): De efficiëntie van de Belgische overheid, Nationale Bank van België, Economisch Tijdschrift, blz. 31.;

Devos C, Cordon A, Lefèvre M, Obyn C, Renard F, Bouckaert N, Gerkens S, Maertens de Noordhout C, Devleesschauwer B, Haelterman M, Léonard C, Meeus P (2019): De performantie van het Belgische gezondheidssysteem – Rapport 2019 – Samenvatting, Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg (KCE). Brussel; Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). KCE-verslagen 313B. D/2019/10.273/33;

Dumont M. (2019): Tax incentives for business R&D in Belgium. Third evaluation. Federaal Planbureau, werkdocument 4-19;

Europees Comité voor systeemrisico's (2022): Vulnerabilities in the residential real estate sectors of the EEA countries, https://www.esrb.europa.eu/news/pr/date/2022/html/esrb.pr220211~9393d5e991.en.html .

Europese Commissie (2012), "Persberichten - Belastingen: de Europese Commissie verzoekt België zijn belastingheffing op onroerende inkomsten uit buitenlandse bron te herzien", 22 maart 2012, https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/nl/IP_12_282

Europese Commissie (2019), directoraat-generaal Mobiliteit en Vervoer, Handboek externe kosten van vervoer;

Europese Commissie (2021): Taxation trends in the European Union – Data for the EU Member States, Iceland, Norway and United Kingdom, Uitgave 2021, https://data.europa.eu/doi/10.2778/843047

Europese Commissie (2021b): Annual Report on Taxation 2021 – Review of taxation policies in the EU Member States, https://data.europa.eu/doi/10.2778/294944

Europese Commissie (2022): Green Budgeting survey key findings, beschikbaar op: https://ec.europa.eu/info/business-economy-euro/economic-and-fiscal-policy-coordination/green-budgeting-eu_en.

Godefroid H., S. Van Parys, P. Stinglhamber (2021): Welke overheidsuitgaven in België zijn hoog? Een vergelijking met buurlanden, Nationale Bank van België, Economisch Tijdschrift;

Hoge Raad van Financiën (2020): Verlaging van de lastendruk op arbeid en mogelijkheden voor de financiering ervan https://www.conseilsuperieurdesfinances.be/sites/default/files/public/publications/csf_fisc_2020_05.pdf

Marx and Horemans (2021): Terug op de sporen. Krijtlijnen voor een sociaal-economische relance,. Berichten Centrum voor Sociaal Beleid, Universiteit Antwerpen;

OECD (2018), How Demanding are Activation Requirements for Jobseekers? New evidence on activity-related eligibility criteria for unemployment and social assistance benefits. OESO Paper, Parijs;

OESO (2020), Addressing labour market challenges in Belgium, Economics Department Working Papers No. 1602, Paris; Publicatie van de OESO.

Philiponnet N., Turrini A. (2017): Assessing House Price Developments in the EU, European Economy - Discussion Papers 2015 - 048, Directoraat-generaal II-Economische en financiële zaken, Europese Commissie;

Rekenhof (2021): Eerste Aanwervingen - Doelgroepvermindering voor RSZ-werkgeversbijdragen;

Schoonackers R. (2020): Fiscale stimuli voor R&D: zijn ze doeltreffend? Nationale Bank van België, Economisch tijdschrift;

Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers (2022): Accijnzen op energieproducten – Vrijstellingen en terugbetalingen, https://www.ccrek.be/NL/Publicaties/Fiche.html?id=26ba8c94-f977-451b-aef8-44992f303d6b

(1) ()    België heeft 8,197 miljard EUR aan financiële bijstand ontvangen in het kader van het Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid in noodsituaties te beperken (SURE) als gevolg van de COVID-19-uitbraak.
(2) ()    Gemeten als de relatieve spreiding van arbeidsparticipatie naar onderwijsniveau.
(3) ()    De gemiddelde huizenprijskloof is het gewone gemiddelde van de kloof prijs/inkomen, de kloof prijs/huur en het modelwaarderingsverschil. Dit laatste wordt geraamd op basis van Philiponnet en Turrini (2017). De prijs-inkomenskloof en de prijs-huurkloof worden gemeten als afwijking van het langetermijngemiddelde (van 1995 tot het laatst beschikbare jaar).
(4) ()    Laaggeschoolden, mensen met een migratieachtergrond (met name niet in de EU geboren vrouwen) en mensen met een beperking.
(5) ()    De indicator voor de deelname aan volwasseneneducatie gedurende de voorgaande vier weken wordt in het landverslag gebruikt in plaats van de indicator voor leren gedurende de voorgaande 12 maanden, aangezien de gegevens van de enquête volwasseneneducatie (AES) voor de 12-maandenindicator momenteel slechts beschikbaar zijn voor 2016, terwijl de nieuwe indicator voor de arbeidskrachtenenquête (LFS) die voor gebruik in het sociaal scorebord en als kerndoelstelling voor vaardigheden voor 2030 is overeengekomen, pas in 2023 beschikbaar zal zijn.
(6) ()    In deze ramingen is geen rekening gehouden met het effect van nieuwe maatregelen die de regering na de afronding van het verslag heeft genomen en die in hun geheel tot een verdere stijging van de pensioenuitgaven zouden leiden.
(7) ()    Op basis van de administratieve gegevens en met uitzondering van overlevingspensioenen.
(8) ()    In Brussel heeft bijna een derde (30,7 %) van de ouderen die in residentiële structuren wonen, ten minste nog enige autonomie en is bijna de helft daarvan volledig onafhankelijk. In Vlaanderen bedraagt dit aandeel 20 %, en daarvan is 37 % fysiek volledig onafhankelijk.
(9) ()    Deze categorie omvat bijvoorbeeld vrijstellingen van de loonbelasting (op federaal niveau) en het systeem van dienstencheques (op gewestelijk niveau).
(10) ()    Bij de verhuur van onroerend goed voor beroepsdoeleinden worden de werkelijke huurinkomsten belast. Bij de verhuur van onroerend goed voor woondoeleinden wordt de kadastrale waarde belast. De kadastrale waarde bedraagt gemiddeld 20 % tot 25 % van de werkelijke huurinkomsten (Europese Commissie, 2012).
(11) ()    Jaarlijkse taks van 0,15 % op effectenrekeningen met een gemiddelde waarde van meer dan 1 miljoen EUR.
(12) ()    De verklaring van de Belgische regering van 18 maart 2022 over kernenergie zal tot uiting moeten komen in de prognoses in het geactualiseerde nationale energie- en klimaatplan, dat in juni 2023 moet worden voorgelegd.
(13) ()    Verklaring van de Belgische regering van 18 maart 2022. In de verklaring wordt voorgesteld om de nodige stappen te zetten om de exploitatie van twee kerncentrales te verlengen tot 2035 maar ook voort te gaan met de bouw van extra gascentrales, naast een versterking van de uitrol van hernieuwbare energie.
(14) ()    Eurostat (2020), aandeel van de Russische invoer in de totale invoer van aardgas, ruwe olie en steenkool. Voor het EU27-gemiddelde is de totale invoer gebaseerd op de invoer van buiten de EU27. Voor België omvat de totale invoer de invoer uit andere lidstaten. Ruwe olie omvat geen geraffineerde olieproducten.
(15) ()    Aandeel van België, berekend volgens de formule in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, wil de EU haar gemeenschappelijke bindende doelstelling bereiken.
(16) ()    Verklaring van de Belgische regering van 18 maart 2022.
(17) ()    De uitrol van slimme meters is tot dusver beperkt gebleven (penetratiegraad van 3,3 % voor 2019-2020) - België is daarmee de op vier na slechtst presterende EU-lidstaat. Bron: Verslag 2019 van de Europese Commissie — Benchmarking van de invoering van slimme metersystemen in de EU-28. In het Vlaamse gewest had een kwart van de eindgebruikers in maart 2022 een slimme meter.
(18) ()    Europese Commissie, Jaarlijks aantal file-uren. In België is het gemiddelde aantal uren per jaar dat door files verloren gaat, gestegen van 35,8 in 2014 tot 39,1 in 2017.
(19) ()    Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), Cohesiefonds (CF), Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF), Interreg.
(20) ()    Lopende prijzen, bron:  open data over het cohesiebeleid
(21) ()    Tot de ESIF behoren fondsen voor het cohesiebeleid (EFRO, ESF+, CF, Interreg), het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV). Volgens de “N+3-regel” moeten de voor de jaren 2014-2020 vastgelegde middelen uiterlijk in 2023 worden besteed (voor het Elfpo is dat uiterlijk in 2025). Gegevensbron: Open data over het cohesiebeleid , afsluitdatum 31.12.2021 voor EFRO, ESF+, CF, Interreg; afsluitdatum 31.12.2020 voor Elfpo en EFMZV.
(22) ()    Overheidsinvesteringen zijn bruto-investeringen in vaste activa plus kapitaaloverdrachten, algemene overheid.
(23) ()    Inclusief React-EU. ESIF-data op https://cohesiondata.ec.europa.eu/countries/BE
(24) ()    Herverdeling van ESIF-middelen overeenkomstig Verordening (EU) 2020/460 van het Europees Parlement en de Raad van 30 maart 2020 en Verordening (EU) 2020/558 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2020.
(25) ()    LSA’s 2021: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A32021H0729%2801%29&qid=1627675454457
LSA’s 2020:
EUR-Lex - 32020H0826(01) - NL - EUR-Lex (europa.eu)  
LSA’s 2019:
EUR-Lex - 32019H0905(01) - NL - EUR-Lex (europa.eu)
(26) ()    Waaronder de beleidsmaatregelen die zijn gerapporteerd in het nationale hervormingsprogramma en in de verslaglegging over de herstel- en veerkrachtfaciliteit (halfjaarlijkse verslaglegging over de voortgang in de richting van mijlpalen en streefdoelen en voortvloeiend uit de beoordeling van het betalingsverzoek).
(27) ()    De lidstaten werd verzocht alle relevante landspecifieke aanbevelingen, of een aanzienlijk deel ervan, die de Raad in 2019 en 2020 heeft gedaan, doeltreffend aan te pakken in hun herstel- en veerkrachtplannen. In de hier gepresenteerde LSA-beoordeling wordt rekening gehouden met de mate waarin de in het herstel- en veerkrachtplan opgenomen maatregelen en de maatregelen die ten tijde van de beoordeling buiten het herstel- en veerkrachtplan zijn genomen, zijn uitgevoerd. De maatregelen die zijn opgenomen in de bijlage bij het aangenomen uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de goedkeuring van de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan en die nog niet zijn vastgesteld of uitgevoerd, maar waarvan wordt geacht dat ze op geloofwaardige wijze zijn aangekondigd in overeenstemming met de beoordelingsmethode voor de LSA’s, rechtvaardigen een “beperkte vooruitgang”. Zodra deze maatregelen zijn uitgevoerd, kunnen zij leiden tot “enige/aanzienlijke vooruitgang” of “volledige uitvoering”, afhankelijk van de relevantie van die maatregelen.
(28) ()    Gebouwen, weg- en binnenlands zeevervoer, landbouw, afval en kleine industrieën.
(29) ()    Het aandeel van de financiële toewijzing dat bijdraagt tot klimaatdoelstellingen is berekend op basis van bijlage VI van de RRF-verordening.
(30) ()     Europees Milieuagentschap.   Luchtkwaliteit in Europa – Verslag uit 2021.  Op blz. 106 van dit verslag staat meer informatie over de onderliggende methode.
(31) ()    SWD(2021) 275 final.
(32) ()    Europees Semester 2020: Overzicht van de investeringsrichtsnoeren betreffende het Fonds voor een rechtvaardige transitie 2021-2027 per lidstaat (bijlage D).
(33) ()    Er bestaat op dit moment geen gemeenschappelijke definitie van groene banen voor de hele EU. In de rekeningen van de sector milieugoederen en -diensten wordt alleen verslag uitgebracht over een economische sector die milieuproducten voortbrengt, d.w.z. goederen en diensten die worden geproduceerd met het oog op milieubescherming of hulpbronnenbeheer.
(34) ()    https://publications.jrc.ec.europa.eu/repository/handle/JRC126047
(35) ()    Digitaal kompas 2030: de Europese aanpak voor het digitale decennium, COM(2021) 118 final
(36) ()    Het aandeel van de financiële toewijzing dat bijdraagt tot digitale doelstellingen is berekend op basis van bijlage VII van de RRF-verordening.
(37) ()    Studies over breedbanddekking in Europa, gegevens beschikbaar op: https://digital-agenda-data.eu/datasets/digital_agenda_scoreboard_key_indicators/visualizations
(38) ()    Eurostat
(39) ()    Interfederaal en intersectoraal plan “Women in Digital” voor de periode 2020-2025 https://news.belgium.be/nl/interfederaal-en-intersectoraal-plan-women-digital
(40) ()    Europees innovatiescorebord 2021, landenprofiel: België 2021, https://ec.europa.eu/docsroom/documents/45905
(41) ()     OECD Environmental Performance Reviews: Belgium 2021 | en | OECD
(42) ()    Landenfiche van het JRC over productiviteit — België, Europese Commissie, interne communicatie, 2022.
(43) ()    Regionaal innovatiescorebord 2021, landenprofiel: België 2021, https://ec.europa.eu/docsroom/documents/45905
(44) ()    Landenfiche 2021 over kmo’s
(45) ()    Wereldwijde governance-indicatoren, 2020
(46) ()    Voor een gedetailleerdere analyse van de prestaties van het rechtsstelsel in België, zie het EU-scorebord voor justitie 2022 (aangekondigd) en het hoofdstuk voor België in het rapport over de rechtsstaat 2022 van de Commissie (aangekondigd).
Top