Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022PC0455

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot bepaling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen ten aanzien van het besluit van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten om het toepassingsgebied van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor projecten op het gebied van duurzame energie, de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering en water uit te breiden

COM/2022/455 final

Brussel, 15.9.2022

COM(2022) 455 final

2022/0276(NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

tot bepaling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen ten aanzien van het besluit van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten om het toepassingsgebied van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor projecten op het gebied van duurzame energie, de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering en water uit te breiden


TOELICHTING

1.Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen met betrekking tot de uitbreiding van het toepassingsgebied van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor projecten op het gebied van duurzame energie, de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering en water (“de sectorovereenkomst inzake klimaatverandering” of “CCSU”, Climate Change Sector Understanding), die integraal deel uitmaakt van de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten.

2.Achtergrond van het voorstel

2.1.De sectorovereenkomst inzake klimaatverandering

Het doel van de CCSU is te voorzien in passende financiële voorwaarden voor projecten in geselecteerde sectoren die worden geacht een aanzienlijke bijdrage aan de matiging van klimaatverandering te leveren, met inbegrip van projecten op het gebied van duurzame energie, vermindering van broeikasgasemissies, hoge energie-efficiëntie, aanpassing aan klimaatverandering en water. De CCSU is in 2012 vastgesteld en voor het laatst bijgewerkt in 2014.

De deelnemers aan de CCSU zijn overeengekomen dat de financiële voorwaarden van de CCSU worden uitgevoerd op een wijze die strookt met het doel van de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”). De CCSU maakt integraal deel uit en vormt bijlage IV bij de regeling, die administratief is ingebed in de OESO, en wordt ondersteund door het OESO-secretariaat voor exportkredieten. De regeling noch de CCSU zijn echter OESO-besluiten 1 .

De Europese Unie is partij bij de regeling en de CCSU en beide zijn omgezet in het acquis communautaire krachtens Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 2 . Daarom zijn de regeling en de CCSU juridisch bindend op grond van het recht van de Unie.

2.2.De deelnemers aan de CCSU

Momenteel kent de regeling, met inbegrip van de CCSU, elf deelnemers: Australië, Canada, de Europese Unie, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Turkije, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Zwitserland. De deelnemers besluiten bij consensus over wijzigingen van de CCSU.

De Europese Commissie vertegenwoordigt de Unie in de vergaderingen van de deelnemers, ook wanneer de deelnemers besluiten nemen.

2.3.De beoogde handeling van de deelnemers

De deelnemers beogen een besluit te nemen om het toepassingsgebied van de CCSU uit te breiden en de maximale krediettermijnen voor CCSU-transacties te verlengen, d.w.z. de maximumtermijn voor de aflossing van alle aan de afnemer verstrekte kredieten.

De CCSU heeft als algemene doelstelling gunstigere financieringsvoorwaarden te bieden voor klimaatvriendelijke projecten in derde landen dan in de horizontale voorschriften van de regeling is bepaald, en aldus de uitvoer van klimaatvriendelijke technologieën te stimuleren. De CCSU is echter voor het laatst bijgewerkt in 2014, en momenteel is de dekking van de in aanmerking komende uitvoer te beperkt in vergelijking met de nagestreefde doelstellingen op het gebied van de strijd tegen klimaatverandering. Het toepassingsgebied van de CCSU is met name gericht op de sectoren energieopwekking en -transmissie. De toezeggingen van de deelnemers in het kader van de Overeenkomst van Parijs en de ambities van de EU zoals die in de Green Deal-agenda zijn verwoord, worden door de beperkte impact die voortvloeit uit het beperkte toepassingsgebied niet doeltreffend ondersteund. In dit verband zijn de deelnemers overeengekomen het toepassingsgebied van de CCSU uit te breiden en zijn zij het eens geworden over een aantal sectoren die in de CCSU moeten worden opgenomen, namelijk:

·opslag van elektriciteit, met inbegrip van de productie en recycling van batterijen en accu’s;

·emissievrij vervoer, met inbegrip van ondersteunende infrastructuur;

·productie van schone waterstof en transmissie, distributie en opslag van waterstof;

·transmissie en distributie van koolstofarme elektriciteit;

·koolstofarme fabricage.

Het gedetailleerde voorstel voor de uitbreiding van het toepassingsgebied van de CCSU, met de nodige technische specificaties voor alle projecten die daaronder vallen, is opgenomen in de bijlage bij het voorgestelde besluit. Die bijlage zou een nieuw aanhangsel 1 van de CCSU worden en de bestaande aanhangsels 1 en 2 van de CCSU vervangen.

De voorgestelde uitbreiding van het toepassingsgebied van de CCSU zou een belangrijk resultaat zijn voor de 27e zitting van de Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (“COP27”), die van 7 tot 18 november 2022 zal plaatsvinden, omdat exportkredietinstellingen daardoor een grotere rol zouden kunnen spelen bij de ondersteuning van de groene transitie en zouden bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. De uitbreiding zou ook een impuls geven aan EU-bedrijven in toekomstgerichte sectoren met een groot potentieel om de economische groei en werkgelegenheid in de EU te ondersteunen.

Dit voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU inzake de uitbreiding van het toepassingsgebied van de CCSU is gekoppeld aan een parallel voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU om overeenstemming te bereiken over de gemoderniseerde voorschriften van de regeling (COM(2022) 456). Een belangrijk onderdeel van de modernisering van de regeling is een aanpassing van de minimumpremietarieven voor transacties met langere krediettermijnen (zoals die waarvan middels het onderhavige voorstel wordt beoogd dat zij in het kader van de CCSU worden toegestaan). Hiermee wordt een belangrijke uitdaging aangepakt die verband houdt met de huidige voorwaarden van de CCSU, aangezien de deelnemers hebben aangegeven dat hoge premies een belangrijke factor zijn geweest bij de relatief beperkte benutting van de huidige flexibiliteit. Buiten de windenergiesector zijn er tot op heden weinig CCSU-transacties geweest. Daarom is deze wijziging van essentieel belang.

Tot slot is het, als gevolg van de verlenging van de maximale krediettermijnen in het kader van de modernisering van de regeling, ook noodzakelijk de krediettermijnen in de CCSU te verlengen om ervoor te zorgen dat zij een zinvolle stimulans blijft bieden voor klimaatvriendelijke transacties.

Dit voorstel voor een besluit heeft geen betrekking op bepalingen in verband met projecten voor aanpassing aan klimaatverandering in de CCSU. Deze zijn in een eerder voorstel behandeld (zie Raadsdocument ST6650/22 van 28 februari 2022).

Het is passend het standpunt van de Unie te bepalen, aangezien het door de deelnemers aan de regeling tot wijziging van de CCSU vast te stellen besluit rechtsgevolgen in de EU zal hebben (zie punt 2.1).

3.Namens de Unie in te nemen standpunt

De voorgestelde uitbreiding van het toepassingsgebied van de CCSU zou het mogelijk maken dat een breder scala aan klimaatvriendelijke uitvoer van de deelnemers in aanmerking komt voor de gunstigere voorwaarden van deze sectorovereenkomst, in vergelijking met de horizontale regels die uit hoofde van de regeling van toepassing zijn. Dit zou de CCSU doeltreffender maken bij de ondersteuning van de groene transitie.

Rekening houdend met het doel en de verwachte positieve effecten van de gewijzigde CCSU op de klimaatdoelstellingen van de EU en op de ontwikkeling van groene technologie en de economie in de EU, moet het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen erin bestaan het aan dit besluit gehechte ontwerpvoorstel te steunen.

4.Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 3 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De door de deelnemers vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De handeling is bindend krachtens het recht van de Unie op grond van artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad, waarin het volgende is bepaald: “De richtsnoeren in de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”) zijn in de Unie van toepassing. De tekst van de regeling is als bijlage bij deze verordening gevoegd.”

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de gemeenschappelijke handelspolitiek. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5.Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van de deelnemers strekt tot wijziging van de CCSU, is het passend die handeling na de vaststelling ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken.

2022/0276 (NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

tot bepaling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen ten aanzien van het besluit van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten om het toepassingsgebied van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor projecten op het gebied van duurzame energie, de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering en water uit te breiden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor projecten op het gebied van duurzame energie, de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering en water (“de sectorovereenkomst inzake klimaatverandering”), die deel uitmaakt van de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”) en bijlage IV bij de regeling vormt, is omgezet en derhalve in de Europese Unie juridisch bindend gemaakt bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad 4 .

(2)De deelnemers aan de regeling (“de deelnemers”) moeten een besluit nemen over een uitbreiding van het toepassingsgebied van de sectorovereenkomst inzake klimaatverandering tot de uitvoer uit industriesectoren die momenteel niet onder de voorwaarden ervan vallen.

(3)Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen, aangezien het door de deelnemers aan de regeling te nemen besluit tot wijziging van de sectorovereenkomst inzake klimaatverandering rechtsgevolgen zal hebben in de Unie.

(4)Op basis van de voorgestelde wijziging van de sectorovereenkomst inzake klimaatverandering zou de uitvoer uit een breder scala van industriesectoren, wanneer die uitvoer aan de toepasselijke criteria voldoet, kunnen profiteren van de daarin vastgestelde voorwaarden. Dit zou op zijn beurt exportkredietinstellingen uit de Europese Unie en andere deelnemers in staat stellen een grotere rol te spelen bij de ondersteuning van de groene transitie en bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Het bredere toepassingsgebied van de sectorovereenkomst inzake klimaatverandering zou het bedrijfsleven in de EU een impuls geven in toekomstgerichte sectoren met een groot potentieel om economische groei en werkgelegenheid in de Unie te bevorderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen ten aanzien van de vaststelling door de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”) van een besluit tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor projecten op het gebied van duurzame energie, de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering en water, die is opgenomen in bijlage 4 bij de regeling, wordt gebaseerd op de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Als tijdens of voor een vergadering van de deelnemers nieuwe voorstellen met betrekking tot de inhoud van de bijlage bij dit besluit worden gedaan waarover de Unie nog geen standpunt heeft ingenomen, wordt het standpunt van de Unie door middel van coördinatie door de Unie bepaald voordat de deelnemers wordt gevraagd een wijziging van de regeling aan te nemen. In dergelijke gevallen is het standpunt van de Unie in overeenstemming met het bestaande beleid en de bestaande wetgeving.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Commissie.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1)    Zoals gedefinieerd in artikel 5 van de OESO-overeenkomst.
(2)    Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 45).
(3)    Arrest van het Hof van Justitie van 7 oktober 2014, Duitsland/Raad, C-399/12, ECLI:EU:C:2014:2258, punten 61 tot en met 64.
(4)    Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 45).
Top

Brussel, 15.9.2022

COM(2022) 455 final

BIJLAGE

bij

voorstel voor een besluit van de Raad

tot bepaling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen ten aanzien van het besluit van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten om het toepassingsgebied van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor projecten op het gebied van duurzame energie, de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering en water uit te breiden


BIJLAGE

VOORSTEL

Het standpunt van de Europese Unie bestaat erin de voorgestelde wijzigingen van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor projecten op het gebied van duurzame energie, de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering en water, zoals uiteengezet in deze bijlage, te ondersteunen.

Dit betekent dat de bestaande bepalingen moeten worden gewijzigd. De volgende artikelen komen in de plaats van de huidige bepalingen van de regeling, waardoor de huidige artikelen 2 en 4 volledig worden geschrapt en de huidige aanhangsels I en II worden geschrapt en vervangen door het herziene aanhangsel I, dat hieronder is opgenomen.

BIJLAGE IV: SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR PROJECTEN OP HET GEBIED VAN DUURZAME ENERGIE, DE MATIGING VAN EN DE AANPASSING AAN KLIMAATVERANDERING EN WATER

Het doel van deze sectorovereenkomst is te voorzien in passende financiële voorwaarden voor projecten in geselecteerde sectoren, met inbegrip van internationale initiatieven, die worden geacht een aanzienlijke bijdrage aan de matiging van klimaatverandering te leveren, met inbegrip van projecten op het gebied van duurzame energie, vermindering van emissies van broeikasgassen, hoge energie-efficiëntie, aanpassing aan klimaatverandering en water. De deelnemers aan deze sectorovereenkomst komen overeen dat de financiële voorwaarden van deze sectorovereenkomst, die een aanvulling vormt op de regeling, worden uitgevoerd op een wijze die verenigbaar is met het doel van de regeling.

HOOFDSTUK I: TOEPASSINGSGEBIED VAN DE SECTOROVEREENKOMST

1.TOEPASSINGSGEBIED VOOR SECTOREN BETREFFENDE DE MATIGING VAN KLIMAATVERANDERING DIE ZIJN OPGESOMD IN AANHANGSEL I

a.Deze sectorovereenkomst bevat de financiële voorwaarden die van toepassing zijn op door de overheid gesteunde exportkredieten voor contracten in de in aanhangsel I van deze sectorovereenkomst opgesomde sectoren.

b.Deze contracten hebben betrekking op de export van complete projecten of delen daarvan, met inbegrip van alle componenten, installaties, materialen en diensten (inclusief de opleiding van het personeel) die rechtstreeks vereist zijn voor de bouw en de inbedrijfstelling van een identificeerbaar project, op voorwaarde dat:

1.het project wordt gekenmerkt door beperkte of geen koolstofemissies dan wel door een CO2-equivalent, en/of door een hoge energie-efficiëntie;

2.het project is toegesneden op ten minste de prestatienormen zoals weergegeven in aanhangsel I, en

3.de voorwaarden alleen worden uitgebreid om specifieke financiële nadelen aan te pakken die zich in het kader van een project voordoen, waarbij die voorwaarden worden gebaseerd op de individuele financiële behoeften van en specifieke marktvoorwaarden voor elk project.

c.Voor contracten in de in aanhangsel I, projectklasse 1, van deze sectorovereenkomst opgesomde in aanmerking komende sectoren bevat deze sectorovereenkomst de financiële voorwaarden die van toepassing zijn op door de overheid gesteunde exportkredieten voor contracten in de in aanhangsel I, projectklasse 1, van deze sectorovereenkomst opgesomde in aanmerking komende sectoren, welke betrekking hebben op:

1.de export van volledige duurzame-energiecentrales of delen daarvan, omvattende alle componenten, installaties, materialen en diensten (met inbegrip van de opleiding van het personeel) die rechtstreeks vereist zijn voor de bouw en de inbedrijfstelling van deze centrales;

2.de modernisering van bestaande duurzame-energiecentrales in gevallen waarin de economische levensduur van de centrale naar verwachting met ten minste de toe te kennen aflossingsperiode wordt verlengd. Indien niet aan deze voorwaarde is voldaan, zijn de voorwaarden van de regeling van toepassing.

d.Deze sectorovereenkomst is niet van toepassing op posten buiten de elektriciteitscentrale die doorgaans voor rekening van de afnemer komen, met name de watervoorziening die niet rechtstreeks met de elektriciteitsproductiecentrale verband houdt, de kosten voor het bouwrijp maken van de grond, wegen, accommodatie voor bouwpersoneel, elektriciteitsleidingen, schakelinstallaties alsmede kosten die in het land van de afnemer voortvloeien uit officiële goedkeuringsprocedures (bijvoorbeeld vergunning bouwterrein, bouwvergunning), met de volgende uitzonderingen:

1.wanneer de afnemer van de schakelinstallaties en de afnemer van de elektriciteitscentrale dezelfde persoon zijn en het contract wordt gesloten met betrekking tot de oorspronkelijke schakelinstallaties voor genoemde centrale, mogen de voorwaarden voor de oorspronkelijke schakelinstallaties niet verder gaan dan die voor de duurzame-energiecentrale, en

2.de voorwaarden voor substations, transformatoren en transmissielijnen met een minimumspanningsdrempel van 60 kV buiten het terrein van de duurzame-energiecentrale mogen niet gunstiger dan die voor de duurzame-energiecentrale zijn.

[…]

HOOFDSTUK II: BEPALINGEN VOOR EXPORTKREDIETEN

4.MAXIMALE KREDIETTERMIJNEN

Voor door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot contracten in de in aanhangsel I opgesomde sectoren bedraagt de maximale krediettermijn 25 jaar.

[…]

HOOFDSTUK III: PROCEDURES

5.VOORAFGAANDE KENNISGEVING

a.Een deelnemer die voornemens is overeenkomstig deze sectorovereenkomst een krediet te steunen, doet hiervan ten minste tien kalenderdagen voordat hij een toezegging doet, vooraf kennisgeving overeenkomstig artikel 45 van de regeling.

b.Een dergelijke kennisgeving omvat een uitgebreide omschrijving van het project om aan te tonen hoe het project aan de criteria voor steun als omschreven in artikel 1 of 2 van deze sectorovereenkomst voldoet.

c.Voor projecten die overeenkomstig aanhangsel II van deze sectorovereenkomst worden ondersteund, bevat deze kennisgeving informatie over de technische of prestatienormen die worden toegepast, evenals de verwachte emissiereducties.

d.Voor overeenkomstig aanhangsel II van deze sectorovereenkomst gesteunde projecten bevat deze kennisgeving de resultaten van alle evaluaties door onafhankelijke derden.

HOOFDSTUK IV: TOEZICHT EN EVALUATIE

6.TOEKOMSTIGE WERKZAAMHEDEN

De deelnemers komen overeen de volgende aangelegenheden te onderzoeken:

a.aan de krediettermijn aangepaste risicopremies;

b.de voorwaarden voor met fossiele brandstoffen gestookte elektriciteitscentrales met lage emissies en een hoge energie-efficiëntie, met inbegrip van een omschrijving van het vermogen voor koolstofafvang en -opslag (CCS-vermogen);

c.energieneutrale gebouwen;

d.brandstofcelprojecten;

e.emissienormen;

f.emissieboekhouding en -verslaglegging;

g.vervoer over water met lage emissies.

7.TOEZICHT EN EVALUATIE

a.Het secretariaat brengt jaarlijks verslag uit over de tenuitvoerlegging van deze sectorovereenkomst. In dit verslag worden de resultaten van een eventuele besprekingsprocedure uit hoofde van artikel 45 van de regeling gedocumenteerd. Het bevat een samenvatting voor openbare publicatie.

b.De deelnemers evalueren regelmatig het toepassingsgebied en de overige bepalingen van deze sectorovereenkomst Voor meer zekerheid zal een evaluatie plaatsvinden tegen eind 2028 of nadat 50 CCSU-transacties hebben plaatsgevonden, afhankelijk van wat zich het eerst voordoet. Deze evaluatie zal worden gebaseerd op de ervaring die met het kennisgevingsproces is opgedaan en op een beoordeling van de marktomstandigheden voor klimaatgerelateerde technologieën.

AANHANGSEL I: SELECTIECRITERIA VOOR PROJECTEN OP HET GEBIED VAN DE MATIGING VAN KLIMAATVERANDERING

Projectklasse en -type

Definitie

Doel

Normen

Specifieke voorwaarden

PROJECTKLASSE A: Ecologisch duurzame elektriciteitsproductie

[Bevat de exacte inhoud van het huidige artikel 1 en aanhangsel I, alsmede elektriciteitsproductie op basis van waterstof.]

TYPE 1: Duurzame-energieprojecten en energie-efficiëntie in duurzame-energieprojecten

Toepassingsgebied van het huidige artikel 1 en aanhangsel I. Dit kan volgens ons geen eenvoudige kopie van aanhangsel I in het vak “Definitie” zijn, aangezien de eigenlijke definitie van in aanmerking komende projecten is opgenomen in artikel 1, maar wat de inhoud betreft stellen wij voor hier het toepassingsgebied van het huidige artikel 1 en aanhangsel I weer te geven, zonder inhoudelijke wijzigingen (d.w.z. geen norm, n.v.t.) en de nodige aanpassingen van formele aard in de tekst.

TYPE 2: Elektriciteitsproductie uit gasvormige en vloeibare brandstoffen van hernieuwbare oorsprong, met inbegrip van schone waterstof

Bouw en exploitatie van installaties voor elektriciteitsopwekking die elektriciteit produceren met behulp van gasvormige en vloeibare brandstoffen van hernieuwbare oorsprong, met inbegrip van schone waterstof.

Elektriciteitsproductie met een lage broeikasgasemissie.

De broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van de elektriciteitsopwekking zijn lager dan 100 g CO2e/kWh. De broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus moeten worden berekend op basis van projectspecifieke gegevens aan de hand van ISO 14067:2018 of ISO 14064-1:2018, en moeten door een derde partij worden geverifieerd.

Er zijn twee opties: bij de bouw wordt meetapparatuur voor de monitoring van de fysieke emissies, zoals methaanlekkage, geïnstalleerd of er wordt een programma inzake lekdetectie- en -reparatie opgezet; of bij de exploitatie wordt verslag uitgebracht van de fysieke metingen van methaanemissies en wordt eventuele lekkage geëlimineerd.

25 jaar. [Nog te bespreken]

PROJECTKLASSE B: Saneringsprojecten in met fossiele brandstoffen gestookte elektriciteitscentrales, vervanging van fossiele brandstoffen

[De exacte inhoud van aanhangsel II, projectklasse A, type 1, en projectklasse B. Wij merken op dat de hernummering van projectklasse A, type 1, moet worden weerspiegeld in artikel 6, punt c), van de regeling.]

Kopieer hier de huidige inhoud van aanhangsel II, projectklasse A, type 1, en projectklasse B.

Toelichtingen: Wij stellen voor om projectklasse A in twee delen op te splitsen om een duidelijk onderscheid te maken tussen CCUS-projecten als zodanig (die veel toepassingen kunnen hebben, niet alleen in de energiesector maar ook in de industrie, en die we hebben verplaatst naar de nieuwe projectklasse D) en projecten die gericht zijn op de opwekking van elektriciteit uit fossiele brandstoffen (die we allemaal samen zouden willen voegen in deze nieuwe projectklasse B). De EU heeft eerder de noodzaak gesignaleerd om de huidige normen in dit deel bij te werken, maar wij kunnen er voorlopig mee instemmen dit in een later stadium van de besprekingen op te pakken.

PROJECTKLASSE C: Energie-efficiëntie

[De exacte inhoud van aanhangsel II, projectklasse C.]

Kopieer hier de huidige inhoud van aanhangsel II, projectklasse C.

PROJECTKLASSE D: Afvang, gebruik en opslag van CO2

[Toepassingsgebied van het huidige aanhangsel II, projectklasse A, type 2. In dit verband stellen wij geactualiseerde normen voor om rekening te houden met het feit dat CCUS een cruciale technologie is om de uitstoot van broeikasgassen in veel industriële toepassingen te verminderen en dat de normen niet gericht moeten zijn op het afvangpercentage, maar op de doeltreffendheid van de afvang, wat betekent dat CCUS-projecten in aanmerking moeten komen voor stimulansen, ook al is het afvangpercentage laag. De reden voor de voorgestelde nieuwe normen is dat CO2-lekkage de waarde van CCUS als matigingsoptie kan ondermijnen. Daarom moet met behulp van beleidsbepalingen monitoring worden aangemoedigd.]

TYPE 1: CCUS-projecten (koolstofafvang, ‑gebruik en ‑opslag) als zodanig

Bouw en exploitatie van installaties voor koolstofafvang, -gebruik en/of -opslag, met inbegrip van activiteiten die rechtstreeks verband houden met vervoer en infrastructuur die essentieel zijn voor de exploitatie, zoals voertuigen en schepen.

Kopieer hier de huidige inhoud van aanhangsel II, projectklasse A, type 2.

Het vervoer van CO2 vanaf de installatie waar het is afgevangen naar het punt waar het wordt geïnjecteerd, leidt niet tot CO2-lekkages van meer dan 0,5 % van de massa van het vervoerde CO2.

Wanneer CO2 wordt vervoerd en/of opgeslagen, zijn passende lekdetectiesystemen en een monitoringplan voorhanden, met regelmatige verslagen die door de nationale autoriteiten of een onafhankelijke derde partij worden gecontroleerd.

De geologische opslag van CO2 voldoet aan ISO 27914:2017.

Kopieer hier de huidige inhoud van aanhangsel II, projectklasse A, type 2.

PROJECTKLASSE E: Opslag van elektriciteit

TYPE 1: Installaties voor elektriciteitsopslag

Bouw en exploitatie van installaties die elektriciteit in een andere vorm opslaan en weer in de vorm van elektriciteit afgeven. Dit omvat pompaccumulatie (waterkracht).

Opslag van elektriciteit maakt een grotere penetratie van hernieuwbare energie en een beter beheer van de vraag op het net mogelijk.

Indien de activiteit chemische energieopslag omvat, voldoet het opslagmedium (waterstof of ammoniak) aan de CCSU-normen voor schone fabricage van het desbetreffende product.

25 jaar. [Nog te bespreken]

TYPE 2: Productie en recycling van batterijen en accu’s

Fabricage van oplaadbare batterijen, batterijpakken en accu’s voor vervoer, stationaire en niet aan het net gekoppelde energieopslag en andere industriële toepassingen. Hieronder valt de fabricage van de respectieve componenten (actieve materialen alsmede cellen, behuizingen en elektronische componenten voor batterijen en accu’s). Recycling van afgedankte batterijen en accu’s.

Batterijen en accu’s zijn een belangrijke factor voor de opslag van elektriciteit en voor koolstofarm vervoer.

Geen norm. N.v.t.

25 jaar. [Nog te bespreken]

PROJECTKLASSE F: Transmissie en distributie van koolstofarme elektriciteit

TYPE 1:

Transmissie en distributie van koolstofarme elektriciteit

Bouw, uitbreiding en exploitatie van installaties voor het vervoer van koolstofarme elektriciteit. Hieronder vallen directe aansluitingen op koolstofarme bronnen en hele netwerken waarbij de gemiddelde netfactor over een voortschrijdende periode van vijf jaar aan de normen voldoet.

Hiermee wordt een grotere penetratie van koolstofarme energiebronnen ondersteund.

Koolstofarme elektriciteitsbronnen worden gedefinieerd als hernieuwbare bronnen of bronnen waarbij de broeikasgasemissies van de geproduceerde elektriciteit, gemeten op basis van de levenscyclus, onder de drempelwaarde van 100 gCO2e/kWh liggen.

[Zoals eerder en in ons document voor de technische experts van de deelnemers vermeld, staan we open voor bespreking van aanvullende selectiecriteria.]

25 jaar. [Nog te bespreken]

PROJECTKLASSE G: Productie, transmissie en distributie van schone waterstof en opslag van waterstof

TYPE 1:

Productie van schone waterstof

Bouw en exploitatie van installaties voor de ecologisch duurzame productie van waterstof, en/of van uitrusting voor de productie van waterstof.

Duurzame productie en duurzaam gebruik van waterstof biedt kansen voor broeikasgasemissiereducties in veel sectoren, met name energie, productie en vervoer.

Productie voldoet aan de eis dat broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus minder dan 3 kg CO2e per kg geproduceerd H2 bedragen.

[De normen moeten regelmatig worden herzien. Dit zou onderdeel kunnen worden gemaakt van een algemene herzieningsclausule.]

25 jaar. [Nog te bespreken]

TYPE 2:

Vervoersnetwerken voor waterstof

Bouw en exploitatie van vervoersnetwerken voor waterstof of andere koolstofarme gassen (d.w.z. uit hernieuwbare bronnen of die voldoen aan de norm voor de productie van schone waterstof).

Herbestemming van aardgasnetwerken voor 100 % waterstof en aanpassing van aardgasnetwerken die de integratie van waterstof en andere koolstofarme gassen mogelijk maken (d.w.z. met inbegrip van netwerken waarin de vermenging van waterstof en andere koolstofarme gassen in het systeem toeneemt).

Duurzame productie en duurzaam gebruik van waterstof biedt kansen voor broeikasgasemissiereducties in veel sectoren, met name energie, productie en vervoer.

De activiteit omvat lekdetectie en -reparatie van bestaande gaspijpleidingen en andere netwerkelementen om methaanlekkage te beperken.

25 jaar. [Nog te bespreken]

TYPE 3:

Opslag van waterstof

Bouw van opslagfaciliteiten voor waterstof, omzetting van bestaande ondergrondse gasopslagfaciliteiten in opslagfaciliteiten voor waterstof en exploitatie van waterstofopslagfaciliteiten.

Duurzame productie en duurzaam gebruik van waterstof biedt kansen voor broeikasgasemissiereducties in veel sectoren, met name energie, productie en vervoer.

In het geval van projecten die verband houden met de exploitatie van de faciliteiten, moet de in de installatie opgeslagen waterstof voldoen aan de in dit aanhangsel vastgestelde normen voor de productie van schone waterstof.

25 jaar. [Nog te bespreken]

PROJECTKLASSE H: Productie met lage emissies

TYPE 1: 
Productie van schone ammoniak

Productie met lage emissies van watervrij ammoniak.

Bevordering van de productie van schone ammoniak en het gebruik ervan, wat de uitstoot van broeikasgassen op verschillende gebieden kan verminderen.

Ammoniak wordt geproduceerd uit schone waterstof die volgens de in dit aanhangsel vastgestelde normen wordt geproduceerd, of wordt uit afvalwater teruggewonnen.

25 jaar. [Nog te bespreken]

TYPE 2: 
Productie met lage emissies in sectoren waar de uitstoot moeilijk te beperken is (waaronder cement, ijzer en staal, aluminium)

Productie met lage emissies, met inbegrip van complete productie-installaties en onderdelen daarvan, levering van uitrusting en daarmee rechtstreeks verband houdende infrastructuur en diensten.

Fabrikanten stimuleren om over te schakelen op duurzame praktijken in sectoren die moeilijk milieuvriendelijker te maken zijn.

De EU stelt voor de volgende activiteiten in aanmerking te laten komen op basis van een referentiewaarde voor de beste productie-installaties met minder uitstoot 1 :

Voor cement:

a) grijze cementklinker, waarbij de specifieke broeikasgasemissies lager liggen dan 0,722 t CO2e per ton grijze cementklinker;

b) cement op basis van grijze klinker of andere hydraulische bindmiddelen, waarbij de specifieke broeikasgasemissies afkomstig van de productie van klinker en cement of andere bindmiddelen lager liggen dan 0,469 t CO2e per ton vervaardigd cement of ander bindmiddel.

Voor ijzer en staal:

a) ijzer en staal waarbij de broeikasgasemissies, verminderd met de hoeveelheid emissies die is toegewezen aan de productie van afgassen, niet meer bedragen dan de volgende waarden toegepast op de verschillende stappen van het productieproces:

a.vloeibaar ruwijzer = 1,331 t CO2e/t product;

b.gesinterd erts = 0,163 t CO2e/t product;

c.cokes (exclusief bruinkoolcokes) = 0,144 t CO2e/t product;

d.gietijzer = 0,299 t CO2e/t product;

e.hooggelegeerd staal uit vlamboogovens = 0,266 t CO2e/t product;

f.koolstofstaal uit vlamboogovens= 0,209 t CO2e/t product;

b) staal in vlamboogovens die koolstofstaal uit vlamboogovens of hooggelegeerd staal uit vlamboogovens produceren, waarbij de input van metaalschroot ten opzichte van de productoutput niet lager is dan 70 % voor de productie van hooggelegeerd staal en 90 % voor de productie van koolstofstaal. 

Voor aluminium:

a) primair aluminium indien de economische activiteit aan de volgende criteria voldoet:

a.broeikasgasemissies bedragen niet meer dan 1,484 t CO2e per ton vervaardigd aluminium;

b.de gemiddelde koolstofintensiteit voor de indirecte broeikasgasemissies bedraagt niet meer dan 100 g CO2e/kWh; c. het elektriciteitsverbruik voor het productieproces bedraagt niet meer dan 15,5 MWh/t Al;

b) secundair aluminium.

[De normen moeten regelmatig worden herzien. Dit zou onderdeel kunnen worden gemaakt van een algemene herzieningsclausule.]

25 jaar. [Nog te bespreken]

PROJECTKLASSE I: Emissievrij vervoer en vervoer met lage emissies

TYPE 1:

Emissievrij vervoer en ondersteunende infrastructuur

Voertuigvloten zonder directe emissies, met inbegrip van voertuigen voor vervoer over de weg, per spoor en over water en de bijbehorende infrastructuur 2 die essentieel is voor de exploitatie van dergelijke voertuigen.

De overgang naar vloten die emissievrij zijn of lage directe uitlaatemissies hebben, is van cruciaal belang voor de matiging van klimaatverandering.

De directe CO2-uitlaatemissies van de bewegende activa zijn nul.

Alleen in het geval van goederenvervoer zijn voertuigen, treinen, wagons of vaartuigen niet bestemd voor het vervoer van fossiele brandstoffen en is de infrastructuur niet bestemd voor het vervoer of de opslag van fossiele brandstoffen.

25 jaar. [Nog te bespreken]

TYPE 2:

Vervoer over water met lage emissies

Vaartuigen met lage emissies.

De overgang naar vloten die emissievrij zijn of lage directe uitlaatemissies hebben, is van cruciaal belang voor de matiging van klimaatverandering.

Voor personenvervoer over binnenwateren: hybride en dualfuelvaartuigen halen voor hun normale werking ten minste 50 % van hun energie uit brandstoffen zonder directe CO2-(uitlaat)emissies of uit plug-invermogen.

Voor goederenvervoer over binnenwateren: vaartuigen hebben directe CO2-(uitlaat)emissies per tonkilometer – berekend (of geraamd in het geval van nieuwe vaartuigen) aan de hand van de door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) ontwikkelde operationele energie-efficiëntie-indicator (EEOI, Energy Efficiency Operational Indicator) – die 50 % lager liggen dan de gemiddelde referentiewaarde voor CO2-emissies voor zware bedrijfsvoertuigen op basis van een internationale of een andere erkende norm.

Voor goederenvervoer via de zee- en kustvaart en voor vaartuigen voor havenactiviteiten, ondersteunende activiteiten en gespecialiseerde operaties: hybride en dualfuelvaartuigen halen voor hun normale werking op zee en in havens ten minste 25 % van hun energie uit brandstoffen zonder directe CO2-(uitlaat)emissies of uit plug-invermogen. Als alternatief hebben de vaartuigen een bereikte Energy Efficiency Design Index (EEDI)-waarde die 10 % onder de toepasselijke EEDI-vereisten ligt indien de vaartuigen kunnen varen op brandstoffen zonder directe CO2-(uitlaat)emissies of op brandstoffen uit hernieuwbare bronnen.

Een “modal shift” (verschuiving van vervoerswijzen) van weg naar water mogelijk maken: als vaartuigen uitsluitend worden gebruikt om kust- en kortevaartdiensten te verrichten die bedoeld zijn om de modal shift van momenteel over land naar zee vervoerde goederen mogelijk te maken, volstaat het dat de directe CO2-(uitlaat)emissies van de vaartuigen, berekend aan de hand van de IMO-EEDI, 50 % lager zijn dan de gemiddelde referentiewaarde voor de CO2-emissies van zware bedrijfsvoertuigen op basis van een internationale of een andere erkende norm.

[Wij stellen voor dit projecttype in 2025 te herzien. Dit zou onderdeel kunnen worden gemaakt van een algemene herzieningsclausule.]

25 jaar. [Nog te bespreken]

TYPE 3:

Aanpassing en modernisering van het vervoer over water

Aanpassing en modernisering van vaartuigen om emissies te verminderen.

De overgang naar vloten die emissievrij zijn of lage directe uitlaatemissies hebben, is van cruciaal belang voor de matiging van klimaatverandering.

Het brandstofverbruik van het schip wordt met ten minste 10 % verminderd, uitgedrukt in liter brandstof per tonkilometer, wat duidelijk wordt aangetoond met een vergelijkende berekening. De aangepaste vaartuigen zijn niet bestemd voor het vervoer van fossiele brandstoffen.

[Wij stellen voor dit projecttype in 2025 te herzien. Dit zou onderdeel kunnen worden gemaakt van een algemene herzieningsclausule.]

25 jaar. [Nog te bespreken]

TYPE 4:

Koolstofarme luchthaveninfrastructuur

Bouw, modernisering, onderhoud en exploitatie van koolstofarme luchthaveninfrastructuur, d.w.z. voor de exploitatie van vliegtuigen zonder CO2-uitlaatemissies, voor de levering van elektriciteit en voorgeconditioneerde lucht aan stationaire luchtvaartuigen of voor het zonder directe emissies uitvoeren van de eigen activiteiten van de luchthaven.

De overgang naar vloten die emissievrij zijn of lage directe uitlaatemissies hebben, is van cruciaal belang voor de matiging van klimaatverandering.

Geen norm. N.v.t.

25 jaar. [Nog te bespreken]

(1)    De referentiewaarden zijn gebaseerd op de benchmark van het emissiehandelssysteem van de EU (ETS), waarbij referentiewaarden voor broeikasgasemissies voor de vervaardiging van een bepaald product worden afgeleid van de gemiddelde broeikasgasemissie-intensiteit van de 10 % meest efficiënte installaties in de hele EU.
(2)    Hieronder vallen: Voor wegvervoer: de bouw, de modernisering, het onderhoud en de exploitatie van elektrische laadstations en waterstoftankstations. Voor spoorvervoer: spoorgebonden vervoersinfrastructuuractiva als gespecificeerd in de sectorovereenkomst voor spoorweginfrastructuur, alsmede elektrische baanuitrusting en bijbehorende subsystemen, de elektrificatie van bestaande infrastructuur en de installaties die bestemd zijn om van andere vervoerswijzen over te schakelen op spoor zonder directe emissies. Voor vervoer over water: elektrisch opladen en bijtanken van waterstof, infrastructuur voor de levering van walstroom aan vaartuigen op de ligplaats en voor het zonder directe emissies uitvoeren van de eigen activiteiten van de haven en installaties voor de overschakeling van een andere modus op vaartuigen zonder directe emissies.
Top