EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022IR1727

Advies van het Comité van de Regio’s over de waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor multinationale groepen in de Unie

COR 2022/01727

PB C 301 van 5.8.2022, p. 45–50 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/45


Advies van het Comité van de Regio’s over de waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor multinationale groepen in de Unie

(2022/C 301/08)

Algemeen rapporteur:

Federico BORGNA (IT/PSE)

Referentiedocument:

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing van multinationale groepen in de Unie

COM(2021) 823 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 7

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Er moet worden gegarandeerd dat belastingontwijkingspraktijken worden ontmoedigd , maar er moet evenzeer worden vermeden dat kleinere MNO’s op de interne markt negatieve gevolgen ondervinden. Daarom mag deze richtlijn slechts van toepassing zijn op in de Unie gelegen entiteiten die deel uitmaken van een MNO-groep of omvangrijke binnenlandse groep met een jaarlijkse geconsolideerde inkomensdrempel van ten minste 750 000 000  EUR. Deze drempel is in overeenstemming met de drempel van bestaande internationale belastingregels zoals de regels inzake verslaglegging per land. Entiteiten die onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, worden groepsentiteiten genoemd. Bepaalde entiteiten moeten van het toepassingsgebied worden uitgesloten op grond van hun specifieke doel en status. Het betreft hier entiteiten die geen winstoogmerk hebben en activiteiten verrichten in het algemeen belang en die derhalve normaal niet onderworpen zijn aan belasting in de lidstaat waar zij zijn gelegen. Om die specifieke belangen te beschermen, is het noodzakelijk om overheidslichamen, internationale organisaties, non-profitorganisaties en pensioenfondsen uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze richtlijn. Ook beleggingsfondsen en vastgoedbeleggingsvehikels moeten van het toepassingsgebied worden uitgesloten als zij bovenaan de eigendomsketen staan, omdat bij dergelijke zogenaamde doorstroomentiteiten de gegeneerde inkomsten worden belast bij de eigenaren.

Er moet worden gegarandeerd dat belastingontwijkingspraktijken worden ontmoedigd. Tegelijkertijd moet worden vermeden dat kleinere MNO’s op de interne markt negatieve gevolgen ondervinden. Daarom mag deze richtlijn slechts van toepassing zijn op in de Unie gelegen entiteiten die deel uitmaken van een MNO-groep of omvangrijke binnenlandse groep met een jaarlijkse geconsolideerde inkomensdrempel van ten minste 750 000 000  EUR. Deze drempel is in overeenstemming met de drempel van bestaande internationale belastingregels zoals de regels inzake verslaglegging per land. Entiteiten die onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, worden groepsentiteiten genoemd. Bepaalde entiteiten moeten van het toepassingsgebied worden uitgesloten op grond van hun specifieke doel en status. Het betreft hier entiteiten die geen winstoogmerk hebben en activiteiten verrichten in het algemeen belang en die derhalve normaal niet onderworpen zijn aan belasting in de lidstaat waar zij zijn gelegen. Om die specifieke belangen te beschermen, is het noodzakelijk om overheidslichamen (met inbegrip van lokale en regionale overheden en hun verenigingen) , internationale organisaties, non-profitorganisaties en pensioenfondsen uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze richtlijn.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 2, lid 3, punt a)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

a)

een overheidslichaam, een internationale organisatie, een non-profitorganisatie, een pensioenfonds , een beleggingsentiteit die een uiteindelijkemoederentiteit is, en een vastgoedbeleggingsvehikel dat een uiteindelijkemoederentiteit is ;

a)

een overheidslichaam (met inbegrip van lokale en regionale overheden en hun verenigingen) , een internationale organisatie, een non-profitorganisatie, een pensioenfonds;

Motivering

Verduidelijking. Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 3, lid 31, punt d)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

d)

aan een overheidslichaam, internationale organisatie, non-profitorganisatie, pensioenfonds , beleggingsentiteit die geen deel uitmaakt van de MNO-groep, of levensverzekeringsonderneming voor zover het dividend wordt ontvangen in verband met pensioenfondswerkzaamheden die op dezelfde wijze aan belasting onderworpen zijn als een pensioenfonds ;

d)

aan een overheidslichaam (met inbegrip van lokale en regionale overheden en hun verenigingen) , internationale organisatie, non-profitorganisatie, pensioenfonds;

Motivering

Verduidelijking. Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 11

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Toepassing van een UTPR op de volledige MNO-groep

Toepassing van een UTPR op de volledige MNO-groep

Wanneer de uiteindelijkemoederentiteit van een MNO-groep in een derdelands jurisdictie is gelegen die geen gekwalificeerde regel inzake inkomeninclusie toepast, dragen de lidstaten er zorg voor dat haar in de Unie gelegen groepsentiteiten onderworpen zijn, in de lidstaat waar zij zijn gelegen, aan een bijheffing voor het verslagjaar (“UTPR-bijheffing”) ten belope van het overeenkomstig artikel 13 aan die lidstaat toegewezen bedrag.

Groepsentiteiten die een beleggingsentiteit of pensioenfonds zijn, worden niet aan de UTPR-bijheffing onderworpen.

Wanneer de uiteindelijkemoederentiteit van een MNO-groep in een derdelands jurisdictie is gelegen die geen gekwalificeerde regel inzake inkomeninclusie toepast, dragen de lidstaten er zorg voor dat haar in de Unie gelegen groepsentiteiten onderworpen zijn, in de lidstaat waar zij zijn gelegen, aan een bijheffing voor het verslagjaar (“UTPR-bijheffing”) ten belope van het overeenkomstig artikel 13 aan die lidstaat toegewezen bedrag. Pensioenfondsen worden niet aan de UTPR-bijheffing onderworpen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 12

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Toepassing van een UTPR in de UPE-jurisdictie

Toepassing van een UTPR in de UPE-jurisdictie

Wanneer de uiteindelijkemoederentiteit van een MNO-groep in een laagbelastende jurisdictie is gelegen, dragen de lidstaten er zorg voor dat haar in een lidstaat gelegen groepsentiteiten worden onderworpen aan een UTPR-bijheffing voor het verslagjaar ten belope van het overeenkomstig artikel 13 aan die lidstaat toegerekende bedrag ter zake van de laagbelaste groepsentiteiten die in de jurisdictie van de uiteindelijkemoederentiteit zijn gelegen, ongeacht of die jurisdictie een gekwalificeerde regel inzake inkomeninclusie toepast.

Groepsentiteiten die een beleggingsentiteit of pensioenfonds zijn, worden niet aan de UTPR-bijheffing onderworpen.

Wanneer de uiteindelijkemoederentiteit van een MNO-groep in een laagbelastende jurisdictie is gelegen, dragen de lidstaten er zorg voor dat haar in een lidstaat gelegen groepsentiteiten worden onderworpen aan een UTPR-bijheffing voor het verslagjaar ten belope van het overeenkomstig artikel 13 aan die lidstaat toegerekende bedrag ter zake van de laagbelaste groepsentiteiten die in de jurisdictie van de uiteindelijkemoederentiteit zijn gelegen, ongeacht of die jurisdictie een gekwalificeerde regel inzake inkomeninclusie toepast. Pensioenfondsen worden niet aan de UTPR-bijheffing onderworpen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 36, lid 2, punt b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

een overheidslichaam, internationale organisatie, non-profitorganisatie of pensioenfonds niet zijnde een pensioendiensten verlenende entiteit is die fiscaal inwoner is van de jurisdictie waar de uiteindelijkemoederentiteit is gelegen en die eigendomsbelangen houdt die een recht op 5 % of minder van de winst en activa van de uiteindelijkemoederentiteit vertegenwoordigen .

b)

een overheidslichaam (met inbegrip van lokale en regionale overheden en hun verenigingen) , internationale organisatie, non-profitorganisatie of pensioenfonds.

Motivering

Verduidelijking. Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 37, lid 3, punt c)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

c)

een overheidslichaam, internationale organisatie, non-profitorganisatie of pensioenfonds niet zijnde een pensioendiensten verlenende entiteit is die fiscaal inwoner is van de jurisdictie waar de uiteindelijkemoederentiteit is gelegen en die eigendomsbelangen houdt die een recht op 5 % of minder van de winst en activa van de uiteindelijkemoederentiteit vertegenwoordigen .

c)

een overheidslichaam (met inbegrip van lokale en regionale overheden en hun verenigingen) , internationale organisatie, non-profitorganisatie of pensioenfonds.

Motivering

Verduidelijking. Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 53 bis (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn evalueert de Europese Commissie de resultaten ervan en kan zij een wijziging van deze richtlijn voorstellen, met name waar het gaat om het aanpassen van de definities betreffende de omzetdrempel en het minimumbelastingtarief aan de ontwikkelingen op internationaal niveau.

Motivering

Bij het opstellen van deze richtlijn heeft de Europese Commissie een effectbeoordeling achterwege gelaten. Hierdoor is het nog belangrijker dat er een evaluatie plaatsvindt om de resultaten en de gevolgen van de uitvoering van de richtlijn te analyseren.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR),

Algemene opmerkingen

1.

is ingenomen met het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing van multinationale groepen in de Unie (1).

2.

Op grond van artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) streeft de EU naar een duurzame ontwikkeling van Europa op basis van een evenwichtige economische groei, prijsstabiliteit en een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang. Krachtens artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zet de Raad er zich op basis van eenparigheid van stemmen voor in om de instelling en de werking van de interne markt te waarborgen en concurrentieverstoringen te voorkomen.

3.

De werkzaamheden die de OESO tot dusverre heeft verricht wat betreft het ontwikkelen van maatregelen om grondslaguitholling en winstverschuiving naar landen buiten de EU te bestrijden, kunnen volgens het CvdR ook belangrijke gunstige gevolgen voor de lokale en regionale situatie hebben, niet alleen omdat ze tot hogere belastinginkomsten voor de lidstaten leiden, maar ook omdat ze kunnen zorgen voor meer billijkheid en concurrentievermogen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), die op nationaal en lokaal niveau thans te maken hebben met ongunstigere fiscale voorwaarden. Een en ander kan een positieve impact op de werkgelegenheid en de werknemers hebben.

4.

De invoering van het voorgestelde minimumbelastingniveau is naar het stellige oordeel van het CvdR de eerste stap naar de totstandbrenging in de EU van één belastingregeling, die meer dan ooit noodzakelijk is om tot adequate mededinging voor bedrijven op de Europese interne markt te komen, Europa’s concurrentievermogen op te voeren en te vermijden dat productiecentra onverhoopt verplaatst of gesloten worden, wat ernstige gevolgen zou hebben voor de werknemers, die dan immers gedwongen worden een nieuwe baan te zoeken of zich over een grote afstand te verplaatsen om hun baan niet te verliezen.

5.

Absoluut moet worden voorkomen dat de regels de administratieve rompslomp voor ondernemingen vergroten en daardoor de ontwikkeling belemmeren, met name in de sectoren onderzoek en innovatie en klimaatneutraliteit, die cruciaal zijn om de noodzakelijke digitale en groene transitie te waarborgen.

Volledige harmonisatie van de regels binnen de EU

6.

Het CvdR zou graag zien dat de richtlijn in alle EU-lidstaten breed en coherent wordt toegepast, met volledige inachtneming van de OESO-overeenkomst, want als de minimumbelastingregels binnen de EU of tussen de EU en derde landen niet worden geharmoniseerd, kunnen er geschillen over dubbele belastingheffing ontstaan, met rechtstreekse negatieve gevolgen voor een groot aantal wereldwijd toonaangevende ondernemingen en mogelijke repercussies voor hun toeleveranciers (vaak kleine en middelgrote ondernemingen), in verband met de geïnde belastinginkomsten, de handel en de investeringen.

7.

Het is van essentieel belang dat de opmerkingen van de OESO en de verdere technische details in verband met de modelvoorschriften volledig in de EU-richtlijn worden verwerkt en niet overhaast worden omgezet, waarbij niet mag worden uitgesloten dat er in een later stadium maatregelen bij verordening worden genomen.

8.

Het is belangrijk dat er bij de definitieve formulering van de richtlijn en vervolgens de toepassing ervan een gemeenschappelijke en ondubbelzinnige terminologie wordt gehanteerd. Sommige van de nieuwe definities uit het richtlijnvoorstel stroken wellicht niet geheel met de definities die reeds in het internationale belastingrecht zijn vastgelegd. Om voor meer rechtszekerheid te zorgen zal het van essentieel belang zijn de vertalingen van de EU-richtlijn aan een kruiscontrole te onderwerpen, zodat de gehanteerde termen nauwgezet aansluiten bij de begrippen uit de belastingwetgeving van de afzonderlijke landen.

9.

Met betrekking tot grote binnenlandse groepen zou alles in het werk moeten worden gesteld om te waarborgen dat de nieuwe minimumbelasting in overeenstemming is met de EU-wetgeving, teneinde rechtsonzekerheid te voorkomen. Het CvdR raadt sterk aan om, waar mogelijk, vereenvoudigingsmaatregelen voor deze zuiver binnenlandse groepen te ontwikkelen. Het is momenteel niet duidelijk hoeveel grote zuiver binnenlandse groepen er in de EU zijn en wat de fiscale en administratieve kosten van een dergelijke maatregel zouden zijn.

Interactie en een gelijk speelveld met derde landen

10.

Het CvdR hoopt dat de EU bij de omzetting van de OESO-minimumbelasting in wetgeving voortdurend met haar mondiale partners zal overleggen en haar beleidsrichtsnoeren zal doen gelden, om te voorkomen dat Europese bedrijven met strengere regels worden geconfronteerd dan hun directe concurrenten, waardoor de EU in een minder open ondernemingsklimaat zou terechtkomen met minder economische groei, minder banen en beperkte capaciteit en middelen om te reageren op innovatie-uitdagingen. Het CvdR is met name van mening dat de niet-deelname van de VS aan de eerste pijler het doel en het evenwicht van de OESO-overeenkomst in haar geheel in gevaar kan brengen.

11.

De EU zou nauwlettend in de gaten moeten houden wat de invoering van het systeem van de tweede pijler voor impact heeft op het gedrag van beleggers en ondernemingen, teneinde te begrijpen hoe de nieuwe regels de investeringen, werkgelegenheid, groei en handel zullen beïnvloeden en wat het belastingeffect ervan zal zijn. Dergelijke monitoring is essentieel om negatieve gevolgen voor werknemers (in de vorm van lagere lonen), consumenten (hogere prijzen) of aandeelhouders (lagere dividenden) te voorkomen. Cruciaal is dat alle belangrijke handelspartners van de EU de minimumbelasting toepassen en het is dan ook absoluut zaak dat derde landen zich aan de internationale regels aanpassen. Zo moet worden vermeden dat bedrijven uit de EU aan een strengere regeling worden onderworpen dan andere en dat zij aan een ongecoördineerd mondiaal systeem worden overgeleverd.

12.

De Undertaxed Payments Rule (UTPR, regel inzake onderbelaste betalingen) kan het ongelijke speelveld tussen bedrijven tot op zekere hoogte beperken, maar dit biedt geen volledige oplossing voor de situatie, met name omdat de regel in de praktijk zeer lastig toepasbaar is en de EU minder aantrekkelijk kan maken voor bijvoorbeeld O&O-activiteiten of investeringen in de energie- en klimaattransitie.

13.

Het is van essentieel belang te voorkomen dat EU-ondernemingen dubbel worden belast, bijvoorbeeld door een gebrek aan coördinatie tussen enerzijds de Europese regels BEPS (grondslaguitholling en winstverschuiving) en IIR (regel inzake inkomeninclusie) en anderzijds de Amerikaanse regels BEAT (Base Erosion and Anti-Abuse Tax) en GILTI (Global Intangible Low-Taxed Income).

Harmonisatie met stimuleringsmaatregelen en andere belastingregels van de EU

14.

Het CvdR beveelt aan om in het licht van de aanzienlijke verlaging van de vennootschapswinstbelasting op EU-niveau (gehalveerd in de afgelopen 25 jaar) een evaluatie te maken van de vele maatregelen ter bestrijding van belastingontwijking die de afgelopen tien jaar zijn genomen, en de efficiëntie, doeltreffendheid, consistentie en EU-meerwaarde ervan in termen van belastinginkomsten te evalueren (met inbegrip van de wijze waarop de lidstaten deze wetgeving ten uitvoer hebben gelegd bij hun controlewerk).

15.

Het CvdR verzoekt de Commissie na te gaan of het EU-geschillenbeslechtingsmechanisme van 2017 kan worden gebruikt voor de tweede pijler, dan wel of er wijzigingen nodig zijn.

16.

Het CvdR vindt dat de Commissie en de belastingautoriteiten van de lidstaten hun belastingstelsels moeten actualiseren en anders moeten opzetten om ervoor te zorgen dat zij (groene) innovatie, groei en banen kunnen blijven stimuleren. In de afgelopen decennia hebben landen diverse nationale belastingen en stimuleringsmaatregelen bedacht en ingevoerd om de werkgelegenheid en innovatie in lokale economieën te stimuleren. De recentste en belangrijkste trend is de toename van belastingprikkels die specifiek bedoeld zijn om klimaatbescherming, energieleveringszekerheid en O&O aan te moedigen in het kader van de Green Deal van de EU: sommige belastingprikkels die momenteel in de lidstaten worden gebruikt, zullen na de invoering van de richtlijn niet langer mogelijk zijn of zullen vanuit investeringsoogpunt minder aantrekkelijk zijn. De Commissie zou er dan ook goed aan doen in een handleiding te verduidelijken hoe toekomstige fiscale stimuleringsmaatregelen moeten worden opgezet in overeenstemming met de vereisten van de tweede pijler (bijvoorbeeld stimuleringsmaatregelen die een verlaging van de loonbelasting of de socialezekerheidsbijdragen van onderzoekers inhouden, of regelingen voor versnelde afschrijving om investeringen aan te moedigen).

17.

Het is van wezenlijk belang dat de EU-landen fiscale prikkels blijven geven om buitenlandse investeringen aan te trekken, maar op voorwaarde dat zij de activiteit van de reële economie stimuleren door meer werknemers in dienst te nemen, werknemers meer te betalen of in materiële activa te investeren: multinationale ondernemingen zijn voor de input in hun waardeketens ook afhankelijk van lokale kmo’s en hun aanwezigheid kan verdere positieve gevolgen hebben voor het lokale ondernemingsklimaat.

18.

Het CvdR onderschrijft het verzoek uit het bedrijfsleven om een testfase in te voeren voor de toepassing van de geplande sancties, bijvoorbeeld tijdens het eerste jaar van uitvoering, zodat alle bedrijven de tijd krijgen om de nieuwe voorschriften te leren kennen en de sancties die worden opgelegd aan entiteiten die zich niet aan de regels houden, proportioneel zijn en niet van toepassing zijn op entiteiten waarvoor geldt dat de niet-naleving te wijten is aan een te late aanpassing van de procedures, en niet aan kwade opzet.

19.

Wat de aangifteverplichtingen betreft, stelt het CvdR voor dat informatie over vennootschappen alleen wordt meegedeeld via een officiële uitwisseling van informatie tussen belastingdiensten, waarbij strikte vertrouwelijkheid en passende gebruiksvoorwaarden gelden, teneinde te voorkomen dat gevoelige informatie ongecontroleerd uitlekt; een en ander mag er echter niet toe leiden dat de transparantieverplichtingen zoals uiteengezet in de aanbeveling van de Raad van de OESO inzake de algemene aanpak voor officieel ondersteunde exportkredieten en “due diligence” op milieu- en sociaal gebied, niet worden nagekomen.

20.

Het CvdR zou graag zien dat administratieve vereenvoudigingen worden ingevoerd om de kosten van de naleving van de nieuwe regels te beperken, zowel voor de ondernemingen als voor de belastingdiensten: alles moet in het werk worden gesteld om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden. Als wetgeving niet te omslachtig is, kunnen ondernemingen zich de nieuwe regels gemakkelijker eigen maken, wordt de noodzakelijke overgangsperiode korter en kunnen belastingdiensten vlotter nagaan of de nieuwe regels daadwerkelijk worden toegepast.

Brussel, 28 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  COM(2021) 823 final.


Top