Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022DC0030

    VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de uitvoering van Verordening (EU) nr. 1025/2012 van 2016 tot 2020

    COM/2022/30 final

    Brussel, 2.2.2022

    COM(2022) 30 final

    Normalisatiepakket

    VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    over de uitvoering van Verordening (EU) nr. 1025/2012 van 2016 tot 2020


    1Inleiding

    Verordening (EU) nr. 1025/2012 1 (hierna “de verordening” genoemd) vormt het wetgevingskader dat de Commissie toestaat de Europese normalisatieorganisaties (ENO’s) 2 te verzoeken om normen en normalisatieproducten voor goederen en diensten op te stellen ter ondersteuning van het beleid en de wetgeving van de EU, dat voorziet in EU-steun voor de werking van het Europees normalisatiesysteem (ESS), en dat belangrijke criteria vastlegt voor de werking van het ESS.

    De Commissie brengt uit hoofde van artikel 24, lid 3, van de verordening om de vijf jaar verslag uit over de uitvoering ervan. In 2016 werd een eerste verslag bekend gemaakt over de periode 2013-2015 3 . Het onderhavige verslag heeft voornamelijk betrekking op de periode 2016-2020, maar sommige gegevens waren slechts tot 2019 beschikbaar en het bevat waar mogelijk ook bijgewerkte feiten en cijfers tot 2021. Krachtens de artikelen 24, leden 1 en 2, van de verordening moeten de ENO’s en andere organisaties die EU-financiering ontvangen, een jaarverslag over hun activiteiten indienen. Bij het opstellen van dit verslag is met die verslagen rekening gehouden. Ter ondersteuning van gegevensverzameling is opdracht gegeven voor een onafhankelijke studie 4 .

    2 Uitvoering van de verordening

    De Commissie lanceerde een aantal initiatieven en maatregelen ter ondersteuning van de uitvoering van de verordening. Ter ondersteuning van de strategie voor de eengemaakte markt van 2015 5 en als onderdeel van het normalisatiepakket van 2016 6 heeft de Commissie een gezamenlijk initiatief inzake normalisatie (JIS) gelanceerd. In het kader van een multistakeholder- en partnerschapsbenadering was dit initiatief gericht op de modernisering van het ESS om de aantrekkelijkheid, doeltreffendheid en efficiëntie ervan te behouden. Het initiatief is onderverdeeld in 15 verschillende submaatregelen en de documenten zijn openbaar beschikbaar 7 . In januari 2018 werd een stand van zaken gegeven 8 . Rekening houdend met deze initiatieven en acties kan de huidige uitvoering van de verordening als volgt worden samengevat.

    2.1Transparantie tussen normalisatie-instellingen (artikel 4)

    In artikel 4 van de verordening zijn eisen inzake transparantie van normen tussen de ENO’s en de nationale normalisatie-instellingen (NNI’s), en tussen deze entiteiten en de Commissie, uiteengezet.

    Online-instrumenten hebben de toegang tot de ontwerpen van normen en de transparantie van normen vergemakkelijkt voor de andere ENO’s, de NNI’s en de Commissie, zoals vereist in artikel 4. De toegang tot de ontwerpen van normen en de transparantie van normen als vereist in artikel 4 van de verordening op Europees niveau, zijn vergemakkelijkt door de online-instrumenten die de ENO’s in 2015 hebben ingevoerd. Hierin is voorzien in een mechanisme dat de leden van het ENO/deelnemende belanghebbenden, de Commissie en de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) rechtstreeks online toegang verschaft tot de ontwerpen van Europese normen en normalisatieproducten. Ongeveer 70 % van de NNI’s beschikte in 2019 over online-instrumenten die de toegang tot de ontwerpen van nationale normen voor de betrokken belanghebbenden vergemakkelijkten. Toch blijkt uit de verslagen van maatschappelijke organisaties en het midden- en kleinbedrijf (mkb) dat de toegang tot de activiteiten van de NNI’s een uitdaging blijft.

    2.1.1Richtsnoeren 

    Als bijkomende taak ter bevordering van de transparantie heeft de Commissie in 2015 in samenwerking met de ENO’s een vademecum 9 opgesteld met richtsnoeren voor vertegenwoordigers van de ENO’s, ambtenaren van de Commissie, EU-lidstaten en belanghebbenden over de rol van normalisatieverzoeken van de Commissie 10 , over de manier waarop normalisatieverzoeken moeten worden opgesteld en goedgekeurd 11 en waarop ze moeten worden uitgevoerd 12 . In 2016 publiceerde de Commissie ook een algemene checklist 13 voor de ENO’s om een zelfbeoordeling uit te voeren bij het opstellen en leveren van geharmoniseerde Europese normen (hEN’s) ter ondersteuning van het EU-recht, om de kwaliteit van de normen en normalisatieproducten en een succesvolle bekendmaking in het PBEU te bevorderen. In sommige gevallen 14 werd de checklist voor bepaalde beleidsterreinen aangepast aan de specifieke kenmerken van de wetgevingsteksten en andere sectorale vereisten.

    Als onderdeel van de uitgebreide richtsnoeren van de Commissie met betrekking tot de uitvoering van de productvoorschriften van de EU bevat de “Blauwe Gids” 15 een specifiek hoofdstuk over normen (deel 4.1.2 en bijlage VI).

    2.2Inclusiviteit en deelname van belanghebbenden, met inbegrip van onderzoeksorganen (artikelen 5 en 9)

    Overeenkomstig artikel 5 van de verordening moeten de ENO’s een passende vertegenwoordiging en effectieve deelname van alle belanghebbenden, inclusief het mkb, consumentenorganisaties en belanghebbenden op sociaal en milieugebied, aan hun normalisatieactiviteiten bevorderen en vergemakkelijken. De in kaart gebrachte organisaties van belanghebbenden die momenteel EU-financiering ontvangen (de zogeheten “bijlage III-organisaties”) zijn Small Business Standards (SBS), Normalisatie: de stem van de Europese consument in normalisatie (ANEC), de Europese Burgerorganisatie voor normalisatie op milieugebied (ECOS) en het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) – die respectievelijk het mkb, de consumenten en de milieu- en werknemersbelangen vertegenwoordigen.

    Op Europees niveau (artikel 5, lid 1, van de verordening) kunnen de bijlage III-organisaties op beleidsmatig niveau deelnemen in de bestuursorganen van alle ENO’s en op technisch niveau in de technische organen van CEN-Cenelec en de technische comités van het ETSI. Sinds het laatste verslag zijn er nieuwe initiatieven genomen om hun inclusie in en effectieve deelname verder te verbeteren.

    In 2017 voerden het CEN en het Cenelec een wijziging door op grond waarvan niet-industriële bijlage III-organisaties (ANEC, EVV en ECOS) formele adviezen over ontwerp van normen kunnen indienen (het zogenaamde “recht op het uitbrengen van advies”). In het geval van een ongunstig advies moet het technisch comité dat met het opstellen van de norm in kwestie is belast, de motivering voor het advies in overweging nemen en feedback geven. Dit kan ook leiden tot een herziening van de ontwerpnorm. In totaal waren 76 % van alle formele adviezen die de sociale belanghebbenden hebben gegeven gunstig.

    In 2017 introduceerde het ETSI het “3SI-programma” om met bijlage III-organisaties samen te werken. Dit programma omvat rondetafelbijeenkomsten met ambtenaren van het ETSI en een vertegenwoordiger van de belanghebbenden binnen het ETSI (de “3SI Advocate”) om problemen in verband met inclusiviteit te bespreken. Het ETSI heeft geen mechanismen ingevoerd die vergelijkbaar zijn met die van het CEN en het Cenelec om niet-industriële bijlage III-organisaties een meer structurele rol toe te kennen in het proces van de ontwikkeling van normen, zoals een formeel recht op het uitbrengen van advies. In de zomer van 2021 uitte SBS tijdens de openbare raadpleging over de routekaart 16 voor een toekomstige normalisatiestrategie van de Commissie zijn ontevredenheid over de inclusiviteit van het ETSI, en merkt het op dat “het ETSI tot dusver niet voldoende middelen en budgetten heeft uitgetrokken om zijn inclusiviteit te vergroten 17 . Dit werd ook bevestigd door een andere vereniging van het mkb 18 . In de in toepassing van artikel 24 uitgevoerde verslagen zijn soortgelijke adviezen uitgebracht door andere uit hoofde van de verordening gefinancierde organisaties. Zo wordt in het verslag van ANEC voor 2019 19 gemeld: “Het ETSI is terughoudend om zijn bepalingen inzake inclusiviteit te verdiepen en gelooft dat het in overeenstemming is met de verordening. De in bijlage III opgenomen organisaties zijn echter van mening dat het ETSI niet in overeenstemming is.” Ook ECOS stelt 20 : “Deelname aan het ETSI in toepassing van bijlage III blijft complexer dan aan de andere twee ENO’s. Een van de aangehaalde argumenten is dat de inclusiviteit van het proces niet los kan worden gezien van de stemrechten, omdat in het ETSI het aantal stemrechten van belanghebbenden uit de industrie hoger is dan de gecumuleerde stemrechten van andere categorieën belanghebbenden of autoriteiten. Het aandeel stemrechten in het ETSI van NNI’s uit de EU-lidstaten bedraagt ongeveer 2 %. De stemmen van andere niet-industriële belanghebbenden (het maatschappelijk middenveld, de academische en onderzoekssector) tellen nauwelijks mee bij stemmingen.

    Deze bezorgdheid werd bevestigd door bepaalde categorieën belanghebbenden, met name wat toegankelijkheid betreft. Sommige vertegenwoordigers van personen met een handicap vonden het proces niet inclusief en moesten rekenen op contacten met consumentenorganisaties. Hoewel dergelijke contacten via consumentenverenigingen strikt genomen niet in strijd zijn met de verordening, vragen de verschillende categorieën belanghebbenden zich af of er voldoende aandacht wordt besteed aan inclusiviteit.

    2.2.1Onderzoeksorganen

    Wat de uitvoering van artikel 5, lid 2, en artikel 9 van de verordening betreft, wordt in de verslagen van de ENO’s 21 benadrukt dat er verschillende activiteiten waren waarbij onderzoeksorganisaties betrokken waren. De verslagen zijn echter niet volledig duidelijk met betrekking tot de doeltreffendheid van de activiteiten, bijvoorbeeld over de gevolgen ervan voor de goedkeuring van specifieke normen of een grotere deelname.

    In datzelfde verband hebben het CEN, het Cenelec en het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Europese Commissie (JRC) in oktober 2016 een samenwerkingsovereenkomst ondertekend — die in oktober 2021 is vernieuwd 22 — om een brug te slaan tussen onderzoek en innovatie enerzijds en normalisatie anderzijds, om te helpen anticiperen op normalisatiebehoeften en om strategische prioriteiten op elkaar af te stemmen.

    Het JRC heeft ook via het JIS met de COST Association samengewerkt om informatie en opleiding te verstrekken over de voordelen van normalisatie voor onderzoek en innovatie in het kader van COST-projecten. Via dit verband heeft CEN-Cenelec sinds 2019 verschillende opleidingsmodules aangeboden.

    2.2.2ICT-hulpmiddelen

    De ENO’s brachten verslag uit over investeringen in en het gebruik van ICT-hulpmiddelen ter verbetering van de efficiëntie van het ESS en ter vergemakkelijking van de normalisatieactiviteiten (zoals samenwerking tussen de leden, vergaderingen, opstelwerkzaamheden, de toegang tot werkdocumenten en normalisatieproducten alsook communicatie en goedkeuringen op afstand).

    2.3Samenwerking tussen de NNI’s en de ENO’s 

    De NNI’s en de ENO’s hebben mechanismen ingevoerd om de uitwisseling van beste praktijken te vergemakkelijken, zoals adviesgroepen, toezichtscomités, vergaderingen en richtsnoeren. De drie ENO’s maken gebruik van een aantal instrumenten om de uitwisseling van beste praktijken onderling en tussen nationale delegaties (zoals via de door het ETSI gehouden vergaderingen van hoofden van nationale delegaties) te vergemakkelijken en te verbeteren. De ENO’s werken ook samen aan activiteiten op het gebied van onderwijs, opleiding en onderzoek en ontwikkeling op verschillende aan normalisatie gerelateerde terreinen, zoals door CEN-Cenelec uitgevoerde gezamenlijke opleidingsactiviteiten betreffende normalisatie.

    Eind 2021 uitten sommige NNI’s hun bezorgdheid over hun rol binnen het ETSI. Er lopen besprekingen tussen het ETSI en sommige Europese NNI’s over hun erkenning als strategische partners bij normalisatie.

    2.4Toegang van het mkb tot normen (artikel 6)

    Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van de verordening stellen de NNI’s een jaarverslag op over hun activiteiten om de toegang van het mkb tot normen en tot het ontwikkelingsproces van normen te bevorderen en te vergemakkelijken. Dit omvat ook verslaglegging over de uitwisseling van beste praktijken om de deelname van het mkb te verbeteren (artikel 6, lid 2, van de verordening). De studie ter ondersteuning van het onderhavige verslag bevat nauwkeurige statistieken daaromtrent 23 en toont het aantal NNI’s dat de vertegenwoordiging van de desbetreffende categorie belanghebbenden toelaat, zoals blijkt uit de onderstaande tabel. Zo geeft de eerste waarde van de tabel (29/33) aan dat 29 van de 33 bij het desbetreffende ENO betrokken NNI’s de vertegenwoordiging van het mkb in het CEN toelieten.

    Belanghebbenden/ ENO/ jaar

    CEN

    Cenelec

    ETSI

    2016

    2017

    2018

    2019

    2016

    2017

    2018

    2019

    2016

    2017

    2018

    2019

    mkb

    29/33

    30/34

    31/34

    31/34

    29/33

    30/34

    31/34

    31/34

    28/39

    29/39

    29/39

    30/39

    Consumenten

    25/33

    24/34

    25/34

    25/34

    20/33

    20/34

    22/34

    22/34

    26/39

    27/39

    27/39

    27/39

    Milieubelanghebbenden

    24/33

    24/34

    26/34

    26/34

    18/33

    20/34

    23/34

    23/34

    22/39

    23/39

    23/39

    23/39

    Sociale belanghebbenden

    21/33

    20/34

    23/34

    22/34

    17/33

    18/34

    20/34

    20/34

    19/39

    20/39

    20/39

    20/39

    Er zij op gewezen dat het totale aantal geassocieerde NNI’s in sommige gevallen veel hoger is dan het aantal EU- en EER-landen. De reden hiervoor is dat de ENO’s NNI’s van buiten de EU en buiten de EER in hun ontwikkelingsprocessen betrekken.

    Een opvallend gegeven dat in de studie naar voren komt, is dat de NNI’s in het CEN en het Cenelec “tussen 2015 en 2019 aan het mkb steeds vaker speciale tarieven hebben toegekend voor deelname aan normalisatieactiviteiten, terwijl de NNI’s in het ETSI minder vaak speciale tarieven kregen toegekend”. In dat verband wordt ook opgemerkt in het verslag van het ETSI voor 2019 24 : “Het ETSI werkt niet volgens het beginsel van nationale delegatie, zodat de deelname ervan [van het mkb] aan de technische organisatie en werkzaamheden van het ETSI rechtstreeks via hun lidmaatschap van het ETSI gebeurt [...]. Alleen tijdens de procedure van de openbare goedkeuring moeten deze belanghebbenden hun opmerkingen indienen via de NNI’s in het ETSI”.

    2.5Deelname van overheden aan Europese normalisatie (artikel 7)

    Wat de uitvoering van artikel 7 van de verordening betreft, bevatten de verslagen aan de Commissie weinig systematische en officiële informatie over de betrokkenheid van overheden bij normalisatieactiviteiten. De verslagen van de ENO’s 25 verwijzen doorgaans naar maatregelen 4 en 9 van het JIS 26 als geschikte maatregelen. Aangezien er geen precieze gegevens beschikbaar zijn, kan in de toekomst een toezichtsinstrument worden overwogen.

    2.6De jaarlijkse werkprogramma’s van de Unie (artikel 8)

    Overeenkomstig artikel 8 heeft de Commissie jaarlijkse werkprogramma’s van de Unie (“Annual Union Work Programme”, AUWP) voor Europese normalisatie vastgesteld 27 . Met het AUWP geeft de Commissie de ENO’s een leidraad voor werkzaamheden op het gebied van normen en normalisatieproducten en over de manier waarop de betrokkenheid van kleine en middelgrote ondernemingen en sociale belanghebbenden bij het proces kan worden versterkt. Het AUWP is geleidelijk op dergelijke wijze vormgegeven dat prioriteiten worden gesteld met betrekking tot het EU-beleid, om een idee te geven over de richting die moet worden gevolgd en over de verwachtingen van de beleidsmakers; het biedt de belanghebbenden op het gebied van normalisatie ook betere aanwijzingen omtrent de levering.

    2.7Normalisatieverzoeken (artikel 10)

    Gedurende de periode 2015-2019 heeft de Commissie 35 normalisatieverzoeken ingediend, waarvan negen in 2020. Van deze 44 normalisatieverzoeken werden er zes afgewezen (13,6 %). De ENO’s hebben vaak de volgende redenen voor de afwijzing opgegeven: meningsverschillen over bepaalde aangevraagde normen, meningsverschillen over bepaalde vereisten in het normalisatieverzoek, meningsverschillen over de vraag of bepaalde gevraagde technische specificaties nodig zijn ter ondersteuning van een specifieke essentiële eis, en meningsverschillen over de termijnen voor de levering van aangevraagde normen.

    De afwijzing van normalisatieverzoeken kan aanzienlijke gevolgen hebben voor i) de uitvoering van een eerlijke en doeltreffende interne markt, ii) het concurrentievermogen van bedrijfstakken, iii) de deelname van sociaal belanghebbenden, en iv) de technologische soevereiniteit van de Unie. Het kan er ook toe leiden dat men zich moet verlaten op normen van buiten de EU, waarvoor het wellicht onduidelijk is hoe inclusief het normalisatieproces is verlopen.

    Wat de uitvoering van de normalisatieverzoeken betreft, is het ook voorgekomen dat, ondanks de aanvaarding van een normalisatieverzoek door het CEN, slechts een deel ervan is uitgevoerd 28 .

    2.7.1Steun van de Commissie voor de uitvoering van de normalisatieverzoeken (geharmoniseerde normen, “HAS”)

    Vóór 2018 was er een dienstencontract (“consulenten nieuwe benadering”) om de ENO’s te helpen na te gaan of de ontwerpen van hEN’s aan het normalisatieverzoek van de Commissie voldeden. In het kader van dat contract was de kans dat normalisatieproducten in het PBEU werden bekendgemaakt, beperkt en was er een aanzienlijke achterstand op het gebied van niet-bekendgemaakte normen. In maart 2017 bevatte de interne databank van de Commissie 596 niet-verwerkte hEN’s die door de ENO’s waren ingediend. Met het oog op een doeltreffende dienstverlening voor de uitvoering van de verordening riep de Commissie op om een nieuw dienstencontract 29 (HAS) aan te nemen. Bij de uitvoering van het nieuwe systeem heeft de Commissie aandacht besteed aan het oplossen van een aantal problemen uit het verleden en het waarborgen van:

    ·de vrijwillige aard van de dienst voor de ENO’s, ook in overeenstemming met de vorige regeling “consulenten nieuwe benadering”;

    ·de strikte scheiding van functies: consulenten stellen geen inhoud op of onderhandelen niet over de inhoud van hEN’s, zij beoordelen enkel of deze voldoen aan de vereisten van het EU-recht;

    ·de beschikbaarheid van sectorale diensten als leidraad voor nieuwe twijfels, vragen of problemen die zich bij het opstellen van hEN’s kunnen voordoen, en

    ·de rol van de Commissie bij het definitieve besluit om hEN’s in het PBEU bekend te maken.

    De Commissie heeft het werk van de HAS-consulenten zodanig gestructureerd dat de productie van de hEN’s niet wordt vertraagd.

    Sinds de toepassing van het HAS-consulentensysteem vanaf december 2021 is de achterstand van niet-beoordeelde en verwerkte hEN’s die door de ENO’s voor bekendmaking in het PBEU zijn ingediend, vanaf 2018 teruggebracht tot slechts twee normen en vanaf 2019 tot vijf normen waarvoor een besluit van de Commissie wordt verwacht.

    Op 9 december 2021 heeft de contractant van de Commissie die de HAS-consulenten beheert, 3312 verzoeken om beoordeling van ontwerpen van hEN’s met betrekking tot 21 EU-wetgevingshandelingen ontvangen van de ENO’s, waarvan er 2 944 zijn verwerkt en 368 niet in aanmerking kwamen 30 . In alle sectoren bleek slechts 27,58 % van de HAS-beoordelingen positief te zijn 31 , voornamelijk omdat zij niet overeenstemden met het EU-recht, waaruit blijkt dat er verder moet worden gewerkt aan het ontwikkelingsproces van normen — bijvoorbeeld binnen de technische comités — zodat de werkzaamheden beter zijn afgestemd op het beleid en de wettelijke vereisten.

    2.7.2Opstelling en bekendmaking van hEN’s

    In 2016 en 2017 hebben belanghebbenden de kwestie van de vertraagde bekendmakingen van bepaalde hEN’s aan de orde gesteld. Dientengevolge houdt de Commissie sinds 2018 toezicht op de verschillende stadia van het proces en de resultaten hiervan worden ook voor 2020 gerapporteerd.

    In 2018-2020 ontving de Commissie 1 247 hEN’s ter ondersteuning van de EU-wetgeving. 238 daarvan betroffen een nieuwe indiening van bestaande hEN’s in het kader van nieuwe verordeningen. Er waren dus 1 009 nieuw ingediende normen, waarvan 76 corrigenda en 267 wijzigingen.

    In de volgende analyse wordt in dit verslag de nadruk gelegd op de nieuwe indieningen, die als volgt per jaar en per ENO zijn verdeeld:

    Geleverde hEN’s

    2018

    2019

    2020

    Totaal

    CEN

    231

    216

    129

    576

    Cenelec

    134

    161

    104

    399

    ETSI

    8

    11

    15

    34

    Totaal

    373

    388

    248

    1009

    Op 9 december 2021 waren 576 hEN’s in het PBEU bekendgemaakt, waren er 17 in afwachting van bekendmaking, waren er 371 niet aanvaard en 45 in afwachting van een besluit.

    Op basis van interne databanken van de Commissie, die communiceren met de IT-tools van de ENO’s, bedraagt de mediane tijd die verloopt tussen de goedkeuring van een hEN door het CEN, het Cenelec of het ETSI en de formele levering aan de Commissie voor bekendmaking in het PBEU 100 dagen. Dit betekent dat de ENO’s over meer dan drie maanden beschikken om bij de Commissie een norm in te dienen nadat deze openbaar zijn gemaakt (d.w.z. beschikbaar voor aankoop), voordat de Commissie kan beginnen met het beoordelen en verwerken van de hEN voor bekendmaking in het PBEU 32 . De gemiddelde tijd (tussen haakjes in de onderstaande tabel) is veel hoger omwille van enkele extreme gevallen 33 .

    Mediaan (en gemiddelde) tijd (in dagen) die verloopt tussen de vaststelling door de ENO en de levering aan de Commissie

    2018

    2019

    2020

    Totaal

    CEN

    75 (115)

    105 (199)

    70 (91)

    83 (141)

    Cenelec

    218 (424)

    189 (1 374)

    82 (481)

    186 (822)

    ETSI

    29 (27)

    49 (58)

    20 (29)

    28 (38)

    Totaal

    109 (224)

    117 (683)

    75 (251)

    100 (407)

    Wat de verwerking van de hEN’s door de Commissie zelf betreft, is de mediane (gemiddelde) tijd vanaf de levering door de ENO’s aan de Commissie tot de bekendmaking in het PBEU 34 gestaag afgenomen, zoals blijkt uit onderstaande tabel. De langere verwerkingstijd die de Commissie in 2019 nodig had, was het gevolg van de wijziging van de methode voor bekendmaking (van de C-reeks naar de L-reeks van het PBEU), waarvoor een overgangsperiode voor de aanpassing nodig was. Sindsdien heeft de Commissie de duur van haar eigen procedures aanzienlijk verkort. In 2020 en 2021 presteerde de Commissie beter dan in 2018 (toen de bekendmaking van hEN’s in het PBEU nog steeds plaatsvond volgens de procedures voor bekendmaking in de C-reeks van het PBEU).

    2018

    2019

    2020

    2021

    Mediane (en gemiddelde) tijd (in dagen) die verloopt tussen de levering aan de Commissie en de bekendmaking in het PBEU.

    238 (298)

    292 (322)

    228 (231)

    108 (121)

    2.8Formele bezwaren (artikel 11)

    In 2015-2019 werden in totaal 20 formele bezwaren tegen specifieke hEN’s ingediend overeenkomstig artikel 11 van de verordening. In 2020 werden nog eens drie bezwaren ingediend 35 . De gemiddelde duur van een formeel bezwaar (d.i. de periode tussen de indiening en de afwikkeling ervan) bedraagt 1 084 dagen, d.w.z. drie jaar.

    2.9Kennisgeving aan organisaties van belanghebbenden (artikel 12)

    De Commissie heeft een speciale webpagina 36 opgezet voor de in artikel 12 bedoelde kennisgevingen.

    2.10ICT-specificaties (artikelen 13 en 14)

    Veel van de meest voorkomende technische ICT-specificaties zijn de laatste tijd opgesteld door private overlegfora en consortia. Op grond van artikel 13 van de verordening kan de Commissie bepalen welke technische ICT-specificaties in aanmerking komen om bij overheidsopdrachten als referentie te worden gebruikt. Dit maakt meer concurrentie op dit gebied mogelijk en vermindert het risico op gebondenheid aan gesloten systemen. Daartoe is een lijst gepubliceerd op de website van de Commissie 37 .

    Bovendien zorgt het bestaan van gemeenschappelijke ICT-normen voor interoperabiliteit. Dit wordt almaar belangrijker omdat er steeds meer toestellen met elkaar verbonden zijn. In de mededeling betreffende normalisatieprioriteiten op ICT-gebied 38 van 2016 heeft de Commissie voorgesteld om de middelen en gemeenschappen op het gebied van normalisatie toe te spitsen op vijf prioritaire gebieden. Het belang van ICT-normen werd opnieuw benadrukt in de industriestrategie van 2020 39 .

    Er is een Europees multistakeholderplatform inzake ICT-normalisatie 40 opgericht om de Commissie te adviseren over aangelegenheden die verband houden met de uitvoering van het ICT-normalisatiebeleid, met inbegrip van de vaststelling van prioriteiten en de identificatie van specificaties. Er zijn meer dan 150 acties geïdentificeerd en gegroepeerd in thematische gebieden.

    3Financiering van het ESS (artikelen 15, 16 en 17)

    De EU-financiering aan de ENO’s en aan de bijlage III-organisaties voor activiteiten wordt geregeld in de artikelen 15, 16 en 17 van de verordening.

    In 2015-2019 bedroegen de subsidies van de EU voor normalisatieactiviteiten in totaal ongeveer 105,3 miljoen EUR (waarvan 85 miljoen EUR zijn toegewezen aan de ENO’s en 20 miljoen EUR aan de bijlage III-organisaties). De EU en de EVA medefinancieren een deel van de kosten en activiteiten van de organisaties. De subsidies worden toegewezen in de vorm van exploitatiesubsidies en subsidies voor acties. De exploitatiesubsidies dragen bij aan de exploitatiebegroting om de jaarlijkse werkprogramma’s uit te voeren waarin de geplande activiteiten voor elk jaar overeenkomstig de normalisatiedoelstellingen van de Commissie worden gespecificeerd. De exploitatiesubsidies voor de periode 2015-2019 dekten een breed scala aan dagelijkse activiteiten. Met de subsidies voor acties werden specifieke activiteiten ter ondersteuning van EU-wetgeving en -beleid gefinancierd. In 2019 bestond 66 % van de EU-financiering voor de ENO’s en bijlage III-organisaties uit subsidies voor acties. De Commissie volgt de uitvoering van de gefinancierde activiteiten op aan de hand van verslaglegging door de ENO’s.

    Van de ENO’s is het CEN de grootste ontvanger geweest; het ontving ongeveer 71 % van de totale financiering die in de periode 2015-2019 aan de ENO’s werd verstrekt, gevolgd door het ETSI (22 %) en het Cenelec (7 %). De aandelen van de totale EU-financiering voor de ENO’s die werd verleend voor exploitatiesubsidies en actiesubsidies zijn in het algemeen stabiel gebleven gedurende de verslagperiode.

    De financiële steun voor de bijlage III-organisaties beoogt de inclusiviteit van hun respectieve belangengroepen bij de ontwikkeling van normen te verbeteren, en is in de afgelopen vijf jaar in het algemeen toegenomen. SBS en ANEC hebben de grootste aandelen (respectievelijk 42,5 % en 34,5 %) ontvangen van de totale EU-financiering die tussen 2015 en 2019 aan bijlage III-organisaties is verstrekt. ECOS ontving 15,7 % van de totale financiering en EVV 7,3 %.

    Wat de vereenvoudiging van de financiering van het ESS en de vermindering van de administratieve lasten betreft, voerde de Commissie in 2015 een forfaitair mechanisme voor het financieren van bepaalde kosten binnen de subsidieovereenkomsten, zoals vereiste mandagen of gemaakte reiskosten, in. Dit mechanisme droeg bij tot het verlichten van de administratieve last van het telkens moeten rechtvaardigen en registreren van zo’n afzonderlijke kostenpost. Uit een analyse bleek echter dat het voor begunstigden nog steeds onduidelijk was welke gegevens voor potentiële audits nodig waren.

    Wat de verslagleggingsvereisten betreft, ervaren de belanghebbenden sommige van deze verslagleggingsactiviteiten als omslachtig. Het opstellen van actieplannen en verslagen voor de exploitatiesubsidie zijn de meest tijdrovende taken, met een lichte toename van de vereiste mandagen sinds 2015. Hoewel de verstrekte gegevens van de ENO’s duiden op een toename van de gemiddelde tijd die nodig is om voorstellen voor subsidies voor acties op te stellen, blijkt daaruit een afname van de gemiddelde tijd die nodig is voor de verslaglegging over subsidies voor acties.

    4Conclusies

    Uit dit tweede verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van Verordening (EU) nr. 1025/2012 blijkt dat het Europese normalisatiesysteem op sommige punten is verbeterd — bijvoorbeeld wat nieuwe IT-hulpmiddelen betreft — maar dat er op verschillende gebieden ruimte voor verbetering is. Dit geldt met name voor bepaalde aspecten van inclusiviteit, de rol van de NNI’s in het ESS en de tijd voor de levering van de hEN’s aan de Commissie, zoals hierboven is toegelicht.

    Wat de tijd voor de verwerking van normen en normalisatieproducten betreft, moeten zowel de ENO’s als de Commissie hun inspanningen blijven opvoeren om de doeltreffendheid te vergroten, ondanks de recente inspanningen van de Commissie om haar termijn voor de goedkeuring voor de bekendmaking van de hEN’s aanzienlijk te verkorten.

    (1)

     Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

    (2)

     De drie Europese normalisatieorganisaties in de zin van de verordening zijn het Europees Comité voor normalisatie (CEN), het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec) en het Europees Instituut voor telecommunicatienormen (ETSI).

    (3)

     COM(2016) 212 final.

    (4)

     Studie naar de uitvoering van Verordening (EU) nr. 1025/2012 (artikel 24), https://doi.org/10.2873/504681 en https://doi.org/10.2873/593923 . 

    (5)

     COM(2015) 550 final.

    (6)

     COM(2016) 358 final.

    (7)

      https://ec.europa.eu/growth/single-market/european-standards/notification-system_en#jis  

    (8)

      https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52018SC0015  

    (9)

     COM(2015) 205 final van 27.10.2015.

    (10)

      https://ec.europa.eu/docsroom/documents/13507/attachments/1/translations  

    (11)

      https://ec.europa.eu/docsroom/documents/13508/attachments/1/translations  

    (12)

      https://ec.europa.eu/docsroom/documents/13509/attachments/1/translations  

    (13)

     Ares(2016)6548298 van 22.11.2016.

    (14)

     Bv. richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU.

    (15)

      https://ec.europa.eu/growth/single-market/goods/building-blocks_en#blue-guide  

    (16)

      https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/13099-Standardisation-strategy_nl .

    (17)

      https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/13099-Standardisation-strategy/F2665680_en

    (18)

    https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/13099-Standardisation-Strategy/F2665677_en

    (19)

      https://ec.europa.eu/docsroom/documents/44748

    (20)

      https://ec.europa.eu/docsroom/documents/44749

    (21)

      https://ec.europa.eu/growth/single-market/european-standards/notification-system_en#article24  

    (22)

      https://www.cencenelec.eu/news-and-events/news/2021/pressrelease/2021-10-21-jrc-cen-cenelec-renewed-cooperation/  

    (23)

      https://doi.org/10.2873/504681  

    (24)

      https://ec.europa.eu/docsroom/documents/44751  

    (25)

      https://ec.europa.eu/growth/single-market/european-standards/notification-system_en#annual  

    (26)

     Maatregel 4: “Verbetering van bewustzijn met betrekking tot normalisatie, met name op het niveau van nationale overheidsinstanties”; maatregel 9: “Inclusiviteit, transparantie en effectieve deelname van alle belanghebbenden aan het Europese normalisatiesysteem”.

    (27)

      https://ec.europa.eu/growth/single-market/european-standards/notification-system_en#annual  

    (28)

     In het geval van Richtlijn 2014/90/EU inzake uitrusting van zeeschepen, heeft het verantwoordelijke technisch comité, ondanks de aanvaarding van normalisatieverzoek M/557 door het CEN, geen vooruitgang geboekt met de uitvoering ervan wat brandslangen betreft.

    (29)

      https://ec.europa.eu/growth/content/technical-assistance-area-harmonised-standards_en  

    (30)

     Bv. verzoeken die geen verband hielden met hEN’s of die overlapten met andere verzoeken.

    (31)

     Opmerking: een enkele norm wordt twee tot vier keer beoordeeld en elke keer wordt in deze statistieken afzonderlijk geteld. Daarom is het vermelde aantal geen aanwijzing voor de negatieve beoordelingen die zich in een laat stadium voordoen.

    (32)

     De Commissie kan pas beginnen met haar interne verwerking van de hEN’s als deze formeel door de ENO’s aan de Commissie zijn geleverd.

    (33)

     De grote discrepantie voor Cenelec is het gevolg van de gebundelde indiening van bepaalde oude normen en daarmee samenhangende, recentere wijzigingen. Aangezien sommige van deze oude normen dateren van de jaren 1990, is het gemiddelde beïnvloed door vertragingen bij de indiening, waardoor de resultaten vertekend zijn. Met name zijn de meeste normen die tot deze grote vertragingen leiden, terug te brengen tot normalisatieproducten met betrekking tot normalisatieverzoeken van de Commissie in het kader van de wetgeving inzake ecologisch ontwerp.

    (34)

     Dit betreft de totale tijd die de Commissie nodig heeft om eerst de van de ENO’s ontvangen hEN’s te beoordelen en vervolgens de interne procedure uit te voeren die leidt tot de bekendmaking van de hEN’s in het PBEU.

    (35)

      https://ec.europa.eu/growth/single-market/european-standards/notification-system_en#objections  

    (36)

      https://ec.europa.eu/growth/single-market/european-standards/notification-system_en

    (37)

      https://ec.europa.eu/growth/single-market/european-standards/ict-standardisation/ict-technical-specifications_en

    (38)

      https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52016DC0176

    (39)

      https://ec.europa.eu/growth/industry/policy_en - industrial-strategy-2020

    (40)

      https://ec.europa.eu/transparency/expert-groups-register/screen/expert-groups/consult?do=groupDetail.groupDetail&groupID=2758  

    Top