EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021IP0095

Resolutie van het Europees Parlement van 25 maart 2021 over de vormgeving van beleid inzake digitaal onderwijs (2020/2135(INI))

PB C 494 van 8.12.2021, p. 2–13 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

8.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 494/2


P9_TA(2021)0095

Het vormgeven van beleid inzake digitaal onderwijs

Resolutie van het Europees Parlement van 25 maart 2021 over de vormgeving van beleid inzake digitaal onderwijs (2020/2135(INI))

(2021/C 494/01)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 14,

gezien artikel 2 van het Protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, over het recht op onderwijs,

gezien Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (1),

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie cultuur en onderwijs van 22 september 2020 over de toekomst van het Europese onderwijs in de context van COVID-19,

gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden (2),

gezien zijn resolutie van 11 december 2018 over onderwijs in het digitale tijdperk: uitdagingen, kansen en lessen voor de ontwikkeling van EU-beleid (3),

gezien zijn resolutie van 12 juni 2018 over de modernisering van het onderwijs in de EU (4),

gezien zijn resolutie van 14 september 2017 over een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa (5),

gezien de conclusies van de Raad van 9 juni 2020 over het vormgeven van de digitale toekomst van Europa (6),

gezien de conclusies van de Raad van 26 mei 2020 over Europese leraren en opleiders voor de toekomst (7),

gezien de conclusies van de Raad van 18 november 2019 over de sleutelrol van leven lang leren-beleid om samenlevingen in staat te stellen om te gaan met de technologische en groene transitie ter ondersteuning van inclusieve en duurzame groei (8),

gezien de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (9),

gezien de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2017 inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren en tot intrekking van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (10),

gezien de conclusies van de Raad van 30 mei 2016 over het ontwikkelen van mediageletterdheid en kritisch denken door onderwijs en opleiding (11),

gezien de aanbeveling van de Raad van 19 december 2016 tot invoering van bijscholingstrajecten: nieuwe mogelijkheden voor volwassenen (12),

gezien de conclusies van de Raad van 27 mei 2015 over de rol van voor- en vroegschoolse educatie en primair onderwijs bij het bevorderen van creativiteit, innovatie en digitale competentie (13),

gezien de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (14),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2020 getiteld “Actieplan voor Digitaal Onderwijs 2021-2027: Onderwijs en opleiding herbronnen voor het digitale tijdperk” (COM(2020)0624) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2020)0209),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2020 over de totstandbrenging van de Europese onderwijsruimte tegen 2025 (COM(2020)0625),

gezien de mededeling van de Commissie van 1 juli 2020 over een Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (COM(2020)0274),

gezien de mededeling van de Commissie van 17 januari 2018 over het actieplan voor digitaal onderwijs (COM(2018)0022),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 november 2017 over de versterking van de Europese identiteit via onderwijs en cultuur (COM(2017)0673),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 mei 2017 over een goede start in het leven dankzij ontwikkeling van scholen en uitstekend onderwijs (COM(2017)0248),

gezien de mededeling van de Commissie van 7 december 2016 over onderwijs verbeteren en moderniseren (COM(2016)0941),

gezien het verslag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) getiteld “Education responses to COVID-19: an implementation strategy toolkit”,

gezien het verslag van de OESO getiteld “OECD Skills Outlook 2019: Thriving in a Digital World”,

gezien het verslag van de Organisatie van de Verenigde Naties voor onderwijs, wetenschap en cultuur (Unesco) getiteld “Skills for a connected world”,

gezien het verslag van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding van 4 juni 2020 getiteld “Digital gap during COVID-19 for VET learners at risk in Europe”,

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A9-0042/2021),

A.

overwegende dat inclusief, rechtvaardig, voldoende gefinancierd en kwaliteitsvol onderwijs een belangrijke motor is voor de groene en de digitale transitie; overwegende dat onderwijs een investering in onze gemeenschappelijke toekomst is die bijdraagt aan de sociale cohesie, duurzame economische groei, het scheppen van banen en werkgelegenheid en zodoende bijdraagt aan een rechtvaardige samenleving; overwegende dat onderwijs een cruciaal instrument is voor individuele ontwikkeling en zelfontplooiing en de deelname aan het democratisch bestel bevordert;

B.

overwegende dat gelijkheid tussen vrouwen en mannen een kernwaarde van de EU is, als verankerd in de artikelen 8 en 19 VWEU;

C.

overwegende dat digitale technologieën de samenleving opnieuw vormgeven, waardoor digitale basisvaardigheden en digitale geletterdheid nu van essentieel belang zijn voor alle burgers;

D.

overwegende dat uit het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) het belang blijkt van het onderhouden en verwerven van vaardigheden teneinde “gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt” te waarborgen, en dat hierin is vastgesteld dat iedereen het recht heeft op “hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die nodig zijn om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes te kunnen opvangen”;

E.

overwegende dat de beheersing van transversale basisvaardigheden, zoals rekenvaardigheid, kritisch denken en sociaalcommunicatieve vaardigheden, een fundamentele voorwaarde is voor de verwerving van digitale vaardigheden en competenties; overwegende dat er tegelijkertijd in de toekomst steeds meer behoefte zal zijn aan digitale vaardigheden, zoals coderen, logistiek of robotica, en dat dit niet alleen gevolgen zal hebben voor het IT-onderwijs, maar voor het onderwijsprogramma in zijn geheel; overwegende dat met het Europees digitalecompetentiekader voor burgers het belang van zachte vaardigheden wordt erkend, met inbegrip van communicatieve vaardigheden en vaardigheden met betrekking tot samenwerking en het creëren van inhoud, die vaak worden onderwezen via de geesteswetenschappen, cultuurwetenschappen en sociale wetenschappen; overwegende dat een interdisciplinaire benadering van studies op het gebied van wetenschap, technologie, engineering, kunst en wiskunde (STEAM) kan leiden tot een beter, mensgerichter ontwerp van digitale oplossingen;

F.

overwegende dat basisonderwijs op het gebied van cyberhygiëne, cyberveiligheid, gegevensbescherming en mediageletterdheid leeftijds- en ontwikkelingsgericht moet zijn om lerenden te helpen uitgroeien tot kritische leerlingen, actieve burgers, internetgebruikers en personen die vorm geven aan een democratische digitale samenleving, hen te helpen geïnformeerde beslissingen te nemen en zich bewust te zijn van de risico’s van het internet en deze te kunnen ondervangen, zoals onlinedesinformatie, -intimidatie en -inbreuken in verband met persoonsgegevens; overwegende dat onderwijsprogramma’s met betrekking tot cyberbeveiliging moeten worden opgenomen in de leerplannen;

G.

overwegende dat de digitale transformatie de arbeidsmarkt doet veranderen, waarbij volgens schattingen van de Commissie (15), in een aantal beroepscategorieën naar verwachting maar liefst 90 % van de banen in de toekomst een of andere vorm van digitale vaardigheden zal vereisen en 65 % van de kinderen die nu aan het basisonderwijs beginnen uiteindelijk een baan zal hebben die nu nog niet bestaat; overwegende dat er veel vraag is naar geavanceerde digitale vaardigheden, waardoor de nadruk waarschijnlijk meer zal komen te liggen op de STEAM-gebieden;

H.

overwegende dat de invloed van nieuwe technologieën, zoals robotica en artificiële intelligentie (AI), op de werkgelegenheid grondig moet worden onderzocht; overwegende dat het reeds duidelijk is dat digitale geletterdheid in hoog tempo aan het uitgroeien is tot een universele vaardigheid voor banen die zich vroeger niet of nauwelijks in het digitale domein bevonden, onder meer banen waarvoor handenarbeid vereist is; overwegende dat om- en bijscholing noodzakelijk zijn om mensen in staat te stellen zich aan te passen aan de veranderende behoeften en omstandigheden van een steeds sterker gedigitaliseerde arbeidsmarkt; overwegende dat de door COVID-19 aangejaagde verschuiving naar telewerken nieuwe uitdagingen stelt op het gebied van digitale vaardigheden, communicatie en dergelijke meer; overwegende dat werkgevers voor hun werknemers in digitale opleidingen en digitale apparatuur moeten voorzien, waarbij naar behoren aandacht wordt besteed aan specifieke behoeften zoals behoorlijke faciliteiten voor personen met een handicap; overwegende dat de sector beroepsonderwijs en -opleiding een cruciale rol speelt bij de toerusting van toekomstige werknemers met de vaardigheden en kwalificaties die zij nodig hebben voor de zich ontwikkelende arbeidsmarkt;

I.

overwegende dat 42 % van de Europeanen nog steeds niet over digitale basisvaardigheden beschikt (16) en dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen en binnen de lidstaten en op basis van sociaaleconomische status, leeftijd, geslacht, inkomen, opleidingsniveau en arbeidssituatie; overwegende dat slechts 35 % van de mensen in de leeftijdscategorie 55-74 jaar over digitale basisvaardigheden beschikt, tegenover 82 % in de leeftijdscategorie 16-24 jaar (17), hetgeen betekent dat ouderen gevoeliger zijn voor digitale uitsluiting; overwegende dat de vaardighedenagenda ervoor moet zorgen dat 70 % van de 16- tot 74-jarigen tegen 2025 over digitale basisvaardigheden beschikt, een gemiddelde stijging van twee procentpunten per jaar ten opzichte van een jaarlijkse stijging van 0,75 procentpunten tussen 2015 en 2019; overwegende dat lerenden nooit op gelijke voet digitale vaardigheden kunnen opdoen, met zulke grote verschillen in het niveau van de basisvaardigheden;

J.

overwegende dat er nog steeds ongelijkheden bestaan in de toegang tot digitale infrastructuur en apparatuur, waarbij plattelands- en afgelegen gebieden en achtergestelde stedelijke gebieden vaak te lijden hebben onder slechte connectiviteit en huishoudens met lagere inkomens vaak geen toegang hebben tot computers; overwegende dat 10 % van de huishoudens in plattelandsgebieden van de EU geen toegang heeft tot vast internet en dat nog eens 41 % geen breedbanddekking heeft;

K.

overwegende dat er op het gebied van digitale vaardigheden een genderkloof van 11 % bestaat (18); overwegende dat volgens Eurostat slechts een op de drie STEM-afgestudeerden een vrouw is, ondanks het feit dat 54 % van de studenten in het hoger onderwijs uit vrouwen bestaat; overwegende dat jongens en meisjes in het basisonderwijs dezelfde houding hebben ten opzichte van STEM-vakken, maar dat de interesse daarvoor bij meisjes vanaf 15 jaar begint af te nemen; overwegende dat minder dan 3 % van de tienermeisjes belangstelling heeft voor een baan als ICT’er;

L.

overwegende dat de genderverschillen in onderwijs en opleiding zich vertalen naar de werkplek: slechts 17 % van de banen in de ICT-sector wordt door vrouwen bekleed en het aandeel mannen dat in een digitale sector werkt ligt 3,1 keer hoger dan het aandeel vrouwen (19); overwegende dat de genderkloof vooral duidelijk is in de AI-sector, waar wereldwijd slechts 22 % van de beroepsbeoefenaars vrouw is; overwegende dat dergelijke verschillen van invloed zijn op de mogelijkheden voor vrouwen om in goed betaalde, toekomstgerichte sectoren te werken en op vergelijkbare wijze de diversiteit binnen de digitale sector beperken, bijvoorbeeld met betrekking tot technologieontwerp;

M.

overwegende dat het belangrijk is inzicht te verwerven in de factoren die van invloed zijn op de onderwijs- en beroepskeuze van meisjes en vrouwen, met inbegrip van gendervooroordelen, en hen te motiveren om een STEM- en ICT-studie te volgen en in die gebieden carrière te maken; overwegende dat het in dat verband noodzakelijk is om oplossingen betreffende loopbaanbegeleiding verder te ontwikkelen;

N.

overwegende dat digitale technologieën een aanzienlijk potentieel bieden voor leerkrachten, opleiders, opvoeders en lerenden in alle onderwijssectoren en -situaties in termen van toegankelijke, open, sociale en gepersonaliseerde technologieën waarmee inclusievere leertrajecten tot stand kunnen worden gebracht; overwegende dat een slim gebruik van digitale technologieën, aangedreven door innovatieve onderwijsmethoden en empowerment van lerenden, burgers kan toerusten met kerncompetenties voor het leven, zoals creatief denken, nieuwsgierigheid en probleemoplossende vaardigheden; overwegende dat het gebruik van digitale technologieën nooit als een kostenbesparende maatregel mag worden beschouwd; overwegende dat in het onderwijsproces de vrijheid van leerkrachten om de beste combinatie van onderwijsmethoden en inhoud te kiezen centraal moet blijven staan;

O.

overwegende dat de interactie tussen leerkrachten en leerlingen van essentieel belang is voor het welzijn en de ontwikkeling van leerlingen en dat contactonderwijs daarom centraal moet blijven staan in het onderwijs; overwegende dat digitale instrumenten en technologieën de rol van de leerkracht niet kunnen vervangen, maar niettemin een reeks voordelen bieden die contactonderwijs kunnen aanvullen, onder meer in de vorm van hybride onderwijsmodellen; overwegende dat overmatig gebruik van technologische en digitale apparatuur problemen kan veroorzaken, zoals slaaptekort, verslaving, en een sedentaire levensstijl; overwegende dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan jongere kinderen en lerenden met speciale onderwijsbehoeften of met een handicap, voor wie onlineleren een bijzondere uitdaging vormt;

P.

overwegende dat digitale technologieën op een leeftijds- en ontwikkelingsgerichte wijze moeten worden ingevoerd waarbij de lerenden centraal staan; overwegende dat in digitale leerstrategieën rekening moet worden gehouden met onderzoek naar de effecten die een vroegtijdig gebruik van digitale technologie kan hebben op de ontwikkeling van jonge kinderen;

Q.

overwegende dat voor de ontwikkeling van digitale infrastructuur en technologieën in het onderwijs aanzienlijke overheidsinvesteringen nodig zijn, onder meer in IT-personeel in onderwijsinstellingen; overwegende dat particuliere investeringen ook in aanzienlijke mate bijdragen tot de ontwikkeling van oplossingen voor e-leren;

R.

overwegende dat toegang tot digitale infrastructuur, waaronder snel internet, en tot apparatuur en inhoud van hoge kwaliteit en aangepast aan de onderwijsbehoeften een fundamentele voorwaarde is voor digitaal leren; overwegende dat de COVID-19-pandemie en de plotse digitale transitie naar online- of afstandsonderwijs de digitale kloof in toegang en connectiviteit binnen en tussen de lidstaten hebben blootgelegd, met uiteenlopende gevolgen voor de verschillende onderwijssectoren; overwegende dat tijdens de COVID-19-lockdown in de lente van 2020 maar liefst 32 % (20) van de leerlingen en studenten in sommige lidstaten geen toegang had tot het internet en digitale instrumenten;

S.

overwegende dat de plotselinge verschuiving naar online- en afstandsleren ook heeft laten zien dat de onderwijsstelsels in de meeste delen van Europa hier niet op voorbereid waren en lacunes heeft blootgelegd ten aanzien van de digitale vaardigheden van leerkrachten, opvoeders, ouders en lerenden en van hun vermogen om digitale technologieën doeltreffend en veilig te gebruiken; overwegende dat vóór de crisis slechts 39 % van de leerkrachten in de EU van mening was goed of zeer goed voorbereid te zijn op het gebruik van digitale technologieën voor onderwijsdoeleinden, waarbij zich tussen de lidstaten onderling grote verschillen voordeden; overwegende dat leerkrachten niettemin hebben aangetoond dat zij zich kunnen aanpassen aan ingrijpende veranderingen binnen onderwijsstelsels, indien zij voldoende flexibiliteit en autonomie krijgen en optimaal gebruik maken van het innovatiepotentieel van online- en afstandsleren;

T.

overwegende dat de verschuiving naar online- en afstandsleren de bestaande ongelijkheden heeft aangescherpt, waardoor kansarme en kwetsbare lerenden, lerenden met speciale onderwijsbehoeften en lerenden met een handicap verder achterop zijn geraakt, het aantal voortijdige schoolverlaters in alle onderwijssectoren is toegenomen en duidelijk is geworden dat het in de digitale omgeving ontbreekt aan pastorale en sociale ondersteuning; overwegende dat ongelijkheden in de vroege kinderjaren op latere leeftijd een negatief effect hebben op de leerresultaten en de werkgelegenheidsvooruitzichten; overwegende dat het dringend noodzakelijk is de kwaliteit en inclusie van het onlineonderwijs te verbeteren;

U.

overwegende dat de COVID-19-pandemie ingrijpende veranderingen voor onze manier van leven zal inluiden en de noodzaak heeft onderstreept om volledig onderwijs van goede kwaliteit te verstrekken aan iedereen teneinde voorbereid te zijn op mogelijke crises in de toekomst, de veerkracht van het onderwijsstelsel op langere termijn te bevorderen en de grondslag te leggen voor een succesvolle digitale transitie;

V.

overwegende dat de inhoud van het onderwijs en de opzet van onderwijsstelsels een nationale bevoegdheid betreft, maar dat nieuwe uitdagingen niettemin vragen om een doeltreffende coördinatie en, waar nodig, beleid en instrumenten van de Europese Unie op het gebied van digitaal onderwijs voor de middellange en langere termijn als belangrijke dimensie van de Europese onderwijsruimte;

W.

overwegende dat de beschikbaarheid van hoogwaardig onlineonderwijs vaak niet als alternatief geldt, maar voor bepaalde groepen mensen de enige optie is, bijvoorbeeld voor mensen die voltijds werken of werkloos zijn in plattelands- of afgelegen gebieden, alsook voor personen met een handicap;

X.

overwegende dat onderwijs een investering in de toekomst is en een belangrijk instrument voor de ontwikkeling en zelfontplooiing van elk individu vormt; overwegende dat digitaal onderwijs kan helpen bij het aanpakken van uitdagingen zoals desinformatie, radicalisering, identiteits- en gegevensdiefstal, cyberpesten en onlineoplichting; overwegende dat onderwijs, opleiding en een leven lang leren een essentiële rol zullen spelen bij de rechtvaardige transitie naar de digitale economie;

Het bijgewerkte actieplan voor digitaal onderwijs: visie, governance, financiering en het meten van prestaties

1.

benadrukt dat een op rechten gebaseerde benadering van digitaal onderwijs, die strookt met de Europese pijler van sociale rechten, het leidende beginsel moet zijn van het beleid inzake digitaal onderwijs om ervoor te zorgen dat het recht op inclusief en hoogwaardig onderwijs voor iedereen wordt gerealiseerd; benadrukt dat het herstel en de heropleving van het onderwijsbeleid na de pandemie nauw verbonden zijn met de andere uitdagingen waarmee de Unie en de wereld worden geconfronteerd, en beklemtoont dat het beleid inzake digitaal onderwijs moet worden gekoppeld aan andere beleidsterreinen om een inclusievere, genderevenwichtige, innovatievere en groenere samenleving te bevorderen;

2.

is in dit verband ingenomen met het bijgewerkte actieplan voor digitaal onderwijs en het uitgebreide toepassingsgebied en de grotere ambitie ervan, met specifieke streefdoelen voor het aanpakken van met name hardnekkige lacunes met betrekking tot digitale vaardigheden, het bevorderen van hoogwaardig onderwijs op het gebied van computer en informatietechnologie, of betere connectiviteit in scholen, als volgende stap in de richting van een meer omvattende strategie voor digitale vaardigheden en onderwijs; is van mening dat het plan geslaagd zal zijn als digitaal onderwijs tegen het einde van het actieplan werkelijk een onderdeel van het onderwijsbeleid is geworden, met duidelijke, consequente en positieve resultaten op het gebied van beschikbaarheid, toegang, kwaliteit en rechtvaardigheid in de gehele Unie; erkent de verschillende uitgangspunten van de lidstaten in dit proces, waarmee rekening moet worden gehouden tijdens de uitrol van het plan;

3.

looft de beslissing om het plan af te stemmen op het zevenjarig meerjarig financieel kader (MFK), aangezien dit een perspectief op de langere termijn mogelijk maakt en aansluit bij de relevante financieringsinstrumenten; onderstreept het belang van het plan voor de totstandbrenging van de Europese onderwijsruimte en, op zijn beurt, het belang van de Europese onderwijsruimte voor de verwezenlijking van het plan, dat moet zorgen voor transparantie en verantwoordingsplicht bij de uitvoering ervan;

4.

merkt evenwel op dat de doeltreffende uitvoering van het plan ook afhangt van coördinatie tussen een brede waaier van programma’s en tussen de lidstaten; verzoekt de Commissie om effectieve synergieën tussen de verschillende programma’s te verzekeren en te zorgen voor consistentere en doeltreffendere coördinatie tussen alle relevante beleidsmaatregelen op het gebied van digitaal onderwijs op EU-niveau om versnippering tegen te gaan en overlappingen tussen nationale en Europese financieringsinstrumenten en beleidsmaatregelen te voorkomen en op die manier het effect te vergroten;

5.

wijst op de bijdrage van de Europese structuur- en investeringsfondsen, de Connecting Europe Facility, Horizon Europa, het Europees Solidariteitskorps, Creatief Europa en Erasmus+ aan de financiering voor de verschillende facetten van het plan; is ingenomen met het aanzienlijk verruimde budget voor het Erasmus+-programma en waarschuwt ervoor dit niet te overladen met nieuwe beleidsambities, aangezien de focus vooral moet liggen op het inclusiever maken van het programma;

6.

wijst op het belang van de investeringsprioriteiten “Verbinden” en “Om- en bijscholing” in de herstel- en veerkrachtfaciliteit om de agenda voor digitaal onderwijs vooruit te brengen; spoort de lidstaten ertoe aan om minstens 10 % van de financiering van de faciliteit toe te wijzen aan onderwijs; herhaalt zijn standpunt dat de lidstaten ertoe moeten worden aangespoord de overheidsuitgaven voor onderwijs aanzienlijk te verhogen als erkenning van de sleutelrol die het onderwijs vervult bij de versterking van de groei, het scheppen van banen en het stimuleren van economische en sociale veerkracht; herinnert er tevens aan dat ten minste 20 % van de middelen die in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit zullen worden verstrekt, bestemd zijn voor de digitale transitie en dringt er bij de lidstaten op aan de middelen uit de faciliteit te gebruiken om de digitale capaciteit van de onderwijsstelsels te versterken en bijvoorbeeld te investeren in digitale infrastructuur voor scholen, leerlingen en kwetsbare groepen, met name in geïsoleerde gebieden;

7.

onderstreept de waarde van door het Parlement opgezette proefprojecten en voorbereidende acties voor meer Uniebrede samenwerking, teneinde de onderwijskloven tussen lidstaten, regio’s en plattelands- en stedelijke gebieden te dichten, bijvoorbeeld de nieuwe voorbereidende actie die gericht is op een betere toegankelijkheid van leermiddelen in gebieden en gemeenschappen met een lage connectiviteit of geringe toegang tot technologieën; verzoekt om succesvolle proefprojecten en voorbereidende acties te mainstreamen in programma’s van de Unie; is in dit verband ingenomen met de opname van een actie inzake mediageletterdheid in het nieuwe programma Creatief Europa, waarin wordt voortgebouwd op het succesvolle proefproject “Media literacy for all” en de voorbereidende actie en dringt aan op voldoende financiële middelen om ervoor te zorgen dat de nieuwe actie doeltreffend is;

8.

merkt op dat het nieuwe plan specifieke streefdoelen bevat om hardnekkige lacunes in het digitale onderwijs aan te pakken, bijvoorbeeld met betrekking tot connectiviteit, digitale vaardigheden en online leerinhoud; is ingenomen met de door de Commissie geplande tussentijdse herziening van het plan en met haar voornemen om meer gegevens te verzamelen; verzoekt de Commissie een uitgebreid monitoringsysteem te ontwikkelen voor alle beleidsmaatregelen met betrekking tot het digitaal onderwijs dat moet worden gebruikt voor het delen van goede praktijken in de EU en als input voor de tussentijdse herziening; herhaalt dat er een duidelijk tijdschema voor de uitvoering nodig is, evenals duidelijke benchmarks en mijlpalen die zowel aan het Parlement als aan de Raad moeten worden voorgelegd; blijft ervan overtuigd dat het plan een duidelijkere governance- en coördinatiestructuur nodig heeft, waarbij het Parlement dient te worden betrokken, om de ontwikkelingen en prestaties voortdurend te monitoren; verzoekt de Commissie daarom om een forum op te zetten waarin de lidstaten, het Parlement en andere relevante belanghebbenden en deskundigen, met inbegrip van onderwijsaanbieders en maatschappelijke organisaties, worden samengebracht;

9.

dringt er bij de Commissie op aan de rol en de zichtbaarheid van onderwijs, met inbegrip van digitaal onderwijs, in het kader van het Europees Semester te vergroten en in haar aandachtspunten verwijzingen naar de economische effecten van onderwijs op te nemen, zodat ook sociale doelstellingen en de kwaliteit van het onderwijsaanbod worden meegenomen; merkt op dat de lidstaten na de COVID-19-crisis een historisch hoge schuldenlast zullen hebben; merkt op dat het feit dat onderwijs in de nationale boekhouding als uitgaven wordt geclassificeerd, in voorgaande crises soms tot forse onderwijsbezuinigingen heeft geleid; benadrukt dat de digitale transitie in het onderwijs niet mogelijk is zonder aanzienlijke investeringen;

10.

merkt op dat door de COVID-19-crisis duidelijk is geworden dat de lidstaten hun beleid en maatregelen inzake digitaal onderwijs doeltreffender moeten coördineren en beste praktijken moeten delen met behulp van een aanpak van het onderwijsbeleid waarbij meerdere belanghebbenden betrokken zijn, om ervoor te zorgen dat het inspeelt op de behoeften van de EU-burgers en dat het de lerenden centraal stelt; is derhalve ingenomen met de toezegging van de Commissie om een Europese digitale-onderwijshub op te richten als eerste stap in de richting van een proces van cocreatie en een systeem voor permanente monitoring dat nationale en regionale strategieën voor digitaal onderwijs met elkaar verbindt en waarbij belangrijke belanghebbenden en deskundigen, waaronder maatschappelijke organisaties, worden betrokken die verschillende benaderingen van binnen en buiten het reguliere onderwijs vertegenwoordigen; is van oordeel dat de nieuwe hub een kanaal biedt waarlangs de lidstaten de samenwerking tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen moeten bevorderen om het aanbod van digitaal onderwijs te verbeteren; looft de ambitie om de hub te gebruiken om met het oog op een aanbeveling van de Raad een strategische dialoog met de lidstaten aan te gaan over de belangrijkste faciliterende factoren voor succesvol digitaal onderwijs; dringt er bij de Commissie op aan snel te werken om de datum van bekendmaking van de ontwerpaanbeveling te vervroegen naar 2021;

11.

verzoekt de Commissie om, met naleving van het subsidiariteitsbeginsel, toe te zien op de uitvoering op het nationale niveau en om de eerlijke vertegenwoordiging en de onafhankelijkheid binnen de hubs, de adviesdiensten en de raadpleging van belanghebbenden te waarborgen; verzoekt de Commissie om het Parlement ten volle te betrekken bij de uitbreiding van Europese en nationale hubs en adviesdiensten, en bij het aanduiden van relevante belanghebbenden; wijst de Commissie erop dat zij bij de ontwikkeling van het concept voor het Europees uitwisselingsplatform overlappingen met en duplicatie van de doelstellingen van de hub moet vermijden;

12.

benadrukt dat het van belang is dat de Europese Unie als mondiaal referentiepunt fungeert op het gebied van hoogwaardig digitaal onderwijs, en verzoekt de Commissie nauw samen te werken met de relevante mondiale en regionale instellingen en belanghebbenden ter bevordering van de toegang tot hoogwaardig digitaal onderwijs wereldwijd;

13.

onderstreept de centrale rol van onderzoek bij de uitvoering van het plan en het verwezenlijken van doeltreffend en passend digitaal onderwijs voor iedereen, en is verheugd dat de Commissie dit erkent; roept de Commissie en de lidstaten op meer te investeren in interdisciplinair onderzoek om de langetermijngevolgen van digitalisering voor het leren en de doeltreffendheid van beleid inzake digitaal onderwijs te beoordelen, en aldus informatie te verstrekken voor de toekomstige opzet en uitvoering ervan, onder meer door te anticiperen op nieuwe soorten banen en vaardigheden en de onderwijscurricula dienovereenkomstig aan te passen; onderstreept dat er voortdurend onderzoek moet worden verricht naar de verschillende effecten van digitale technologieën op het onderwijs en de ontwikkeling van kinderen, met inbegrip van de domeinen onderwijswetenschappen, pedagogiek, psychologie, sociologie, neurowetenschappen en computerwetenschappen, teneinde een zo grondig mogelijk begrip op te doen van de manier waarop de hersenen van kinderen — en volwassenen — op de digitale omgeving reageren, alsook van de uitdagingen voor het digitaal onderwijs die daarmee gepaard gaan;

Een hoogwaardig digitaal onderwijsecosysteem stimuleren

14.

onderstreept dat uit de COVID-19-pandemie is gebleken dat niet alle lerenden toegang hebben tot digitaal onderwijs, onderwijs op afstand en onlineleren en dat dus niet alle lerenden de voordelen daarvan kunnen genieten; merkt op dat er tussen en binnen de lidstaten lacunes bestaan en dat deze onevenredige gevolgen hebben voor mensen uit kansarme groepen en mensen die in plattelands- of afgelegen gebieden wonen; betreurt dat er in de Unie nog steeds een digitale kloof bestaat; betreurt dat de inspanningen om toegang te bieden tot kwaliteitsvol digitaal onderwijs in sommige lidstaten op niets zijn uitgelopen, waardoor te veel leerlingen gedurende maanden geen toegang hadden tot onderwijs; deelt de analyse van de Commissie dat snel en betrouwbaar internet en kwaliteitsvolle digitale apparatuur in onderwijsinrichtingen, niet-formele omgevingen en thuis absoluut noodzakelijk zijn voor doeltreffend digitaal onderwijs; wijst erop dat er tegelijkertijd bepaalde lidstaten zijn die een grote voorsprong hebben bij het aanbieden van digitale infrastructuur en apparatuur en bijgevolg ook bij het leveren van oplossingen voor digitaal onderwijs; beklemtoont dat absoluut voorrang moet worden gegeven aan het dichten van de digitale kloof en is van mening dat publiek-private partnerschappen — aangejaagd door de behoeften van de onderwijsinstellingen — sneller voor oplossingen kunnen zorgen;

15.

benadrukt dat breedband als publiek goed moet worden gezien en dat de breedbandinfrastructuur voldoende moet worden gefinancierd om ervoor te zorgen dat deze universeel toegankelijk en betaalbaar is als kritieke stap om de digitale kloof te dichten; wijst voorts op het potentieel dat de uitrol van 5G mogelijk te bieden heeft en verzoekt de Commissie de mogelijke bijdragen van 5G aan digitale-onderwijsinitiatieven te onderzoeken; verzoekt om specifieke maatregelen en financieringsregelingen om de toegang te verbeteren voor alle onderwijsinstellingen, met name in afgelegen, landelijke en berggebieden met een lage connectiviteit en beperkte toegang tot opkomende technologieën zoals AI, robotica, blockchain, opensource, nieuwe educatieve apparaten of gamificatie, gelet op het toenemende belang en potentieel van deze technologieën;

16.

is ingenomen met het feit dat in het plan de nadruk wordt gelegd op het ondersteunen van de connectiviteit van scholen en universiteiten via de Connecting Europe Facility en via inspanningen om de financieringsmogelijkheden van de EU beter bekend te maken; verzoekt de Commissie om nauw samen te werken met lidstaten, lokale overheden en belanghebbenden om ervoor te zorgen dat de EU-steun nauw aansluit op de nationale regelingen, in het bijzonder ter ondersteuning van kansarme groepen; verzoekt de Commissie om de steun niet alleen op scholen toe te spitsen zodat deze alle formele en niet-formele onderwijsinstellingen bereikt; wijst erop dat onderwijsinstellingen moeten kunnen profiteren van ondersteuning door beroepspersoneel dat toezicht houdt op netwerken en toepassingen en dat opleiding en bijstand verstrekt op het gebied van gegevensbescherming;

17.

benadrukt dat het van belang is dat de Unie het voortouw neemt op het gebied van digitaal onderwijs door de toegang tot innovaties of technologieën voor leerkrachten, lerenden en ouders te vergemakkelijken; roept in dit verband op tot nieuwe initiatieven in het onderwijs door ten volle gebruik te maken van nieuwe technologieën, zoals AI en robotica, die tevens het bewustzijn zullen vergroten van de kansen en uitdagingen die hiermee in onderwijsomgevingen gepaard gaan; wijst erop dat er een ethische en mensgerichte benadering moet worden gewaarborgd voor het gebruik van AI en robotica; merkt op dat slim gebruik van AI de werklast van het personeel kan verlichten, de educatieve inhoud boeiender kan maken, het leren in een aantal disciplines kan vergemakkelijken en meer op de behoeften van individuele leerlingen afgestemde onderwijsmethoden kan ondersteunen; maakt zich zorgen over het gebrek aan AI-specifieke hogeronderwijsprogramma’s en over het gebrek aan onderzoek in de Unie, waardoor het concurrentievoordeel van de EU dreigt te worden ondermijnd; vraagt meer overheidsinvesteringen in AI;

18.

spoort de Europese Commissie en de lidstaten ertoe aan om scholen (leerkrachten en leerlingen) niet alleen van technische ondersteuning en een internetverbinding te voorzien, maar ook van de nodige ondersteuning met betrekking tot veilige en betrouwbare software en flexibele onderwijsmodellen en ondersteuning voor lerenden op afstand te bevorderen met behulp van middelen als bronnen en materialen in elektronische vorm, video’s, mentorschap op afstand en gratis onlineopleidingen; wijst er in dat verband op dat lokale culturele en gemeenschapsinstellingen, zoals bibliotheken en musea, belangrijke aanbieders zijn van dergelijke digitale hulpmiddelen; waarschuwt voor de negatieve gevolgen van te grote afhankelijkheid van één ontwikkelaar van leermiddelen voor de pedagogische onafhankelijkheid en verzoekt de Commissie en de lidstaten die onafhankelijkheid van elke inmenging of elk belang te waarborgen; benadrukt het belang van een open en transparant ecosysteem voor digitaal onderwijs met betrekking tot inhoud, apparaten en technologieën; benadrukt dat open technologieën een gevoel van samenwerking met zich meebrengen en dat gratis opensourceoplossingen, het hergebruik van content in het openbaar domein en interoperabele hardware- en softwareoplossingen de toegang verbeteren en een evenwichtiger digitale ruimte tot stand brengen;

19.

benadrukt dat de juridische en ethische beginselen inzake intellectuele eigendom moeten worden erkend, aangezien er meer educatieve digitale inhoud wordt gecreëerd en verspreid; is ingenomen met en hecht zijn goedkeuring aan het Netwerk intellectuele eigendom in het onderwijs, dat door het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie wordt beheerd en spoort ertoe aan dat lerenden en leerkrachten vaardigheden verwerven op het gebied van intellectuele eigendom; herinnert aan de in artikel 5 van Richtlijn (EU) 2019/790 vastgestelde uitzondering op het auteursrecht met betrekking tot het gebruik van werken en andere beschermde materialen in digitale en grensoverschrijdende onderwijsactiviteiten;

20.

wijst op interessante innovatieve initiatieven die de onlineomgeving en -speelplaats veilig, interessant en leuk maken, in elke onderwijsfase; benadrukt dat het relevant is de pedagogische, cognitieve en psychologische benaderingen van onderwijs samen te brengen en de online- en offlineomgeving dienovereenkomstig aan te passen; wijst in dit verband op de aanpak die wordt voorgesteld in de Europese strategie voor voor- en vroegschoolse educatie en opvang;

21.

herhaalt dat het van belang is leerkrachten, leerlingen en ouders te voorzien van hoogwaardige en toegankelijke digitale-onderwijsinhoud uit uiteenlopende bronnen en spoort de lidstaten ertoe aan financiële middelen te reserveren voor de verwerving van professionele en veilige digitale leermiddelen, ontwikkeld met behulp van Europese innovatie, met inbegrip van hoogwaardige onderwijsinhoud die samen met deskundigen is gecreëerd; roept de lidstaten op initiatieven te bevorderen die bedrijven en maatschappelijke organisaties in staat stellen hightechinnovaties te delen met de onderwijsgemeenschap;

22.

is van mening dat de Unie een belangrijke rol kan spelen bij het ontwikkelen en beschikbaar maken van hoogwaardige onderwijsinhoud; is verheugd over het toenemende aantal platforms voor digitaal onderwijs dat wordt opgericht om toegang tot hulpmiddelen en het delen van goede praktijken mogelijk te maken, zoals eTwinning, het elektronisch platform voor volwassenenonderwijs in Europa (EPALE) en de School Education Gateway; verzoekt de Commissie dergelijke succesvolle initiatieven verder te bevorderen en op te schalen met behulp van relevante programma’s zoals InvestEU en Erasmus+ en verzoekt de lidstaten het potentieel ervan beter te benutten; is van mening dat het Europees uitwisselingsplatform mogelijk als instrument kan dienen voor het waarborgen van een betere samenwerking tussen belanghebbenden en betrokkenen in de onderwijssector op Europees niveau, en verzoekt de Commissie haar geplande haalbaarheidsstudie snel af te ronden;

23.

moedigt de lidstaten aan innovatie en digitale technologieën op slimme, leerdergerichte wijze te omarmen in hun onderwijs- en opleidingsstelsels, om in de toekomst te komen tot een doeltreffende benadering van “blended learning”; wijst echter op het fundamentele belang van contactonderwijs en beklemtoont dat digitale instrumenten moeten worden aangewend als aanvulling op en verdere verbetering van het klassikaal onderricht; is van mening dat de negatieve gevolgen van langdurige “schermtijd” voor het welzijn van lerenden moeten worden onderzocht; onderstreept dat de COVID-19-pandemie duidelijke lacunes in het onderwijs heeft blootgelegd die niet gemakkelijk kunnen worden gevuld met onlineleren en die verder moeten worden aangepakt, met name in verband met schoolmaaltijden, pastorale ondersteuning en lichaamsbeweging;

Digitale vaardigheden en competenties ontwikkelen met het oog op de digitale transformatie

24.

is van mening dat de inzet van digitale technologieën en de volledige benutting van het potentieel ervan hand in hand moeten gaan met het moderniseren van de huidige leerplannen en leer- en onderwijsmethoden; beklemtoont in dit verband dat het belangrijk is financiële steun te verlenen ten behoeve van opleidingscursussen voor leerkrachten; dringt er dan ook op aan om naarmate het plan wordt uitgerold meer aandacht te schenken aan het op toegankelijke wijze opleiden van leerkrachten en opvoeders, om ervoor te zorgen dat zij niet alleen digitale vaardigheden bezitten, maar die vaardigheden ook aan anderen kunnen aanleren; moedigt hiertoe investeringen in gespecialiseerde opleidingen voor het opdoen van vaardigheden voor digitaal onderwijs aan voor zowel leerkrachten als IT-professionals die een baan in het onderwijs ambiëren; wijst op de waarde van mentorschap als instrument voor opleiding en ontwikkeling; onderstreept de essentiële rol die Erasmus+ en lerarenmobiliteit vervullen bij het verwerven van vaardigheden; neemt nota van het potentieel van de toekomstige Teacher Academy en verzoekt de Commissie een duidelijk concept en een duidelijke begroting aan het Parlement voor te leggen; verzoekt om een pan-Europees initiatief om nieuwe pedagogische en beoordelingsmethoden te ontwikkelen voor de digitale omgeving, waarbij rekening wordt gehouden met specifieke digitale uitdagingen, zoals asynchroon leren, en met het belang van het bevorderen van een kritische kijk;

25.

onderstreept dat ouders, gezinnen en begeleiders een steeds belangrijkere rol spelen in het afstandsleren en over een goede internetverbinding, de correcte apparatuur, en digitale en technische vaardigheden moeten beschikken, en verzoekt om hun specifieke opleidingen en ondersteuningsmechanismen te geven; benadrukt dat gezinnen van digitale hulpmiddelen moeten worden voorzien teneinde de toegang tot afstandsonderwijs te vergroten en verzoekt de Commissie een onderzoek in verband met digitaal ouderschap (21) uit te voeren teneinde in alle lidstaten een consistente en doeltreffende aanpak te ontwikkelen om ouders te helpen;

26.

wijst op de uitdaging die wordt gesteld door schadelijke en illegale inhoud en activiteiten in de digitale omgeving, ook op het gebied van geestelijke gezondheid en welzijn, zoals online-intimidatie, met inbegrip van cyberdreigingen en cyberpesten, kinderpornografie en grooming, inbreuken op gegevensbescherming en schendingen van de privacy, gevaarlijke onlinespellen en desinformatie; is daarom bijzonder ingenomen met de toegenomen aandacht voor digitale en informatiegeletterdheid door middel van onderwijs en opleiding in het herziene plan; is van mening dat gezondheidswerkers, onderwijsinstellingen, het maatschappelijk middenveld en aanbieders van niet-formeel onderwijs, samen met ouders, een aan de leeftijd aangepast leerplan moeten ontwikkelen om lerenden in staat te stellen doordachte en passende keuzes te maken en schadelijk gedrag te voorkomen;

27.

wijst erop dat het van essentieel belang is dat mensen beschikken over de instrumenten en vaardigheden om de verschillende dreigingen in de digitale omgeving te omzeilen en om met name desinformatie en nepnieuws te herkennen en daar kritisch mee om te gaan; is in dat verband ingenomen met de snelle aanname van het media-actieplan en de aandacht die daarbij op mediageletterdheid wordt gericht en verzoekt de Commissie om de praktijkcode betreffende onlinedesinformatie periodiek te evalueren en adequate maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de sociale media onlinedesinformatie bestrijden; kijkt uit naar de geplande richtsnoeren voor leerkrachten en onderwijzend personeel in verband met de bevordering van digitale geletterdheid en de aanpak van desinformatie; verzoekt de Commissie om ambitieuzer te zijn en in samenwerking met nationale en lokale belanghebbenden grootschalige campagnes rond digitale geletterdheid op te zetten; benadrukt het belang van de grootschalige promotie van bestaande initiatieven zoals de EU-programmeerweek en de Dag van een veiliger internet;

28.

benadrukt dat alle ontwikkelingen op het gebied van digitaal onderwijs hand in hand moeten gaan met een solide kader voor gegevensbescherming en moeten voorkomen dat de gegevens van lerenden commercieel worden geëxploiteerd; benadrukt dat de hoogst mogelijke waarborgen van toepassing moeten zijn op de gegevens van minderjarigen, ook wanneer deze voor onderzoeks- en onderwijsdoeleinden worden gebruikt; verzoekt de Commissie om, in samenwerking met het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB), de specifieke aard van onderwijsgegevens en de gegevens die betrekking hebben op leerlingen en lerenden te behandelen;

29.

benadrukt dat traditionele, menselijke en zachte vaardigheden, zoals sociale en probleemoplossende vaardigheden, empathie en creativiteit, verder moeten worden gekoesterd in het kader van inspanningen om digitale vaardigheden en geletterdheid te onderwijzen, met name aan de hand van grootschalige campagnes voor digitale geletterdheid; beklemtoont het belang van de digitale dimensie van burgerschapsvorming en betreurt het beperkte ambitieniveau van het actieplan voor digitaal onderwijs wat betreft de bevordering van digitaal burgerschap;

30.

wijst op de behoefte aan geavanceerde digitale vaardigheden en moedigt de lidstaten aan om nationale onderwijsprogramma’s op te zetten die een toename van het aantal IT-studenten en afgestudeerde informatici moeten bevorderen; benadrukt dat dergelijke lessen kunnen worden ontwikkeld onder de paraplu van hightechbedrijven en universiteiten;

31.

benadrukt het belang van groen onderwijs en onderwijs met betrekking tot het milieu, en roept op tot de ontwikkeling van speciaal ontwikkelde leerplannen in heel Europa waarin rekening wordt gehouden met de milieueffecten van digitaal onderwijs;

32.

benadrukt, in overeenstemming met de kaderovereenkomst inzake digitalisering van de Europese sociale partners, dat bedrijven die nieuwe en opkomende technologieën uitrollen de verantwoordelijkheid hebben om alle betrokken werknemers passende om- en bijscholing te bieden zodat zij kunnen leren hoe zij digitale instrumenten moeten gebruiken, zich kunnen aanpassen aan de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt en hun baan kunnen behouden; wijst op de rol van de sociale partners via collectieve overeenkomsten over de definitie en regulering van digitale vaardigheden en vervolgopleidingen, bij de aanwijzing van behoeften aan vaardigheden, de ontwikkeling van opleiding op de werkplek en de actualisering van de curricula voor onderwijs en opleiding; wijst op de nieuwe werkpraktijken als gevolg van de pandemie, zoals telewerken, en spoort de onderwijs- en opleidingsinstellingen en de werkgevers aan te voorzien in passende opleiding om mensen voor te bereiden op deze nieuwe werkomgeving;

33.

onderstreept het belang van de beoordeling en monitoring van digitale vaardigheden en wijst in dat verband op de waarde van bestaande instrumenten zoals het Europees digitalecompetentiekader en de Selfie-tool voor zelfbeoordeling; is verheugd dat de Selfie-tool nu ook door leerkrachten te gebruiken is; verzoekt de Commissie het momenteel beperkte gebruik van dergelijke instrumenten op te schroeven;

34.

wijst voorts op de behoefte aan betere, innovatievere erkenning, validering en certificering — en dus ook meeneembaarheid — van digitale vaardigheden, kwalificaties en accreditaties; betuigt zijn bijval voor het plan om een Europees getuigschrift van digitale vaardigheden te ontwikkelen als instrument om validering en meeneembaarheid te bevorderen overeenkomstig het Europees digitalecompetentiekader; herinnert eraan dat in nauwe samenwerking met de lidstaten een regeling moet worden ontwikkeld om dubbel werk en overlappingen met bestaande regelingen te voorkomen; verzoekt de Commissie het certificaat in Europass en mogelijk ook in de toekomstige Europese studentenpas te integreren;

35.

is verheugd over de inspanningen van de Commissie om onderwijs en kwalificaties te digitaliseren, waaronder het nieuwe Europass-platform en de geplande Europass Digital Credentials Infrastructure; vestigt tegelijkertijd de aandacht op de noodzaak om de functionaliteit van het Europass-platform te verbeteren wat betreft het zoeken naar en ontvangen van het aanbod aan vacatures en cursussen, om relevante updates uit te voeren van de informatie op het platform over lopende cursussen, opleidingen, vacatures, en om de instellingen aan te wijzen die verantwoordelijk zijn voor dit proces; verzoekt de lidstaten het nieuwe Europass-platform beter te promoten in onderwijs- en opleidingsinstellingen, onder het personeel daarvan en bij werkgevers;

36.

onderstreept dat de digitale hulpmiddelen, instrumenten en mechanismen op Unieniveau moeten worden verbeterd om voor iedereen meer kansen te creëren voor een leven lang leren en om de volledige, kwaliteitsvolle toegang tot cursussen en materiaal voor hoger onderwijs mogelijk te maken; neemt kennis van de ontwikkeling van een nieuwe, gemondialiseerde digitale omgeving en markt voor hoger onderwijs en van het feit dat organisaties voor hoger onderwijs in Europa relevant moeten blijven in deze omgeving en er moeten blijven gedijen; verzoekt de Commissie en de lidstaten tussen universiteiten synergieën tot stand te brengen via een Europese online-universiteit die als platform fungeert voor diverse, meertalige inhoud en programma’s voor afstands- en onlineleren die in heel Europa beschikbaar zijn;

37.

wijst op de cruciale rol die beroepsonderwijs en -opleiding en volwassenenonderwijs spelen voor het bieden van kansen op om- en bijscholing aan de hand van een benadering voor een leven lang leren; is ingenomen met de aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht en de daarin opgenomen algemene doelstellingen om het EU-beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding te moderniseren, de Europese samenwerking binnen dit proces te stroomlijnen en de governance ten aanzien van beroepsonderwijs en -opleiding te vereenvoudigen; verzoekt de Commissie een holistische benadering ten aanzien van beroepsonderwijs en -opleiding en volwassenenonderwijs te hanteren, die formele, niet-formele en informele leerprocessen bestrijkt en lerenden in staat stelt een groot aantal uiteenlopende vaardigheden te verwerven voor de digitale en groene transitie, bij te dragen aan sociale inclusie, actief burgerschap en persoonlijke ontwikkeling en die mensen in staat stelt zich aan te passen aan een evoluerende arbeidsmarkt; onderstreept het belang van de verwerving van groene vaardigheden;

38.

onderstreept de problemen waar instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding, die gebruikmaken van praktijklessen, mee te kampen hebben bij het aanpassen aan de digitale omgeving; dringt aan op passende oplossingen en financiering teneinde de doeltreffende uitvoering van beroepsonderwijs en -opleidingen te waarborgen; is verheugd over de geplande uitbreiding van Digital Opportunity Traineeships tot lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding en tot leerkrachten, opleiders en onderwijspersoneel;

39.

wijst erop dat digitale vaardigheden een leven lang moeten worden bijgespijkerd en dat de beleidsmaatregelen daarom gericht moeten zijn op alle bevolkingsgroepen, niet alleen op de bevolking in de beroepsgeschikte leeftijd; beklemtoont dat dit een sectoroverschrijdende, holistische benadering van onderwijs vereist, op grond van de erkenning dat leren zowel binnen als buiten het verplichte onderwijs plaatsvindt en vaak in niet-formele en informele omgevingen gebeurt; vraagt derhalve om de ondersteuning van aanbieders van niet-formele leerprocessen teneinde de capaciteit en de middelen te vergroten die nodig zijn om digitaal onderwijs en digitale opleidingen te kunnen bieden die zowel toegankelijk als van hoge kwaliteit zijn; verzoekt de Commissie rekening te houden met de verschillende niveaus van technologische vooruitgang tussen de onderwijssectoren en -instellingen, en speciale aandacht te besteden aan moeilijker te bereiken gebieden en groepen bij het opstellen van aanbevelingen en richtsnoeren;

40.

waarschuwt dat sociale ongelijkheden en ongelijkheden op het gebied van onderwijs in de vroege kinderjaren, op latere leeftijd vaak een negatief effect hebben op het opleidingsniveau en de werkgelegenheidsvooruitzichten; herhaalt dat hoogwaardig onderwijs toegankelijk moet zijn en dat er meer moet worden gedaan om kinderen vanaf jonge leeftijd digitale en mediavaardigheden te laten ontwikkelen; is ingenomen met de door de Europese Commissie aangekondigde Europese kindergarantie ter bestrijding van kinderarmoede; dringt er bij de lidstaten op aan een aanzienlijk bedrag uit de middelen van het Europees Sociaal Fonds (ESF+) in gedeeld beheer toe te wijzen aan de uitvoering van die garantie, om met name doelgerichte acties en structurele hervormingen te ondersteunen waarmee de blootstelling van kinderen aan armoede of sociale uitsluiting doeltreffend wordt aangepakt; herinnert eraan dat een lager opleidingsniveau vaak samengaat met beperkte digitale vaardigheden en is dan ook ingenomen met de aanbeveling in de versterkte jongerengarantie om mensen die werkloos zijn en geen onderwijs of opleiding volgen een beoordeling van hun digitale vaardigheden te laten ondergaan en een opleiding te laten volgen; wijst op het potentieel van het ESF+-programma ter ondersteuning van een leven lang leren;

41.

hamert op de noodzaak om de digitale kloof te dichten en herinnert eraan dat bijzondere aandacht dient te worden geschonken aan gegarandeerde toegang tot digitaal onderwijs en digitale inhoud van goede kwaliteit en de verbetering van de digitale vaardigheid van laaggeschoolde volwassenen, personen met een handicap, personen uit kwetsbare of gemarginaliseerde groepen, ouderen en mensen die in plattelands- of in afgelegen gebieden wonen; wijst erop dat in 2018 slechts 4,3 % van de laaggeschoolde volwassenen een vorm van volwassenenonderwijs volgde;

42.

betreurt dan ook dat er in het plan nog steeds geen maatregelen zijn genomen voor laaggeschoolde volwassen lerenden en ouderen; benadrukt dat dit gebrek aan maatregelen de essentiële dimensie van een leven lang leren van digitaal onderwijs ondermijnt en de inspanningen bemoeilijkt om ervoor te zorgen dat iedereen over essentiële vaardigheden in het leven beschikt; verzoekt de Commissie daarom samen te werken met nationale, regionale en lokale overheden om verdere maatregelen in te voeren voor het bevorderen van digitaal onderwijs voor volwassenen door deze vorm van onderwijs beschikbaar en toegankelijk te maken, zodat mensen die hun formele onderwijs hebben afgerond voorbereid zijn op een leven en loopbaan in de digitale omgeving en ervoor wordt gezorgd dat zij werkelijk kunnen profiteren van de digitale transitie en deze mee vorm kunnen geven;

43.

benadrukt het belang van het ontwikkelen van beleid dat waarborgt dat personen met een handicap over dezelfde mogelijkheden voor en toegang tot hoogwaardig digitaal onderwijs beschikken; moedigt de lidstaten aan samen te werken met organisaties die personen met verschillende handicaps vertegenwoordigen om de uitdagingen en kansen van digitaal onderwijs te onderzoeken en bij de ontwikkeling van een doeltreffend digitaal onderwijsbeleid rekening te houden met de specifieke behoeften van personen met een handicap; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan speciale functionaliteiten voor digitaal onderwijs die voor personen met een handicap zijn ontwikkeld en aangepast, in kaart te brengen en hierin te investeren; is van mening dat digitaal onderwijs enorme mogelijkheden biedt voor leerlingen met leerproblemen, aangezien deze vorm van onderwijs een op maat gemaakte pedagogische benadering van hun uiteenlopende vaardigheden mogelijk maakt; roept op tot meer investeringen teneinde deze groepen voldoende ondersteuning te bieden waar het hen nu vaak aan ontbreekt;

44.

wijst op de noodzaak van gendermainstreaming in al het beleid betreffende onderwijs, vaardigheden en digitalisering en met name binnen het actieplan; is van mening dat digitaal onderwijs een sleutelrol moet spelen bij het vergroten van de deelname van meisjes en vrouwen in het digitale tijdperk; benadrukt dat de digitale genderkloof een economische, maatschappelijke en culturele kwestie is en verzoekt de Commissie en de lidstaten die kloof aan te pakken door middel van een meerlagig, holistisch beleid; verwelkomt het scorebord “Women in Digital” van de Commissie en onderstreept de noodzaak van de naar gender en leeftijd uitgesplitste verzameling van gegevens, die aldus inzicht in de digitale genderkloof kunnen opleveren;

45.

beklemtoont dat het noodzakelijk is zich te richten op het verbeteren van de inclusie in het digitaal onderwijs van meisjes vanaf zeer jonge leeftijd; beklemtoont dat gezamenlijke inspanningen vereist zijn om meer meisjes ertoe aan te sporen en te motiveren om STEM- en STEAM-vakken te volgen en codeer-, computer- en ICT-cursussen te volgen op school en aan de universiteit; herhaalt dat de genderkloof in het onderwijs doorwerkt op de arbeidsmarkt en beklemtoont dat vrouwen moeten worden aangespoord aan het werk te gaan in de hightechsector en de digitale sector en dat de toegang tot die sectoren voor vrouwen moet worden vergemakkelijkt, waarbij ook de loonkloof tussen mannen en vrouwen moet worden gedicht met passende strategieën en financiering;

46.

meent dat het van essentieel belang is om een positieve en inclusieve omgeving te creëren die vrouwelijke rolmodellen bevordert zodat meisjes worden gemotiveerd om STEM-, STEAM- en ICT-vakken te kiezen en om onbewuste vooroordelen en genderstereotypen in verband met opleiding- en loopbaankeuzes tegen te gaan; is van mening dat de particuliere sector een rol op zich moet nemen, in samenwerking met onderwijs- en opleidingsinstellingen, ngo’s en andere maatschappelijke organisaties, bij de ontwikkeling van doeltreffende initiatieven en campagnes op dit gebied; wijst op de waarde van de taakgroep “Women in Digital” en het initiatief “Digital4Her” van de Commissie;

o

o o

47.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92.

(2)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0054.

(3)  PB C 388 van 13.11.2020, blz. 2.

(4)  PB C 28 van 27.1.2020, blz. 8.

(5)  PB C 337 van 20.9.2018, blz. 135.

(6)  PB C 202 I van 16.6.2020, blz. 1.

(7)  PB C 193 van 9.6.2020, blz. 11.

(8)  PB C 389 van 18.11.2019, blz. 12.

(9)  PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1.

(10)  PB C 189 van 15.6.2017, blz. 15.

(11)  PB C 212 van 14.6.2016, blz. 5.

(12)  PB C 484 van 24.12.2016, blz. 1.

(13)  PB C 172 van 27.5.2015, blz. 17.

(14)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(15)  https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/7a51fb41-92ad-11e7-b92d-01aa75ed71a1/language-enhttps://futureskills.pearson.com/research/assets/pdfs/technical-report.pdf

(16)  Index van de digitale economie en samenleving (DESI), Verslag 2020, Europese Commissie.

(17)  DESI-verslag 2020.

(18)  Scorebord “Women in Digital” van de Europese Commissie uit 2019.

(19)  Mededeling van de Commissie van 5 maart 2020, getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152).

(20)  https://publications.jrc.ec.europa.eu/repository/handle/JRC122303

(21)  Digitaal ouderschap beschrijft de inspanningen en handelwijzen van ouders om de activiteiten van kinderen in digitale omgevingen te begrijpen, te ondersteunen en in goede banen te leiden, zodat ze het internet veilig kunnen gebruiken.


Top