Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021IP0042

    Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2021 over de uitvoering van artikel 43 van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (2020/2047(INI))

    PB C 465 van 17.11.2021, p. 47–53 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    17.11.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 465/47


    P9_TA(2021)0042

    Tenuitvoerlegging van artikel 43 van de richtlijn asielprocedures

    Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2021 over de uitvoering van artikel 43 van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (2020/2047(INI))

    (2021/C 465/05)

    Het Europees Parlement,

    gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) in 1948, en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

    gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind,

    gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM),

    gezien het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en het Protocol daarbij van 1967, en met name het recht op non-refoulement,

    gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), en met name de artikelen 1, 3, 4, 6, 7, 18, 19, 20 en 47,

    gezien het op 19 december 2018 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen mondiaal pact inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie,

    gezien artikel 78 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (1) (richtlijn asielprocedures),

    gezien de relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM),

    gezien Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (richtlijn opvangvoorzieningen) (2),

    gezien het voorlopig akkoord tussen het Parlement en de Raad van 14 juni 2018 over de herschikking van de richtlijn opvangvoorzieningen,

    gezien Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (3),

    gezien Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Dublin III) (4),

    gezien de mededeling van de Commissie van 16 april 2020 met als titel “COVID-19: richtsnoeren betreffende de uitvoering van de relevante EU-bepalingen op het gebied van de asiel- en terugkeerprocedures en betreffende hervestiging” (C(2020)2516),

    gezien de door de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) in november 2020 gepubliceerde Europese uitvoeringsanalyse over de asielprocedures aan de grens (5),

    gezien de studie van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) van september 2020 met als titel “Border Procedures for Asylum Applications in EU+ Countries” en de publicatie van het EASO van september 2019 getiteld “EASO-richtsnoeren voor de Dublinprocedure: operationele normen en indicatoren”,

    gezien het verslag over de grondrechten 2020 van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA),

    gezien advies 3/2019 van het FRA van 4 maart 2019 met als titel “Update of the 2016 Opinion of the European Union Agency for Fundamental Rights on fundamental rights in the “hotspots” set up in Greece and Italy”,

    gezien het verslag van het FRA van 8 december 2020 getiteld “Migration: Fundamental Rights Challenges at Land Borders”,

    gezien de aanbevolen beginselen en richtsnoeren van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten inzake mensenrechten aan internationale grenzen,

    gezien het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 2016 over beter wetgeven,

    gezien zijn resolutie van 30 mei 2018 over de interpretatie en tenuitvoerlegging van het interinstitutioneel akkoord “Beter wetgeven” (6),

    gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van 22 mei 2018 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU,

    gezien artikel 54 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,

    gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0005/2021),

    A.

    overwegende dat deze resolutie erop is gericht de medewetgevers te voorzien van empirisch onderbouwde informatie over de huidige toepassing van grensprocedures door na te gaan hoe de lidstaten artikel 43 van de richtlijn asielprocedures en de daarmee verband houdende bepalingen toepassen; overwegende dat deze resolutie niet bedoeld is om het reeds lang verwachte volledige uitvoeringsverslag van de Commissie over de richtlijn asielprocedures te vervangen, noch om de wetgevingsonderhandelingen over het nieuwe, gewijzigde voorstel voor een verordening asielprocedures te vervangen;

    B.

    overwegende dat uitgesplitste en vergelijkbare gegevens over de tenuitvoerlegging van artikel 43 van de richtlijn asielprocedures dikwijls niet worden verzameld of openbaar beschikbaar zijn; overwegende dat er geen gegevens beschikbaar zijn over de financiële kosten van grensprocedures; overwegende dat vrijheidsbeneming aanzienlijke menselijke kosten voor personen met zich mee kan brengen, met name wanneer de inrichtingen voor bewaring aan de grens niet toereikend zijn of wanneer de procedurele waarborgen niet of niet voldoende worden toegepast;

    C.

    overwegende dat in de richtlijn asielprocedures geen duidelijke definitie van de grensprocedures wordt gegeven en de doelstellingen ervan niet worden gespecificeerd; overwegende de lidstaten uit hoofde van artikel 43, lid 1, van de richtlijn asielprocedures kunnen kiezen of ze grensprocedures gebruiken; overwegende dat veertien lidstaten een grensprocedure hebben en dat drie in de Europese uitvoeringsanalyse van de EPRS onderzochte lidstaten gebruikmaken van gronden die verder gaan dan de richtlijn asielprocedures; overwegende dat de lidstaten in welbepaalde omstandigheden aan de grens of in een transitzone gebruik kunnen maken van procedures betreffende het onderzoek van de ontvankelijkheid of de inhoud van een verzoek; overwegende dat de meeste lidstaten aan de grens of in transitzones ook beoordelen of een Dublin-procedure kan worden toegepast; overwegende dat grensprocedures slechts een klein percentage van het totale aantal zaken van de beslissingsautoriteiten vormen, met uitzondering van Griekenland, waar meer dan 50 % van de asielverzoeken in een na de verklaring EU-Turkije ingevoerde versnelde procedure wordt behandeld;

    D.

    overwegende dat in artikel 43 van de richtlijn asielprocedures niet uitdrukkelijk wordt gespecificeerd aan welke grenzen de lidstaten grensprocedures kunnen toepassen; overwegende dat in de Europese uitvoeringsanalyse van de EPRS wordt gesteld dat “grens” in het bovengenoemd artikel moet worden verstaan als de buitengrens van de EU; overwegende dat twee lidstaten ook grensprocedures toepassen aan de binnengrenzen, en dat ze verzoekers vasthouden in politiefaciliteiten;

    E.

    overwegende dat sommige lidstaten zonder rechtsgrondslag in de nationale wetgeving asielzoekers in bewaring houden in het kader van grensprocedures; overwegende dat dit er niet alleen toe kan leiden dat er onvoldoende waarborgen zijn voor verzoekers, maar ook dat parlementsleden het bezoekrecht wordt ontzegd;

    F.

    overwegende dat voor bewaring in grensprocedures dezelfde regels gelden als voor de bewaring van verzoekers elders op het grondgebied van een lidstaat; overwegende dat in de richtlijn opvangvoorzieningen is bepaald dat verzoekers alleen in laatste instantie in bewaring mogen worden gehouden, nadat alle niet tot vrijheidsbeneming strekkende alternatieve maatregelen nauwkeurig zijn onderzocht, en dat bewaring gebaseerd moet zijn op de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid; overwegende dat de lidstaten, wanneer de bewaring wordt bevolen door een administratieve instantie, er ambtshalve of op verzoek van de verzoeker voor moeten zorgen dat de rechtmatigheid van de bewaring door de rechter met spoed wordt getoetst; overwegende dat de lidstaten uit hoofde van het huidige rechtskader alles in het werk moeten stellen om de bewaring van minderjarigen op te heffen en hen in een voor minderjarigen geschikte accommodatie plaatsen;

    G.

    overwegende dat de lidstaten, ondanks de aanzienlijke toename van vermeende schendingen van de grondrechten aan de buitengrenzen van de EU, niet verplicht zijn een onafhankelijk toezichtmechanisme op te zetten om de bescherming van de grondrechten aan de buitengrenzen te waarborgen;

    H.

    overwegende dat duidelijke informatie en adequate bijstand moet worden verschaft aan onderdanen van derde landen of staatlozen in grensprocedures, waaronder rechtshulp en tolkdiensten, in het bijzonder met betrekking tot de mogelijkheid om een verzoek om internationale bescherming in te dienen;

    I.

    overwegende dat uit de Europese uitvoeringsanalyse van de EPRS blijkt dat de in de richtlijn asielprocedures voorziene procedurele waarborgen, met name het recht op informatie, rechtsbijstand en vertolking, in de praktijk niet of slechts restrictief worden toegepast door de in de analyse onderzochte lidstaten;

    J.

    overwegende dat uit de Europese uitvoeringsanalyse van de EPRS blijkt dat de richtlijn asielprocedures in verschillende gevallen niet is nageleefd; overwegende dat de Commissie tegen slechts twee lidstaten een inbreukprocedure heeft ingeleid;

    Algemene opmerkingen

    1.

    merkt op dat de Commissie ter voorbereiding van het nieuwe migratie- en asielpact belanghebbenden heeft geraadpleegd en met het Europees Parlement en de lidstaten van gedachten heeft gewisseld; wijst er echter op dat de Commissie, ondanks haar wettelijke rapportageverplichting en de vereisten die voortvloeien uit het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven, nooit een uitvoeringsverslag over de richtlijn asielprocedures heeft gepresenteerd, en dat ze in 2016 en 2020 voorstellen heeft ingediend voor een verordening asielprocedures zonder in een effectbeoordeling te voorzien; verwacht dat de Commissie dit verslag, dat in 2017 al had moeten worden ingediend, presenteert;

    2.

    wijst nogmaals op het belang van een empirisch onderbouwde benadering om coherente beleidsvorming te sturen;

    3.

    merkt op dat toezicht en statistische gegevens van essentieel belang zijn om te zorgen voor de naleving van het EU-recht; roept de lidstaten op statistieken te verzamelen over: i) het aantal in grensprocedures onderzochte verzoeken en de categorie van de betrokken verzoekers, ii) de gronden die worden toegepast om grensprocedures te gebruiken en de frequentie daarvan, iii) het resultaat van de grensprocedures, zowel in eerste aanleg als in beroep, en iv) het aantal en de categorie personen die niet naar grensprocedures worden geleid;

    Toepassingsgebied

    4.

    benadrukt dat grensprocedures momenteel een uitzondering vormen op de wettelijk vastgelegde regel dat asielzoekers het recht hebben om het grondgebied van een lidstaat binnen te komen; merkt op dat veel verzoeken om internationale bescherming aan de grens of in een transitzone van een lidstaat worden gedaan voordat een beslissing over de toegang van de verzoeker is genomen; merkt op dat de lidstaten in dergelijke gevallen alleen in grensprocedures mogen voorzien in de gevallen die uitputtend zijn vermeld in artikel 31, lid 8, en artikel 33 van de richtlijn asielprocedures en in overeenstemming met de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II van die richtlijn; stelt vast dat de omzetting en toepassing van grensprocedures in het kader van de richtlijn asielprocedures van lidstaat tot lidstaat verschilt, met een gebrek aan uniformiteit in de EU tot gevolg; stelt vast dat de meeste lidstaten slechts in een klein aantal gevallen grensprocedures toepassen en dat meerdere lidstaten helemaal geen grensprocedures gebruiken; benadrukt echter dat drie van de zeven in de Europese uitvoeringsanalyse van de EPRS onderzochte lidstaten grensprocedures toepassen die verder gaan dan de in artikel 43 van de richtlijn asielprocedures genoemde gronden, en roept deze lidstaten op om dit niet te doen; dringt er bovendien bij de lidstaten op aan geen grensprocedures aan de binnengrenzen toe te passen;

    5.

    merkt op dat iedereen die om internationale bescherming verzoekt er belang bij heeft dat zijn verzoek zo snel en efficiënt mogelijk wordt behandeld, op voorwaarde dat alle verzoeken afzonderlijk worden beoordeeld en dat de uit hoofde van het Unierecht aan verzoekers verleende procedurele waarborgen en rechten worden toegepast en doeltreffend kunnen worden uitgeoefend;

    De juridische fictie van niet-inreizen en bewaring

    6.

    herinnert eraan dat grensprocedures inhouden dat een asielaanvraag aan de grens of in een transitzone wordt onderzocht voordat een beslissing over de toegang tot het grondgebied van een lidstaat is genomen; herhaalt dat de weigering van toegang overeenkomstig de Schengengrenscode geen afbreuk mag doen aan de toepassing van speciale bepalingen inzake het recht op asiel en internationale bescherming; merkt op dat de lidstaten daarom verplicht zijn te beoordelen of een asielzoeker bescherming behoeft;

    7.

    merkt bovendien op dat het verzoekers overeenkomstig artikel 9, lid 1, van de richtlijn asielprocedures moet zijn toegestaan om op het grondgebied te verblijven van de lidstaat waarin het verzoek om internationale bescherming is ingediend, ook aan de grens of in een transitzone;

    8.

    wijst erop dat het feit dat een verzoeker wettelijk gezien het grondgebied van de lidstaat niet is binnengekomen maar wel op het grondgebied verblijft een juridische fictie vormt; benadrukt dat deze juridische fictie alleen gevolgen heeft voor het recht op binnenkomst en verblijf, maar dat dit niet wil zeggen dat de verzoeker niet onder de jurisdictie van de betrokken lidstaat valt;

    9.

    wijst erop dat het waarschijnlijk is dat verzoekers in grensprocedures tijdens de behandeling van hun asielaanvraag in bewaring worden gehouden; merkt bovendien op dat alle in de Europese uitvoeringsanalyse van de EPRS onderzochte lidstaten asielzoekers in het kader van grensprocedures in bewaring houden;

    10.

    herhaalt dat de lidstaten, zoals bepaald in de richtlijn opvangvoorzieningen, een persoon niet in bewaring mogen houden uitsluitend omdat hij een verzoeker is en dat verzoekers uitsluitend in bewaring mogen worden gehouden in duidelijk gedefinieerde uitzonderlijke omstandigheden; herinnert aan zijn voorlopig akkoord met de Raad over de herschikking van de richtlijn opvangvoorzieningen, waarin is bepaald dat de lidstaten verzoekers niet in bewaring mogen houden op basis van hun nationaliteit; benadrukt dat in de richtlijn opvangvoorzieningen is bepaald dat bewaring alleen als laatste redmiddel mag worden ingezet, zo kort mogelijk moet duren en slechts zolang de in artikel 8, lid 3, van de richtlijn opvangvoorzieningen vastgestelde gronden van toepassing zijn, en dat personen in bewaring de kans moeten krijgen om in beroep te gaan tegen hun vrijheidsbeneming; herhaalt dat het recht op vrijheid zoals vastgelegd in artikel 6 van het Handvest en artikel 5 van het EVRM ook aan de grenzen van de EU geldt; betreurt dat er nauwelijks alternatieven voor bewaring zijn ontwikkeld en toegepast in grensprocedures en spoort de lidstaten aan de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat er alternatieven voor bewaring beschikbaar zijn;

    11.

    is bezorgd dat sommige lidstaten asielzoekers in grensprocedures in bewaring houden zonder dat de nationale wetgeving een toepasselijke rechtsgrondslag voor bewaring in het kader van grensprocedures biedt, aangezien dit kan leiden tot ontoereikende waarborgen; benadrukt dat de lidstaten, als ze ervoor kiezen tot bewaring over te gaan, moeten voorzien in een rechtsgrondslag in de nationale wetgeving;

    12.

    wijst erop dat het HvJ-EU in gevoegde zaken C-924/19 PPU en C-925/19 PPU heeft geoordeeld dat ook als een verzoeker een transitzone kan verlaten in de richting van een derde land, deze situatie als bewaring kan worden beschouwd;

    13.

    is uiterst bezorgd over de meldingen van ernstige mensenrechtenschendingen en erbarmelijke detentieomstandigheden in transitzones of inrichtingen voor bewaring in grensgebieden; dringt er bij de lidstaten op aan om te zorgen voor waardige opvangomstandigheden in grensvoorzieningen in overeenstemming met de normen van de richtlijn opvangvoorzieningen; herinnert er in dit verband aan dat verzoekers die in bewaring worden gehouden, moeten worden behandeld met volledige eerbiediging van hun menselijke waardigheid;

    14.

    herinnert eraan dat het belang van het kind voor de lidstaten voorop moet staan bij de toepassing van de richtlijn asielprocedures, overeenkomstig het Handvest en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989; merkt op dat het VN-Comité voor de Rechten van het Kind heeft verduidelijkt dat kinderen nooit in bewaring mogen worden gehouden om immigratieredenen; herhaalt met betrekking tot de verordening asielprocedures zijn standpunt dat minderjarigen nooit in bewaring mogen worden gehouden in het kader van grensprocedures, en dat de grensprocedure alleen op minderjarigen mag worden toegepast als er een alternatief voor bewaring bestaat; dringt er bij de lidstaten die momenteel de grensprocedure op minderjarigen toepassen op aan om alternatieven voor bewaring in te voeren in overeenstemming met het belang van het kind; roept de lidstaten op om grensprocedures alleen toe te passen wanneer dergelijke niet tot vrijheidsbeneming strekkende alternatieven voor bewaring zijn ingevoerd;

    Weigering van toegang en toezicht

    15.

    wijst op de recente bevindingen van het FRA, in het bijzonder de bevinding dat het aantal vermeende incidenten van schendingen van de grondrechten aan de buitengrenzen de afgelopen jaren aanzienlijk is toegenomen; merkt op dat dit veel gevallen omvat van personen die de toegang is geweigerd zonder dat hun asielaanvraag werd geregistreerd, waaronder in het kader van grensprocedures; herhaalt dat de lidstaten verplicht zijn onrechtmatige grensoverschrijdingen te voorkomen, en herinnert eraan dat deze verplichting geen afbreuk doet aan de rechten van personen die om internationale bescherming verzoeken; is het eens met het FRA dat de regelmatigheid en ernst van deze vermeende incidenten aanleiding geven tot ernstige bezorgdheid over de grondrechten; herhaalt dat automatische weigering van toegang, refoulement en collectieve uitwijzingen verboden zijn volgens het EU-recht en het internationaal recht; benadrukt bovendien dat de lidstaten uit hoofde van artikel 8 van de richtlijn asielprocedures verplicht zijn personen informatie te bieden over de mogelijkheid om asiel aan te vragen wanneer er aanwijzingen zijn dat zij internationale bescherming behoeven, en dat personen aan wie toegang wordt geweigerd overeenkomstig het EU-recht en het EVRM toegang moeten hebben tot een doeltreffende voorziening in rechte; betreurt alle gevallen waarin lidstaten hun verplichtingen in dit verband niet nakomen en roept hen op om volledig aan die verplichtingen te voldoen; roept de Commissie op om op doeltreffende wijze te waarborgen dat de lidstaten deze verplichtingen nakomen, onder meer door EU-betalingen op te schorten in geval van ernstige tekortkomingen;

    16.

    acht het belangrijk dat er een onafhankelijk toezichtmechanisme wordt opgericht en roept de lidstaten op om toezichthoudende instanties ongehinderde toegang te verlenen tot grensvoorzieningen om de doeltreffende bescherming van de grondrechten en de systematische melding van schendingen te verzekeren, overeenkomstig de aanbevelingen van het FRA in zijn verslag over problemen in verband met de grondrechten aan landgrenzen; is van mening dat bij onafhankelijk toezicht ook de kwaliteit van de besluitvormingsprocessen en de resultaten ervan moeten worden gecontroleerd, alsook de omstandigheden van bewaring en de naleving van procedurele waarborgen; is van mening dat onafhankelijke en bevoegde nationale mensenrechteninstellingen, ngo’s, EU-agentschappen zoals het FRA en internationale organisaties zoals het UNHCR deel moeten uitmaken van deze toezichthoudende instanties;

    Niet-begeleide minderjarigen en kwetsbare verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven in de grensprocedure

    17.

    merkt op dat in artikel 24 van de richtlijn asielprocedures is bepaald dat de lidstaten binnen een redelijke termijn nadat een verzoek om internationale bescherming wordt gedaan, moeten beoordelen of de verzoeker een verzoeker is die bijzondere procedurele waarborgen behoeft, en dat zij de grensprocedure niet mogen toepassen indien dergelijke waarborgen niet kunnen worden geboden;

    18.

    benadrukt dat de lidstaten wel mechanismen hebben ingevoerd om verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven te identificeren, maar dat deze vaak niet doeltreffend zijn om dergelijke behoeften op te sporen en dat, wanneer er behoeften worden vastgesteld, vaak alleen zichtbare behoeften worden beoordeeld; wijst erop dat de doeltreffende en snelle identificatie van verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven een probleem blijft; benadrukt dat kwetsbare personen uit hoofde van de EU-wetgeving recht hebben op een beoordeling van hun behoefte aan bijzondere procedurele waarborgen en op passende steun als er grensprocedures op hen worden toegepast; roept de lidstaten op te waarborgen dat alle verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven op doeltreffende wijze worden geïdentificeerd en volledige toegang krijgen tot deze bijzondere waarborgen en steun, zoals bepaald in de richtlijn opvangvoorzieningen; benadrukt dat wanneer er in het kader van de grensprocedure geen passende steun kan worden verleend, of wanneer de beslissingsautoriteit van oordeel is dat de verzoeker bijzondere procedurele waarborgen behoeft, met speciale aandacht voor slachtoffers van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek, seksueel of gendergerelateerd geweld, de beslissingsautoriteit deze procedures niet of niet langer mag toepassen op de verzoeker;

    19.

    herinnert eraan dat in artikel 25, lid 6, onder b), van de richtlijn asielprocedures een beperkt aantal omstandigheden is vastgesteld waarin de lidstaten de verzoeken van niet-begeleide minderjarigen in een grensprocedure mogen behandelen; beklemtoont dat de onderzochte lidstaten geen passende methoden voor leeftijdsbepaling hebben ingevoerd; roept de lidstaten op om de eerbiediging van het belang van het kind te waarborgen en om kinderen te beschermen, met inbegrip van slachtoffers van mensenhandel; benadrukt dat de lidstaten uit hoofde van de richtlijn asielprocedures de mogelijkheid hebben om niet-begeleide minderjarigen vrij te stellen van de grensprocedure en hun verzoeken in het kader van de reguliere asielprocedure te behandelen; roept de lidstaten op om niet-begeleide minderjarigen vrij te stellen van grensprocedures;

    Procedurele waarborgen

    20.

    merkt op dat grensprocedures versnelde procedures zijn en herinnert eraan dat verzoekers in grensprocedures overeenkomstig artikel 43 van de richtlijn asielprocedures dezelfde rechten en waarborgen genieten als verzoekers in normale procedures;

    21.

    beklemtoont dat in alle onderzochte lidstaten aanzienlijke problemen werden gemeld in verband met de toegang tot en de kwaliteit van de rechtsbijstand; benadrukt dat rechtsbijstand essentieel is voor het waarborgen van eerlijke asielprocedures; beveelt aan om reeds in eerste aanleg, zodra de asielaanvraag is geregistreerd, kosteloze rechtsbijstand te waarborgen; roept de lidstaten op om ook in de praktijk doeltreffende toegang tot rechtsbijstand te bieden en ervoor te zorgen dat er voldoende gekwalificeerde juridische adviseurs beschikbaar zijn;

    22.

    merkt op dat de richtlijn asielprocedures de lidstaten de mogelijkheid biedt ngo’s toegang te verlenen tot de asielprocedure om verzoekers bij te staan; betreurt dat verschillende lidstaten in het kader van de grensprocedures dergelijke toegang in grensvoorzieningen, doorlaatposten en transitzones niet regelen voor gespecialiseerde niet-gouvernementele organisaties, die een belangrijke rol kunnen spelen bij het waarborgen van de wettelijke en procedurele rechten van verzoekers en de kwaliteit van de besluitvorming in eerste aanleg kunnen verbeteren;

    23.

    beklemtoont dat grensprocedures worden gekenmerkt door een combinatie van korte procestermijnen en bewaring; is van mening dat doeltreffende procedurele termijnen nodig zijn om de tijdelijke ontneming van de bewegingsvrijheid wanneer mensen in bewaring worden gehouden tot een minimum te beperken; herinnert eraan dat de lidstaten kortere maar redelijke termijnen kunnen invoeren, onverminderd het uitvoeren van een behoorlijke en volledige behandeling en onverminderd daadwerkelijke toegang tot de basisbeginselen en -waarborgen voor de verzoeker waarin de richtlijn asielprocedures voorziet; merkt op dat de termijn voor een beslissing in een grensprocedure tussen de lidstaten varieert van twee tot 28 dagen, en voor het instellen van beroep van twee tot zeven dagen; wijst erop dat het bij korte termijnen een uitdaging kan zijn om het onderhoud of een beroep grondig voor te bereiden en dus om de procedure op eerlijke wijze toe te passen, met name wanneer de in de richtlijn asielprocedures verankerde procedurele waarborgen niet doeltreffend worden toegepast;

    24.

    wijst nogmaals op de verplichtingen van de lidstaten om verzoekers toegang te verschaffen tot bijstand, vertegenwoordiging en procedurele informatie, zoals bepaald in de richtlijn asielprocedures; benadrukt dat verzoekers tijdig toegang moeten krijgen tot passende en begrijpelijke informatie over grensprocedures en over hun rechten en plichten; wijst erop dat in alle fasen van de grensprocedure in persoonlijke vertolking moet worden voorzien; herinnert eraan dat persoonlijke onderhouden voortvloeien uit de verplichting van de lidstaten om verzoekers daadwerkelijk de mogelijkheid te bieden om de gronden van hun verzoek en belangrijke elementen voor de behandelingsprocedure aan te voeren, en dat ze moeten worden afgenomen door naar behoren opgeleid personeel; benadrukt dat verzoekers voldoende tijd moeten krijgen om hun onderhoud voor te bereiden; merkt bezorgd op dat de in de Europese uitvoeringsanalyse van de EPRS onderzochte lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van de richtlijn asielprocedures met betrekking tot procedurele waarborgen in het kader van grensprocedures niet nakomen en benadrukt dat de moeilijkheden die verzoekers ondervinden bij de toegang tot procedurele waarborgen aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor hun in het Handvest verankerde rechten; dringt er bij de lidstaten op aan deze in de richtlijn asielprocedures vastgestelde waarborgen ten uitvoer te leggen en toe te passen;

    25.

    erkent dat de richtlijn asielprocedures het aan de lidstaten overlaat om te bepalen of een beroep al dan niet automatisch een schorsende werking heeft; herinnert er echter aan dat het HvJ-EU heeft erkend dat wanneer een beroep wordt ingesteld tegen een terugkeerbesluit waarvan de uitvoering voor de betrokken derdelander een ernstig risico op refoulement inhoudt, dit beroep een schorsende werking moet hebben;

    Grensprocedures en de aankomst van grote aantallen personen

    26.

    merkt op dat, overeenkomstig artikel 43, lid 3, van de richtlijn asielprocedures, in geval van de aankomst van grote aantallen onderdanen van derde landen of staatlozen die aan de grens of in een transitzone verzoeken om internationale bescherming indienen, deze procedures ook kunnen worden toegepast indien en zolang de onderdanen van derde landen of staatlozen op normale wijze worden ondergebracht op plaatsen nabij de grens of de transitzone;

    27.

    herinnert eraan dat de waarborgen die zijn vastgesteld in hoofdstuk II van de richtlijn asielprocedures ook gelden wanneer er grote aantallen personen aankomen; is van mening dat voldoende personeel en middelen in dit verband essentieel zijn; merkt bezorgd op dat de juiste toepassing van grensprocedures in deze gevallen een uitdaging kan zijn, een risico op schendingen van grondrechten met zich mee kan brengen en aanleiding kan geven tot bezorgdheid over de doeltreffendheid;

    28.

    is net zoals het FRA, de Hoge Commissaris van de VN voor de vluchtelingen en de speciaal rapporteur van de Verenigde Naties voor mensenrechten van migranten bezorgd over de eerbiediging van de procedurele waarborgen en de grondrechten in de versnelde grensprocedures die in de Griekse hotspots worden gebruikt; betreurt de ernstige tekortkomingen op het gebied van de grondrechten die het FRA in die Europese hotspots heeft vastgesteld;

    29.

    benadrukt dat de EU-agentschappen de lidstaten kunnen ondersteunen in geval van de aankomst van grote aantallen asielzoekers in grensdoorlaatposten, om een snelle en eerlijke procedure voor alle verzoekers te waarborgen; merkt in het bijzonder op dat het EASO operationele ondersteuning kan bieden in de verschillende stappen van de asielprocedure en dat Frontex kan helpen bij de screening, identificatie en het nemen van vingerafdrukken; merkt op dat het EASO tot nu toe alleen in Griekenland ondersteuning heeft geboden in het kader van de zogenaamde versnelde grensprocedure voor eilanden; wijst er bovendien op dat er al vooruitgang is geboekt, maar dat er nog steeds aanzienlijke tekortkomingen zijn, zoals het feit dat grensprocedures gemiddeld meerdere maanden duren; hoopt dat het geplande Asielagentschap van de EU zal bijdragen aan het verhelpen van deze tekortkomingen;

    Toepassing van grensprocedures

    30.

    herinnert eraan dat de toepassing van grensprocedures een discretionaire bevoegdheid van de lidstaten blijft; herhaalt dat de lidstaten, als zij grensprocedures toepassen, moeten zorgen voor voorwaarden die een eerlijke en adequate procedure verzekeren en die het mogelijk maken dat personen die om internationale bescherming verzoeken snel duidelijkheid krijgen over het resultaat van de procedure; merkt op dat met name in complexere gevallen de doeltreffendheid van procedurele waarborgen, zoals het recht op rechtsbijstand, kan worden ondermijnd; benadrukt dat efficiënte procedures hand in hand moeten gaan met procedurele waarborgen; benadrukt dat wanneer er binnen uiterlijk vier weken geen beslissing kan worden genomen, het verzoek volgens de andere bepalingen van de richtlijn asielprocedures moet worden behandeld; roept de lidstaten op om de in de richtlijn asielprocedures vastgestelde procedurele waarborgen volledig na te leven, zowel in het recht als in de praktijk;

    31.

    roept de lidstaten op om voortdurend beste praktijken uit te wisselen over de correcte toepassing van de huidige grensprocedures en deze ook met de Commissie te delen;

    32.

    roept de lidstaten op om kritisch te beoordelen of hun huidige operationele capaciteit voldoende is om te waarborgen dat ze hun verplichtingen in grensprocedures nakomen; dringt er bij de lidstaten op aan de operationele samenwerking en ondersteuning waar nodig uit te breiden;

    33.

    verzoekt de Commissie de uitvoering van artikel 43 en de daarmee verband houdende bepalingen van de richtlijn asielprocedures doeltreffend te monitoren en op te treden in geval van niet-naleving, onder andere door waar passend inbreukprocedures in te leiden;

    o

    o o

    34.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

    (1)  PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60.

    (2)  PB L 180 van 29.6.2013, blz. 96.

    (3)  PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1.

    (4)  PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31.

    (5)  W. van Ballegooij, K. Eisele, “Asylum procedures at the border — European Implementation Assessment”, Onderzoeksdienst van het Europees Parlement, 2020.

    (6)  PB C 76 van 9.3.2020, blz. 86.


    Top