EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021BP1669

Resolutie (EU) 2021/1669 van het Europees Parlement van 29 april 2021 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2019

PB L 340 van 24.9.2021, p. 478–482 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

ELI: http://data.europa.eu/eli/res/2021/1669/oj

24.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 340/478


RESOLUTIE (EU) 2021/1669 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 29 april 2021

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2019

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2019,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0105/2021),

A.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën (hierna “Gemeenschappelijke Onderneming”) bij Verordening (EU) nr. 560/2014 (1) werd opgericht als publiek-privaat partnerschap voor een periode van tien jaar met als doel alle belanghebbenden bijeen te brengen en bij te dragen tot het op de kaart zetten van de Unie als cruciale speler in onderzoek, demonstratie en markttoepassing met betrekking tot geavanceerde biogebaseerde producten en biobrandstoffen;

B.

overwegende dat de rekenplichtige, overeenkomstig de artikelen 38 en 43 van de financiële regeling van de Gemeenschappelijke Onderneming, vastgesteld bij het besluit van haar raad van bestuur van 14 oktober 2014, de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het jaar 2019 heeft opgesteld;

C.

overwegende dat de oprichtende leden van de Gemeenschappelijke Onderneming de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, en de industriële partners zijn die worden vertegenwoordigd door het Bio-based Industries Consortium (het “BIC”);

Algemene opmerkingen

1.

merkt op dat de bijdrage van de Unie aan de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming, met inbegrip van EVA-kredieten, maximaal 975 000 000 EUR bedraagt, die via Horizon 2020 moet worden betaald; merkt op dat de uit de industrie afkomstige leden van de Gemeenschappelijke Onderneming gedurende haar levensduur ten minste 2 730 000 000 EUR aan middelen moeten bijdragen, waarvan ten minste 182 500 000 EUR aan bijdragen in natura en in contanten voor operationele activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming en ten minste 1 755 000 000 EUR aan bijdragen in natura voor de uitvoering van aanvullende activiteiten buiten het werkplan van de Gemeenschappelijke Onderneming en die bijdragen tot de doelstellingen ervan;

2.

merkt op dat 23 van de 178 in aanmerking komende voorstellen in het kader van de oproep tot het indienen van voorstellen in 2019 zijn aangehouden en zich eind 2019 in het voorbereidingsstadium van een subsidieovereenkomst bevonden; merkt bovendien op dat de Gemeenschappelijke Onderneming een portfolio heeft van 124 lopende projecten met in totaal 1 466 deelnemers uit 37 landen en een totaal subsidiebedrag van 717 000 000 EUR;

3.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming een structurerende werking heeft gehad op de strategische prioriteiten van de biogebaseerde sector en in verschillende geografische gebieden en tegelijkertijd heeft gezorgd voor een evenwichtige deelname van de industrie, de academische wereld en kleine en middelgrote ondernemingen; merkt bovendien op dat de Gemeenschappelijke Onderneming tot taak heeft om in het kader van Horizon 2020 de strategische innovatie- en onderzoeksagenda (SIRA), die door het BIC wordt aangestuurd en door de Commissie wordt gesteund, uit te voeren; merkt, wat de verdeling van de operationele begrotingsmiddelen betreft, op dat de toekenning aan onderzoeks- en innovatieacties en vlaggenschipinitiatieven aansluit op de doelstellingen, terwijl bijstellingen nodig zijn voor de acties met betrekking tot demonstratie en coördinatie en ondersteuning;

4.

neemt met grote bezorgdheid kennis van de problemen wat betreft de governance en transparantie van de Gemeenschappelijke Onderneming, die verband houden met het feit dat de deelnemende particuliere ondernemingen exclusieve zeggenschap uitoefenen over de prioriteiten van het partnerschap (waarbij de industrie in haar eentje de strategische agenda’s en jaarlijkse werkprogramma’s van de biogebaseerde industrieën opstelt) en met de privatisering van de resultaten en gegevens van met overheidsgeld gefinancierde projecten; is in dit verband bezorgd over het feit dat de industrie weigert belangrijke documenten openbaar te maken, zoals projectvoorstellen, subsidies of overeenkomsten inzake projecten; wijst er in dit verband op dat die documenten betrekking hebben op projecten die met overheidsgeld gefinancierd worden; stelt met bezorgdheid vast dat deze problemen ten dele een logisch gevolg zijn van de structuur en werking van dit publiek-private partnerschap;

5.

verzoekt de Commissie erop toe te zien dat het toekomstige activiteitenprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming in overeenstemming is met de in het EU-recht vastgelegde vereisten en streefdoelen ten aanzien van de mitigatie van de klimaatverandering, en de strategieën op dit gebied volgt die door de Commissie en de industrie zijn uitgestippeld;

Financieel en begrotingsbeheer

6.

stelt vast dat de Rekenkamer in zijn verslag over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2019 (hierna “verslag van de Rekenkamer”) heeft verklaard dat de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van haar financiële situatie per 31 december 2019 en van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen, en van de veranderingen in de nettoactiva voor het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig haar financiële regeling en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels; maakt bovendien uit het verslag van de Rekenkamer op dat de onderliggende verrichtingen op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

7.

merkt op basis van de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming op dat de definitieve beschikbare begroting voor 2019 vastleggingskredieten omvatte ten bedrage van 141 629 433 EUR (waarvan 133 608 895 EUR uit de Uniebegroting) en betalingskredieten ten belope van 182 118 821 EUR (waarvan 145 833 500 EUR uit de Uniebegroting); merkt bovendien op dat de administratieve begroting een relatief groot overschot aan ongebruikte begrotingsmiddelen van voorgaande jaren omvatte en dat de gedeeltelijk gereactiveerde kredieten met voorrang werden besteed, en dat in de begroting van 2020 in verdere reactivering van kredieten is voorzien bij een eind 2019 genomen besluit van de raad van bestuur en dat dit via een begrotingswijziging moet worden overwogen; merkt op dat de uitvoeringsgraad van de administratieve begroting eind 2019 92 % bedroeg bij een bestedingspercentage van 78 %; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming in dat verband aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen;

8.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat het totaalbedrag aan bijdragen in natura voor aanvullende activiteiten van 916 064 000 EUR eind 2019 ongeveer 216 000 000 EUR aan bijdragen in natura omvatte die waren gerapporteerd, maar waarvoor het certificeringsproces vanwege de COVID-19-pandemie nog niet was afgerond; wijst erop dat deelnemende ondernemingen tot dusver slechts 3,7 % van hun bijdragen in natura hebben geleverd en dat deze ondernemingen weigeren de gegevens openbaar te maken aan de hand waarvan deze bijdragen in natura naar behoren kunnen worden beoordeeld;

9.

merkt op dat er bij de gemeenschappelijke ondernemingen die een financiële bijdrage ontvangen van hun particuliere leden sprake is van uiteenlopende procedures; pleit voor harmonisatie van de berekening van de bijdrage in natura bij de gemeenschappelijke ondernemingen; is van mening dat een dergelijke gemeenschappelijke procedure in transparante en doeltreffende beoordelingsmethoden moet voorzien aan de hand waarvan de reële waarde van de bijdrage kan worden vastgesteld; roept de Rekenkamer op toezicht te houden op de audits die zijn uitgevoerd door onafhankelijke externe accountants; verzoekt ook om een passend rechtskader waarmee kan worden gewaarborgd dat de vereiste financiële bijdrage tegen het einde van het programma wordt bereikt; merkt op dat in dat rechtskader kan worden vastgelegd dat de particuliere bijdrage ten laatste tegelijkertijd met de corresponderende bijdrage van de Unie dient te worden betaald;

10.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat ondanks de annulering van 18 000 000 EUR door middel van de eerste gewijzigde begroting ter compensatie van de opnieuw in de begroting opgenomen betalingskredieten van voorgaande jaren (25 486 657 EUR), het niveau van ongebruikte betalingskredieten eind 2019 steeg tot 43 950 700 EUR; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over elke ontwikkeling op dat gebied;

11.

stelt vast dat de algemene benuttingspercentages voor de vastleggings- en betalingskredieten respectievelijk 87,40 % en 75,87 % bedroegen; maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat de geringe uitvoering van de beschikbare vastleggingskredieten voortkwam uit het feit dat de evaluatie van de oproep van 2019 minder voor financiering in aanmerking komende voorstellen over een specifiek onderwerp had opgeleverd dan verwacht; merkt voorts op dat de uitvoeringsgraad van de operationele begroting wat betreft de vastleggingskredieten 87 % bedroeg; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming haar aanbestedingsprocedures en criteria ter zake te herzien en mogelijke zwakke punten in kaart te brengen, onder meer in het licht van het relatief lage uitvoeringspercentage;

12.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat de Gemeenschappelijke Onderneming eind 2019 76 % van de beschikbare betalingskredieten voor Horizon 2020-projecten had uitgevoerd en dat de voorfinancieringsbetalingen voor projecten die waren geselecteerd in het kader van de oproep tot het indienen van voorstellen van 2018 goed waren voor 62 % van de waarde van de operationele betalingen die in de loop van het jaar waren verricht; merkt op dat in 2019 vooruitgang is geboekt ten opzichte van 2018 met de uitvoering, ondanks vertragingen bij een aantal periodieke verslagen en het feit dat de bedragen van bepaalde kostendeclaraties lager waren dan verwacht; merkt op dat de noodzaak om ieder jaar met een meerjarige raming van de operationele betalingskredieten te komen – met de laatste jaarlijkse oproep in 2020 – meer uitdagingen met zich meebrengt en tot een hoger aantal verrichtingen leidt, aangezien meerdere projecten naast elkaar lopen; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming om de situatie nauwlettend in het oog te houden om achterstanden, vertraagde betalingen en onderbezetting, met mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de werkdruk, te voorkomen; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming een strategie te ontwikkelen om het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten te verhogen;

13.

merkt op dat de Unie, bij een maximum van 975 000 000 EUR aan bijdragen in contanten van de Unie voor de gehele levensduur van de Gemeenschappelijke Onderneming, eind 2019 in totaal 414 638 000 EUR had bijgedragen, en dat de bijdrage voor 2019 neerkwam op 150 032 737 EUR;

14.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat van de minimum 182 500 000 EUR aan contante bijdragen die de leden van de industrie aan de operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming moeten leveren, eind 2019 slechts 3 250 000 EUR was betaald; merkt voorts op dat Verordening (EU) nr. 560/2014 (2) is gewijzigd zodat de leden afkomstig uit de industrie hun contante bijdragen op projectniveau konden verstrekken en dat er, ondanks deze wijziging, nog steeds een groot risico bestaat dat die leden het vereiste minimumbedrag aan operationele contante bijdragen niet halen aan het einde van het programma van de Gemeenschappelijke Onderneming; herinnert er in dit verband aan dat alle publiek-private biogebaseerde industrieën (BBI-projecten) gefinancierd zouden moeten worden met zowel overheidsgeld als steun in natura en financiële steun van de industrie; betreurt dat uit de meest recente beschikbare cijfers blijkt dat deelnemende ondernemingen slechts een zeer klein deel van de van hun verwachte bijdragen hebben betaald; merkt op dat het directoraat-generaal Onderzoek en Innovatie van de Commissie als gevolg daarvan eind 2018 besloot om de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor 2020, die 205 000 000 EUR bedroeg, te verlagen met 140 000 000 EUR; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming over elke ontwikkeling op dat gebied verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit;

De prestaties

15.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming de kernprestatie-indicatoren (KPI’s) in het kader van Horizon 2020 heeft gebruikt, alsook acht specifieke KPI’s van de Gemeenschappelijke Onderneming die zijn vastgesteld in de SIRA 2017; merkt op dat de gemiddelde prestatie van de Gemeenschappelijke Onderneming ten opzichte van de drie belangrijkste KPI’s van Horizon 2020 (tijdpad tot informatieverstrekking, tot subsidieverstrekking en tot betaling) in 2019 de gestelde doelstellingen overtreft; merkt op dat de door de projecten van de Gemeenschappelijke Onderneming gecreëerde nieuwe biogebaseerde waardeketens de SIRA-doelstellingen aanzienlijk hebben overtroffen;

16.

dringt erop aan dat de Gemeenschappelijke Onderneming haar communicatiestrategie herziet om ervoor te zorgen dat de betrokken belanghebbenden op de hoogte zijn van haar taak, activiteiten en resultaten;

17.

merkt op dat het verwachte hefboomeffect van 2,11 aan het eind van 2019 lager is dan de algemene doelstelling van 2,86 aan het eind van het programma; merkt op dat bij de berekening van het verwachte hefboomeffect rekening is gehouden met de bijdrage in natura voor aanvullende activiteiten waarvoor het certificeringsproces niet kon worden voltooid vanwege de COVID-19-pandemie; merkt op dat de gemelde operationele hefboomwerking toeneemt; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming meer te doen om het beoogde hefboomeffect te verwezenlijken;

18.

neemt er nota van dat de oproepen van de Gemeenschappelijke Onderneming volledig openstaan voor deelneming door alle belanghebbenden en dat op alle voorstellen reacties zijn ontvangen; merkt op dat de in aanmerking genomen voorstellen overeenstemmen met 81 % van het totale aantal behandelde onderwerpen, terwijl vier onderwerpen niet aan bod komen; merkt met tevredenheid op dat de oproep van 2019 indieners uit alle lidstaten heeft aangetrokken; neemt nota van de grote inspanningen die de Gemeenschappelijke Onderneming zich getroost om haar doelstellingen en resultaten bekend te maken, en van haar oproepen aan de belanghebbenden; neemt er nota van dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2019 maatregelen heeft ondernomen die gericht zijn op het aanmoedigen van een hernieuwd engagement ten aanzien van landen die ondervertegenwoordigd zijn in de oproepen; moedigt de Gemeenschappelijke Onderneming aan meer inspanningen te leveren om lidstaten die permanent ondervertegenwoordigd zijn in haar oproepen en gefinancierde projecten daar meer bij te betrekken; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming zich ervoor in te zetten om het aantal behandelde onderwerpen te vergroten;

19.

erkent dat de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming in 2019 onder meer de afronding van de voorbereiding van de subsidieovereenkomst voor de oproep van 2018 omvatten, wat heeft geleid tot de ondertekening van 19 subsidieovereenkomsten;

20.

merkt op dat het Horizon 2020-programma volgens het verslag van de Rekenkamer aan het eind van 2019 een uitvoeringspercentage had van 63 % met betrekking tot de oproepprocedures voor de activiteiten die waren toegewezen aan de Gemeenschappelijke Onderneming;

21.

is ingenomen met het jaarlijks activiteitenverslag van de Gemeenschappelijke Onderneming, waarin aandacht wordt besteed aan de sociaal-economische en milieueffecten van de BBI-projecten; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming meer cijfers te verstrekken over de resultaten van de beoordeling van de verwachte milieueffecten van die projecten, waaronder een levenscyclusbeoordeling;

22.

verzoekt de Commissie en de Rekenkamer om een grondige methode voor het volgen van de prestaties met het oog op de beoordeling van de toegevoegde waarde van de Gemeenschappelijke Onderneming, met inbegrip van de gevolgen op sociaal en werkgelegenheidsgebied en de gevolgen voor de markt; is van mening dat de resultaten van de beoordeling moeten meewegen bij de vaststelling van toekomstige financiering door de Unie of van een herverdeling van financiering;

23.

wijst erop dat intellectuele-eigendomsrechten aan de orde moet komen in alle contracten die een beoogde uitkomst of beoogd resultaat van de prestatie kunnen opleveren; herinnert eraan dat intellectuele-eigendomsrechten bedoeld zijn om de rechten van individuele makers te beschermen, maar ook om aan te geven hoe de rechten in de toekomst zullen worden gebruikt; merkt op dat de resultaten transparant en toegankelijk voor het publiek moeten zijn en tevens aan bijzondere vereisten moeten voldoen, aangezien de activiteit ook met overheidsgelden wordt gefinancierd; dringt bij de Commissie aan op een rechtskader inzake intellectuele-eigendomsrechten en de tenuitvoerlegging ervan op de markt, met inbegrip van bijzondere vereisten en winstuitkering;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

24.

stelt vast dat het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming eind 2019 22 leden telde, terwijl er 23 begroot waren; merkt op dat er in 2019 twee aanwervingsprocedures zijn gestart, een voor een arbeidscontractant en een voor een tijdelijke werknemer, en dat bovendien eind 2019 drie kandidaten voor twee tijdelijke posten en een arbeidscontractant zijn aangesteld, die in het eerste kwartaal van 2020 zijn begonnen met hun werkzaamheden;

25.

stelt met tevredenheid vast dat in 2019 binnen de diverse organen van de Gemeenschappelijke Onderneming een redelijk genderevenwicht werd bereikt (wetenschappelijk comité: 60 % vrouwen en 40 % mannen; groep vertegenwoordigers van de lidstaten: 48 % vrouwen en 52 % mannen; programmabureau: 70 % vrouwen en 30 % mannen; evaluatiedeskundigen (oproep tot het indienen van voorstellen 2019): 46 % vrouwen en 54 % mannen; projectcoördinatoren: 44 % vrouwen en 56 % mannen), uitgezonderd de raad van bestuur (20 % vrouwen en 80 % mannen); neemt kennis van de opmerking van de Gemeenschappelijke Onderneming dat zij geen invloed heeft op de samenstelling van de raad van bestuur; stelt met tevredenheid vast dat er een goede man-vrouwverhouding is onder de personeelsleden die betrokken zijn bij projecten van de Gemeenschappelijke Onderneming (46 % vrouwen en 54 % mannen);

26.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2019 de bestaande raamovereenkomsten en overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau van de Commissie is blijven gebruiken en specifieke aanbestedingsprocedures heeft gelanceerd, en voor tijdelijke medewerkers en gemeenschappelijke IT-diensten bovendien speciale overeenkomsten heeft ondertekend in het kader van de raamovereenkomsten die zij gezamenlijk beheert met de andere gemeenschappelijke ondernemingen in het White Atrium-gebouw; merkt bovendien op dat het programmabureau begin 2018 een gestroomlijnde versie van de interne procedure inzake aanbestedingen en het ondertekenen van aanbestedingscontracten heeft ingevoerd en in 2019 verdere verbeteringen en vereenvoudigingen heeft doorgevoerd; merkt op dat er een systeem van voorafgaande controles is opgezet om de correctheid van alle betalingen te waarborgen en dubbele financiering te voorkomen, in overeenstemming met de Horizon 2020-strategieën inzake voorafgaande controle en fraudebestrijding; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming rekening te houden met mogelijke risico’s in verband met het uitbesteden van haar IT-diensten aan externe dienstverleners; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming de kwijtingsautoriteit nadere informatie te verstrekken over de aanwerving van tijdelijk personeel en met name over de vraag of deze aanwerving heeft plaatsgevonden als tijdelijke oplossing om het hoofd te bieden aan de toegenomen werklast;

Interne audit

27.

merkt op dat de dienst Interne Audit in 2019 de door de Gemeenschappelijke Onderneming uitgevoerde Horizon 2020-subsidieprocedures heeft gecontroleerd en concludeerde dat de Gemeenschappelijke Onderneming over het algemeen een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem heeft opgezet, maar ook aanbevelingen heeft gedaan; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming de aanbevelingen heeft aanvaard en een actieplan heeft vastgesteld; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming om de kwijtingsautoriteit onverwijld mee te delen in hoeverre de aanbevelingen inmiddels zijn opgevolgd; neemt er nota van dat de dienst Interne Audit in november 2019 zijn tweede risicobeoordeling is gestart om de auditonderwerpen die het strategische internecontroleplan 2021-2023 zullen vormen, te bepalen en te prioriteren;

28.

stelt vast dat het programmabureau naar aanleiding van de in september 2019 gestarte jaarlijkse risicobeoordeling acties heeft gepland om de waarschijnlijkheid dat de geïdentificeerde risico’s zich voordoen te verminderen en om de impact in het geval dat risico's werkelijkheid worden te verkleinen, en dat de voor 2019 geplande risicorespons is uitgevoerd; merkt op dat het programmabureau tussen juni en september 2019 een zelfbeoordeling van zijn internecontrolenormen heeft uitgevoerd om te bepalen in hoeverre die tot op heden zijn uitgevoerd en om te verkennen onder welke voorwaarden het internecontrolekader van de organisatie naar een hoger plan kan worden getild; merkt op dat bij die beoordeling enkele nieuwe risico’s zijn geïdentificeerd en dat de belangrijkste betrekking hebben op bevindingen van de dienst Interne Audit waarvoor corrigerende maatregelen zijn toegevoegd aan het actieplan; merkt op dat er geen kritieke risico’s aan het licht zijn gekomen met betrekking tot naleving, doeltreffendheid en efficiëntie; merkt voorts op dat het programmabureau in 2019 de voorwaarden heeft geschapen voor een doeltreffende overgang naar een nieuw internecontrolekader dat in overeenstemming is met de meest recente praktijken van de organen van de Unie;

29.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat de Gemeenschappelijke Onderneming betrouwbare procedures voor controles vooraf heeft opgezet die gebaseerd zijn op financiële en operationele controles van stukken; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming het nieuwe op beginselen gestoelde internecontrolekader van de Commissie moet uitvoeren en eind 2019 de tekortkomingen in het bestaande internecontrolesysteem heeft geanalyseerd en prestatie-indicatoren heeft ontwikkeld voor alle nieuwe internecontrolebeginselen en de bijbehorende kenmerken, en dat haar raad van bestuur het nieuwe internecontrolekader in februari 2020 heeft aangenomen;

30.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat de Gemeenschappelijke Onderneming op basis van de resultaten van de controles achteraf van de gemeenschappelijke auditdienst van de Commissie die eind 2019 beschikbaar waren, een representatief foutenpercentage van 0,6 % en een restfoutenpercentage van 0,47 % had gerapporteerd voor Horizon 2020-projecten (verrekeningen en saldobetalingen), waarbij de doelstelling was dat het restfoutenpercentage bij sluiting van de programma’s zo dicht mogelijk bij 2 % zou liggen;

31.

neemt met bezorgdheid nota van de bevinding van de Rekenkamer dat gedetailleerde controles van een aselecte steekproef van in 2019 verrichte Horizon 2020-betalingen op het niveau van de eindbegunstigden, ter bevestiging van de foutenpercentages bij controles achteraf, kleine kwantificeerbare fouten aan het licht brachten met betrekking tot de gedeclareerde personeelskosten, en dat de belangrijkste bronnen van fouten het gebruik van jaarlijkse uurtarieven en te hoog opgegeven maandelijkse uurtarieven waren; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming om de betalingsvoorwaarden en kostendeclaraties nauwlettend te monitoren, om niet-subsidiabele betalingsaanvragen in de toekomst te voorkomen;

32.

merk op dat naar aanleiding van het tussentijdse evaluatieverslag van de Commissie over de Gemeenschappelijke Onderneming van 2017 in maart 2018 een actieplan werd aangenomen; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming toeziet op de uitvoering van het actieplan en dat de meeste acties in 2019 binnen de afgesproken termijnen werden uitgevoerd en dat andere acties nog in uitvoering waren; dringt er bij de Gemeenschappelijke Onderneming op aan te streven naar afronding van de tenuitvoerlegging van het actieplan en de kwijtingsautoriteit uiterlijk in juni 2021 in kennis te stellen van de stand van zaken;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

33.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming eind 2017 voor al haar personeelsleden en organen regels heeft vastgesteld op het gebied van belangenconflicten en dat het programmabureau een uitgebreide reeks regels en procedures heeft ontwikkeld die doeltreffend wordt uitgevoerd in de gehele bestuursstructuur; merkt voorts op dat een deel van dit kader in 2019 is gecontroleerd door de dienst Interne Audit; dringt er bij de Gemeenschappelijke Onderneming op aan de in 2017 vastgestelde regels opnieuw te evalueren en bij te werken; betreurt dat de Gemeenschappelijke Onderneming de cv’s en belangenverklaringen van haar uitvoerend directeur en bestuursleden niet op verzoek publiceert of beschikbaar stelt;

34.

verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming om aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over haar beleid inzake de financiering van lobbyactiviteiten van de industrie en PR-activiteiten die gericht zijn op EU-wetgevers;

35.

verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming om de kwijtingsautoriteit gedetailleerde informatie te verstrekken over de maatregelen die zij heeft genomen ter voorkoming van intimidatie, fraude en belangenconflicten en ter bescherming van klokkenluiders;

Overige opmerkingen

36.

merkt op dat er onderhandelingen en voorbereidende werkzaamheden gaande zijn voor de oprichting van Circular Biobased Europe (CBE) als mogelijke opvolger van de Gemeenschappelijke Onderneming; merkt op dat de vaststelling van volledig evenwichtige en transparante besluitvormingprocessen, permanente monitoring van sociaal-economische en milieueffecten van zijn programma en invoering van een nieuw systeem dat kan helpen voorkomen dat particuliere leden hun financiële verplichtingen niet kunnen nakomen de belangrijkste doelstellingen van CBE moeten zijn; betreurt dat er niet reeds in 2019 dergelijke inspanningen geleverd zijn om de prestaties en transparantie van de Gemeenschappelijke Onderneming te verbeteren.

(1)  PB L 169 van 7.6.2014, blz. 130.

(2)  Verordening (EU) nr. 560/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën (PB L 169 van 7.6.2014, blz. 130).


Top