Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021BP1543

    Resolutie (EU) 2021/1543 van het Europees Parlement van 29 april 2021 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2019, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen

    PB L 340 van 24.9.2021, p. 17–80 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    ELI: http://data.europa.eu/eli/res/2021/1543/oj

    24.9.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 340/17


    RESOLUTIE (EU) 2021/1543 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

    van 29 april 2021

    met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2019, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen

    HET EUROPEES PARLEMENT,

    gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2019, afdeling III — Commissie,

    gezien zijn besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begrotingen van de uitvoerende agentschappen voor het begrotingsjaar 2019,

    gezien artikel 99 en bijlage V bij zijn Reglement,

    gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid,

    gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0117/2021),

    A.

    overwegende dat de Uniebegroting een belangrijk instrument is voor de verwezenlijking van gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen en gemiddeld 1,0 % van het bruto nationaal inkomen van de EU of 2,1 % van de algemene overheidsuitgaven van de lidstaten en van de totale overheidsuitgaven in de Unie vertegenwoordigt;

    B.

    overwegende dat het Parlement, wanneer het kwijting verleent aan de Commissie, aan de hand van interne en externe controles controleert en evalueert of de middelen al dan niet correct zijn besteed en of de beleidsdoelstellingen al dan niet zijn verwezenlijkt, en aldus de regelmatigheid en de prestaties wat prijs-kwaliteitverhouding betreft van de uitgaven van de Commissie bevestigt;

    C.

    overwegende dat de kwijtingsprocedure 2019 betrekking heeft op een jaar dat wordt gemarkeerd door een politieke en institutionele transitie, waarin verkiezingen voor het Europees Parlement plaatsvonden, op 2 juli 2019 een nieuwe zittingsperiode van start ging en op 1 december 2019 een nieuwe Commissie aantrad, en waarin nieuwe politieke prioriteiten werden vastgesteld, zoals de Europese Green Deal, een sterkere nadruk op het digitaliseren van de Unie en de bescherming van haar waarden en van het geld van belastingbetalers van de Unie;

    D.

    overwegende dat de uitbraak van het nieuwe coronavirus (COVID-19) geen aanpassing vereiste van de cijfers in de jaarrekening 2019 van de Unie; overwegende echter dat de COVID-19-uitbraak in 2020 en in de jaren daarna wereldwijd een grote impact zal hebben en belangrijke implicaties met zich zal meebrengen voor de Uniebegroting; overwegende dat in dit verband zorgvuldig moet worden bepaald of de Commissie de Uniebegroting efficiënt en transparant heeft aangewend, aangezien de uitvoering van de initiatieven in verband met de onmiddellijke respons van de Unie met ingang van 2020 invloed zal hebben op de erkenning, meting of herclassificatie van tal van activa en passiva in de financiële staten van de Unie;

    E.

    overwegende dat de uitbraak van het nieuwe coronavirus (COVID-19) als direct gevolg had dat de Commissie begrotingscontrole alle door haar geplande activiteiten met betrekking tot de gebruikelijke controles van de uitgaven van de instellingen van de Unie, d.w.z. haar onderzoeksmissies, openbare hoorzittingen en workshops, ofwel niet kon organiseren ofwel niet volledig kon uitvoeren, waardoor zij dus nog meer moest steunen op het werk van de Rekenkamer;

    Politieke prioriteiten

    1.

    benadrukt hoe belangrijk het is bij de uitvoering van de Uniebegroting het beginsel van goed financieel beheer te eerbiedigen, zoals neergelegd in artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), alsook hoe belangrijk het is programmaprioriteiten en -doelstellingen te verwezenlijken die bijdragen tot het versterken van de Europese integratie en het tot stand brengen van een steeds hechtere Unie;

    2.

    is bezorgd over de situatie op het gebied van de rechtsstaat in bepaalde lidstaten en het financiële verlies als gevolg van deze tekortkomingen; verwacht van de Commissie dat ze alle haar ter beschikking staande instrumenten inzet om de toegang tot Uniefinanciering in zulke gevallen op te schorten, te verminderen en te beperken, onder meer door gebruik te maken van de verordening betreffende de rechtsstaat; benadrukt dat eerbiediging van de rechtsstaat een absolute voorwaarde is voor goed financieel beheer, waaronder het op efficiënte en doeltreffende wijze toewijzen en beheren van Europese middelen; is in dat opzicht zeer ingenomen met de vaststelling van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting; stelt tevreden vast dat de Commissie van start is gegaan met het opstellen van richtsnoeren; benadrukt dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) in zijn arresten reeds ondubbelzinnig heeft vastgesteld dat verklaringen die zijn opgenomen in conclusies van de Europese Raad niet zwaarder kunnen wegen dan de tekst van de verordening en deze evenmin kunnen wijzigen;

    3.

    wijst erop dat alleen het HvJ-EU de verordening of een deel daarvan nietig kan verklaren; dringt er bij de Commissie als “hoedster van de Verdragen” op aan de verordening toe te passen vanaf de datum van inwerkingtreding ervan en de rechtsstaatmechanismen in te stellen wanneer dit nodig is om de bescherming van de financiële belangen van de Unie in alle dimensies te waarborgen; onderstreept dat de verordening op 1 januari 2021 in werking is getreden; herinnert eraan dat het Parlement de Commissie ter verantwoording kan roepen in verband met de toepassing van de verordening, met inbegrip van ongerechtvaardigde vertragingen, door een beroep in te stellen wegens nalatigheid uit hoofde van artikel 265 VWEU; herinnert eraan dat deze verordening, die bedoeld is om de middelen van de Unie te beschermen, op alle vastleggingen en betalingen zal moeten worden toegepast en waarborgen moet bieden voor eindbegunstigden en -ontvangers;

    4.

    betreurt het dat voor de uitvoering van het GLB en het cohesiebeleid in de lidstaten van de Unie in totaal 292 rapportagesystemen bestaan, hetgeen gefragmenteerde en niet-vergelijkbare gegevens oplevert en het doeltreffende gebruik van AI en big data om de middelen te controleren in de weg staat; betreurt het dat tekortkomingen op het vlak van de geldigheid en vergelijkbaarheid van gegevens en rapportagetechnologieën met een verschillende graad van digitalisering een grote belemmering blijven vormen om een alomvattend overzicht te krijgen van de verdeling van de middelen van de Unie en deze efficiënt te controleren; stelt met spijt vast dat de opsporing van misbruik, fraude en verduistering van Uniemiddelen veelal beperkt blijft tot incidentele ontdekkingen door de Commissie en de Europese Rekenkamer (de “Rekenkamer”) tijdens hun op steekproeven gebaseerde controles of onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF);

    5.

    betreurt het dat geen van de rapportagesystemen voor het GLB en het cohesiebeleid informatie bevat over de eindbegunstigden, dat het openbaar maken van deze informatie niet wettelijk verplicht is en dat niet in alle lidstaten alle informatie over de uiteindelijk begunstigden van ondernemingen beschikbaar is in de nationale centrale registers; benadrukt dat een interoperabel IT-systeem niet alleen een vroegere en efficiëntere opsporing van misbruik, fraude, onrechtmatig gebruik, belangenconflicten, dubbele financiering en andere systemische problemen mogelijk zou maken, maar dat we hiermee ook een alomvattend overzicht zouden kunnen krijgen van de daadwerkelijke verdeling van Uniemiddelen en van potentieel onbedoelde concentraties in handen van enkele oligarchische of zelfs criminele eindbegunstigden; onderstreept dat het gebrek aan informatie over de eigendomsstructuren en uiteindelijk begunstigden van ondernemingen en groepen ondernemingen aanzienlijk bijdraagt aan de ondoorzichtigheid van de huidige verdeling van middelen; benadrukt nogmaals het cruciale belang van alomvattende, betrouwbare en vergelijkbare gegevens om Europese uitgaven efficiënt, doeltreffend en tijdig te kunnen controleren en het geld van Europese belastingbetalers te kunnen beschermen;

    6.

    herinnert aan de oproep van het Parlement aan de Commissie om te komen met regelgeving voor de totstandbrenging van een dergelijk interoperabel IT-systeem dat een tijdige, uniforme en gestandaardiseerde rapportage door de autoriteiten van de lidstaten op het gebied van gedeeld beheer mogelijk maakt, met name wat betreft GLB- en cohesiemiddelen, met het oog op een vroegere opsporing van systemische fouten en misbruik, zoals vermeld in het kwijtingsverslag voor de Commissie voor het begrotingsjaar 2018; onderstreept dat een dergelijk systeem automatisch moet worden bijgewerkt met vergelijkbare en actuele gegevens, teneinde monitoring en controle met behulp van AI en big data mogelijk te maken; verzoekt de Commissie de publicatie van alle informatie over uiteindelijk begunstigden zo spoedig mogelijk wettelijk verplicht te stellen als voorwaarde voor het gebruik van Uniemiddelen;

    7.

    wijst op de voordelen die een dergelijk interoperabel en digitaal systeem voor de autoriteiten van de lidstaten zou opleveren wat betreft de controle en het toezicht van nationale parlementen en regeringen op de toewijzing, het beheer en de verdeling van het geld van nationale belastingbetalers in de vorm van Europese middelen; benadrukt dat de digitalisering van de rapportage, monitoring en controle van de Unie allang gerealiseerd had moeten zijn en onmisbaar is gezien de grensoverschrijdende aard van misbruik van middelen, fraude, onrechtmatig gebruik, belangenconflicten, dubbele financiering en andere systemische problemen; erkent de voorstellen die door het Parlement en de Commissie zijn gedaan tijdens de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader 2021-2027(MFK), de herstel- en veerkrachtfaciliteit, de verordening gemeenschappelijke bepalingen (GB-verordening) en het GLB;

    8.

    betreurt dat de Raad slechts schoorvoetend akkoord is gegaan om te onderhandelen over haalbare compromissen; betreurt dat verschillende regels en rapportagevereisten werden afgesproken in de verschillende stukken wetgeving; dringt er bij de Commissie op aan om zonder onnodige vertraging een geschikte bepaling voor te stellen met het oog op opneming in het Financieel Reglement;

    9.

    herinnert eraan dat de Commissie in het kwijtingsverslag 2018 werd verzocht aan de kwijtingsautoriteit een lijst toe te sturen van het totale bedrag aan betalingen aan alle ondernemingen van de Agrofert-groep in alle lidstaten en van de vijftig grootste individuele ontvangers (natuurlijke personen als uiteindelijk begunstigden van een of meerdere ondernemingen) per lidstaat en een lijst van de vijftig grootste ontvangers (natuurlijke personen en rechtspersonen alsook natuurlijke personen als eigenaren van ondernemingen) van alle Uniesubsidies in alle lidstaten samen; erkent de verschillende pogingen van de Commissie om een dergelijke lijst samen te stellen door informatie van de lidstaten te vragen; betreurt ten zeerste dat de Commissie tot op het moment van deze resolutie niet in staat is gebleken de lijst zoals gevraagd voor te leggen vanwege een gebrek aan door de lidstaten verstrekte volledige, betrouwbare en vergelijkbare gegevens; onderstreept dat dit de dringende noodzaak van een digitaal, interoperabel rapportage- en monitoringsysteem voor middelen in gedeeld beheer illustreert en duidelijk aantoont; dringt er bij de Commissie op aan de gevraagde lijst van de vijftig grootste individuele eindbegunstigden en een volledige lijst van alle subsidies die alle ondernemingen van de Agrofert-groep onder gedeeld beheer in de periode 2014-2020 in alle lidstaten hebben ontvangen zonder verdere onnodige vertraging te verstrekken, en dringt er bij de lidstaten op aan volledig met de Commissie samen te werken door de gegevens te verstrekken die nodig zijn voor de analyse en voor het opstellen van die lijsten;

    10.

    herhaalt zijn oproep aan de Commissie om:

    technische en juridische belemmeringen voor de verzameling van gegevens over ondernemingsstructuren en uiteindelijk begunstigden weg te nemen en maatregelen vast te stellen om te zorgen voor een digitale en interoperabele, gestandaardiseerde verzameling van informatie over de ontvangers van Uniefinanciering, waaronder diegenen die uiteindelijk, direct of indirect, Uniefinanciering ontvangen en hun uiteindelijk begunstigden;

    de nodige digitale systemen en instrumenten voor verplicht gebruik door alle lidstaten in te stellen, waaronder maar niet beperkt tot één enkel datamining- en risicobeoordelingsinstrument aan de hand waarvan de Commissie, OLAF en in voorkomend geval het Europees Openbaar Ministerie (EOM) dergelijke gegevens over de ontvangers van Uniefinanciering (met inbegrip van hun uiteindelijk begunstigden) voor controle- en auditdoeleinden kunnen inzien en analyseren, teneinde de Uniebegroting en NextGenerationEU beter te beschermen tegen onregelmatigheden, fraude en belangenconflicten;

    het grootste belang te blijven hechten aan goed financieel beheer van de Uniebegroting, met name door het invoeren van meerjarige controlestrategieën voor het voorkomen, opsporen en corrigeren van fouten, alsook zorgvuldig toezicht te blijven houden op de uitvoering van de Uniebegroting en onmiddellijk stappen te nemen om fouten te corrigeren en door lidstaten, tussenpersonen of eindbegunstigden onjuist uitgegeven middelen terug te vorderen;

    11.

    herinnert eraan dat de Commissie op basis van artikel 135 van het Financieel Reglement het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting in het leven heeft geroepen om de bescherming van de financiële belangen van de Unie te versterken, goed financieel beheer te waarborgen en ervoor te zorgen dat ondernemingen en uiteindelijk begunstigden die zijn veroordeeld wegens fraude, corruptie of andere criminele activiteiten met betrekking tot het gebruik van middelen van de Unie of tegen wie in elk geval door OLAF aanbevelingen betreffende gerechtelijke acties aan de nationale strafvervolgingsautoriteiten zijn gedaan sinds 1 januari 2016, geen gebruik kunnen maken van Uniemiddelen; is van oordeel dat dit instrument de instellingen van de Unie en nationale instanties zou kunnen helpen corruptie en fraude in de lidstaten beter te bestrijden en te voorkomen; betreurt dat in de databank slechts een klein aantal marktdeelnemers wordt vermeld (vijf in februari 2021); ziet dit als een teken dat het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting niet naar behoren wordt uitgevoerd;

    12.

    verzoekt de Commissie om bij het voorstellen van de herziening van de financiële regels die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie (Financieel Reglement) en met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en redelijkheid, te overwegen de toepassing van het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) uit te breiden tot middelen in gedeeld beheer met betrekking tot begunstigden van middelen in gedeeld beheer, organen die financieringsinstrumenten uitvoeren en eindontvangers; merkt op dat wijzigingen in de wetgeving met betrekking tot de uitsluiting van alle Uniemiddelen voor verschillende bestedingswijzen van begunstigden die ook onder gedeeld beheer zijn geregistreerd, bovendien zouden betekenen dat ervoor moet worden gezorgd dat de lidstaten rechtstreeks toegang hebben tot het systeem van de Commissie en informatie over begunstigden onder hun eigen verantwoordelijkheid kunnen invoeren; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan een grotere interoperabiliteit van de bestaande Europese en nationale databanken en datamininginstrumenten te waarborgen; erkent dat er volgens de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) geen problemen met betrekking tot de algemene gegevensbescherming rijzen bij het tot stand brengen van dergelijke interoperabiliteit, maar dat een duidelijke rechtsgrond noodzakelijk is;

    13.

    verzoekt de Commissie:

    de kwijtingsautoriteit de redenen mee te delen waarom EDES slechts een zeer beperkt aantal vermeldingen bevat;

    verzoekt de Commissie bovendien de nodige maatregelen te nemen om de werking, uitvoering en operabiliteit van EDES te verbeteren om ervoor te zorgen dat alle ondernemers worden vermeld die aan de criteria van artikel 136, lid 1, onder c) tot en met h), van het Financieel Reglement voldoen; verzoekt de Commissie voorts de criteria te herzien met het oog op minder complexiteit en grotere toepasbaarheid ervan in de praktijk;

    beter gebruik te maken van dit instrument om de zwarte lijst aan de databanken van OLAF en het EOM en van de lidstaten te koppelen en een geautomatiseerd systeem te creëren dat deze databank met betrouwbare en actuele informatie updatet;

    14.

    is in het kader van de inspanningen van de Commissie van mening dat het van cruciaal belang is het juiste evenwicht te vinden tussen een gering aantal fouten, snelle betaling, redelijke kosten van controles en toegevoegde waarde van de Uniebegroting;

    15.

    wijst op de cruciale rol van beleid en -instrumenten van de Unie op het gebied van cohesie, landbouw en plattelandsontwikkeling, onderzoek en innovatie, binnenlandse zaken en externe betrekkingen voor het verminderen van verschillen tussen de lidstaten en de regio’s, het bevorderen van economische groei en werkgelegenheid, het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting en het handhaven en bevorderen van Uniewaarden, veiligheid en rechtvaardigheid voor de burgers in de Unie en wereldwijd;

    16.

    juicht het toe dat de Commissie, als beheerder van de Uniebegroting, haar gemeenschappelijke methode naar behoren afstemt op de specifieke kenmerken van de risico-, controle- en beheersomgevingen van de verschillende uitgaventerreinen teneinde daadwerkelijk te voldoen aan haar rapportageverplichtingen en de Uniebegroting te beschermen;

    17.

    wijst erop dat ingevolge artikel 61 van het Financieel Reglement de definitie van belangenconflicten in augustus 2018 is verruimd; benadrukt dat de Commissie verantwoordelijk is om ervoor te zorgen dat deze bepalingen zorgvuldig worden uitgevoerd in de Unie en dat alle vormen van belangenconflicten efficiënt en doeltreffend worden aangepakt bij de uitvoering van de Uniebegroting; wijst op het belang van beschikbare openbare informatie over eindbegunstigden voor alle financiële Unie-overdrachten teneinde belangenconflicten in de uitvoering van de Uniebegroting te voorkomen;

    18.

    herhaalt zijn oproep aan de Commissie om te zorgen voor een deugdelijke evaluatie van de preventieve maatregelen die door de lidstaten zijn genomen om belangenconflicten te vermijden; is in dit verband ingenomen met de Commissierichtsnoeren voor het vermijden van en omgaan met belangenconflicten overeenkomstig het Financieel Reglement, die in augustus 2020 aan de lidstaten zijn verstrekt, met als doel een uniforme interpretatie en toepassing van de regels inzake het vermijden van belangenconflicten te bevorderen en de toepasselijkheid van deze regels, onder meer met betrekking tot gedeeld beheer, onder de aandacht te brengen; verzoekt de Commissie deze richtsnoeren openbaar te maken en de informatie over de controles van deze kwesties en voorbeelden van goede praktijken ook te delen met de autoriteiten van de lidstaten en de Commissie begrotingscontrole;

    19.

    is bezorgd over de mogelijke enge interpretatie van artikel 61 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 door het Tsjechisch betaalorgaan (het staatsinterventiefonds voor de landbouw) dat het niet van toepassing acht voor de leden van de regering; dringt er bij de Commissie op aan haar mening te geven over de interpretatie van het genoemde artikel ten aanzien van nationale betaalorganen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat artikel 61 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 in de Tsjechische Republiek wordt nageleefd en uitgevoerd, en wordt toegepast op alle betalingen uit de Uniebegroting, waaronder rechtstreekse betalingen in het kader van de eerste pijler van het GLB, en toezicht te houden op de onafhankelijke werking van betaalorganen in dit opzicht;

    20.

    herinnert eraan dat een aantal schandalen rond de verdeling en het misbruik van Uniemiddelen in landen zoals Bulgarije, Tsjechië, Slowakije en Roemenië de afgelopen maanden en jaren tot massale publieke protesten hebben geleid, waarbij Unieburgers zich tot de instellingen van de Unie, en met name de Commissie, wendden om paal en perk te stellen aan een dergelijk wanbeheer van overheidsgeld;

    21.

    is ingenomen met de nieuwe interne fraudebestrijdingsstrategie die de Commissie in april 2019 heeft aangenomen op initiatief van OLAF, met als doel de kennis van de Commissie over fraude en haar analytische capaciteit om fraudebestrijdingsacties aan te sturen te vergroten, te zorgen voor samenwerking tussen diensten en uitvoerende agentschappen bij de bestrijding van fraude en het interne toezicht op de bestrijding van fraude te versterken; verzoekt de Commissie een voortgangsverslag op te stellen over de efficiëntie van de uitvoering en eerste behaalde resultaten en verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit;

    22.

    benadrukt dat, in het kader van het MFK en de herstel- en veerkrachtfaciliteit, de financiële middelen van de Unie ter ondersteuning van de toenemende prioriteiten en verantwoordelijkheden van de Unie moeten dienen; wijst erop dat de bescherming van de financiële belangen van de Unie van cruciaal belang is en dat zeer grote inspanningen op alle niveaus vereist zijn om fraude, corruptie en misbruik van de middelen van de Unie te voorkomen en te bestrijden; verzoekt de Commissie voor te stellen om aan de Rekenkamer, OLAF en het EOM voldoende financiële en personele middelen ter beschikking te stellen en deze samen met krachtige politieke steun te blijven verlenen voor het uitvoeren van hun audit-, onderzoeks- en vervolgingsactiviteiten ter bescherming van de financiële belangen van de Unie;

    23.

    merkt tegelijkertijd op dat het toenemende gebruik van financiële mechanismen voor de uitvoering van Uniebeleid in derde landen naast de Uniebegroting afbreuk dreigt te doen aan de verantwoordingsplicht en transparantie van Uniemaatregelen en -uitgaven; dringt erop aan dat de Commissie ervoor zorgt dat externe steun slechts wordt verstrekt indien de rechtsstaat en de mensenrechten worden gerespecteerd in de begunstigde landen; benadrukt met name dat moet worden gegarandeerd dat landen, derden en/of natuurlijke personen die Uniemiddelen worden toegekend of daaraan gekoppeld zijn, democratische waarden erkennen, internationale mensenrechtennormen eerbiedigen en beginselen van geweldloosheid onderschrijven;

    24.

    herinnert eraan dat het ontwikkelings- en samenwerkingsbeleid erop gericht zijn armoede uit te bannen en ongelijkheid terug te dringen en dat de middelen alleen de beoogde begunstigden mogen bereiken;

    25.

    onderstreept dat de oprichting van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) op een fundamentele ontwikkeling in de bescherming van de financiële belangen van de Unie betekent; herinnert de Commissie aan de cruciale rol van het EOM bij het beschermen van het EU-herstelplan in de komende jaren; roept alle lidstaten van de Unie op zich bij het EOM aan te sluiten en hun openbare aanklagers op grond van duidelijke en transparante criteria te nomineren;

    26.

    onderstreept de onderfinanciering en het gebrek aan personeel van het EOM tijdens zijn opbouwfase, maar is ingenomen met de aanzienlijke toename van de begroting en het personeelsbestand van het EOM in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel; wijst nogmaals op het verzet van het Parlement tegen de personeelsreductie bij OLAF als gevolg van naar het EOM overgehevelde posten, wat voor OLAF tegen 2023 tot een cumulatieve vermindering van 45 posten leidt; verzoekt de Commissie de capaciteit te verhogen door de personeelsbezetting wat betreft zowel het EOM als OLAF, alsook Eurojust, te herzien; verzoekt de Commissie en de begrotingsautoriteiten ervoor te zorgen dat de begrotingen van OLAF, het EOM en Eurojust worden verhoogd zodat zij hun taak kunnen vervullen;

    27.

    merkt bezorgd op dat in de periode tussen januari 2015 en december 2019 in 199 gevallen geen besluit werd genomen door gerechtelijke autoriteiten naar aanleiding van de aanbeveling van OLAF en dat slechts in 178 gevallen wel een besluit werd genomen (1); roept de lidstaten op naar behoren gevolg te geven aan alle aanbevelingen van OLAF;

    28.

    onderschrijft de aanbevelingen van de Rekenkamer in haar jaarverslag betreffende begrotingsjaar 2019 en haar verslag betreffende de prestaties van de Uniebegroting en spoort de Commissie en andere betrokken partijen aan die zo snel mogelijk uit te voeren, met de nadruk op de onderstaande belangrijkste en meest dringende aanbevelingen;

    29.

    maakt zich zorgen over de herhaalde bevindingen van de Rekenkamer dat het werk van sommige nationale auditautoriteiten of certificerende instanties te foutgevoelig wordt geacht en dus onbetrouwbaar, waardoor de betrouwbaarheid van de gegevens voor het jaarlijks beheers- en prestatieverslag van de Commissie in het gedrang komt; betreurt dat de Rekenkamer geen analyse kan verstrekken van de onderliggende redenen voor deze aanhoudende tekortkomingen in haar werk;

    30.

    betreurt het dat de Commissie geen betekenisvolle inzichten kon verschaffen over de redenen en de landenspecifieke verschillen tussen de autoriteiten van de lidstaten; betreurt het dat dit gebrek aan informatie over de onderliggende redenen voor deze aanhoudende systemische tekortkomingen bij bepaalde nationale controle-autoriteiten een efficiënte en doeltreffende aanpak en oplossing van deze problemen in de weg staat; verzoekt de Commissie een uitvoerige analyse uit te voeren van de onderliggende redenen en structurele problemen die ten grondslag liggen aan de door de Rekenkamer geïdentificeerde aanhoudende systemische tekortkomingen; vraagt de Commissie om ook opmerkingen over beste praktijken op te nemen en op grond van deze analyse duidelijke, praktische en gemakkelijk uitvoerbare horizontale en landenspecifieke aanbevelingen aan de nationale autoriteiten te richten, zoals meer gedetailleerd beschreven in de specifieke hoofdstukken van deze resolutie;

    31.

    verzoekt de Commissie meer aandacht te besteden en meer personeels- en begrotingsmiddelen van de Commissie toe te kennen aan de lidstaten waarvan de beheers- en controlesystemen slechts gedeeltelijk of niet betrouwbaar zijn, indien er sprake is van een toegenomen risico op fraude en corruptie met betrekking tot de middelen, en met name aan die lidstaten die niet aangesloten zijn bij het Europees Openbaar Ministerie;

    32.

    verzoekt het gebruik van Arachne als voorwaarde te stellen voor het gebruik van middelen van de Unie door lidstaten;

    33.

    onderstreept dat het door de Rekenkamer berekende foutenpercentage een statistische samenvatting is die een handige enkele indicator biedt van de wettigheid en regelmatigheid van Unie-uitgaven, maar geen gedifferentieerd overzicht biedt van de verschillende vormen en de mate van ernst van de fouten die erin sluipen; erkent dat de methode van de Rekenkamer is gebaseerd op internationale controlenormen waarbij een willekeurige steekproef van verrichtingen wordt getoetst en dat een representatieve steekproef niet volledig op risico’s kan zijn gebaseerd; juicht het toe dat de Rekenkamer haar steekproeven in verrichtingen met hoog risico en verrichtingen met laag risico onderverdeelt; stelt het op prijs dat de Rekenkamer al specifieke voorbeelden van de gevonden fouten verstrekt; verzoekt de Rekenkamer nog meer gedetailleerde informatie te verstrekken om met name meer geografisch inzicht in landenspecifieke problemen te bieden;

    34.

    betreurt de concentratie van het merendeel van de rechtstreekse betalingen in het kader van het GLB in handen van enkele ontvangers in sommige lidstaten, ook wanneer oligarchische structuren worden gecreëerd, waardoor met name de positie van kleine landbouwers en plattelandsgemeenschappen wordt ondermijnd;

    35.

    wijst nogmaals op de noodzaak van een eerlijkere verdeling van GLB-middelen waarbij wordt gewaarborgd dat ze zo worden verdeeld dat betalingen per hectare degressief zijn ten opzichte van de omvang van het landbouwbedrijf;

    36.

    is bezorgd over de gemelde gevallen van landroof in sommige lidstaten en roept de Commissie nogmaals op een effectief controlesysteem in te stellen dat ervoor zou zorgen dat begunstigden die recht hebben op de GLB-middelen degenen zijn die het land bewerken en niet degenen die het land op illegale of frauduleuze wijze hebben verworven; herhaalt in dit opzicht zijn verzoek om een specifiek klachtenmechanisme op het niveau van de Unie ter ondersteuning van landbouwers of begunstigden die worden geconfronteerd met bijvoorbeeld landroof, wangedrag van nationale autoriteiten, druk van criminele structuren of georganiseerde misdaad, of personen die zijn onderworpen aan dwangarbeid of slavenarbeid, waarbij zij in de gelegenheid worden gesteld snel een klacht in te dienen bij de Commissie, die de Commissie onverwijld moet onderzoeken (2);

    37.

    spreekt opnieuw zijn bezorgdheid uit over het feit dat de nog betaalbaar te stellen vastleggingen zijn blijven stijgen, tot 298 miljard EUR eind 2019 (vergeleken met 281,2 miljard EUR in 2018); merkt op dat het niveau van de betalingskredieten in de jaarlijkse begrotingen de laatste jaren aanzienlijk onder het MFK-plafond ligt, wat in de toekomst mogelijk leidt tot hogere betalingsbehoeften; is ingenomen dat de Commissie de geraamde toekomstige betalingen met betrekking tot de in 2020 als deel van de Unierespons op het coronavirus voorgestelde verhogingen in haar voorstel voor de verordening betreffende het MFK heeft opgenomen; roept de Commissie op nauwlettend toezicht te houden op de uitvoering door de lidstaten in het geval van ondermaatse uitvoering of lage absorptiepercentages; is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om de n+2-regel voor alle uitgavengebieden in te voeren en wijst op de noodzaak van andere mogelijke instrumenten om de n+3-regel te vervangen; verzoekt de Commissie nogmaals de technische bijstand voor nationale, regionale of lokale autoriteiten, met inbegrip van maatschappelijke organisatie en burgers, te vergroten, om betere absorptiepercentages te bewerkstelligen (3);

    38.

    wijst nogmaals op de toenemende kloof tussen vastleggingen en betalingen en het toename daarvan in de omvang van de Uniebegroting (snelle evaluatie van de Rekenkamer getiteld “Niet-afgewikkelde vastleggingen in de EU-begroting nader bekeken”) die ook een grote uitdaging voor de kwijtingsautoriteit vormt; merkt op dat de langetermijnbegroting van de EU voor 2021-2027 is toegenomen van 1 083 tot 1 800 miljard EUR, met inbegrip van het EU-herstelplan NextGenerationEU; verzoekt de Commissie de uitvoering van de nationale herstel- en veerkrachtplannen regelmatig te monitoren om te waarborgen dat de staatssteunregels worden nageleefd en verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit; benadrukt dat het niet-inwilligen van dit verzoek kan leiden tot het weigeren van de kwijting in 2020;

    39.

    wijst erop dat het niveau van de betalingskredieten in de jaarlijkse begrotingen de laatste jaren aanzienlijk onder het MFK-plafond ligt, wat in de toekomst mogelijk leidt tot hogere betalingsbehoeften en de begroting onder druk dreigt te zetten;

    40.

    betreurt dat geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid de bedragen van ongebruikte vastleggingskredieten en vrijgemaakte kredieten uit hoofde van het MFK aan te wenden om de ontstane schuld ter financiering van het herstelplan terug te betalen;

    41.

    wijst op het feit dat de belangrijkste financiële risico’s waaraan de Uniebegroting in 2019 was blootgesteld, verband hielden met financiële verrichtingen in de vorm van rechtstreeks door de Uniebegroting gedekte leningen (53,7 %) en financiële verrichtingen die werden gedekt door een EU-garantiefonds (46,3 %); merkt op dat het totale risico waaraan de EU-begroting is blootgesteld, wanneer de mogelijke toekomstige betalingen met betrekking tot de EFSI-garantie (Europees Fonds voor strategische investeringen) ook worden meegeteld, eind 2019 uitkwam op 90,5 miljard EUR; verzoekt de Commissie een volledig beeld te schetsen van de blootstelling van de EU-begroting in het jaarverslag “betreffende door de algemene begroting gedekte garanties ”, met inbegrip van het risico dat voortvloeit uit de EFSI-garantie en alle betrokken toekomstige financiële verrichtingen;

    42.

    wijst erop dat de Unie in toenemende mate gebruikmaakt van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties die aan de EIB-groep werden verstrekt; merkt op dat de verrichtingen van de EIB-groep die niet uit de begroting van de Unie worden gefinancierd maar gericht zijn op dezelfde doelstellingen van de Unie, op dit moment niet onder het controlemandaat van de Rekenkamer vallen;

    43.

    merkt op dat de Rekenkamer stappen wil zetten in de richting van de op verklaringen gebaseerde benadering; verzoekt de Rekenkamer eigen steekproefsgewijze controles voort te zetten om individuele verrichtingen te monitoren;

    44.

    is bezorgd dat de huidige personeelsbezetting ontoereikend is om met de toenemende EU-begroting om te gaan; benadrukt dat een uitbreiding van de administratieve capaciteit bij de Rekenkamer en de relevante secretariaten bij het Europees Parlement onmisbaar is; beklemtoont dat als aan deze eisen niet wordt voldaan, dit kan leiden tot het weigeren van de kwijting in 2020;

    45.

    moedigt de Rekenkamer aan de prestaties van de begroting van de Unie te blijven analyseren; merkt op dat een passende beoordeling van de wettigheid en regelmatigheid van Uniemaatregelen ter verbetering van de verantwoordingsplicht de basis vormt voor goed financieel beheer; benadrukt dat de indicatoren het succes van bepaalde activiteiten op een beschrijvende en objectieve manier moeten evalueren zonder beleidsvoorkeuren uit te drukken; benadrukt de aanbeveling van de Rekenkamer om de indicatoren verder te verbeteren en een beter evenwicht te vinden tussen input- en outputindicatoren en resultaat- en impactindicatoren; verzoekt de Commissie het aantal doelstellingen en indicatoren te beperken tot een specifieke reeks relevante en passende input- en outputindicatoren die de bereikte resultaten wat betreft doeltreffendheid en Uniemeerwaarde van de uitgaven van de Unie het beste meten;

    46.

    onderschrijft de door de directeuren-generaal van DG BUDG, RTD, AGRI, REGIO, EMPL, MARE, CLIMA, HOME, JUST, NEAR en REFORM in hun jaarlijkse activiteitenverslagen gemaakte punten van voorbehoud; is van mening dat dit voorbehoud aantoont dat de controleprocedures van de Commissie en de lidstaten alleen de nodige waarborgen kunnen bieden betreffende de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen in de overeenkomstige beleidsterreinen indien alle noodzakelijke correctieprocedures succesvol worden uitgevoerd;

    Betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer

    47.

    is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer de rekeningen van de Unie voor 2019 betrouwbaar acht en dat zij vaststelt dat de ontvangsten in 2019 geen materiële fouten vertoonden;

    48.

    betreurt het evenwel ten zeerste dat de Rekenkamer voor het eerst in vier jaar een afkeurend oordeel heeft moeten geven over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende uitgaven bij de rekeningen;

    49.

    merkt echter op dat de Rekenkamer toegeeft dat het totale foutenpercentage relatief stabiel is gebleven, namelijk 2,7 % in 2019 ten opzichte van 2,6 % in 2018, en wijst op de positieve elementen in de uitgaven van de EU, waarnaar de Rekenkamer verwijst, zoals de ontwikkeling in “Natuurlijke hulpbronnen” en duurzame resultaten in “Administratie”;

    50.

    merkt op dat het afkeurende oordeel is ingegeven door de volgende redenen: wat EU-uitgaven betreft is de conclusie van de Rekenkamer dat het foutenpercentage voornamelijk in betalingen in het kader van vergoedingen van diepgaande invloed is en dat vanwege de wijze waarop de Uniebegroting is samengesteld en in de loop der tijd evolueert, in 2019 uitgaven met een hoog risico meer dan de helft van de gecontroleerde uitgaven (53,1 %) vertegenwoordigen, waarvan het geschatte percentage van fouten van materieel belang 4,9 % bedraagt (ten opzichte van 4,5 % in 2018 en 3,7 % in 2017);

    51.

    merkt op dat de Rekenkamer verrichtingen ter waarde van in totaal 126,1 miljard EUR heeft gecontroleerd (op totale Unie-uitgaven van 159,1 miljard EUR), en dat “Natuurlijke hulpbronnen” het grootste deel van de totale controlepopulatie van de Rekenkamer uitmaakte (47,2 %), gevolgd door “Cohesie” (22,5 %) en “Concurrentievermogen” (13,2 %); stelt nogmaals voor dat de Rekenkamer zowel het aandeel van de totale Unie-uitgaven als de foutengerelateerde risico’s overweegt wanneer een beslissing wordt genomen over de verdeling van het volgende controleaandeel van de populatie;

    52.

    merkt op dat de Rekenkamer in 2019 specifieke foutenpercentages heeft verstrekt voor drie rubrieken van het MFK: “Concurrentievermogen” (4,0 %, “Cohesie” (4,4 %) en “Natuurlijke hulpbronnen” (1,9 %), terwijl de Rekenkamer schat dat het foutenpercentage voor “Administratie” onder de materiële drempel ligt; wijst erop dat de Rekenkamer bij de uitgaven voor “Economische, sociale en territoriale cohesie” het hoogste geschatte foutenpercentage vaststelde (4,4 %), waarbij uitgaven voor “Concurrentievermogen voor groei en banen” het zorgwekkende foutenpercentage van 4 % bereikten (tegenover 2 % in 2018);

    53.

    erkent dat het financieel beheer van de Uniebegroting in de loop der tijd is verbeterd en dat de foutenpercentages de afgelopen jaren zijn gedaald tot een bereik dichter in de buurt van de materiële drempel van 2 %, behalve op enkele specifieke beleidsterreinen, zoals bijvoorbeeld concurrentievermogen, dat voor het merendeel onder direct beheer van de Commissie valt en waarvan het geraamde foutenpercentage is verdubbeld van 2 % in 2018 tot 4 % in 2019;

    54.

    merkt op dat de Rekenkamer geen foutenpercentage heeft geraamd voor de uitgavengebieden van de MFK-rubrieken 3 (“Veiligheid en burgerschap”) en 4 (“Europa als wereldspeler”); wijst erop dat de vaststelling van foutenpercentages de vergelijking tussen begrotingsjaren mogelijk zou maken; betreurt het in dit opzicht dat de steekproef voor de hoofdstukken 7 en 8 verder is verkleind vergeleken met de afgelopen jaren (van 11 % in 2017 tot 9,1 % in 2018 tot 8,9 % in 2019 van de door de controle bestreken uitgaven);

    55.

    verzoekt de Rekenkamer in haar volgende jaarverslag gegevens te verstrekken over een foutenpercentage voor betalingen voor elk uitgavengebied; verzoekt de Rekenkamer haar hoofdstuk over “Administratie” uit te breiden met het oog op een diepgaandere analyse van alle instellingen; verzoekt de Rekenkamer zo snel mogelijk tegemoet te komen aan het verzoek van het Parlement om een specifiek onafhankelijk jaarverslag over de instellingen van de Unie; is ingenomen met de bezinning van de Rekenkamer in dit opzicht en hoopt dat deze zal worden weerspiegeld in de strategie van de Rekenkamer voor de periode 2021-2025;

    56.

    betreurt het dat de Rekenkamer de impact van de corrigerende maatregelen op het algemene foutenpercentage niet kwalificeert, maar alleen de impact ervan op specifieke rubrieken; wijst erop dat specifieke informatie over alle MFK-rubrieken zeer waardevolle informatie zou zijn voor de controle van de kwijtingsautoriteit; betreurt het dat de Rekenkamer de impact van de corrigerende maatregelen op het algemene foutenpercentage niet kwalificeert;

    57.

    wijst erop dat de algemene raming van het foutenpercentage in de Uniebegroting, zoals uiteengezet in de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer, geen maatstaf is voor fraude, inefficiëntie of verspilling van middelen, maar een raming van de middelen die niet uitgekeerd hadden moeten worden, omdat ze niet conform de toepasselijke voorschriften en regelgeving werden gebruikt; merkt op dat de Rekenkamer in 2019 bij OLAF melding heeft gemaakt van negen gevallen van vermoedelijke fraude die tijdens haar audits aan het licht waren gekomen (net als negen in 2018), op grond waarvan OLAF vijf onderzoeken heeft ingesteld en in vier gevallen heeft besloten geen onderzoek te openen;

    58.

    wijst op het feit dat subsidiabiliteitsfouten (d.w.z. niet-subsidiabele kosten in kostendeclaraties en niet-subsidiabele projecten, activiteiten of begunstigden) met betrekking tot betalingen in het kader van vergoedingen, waarbij de uitgaven vaak onderworpen zijn aan complexe regels, in 2019 net als in eerdere jaren de grootste bijdrage leverden aan het geschatte foutenpercentage voor uitgaven met een hoog risico (74 % tegenover 68 % in 2018);

    59.

    is ingenomen met het besluit van de Rekenkamer om het aandeel uitgaven met een hoog risico in haar steekproef te vergroten, die materiële fouten met een steeds hoger foutenpercentage vertonen (4,9 % in 2019 tegenover 4,5 % in 2018 en 3,7 % in 2017); betreurt het dat het foutenpercentage voor op rechten gebaseerde betalingen niet duidelijk is gekwantificeerd;

    60.

    betreurt het dat de informatie en verslagen die de Commissie van de autoriteiten van de lidstaten ontvangt dikwijls geen gegevens bevatten over concrete resultaten of te optimistische beoordelingen bevatten; neemt kennis van de opmerking van de Rekenkamer dat de bijzondere rol van de Commissie, die wordt weerspiegeld in haar methodologie, en de tekortkomingen in de controles achteraf, die een essentieel onderdeel van het controlesysteem vormen, van invloed zijn op de foutenramingen van de Commissie;

    61.

    is ernstig bezorgd dat de geconstateerde fouten wijzen op tekortkomingen in de regelmatigheid van de door de beheersautoriteiten gedeclareerde uitgaven;

    Begrotings- en financieel beheer

    62.

    merkt op dat het gebruik van de betalingskredieten in 2019 iets lager was (98,5 %) dan dat van de beschikbare vastleggingskredieten in de definitieve begroting, die bijna volledig werden gebruikt (99,4 %);

    63.

    merkt op dat er in 2019 drie gewijzigde begrotingen zijn aangenomen waarbij aanvullende bedragen van 0,4 miljard EUR aan vastleggingskredieten en 0,3 miljard EUR aan betalingskredieten werden vastgesteld en het volgende betreffen:

    i)

    gewijzigde begroting nr. 1/2019 die het overschot van 1 802 988 329 EUR, voortvloeiend uit de uitvoering van het begrotingsjaar 2018, als ontvangsten in de begroting van 2019 opnam; dit bedrag heeft het aandeel jaarlijkse bni-bijdragen voor de lidstaten verminderd;

    ii)

    gewijzigde begroting nr. 2/2019 die voorzag in 100 miljoen EUR extra aan vastleggingskredieten voor Horizon 2020 en Erasmus+, zoals besloten door het Europees Parlement en de Raad in hun overeenkomst over de begroting 2019;

    iii)

    gewijzigde begroting nr. 3/2019 waarin de nodige vastleggings- en betalingskredieten waren opgenomen voor de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) ten bedrage van 293 551 794 EUR ter verlening van bijstand aan Roemenië, Italië en Oostenrijk naar aanleiding van natuurrampen die zich in de loop van 2018 in deze lidstaten voordeden;

    64.

    erkent dat de Commissie gezien de meerjarige aard van haar uitgaven en van haar controlestrategieën correcties kan toepassen totdat het financieringsprogramma wordt afgesloten; merkt voorts op dat hoewel fouten in een bepaald jaar kunnen worden opgespoord, ze in het lopende jaar of in latere jaren nadat de betaling werd gedaan kunnen worden gecorrigeerd, tot het moment van afsluiting; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom hun corrigerend vermogen te blijven uitoefenen en vraagt de Commissie gebruik te maken van de toezichtinstrumenten waarover zij beschikt, overeenkomstig haar verplichtingen op basis van de verschillende sectorale rechtsgrondslagen, teneinde het reële risico bij afsluiting uiteindelijk ruim onder 2 % en dichter bij 0 % terug te brengen;

    65.

    merkt op dat in 2019 de door de Commissie bevestigde corrigerende maatregelen 1,5 miljard EUR bedroegen (25 % hoger dan in 2018), die met name betrekking hadden op fouten in betalingen in vorige jaren;

    66.

    is ernstig bezorgd over het feit dat de nog betaalbaar te stellen vastleggingen bleven stijgen, tot 298 miljard EUR eind 2019 (vergeleken met 281,2 miljard EUR in 2018); merkt op dat de Rekenkamer de redenen voor de blijvende stijging heeft vastgesteld, zoals de algemene toename van de omvang van de EU-begroting in de loop der tijd; merkt op dat het niveau van de betalingskredieten in de jaarlijkse begrotingen de laatste jaren aanzienlijk onder het MFK-plafond ligt, wat mogelijk leidt tot hogere betalingsbehoeften in 2022 en 2023 en een ernstig risico vormt voor de liquiditeit van de EU-begroting; neemt kennis van de toezegging van de Commissie een grondige analyse uit te voeren van de betalingskredieten die nodig zijn tot het eind van het jaar bij de globale kredietoverschrijving, teneinde de begrotingsautoriteit een voorstel te doen indien verhogingen nodig zijn; verzoekt de Commissie de huidige en verdere nog betaalbaar te stellen vastleggingen terug te dringen, haar financiële prognoses verder te verbeteren en, waar nodig, landen te helpen bij het vinden van subsidiabele projecten, met name projecten met een duidelijke Europese meerwaarde, teneinde het absorptiepercentage te versnellen;

    67.

    merkt bezorgd op dat het totale absorptiepercentage van de ESI-fondsen (Europese structuur- en investeringsfondsen) volgens de Rekenkamer lager was dan in het overeenkomstig jaar van het vorige MFK, aangezien eind 2019 van de totale toewijzingen uit de ESI-fondsen voor het huidige MFK (465 miljard EUR) slechts 40 % aan de lidstaten was uitbetaald (vergeleken met 46 % eind 2012); neemt kennis van de uitleg van de Commissie dat het tragere absorptiepercentage gedeeltelijk verband houdt met de late goedkeuring van de verordening gemeenschappelijke bepalingen (GB-verordening), de tijd die autoriteiten nodig hadden om een effectief uitvoeringsprogramma en nalevingssystemen op te zetten en de wijzigingen die werden aangebracht in de verordeningen in de programmeringsperiode 2014-2020, zoals het hoge niveau van jaarlijkse prefinanciering en de nieuwe regel voor automatische vrijmaking (n+3); merkt op dat de totale absorptiesnelheid in 2019 bijna gelijk was aan de snelheid in 2018; is bezorgd over het lage niveau van absorptiepercentages;

    68.

    herinnert eraan dat het absorptiepercentage de mate uitdrukt waarin aan lidstaten toegewezen Uniemiddelen aan subsidiabele projecten zijn besteed, een van de voorwaarden voor en indicaties van effectieve toekomstige absorptie; benadrukt in dit opzicht dat het percentage geselecteerde projecten sinds eind 2018 nog steeds hoger ligt dan in dezelfde referentieperiode in 2007-2013; benadrukt voorts dat tegen eind juni 2020 de 350 miljard EUR aan totale kosten bijna volledig (99,2 %) aan bijna 515 000 projecten waren toegewezen;

    69.

    betreurt het dat niet meer technische bijstand is verleend om het absorptiepercentage in tal van lidstaten te verhogen en de vermindering van de opeenhoping van nog betaalbaar te stellen vastleggingen (RAL) mogelijk te maken;

    70.

    merkt op dat begin 2019 het MFK al vijf jaar liep, en slechts ongeveer 17 % van de via financieringsinstrumenten in gedeeld beheer (FISM’s) vastgelegde ESI-financiering was terechtgekomen bij de eindbegunstigde; merkt echter op dat tegen medio september 2020 42 % van de aan financieringsinstrumenten toegewezen bedragen beschikbaar was gesteld voor investeringen en dat voorts 59 % van het beschikbare kapitaal voor financieringsinstrumenten in gedeeld beheer de eindbegunstigden had bereikt; herinnert in dit opzicht aan de herhaaldelijk uitgesproken scepsis van het Parlement over de sterke ondersteuning door de Commissie van de financieringsinstrumenten;

    71.

    betreurt het dat het jaarverslag voor 2019 over financieringsinstrumenten in gedeeld beheer werd gepubliceerd na de in de desbetreffende verordening vastgestelde termijn (4); is het met de Rekenkamer eens dat de relevantie van de verslaglegging van de Commissie over financieringsinstrumenten in gedeeld beheer is verminderd omdat haar jaarverslag te laat is gepubliceerd;

    72.

    is bezorgd dat net als in eerdere jaren aanzienlijke bedragen aan ongebruikte jaarlijkse prefinanciering, met name vanwege vertragingen bij de uitvoering, uit de ESI-fondsen als bestemmingsontvangsten zijn teruggestort in de Uniebegroting (7,7 miljard EUR in 2019); wijst erop dat 5 miljard EUR van dat bedrag werd gebruikt om betalingen te verrichten met betrekking tot aanvragen van lidstaten bovenop de goedgekeurde begroting voor het desbetreffende jaar uit hoofde van de relevante ESIF-begrotingslijnen, waardoor zij niet konden worden geannuleerd;

    73.

    erkent dat gedeeld beheer cruciaal is voor de uitvoering van de ESI-fondsen die op haar beurt steunt op een efficiënte administratieve samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten; wijst op de opmerking van de Rekenkamer dat het risico op fouten hoog is voor uitgaven die onder complexe regels vallen; is ingenomen met de substantiële verbeteringen in dit opzicht in de afgelopen tien jaar dankzij onder meer de inspanningen van de Commissie en de aanbevelingen van de Rekenkamer en het Parlement; spoort de Commissie aan te streven naar vereenvoudiging en prestatiegerichtheid;

    74.

    wijst op het feit dat de belangrijkste financiële risico’s waaraan de Uniebegroting in 2019 was blootgesteld, verband hielden met financiële verrichtingen in de vorm van rechtstreeks door de Uniebegroting gedekte leningen (53,7 %) en financiële verrichtingen die werden gedekt door een garantiefonds van de Unie (46,3 %); betreurt dat aan het EFSI gerelateerde verrichtingen niet in het door de Commissie gerapporteerde totale risico zijn opgenomen, waardoor het niet de werkelijke financiële blootstelling van de EU-begroting weergeeft; benadrukt dat het totale risico waaraan de Uniebegroting is blootgesteld, wanneer de mogelijke toekomstige betalingen met betrekking tot de EFSI-garantie (Europees Fonds voor strategische investeringen) worden meegeteld, eind 2019 uitkwam op 90,5 miljard EUR;

    75.

    wijst erop dat de Unie in toenemende mate gebruikmaakt van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties die aan de EIB-groep werden verstrekt; merkt op dat de verrichtingen van de EIB-groep die niet uit de begroting van de Unie worden gefinancierd maar gericht zijn op dezelfde doelstellingen van de Unie, op dit moment niet onder het controlemandaat van de Rekenkamer vallen; merkt op dat dit betekent dat de Rekenkamer geen volledig beeld kan geven van de verhouding tussen de verrichtingen van de EIB-groep en de begroting van de Unie; verzoekt om een memorandum van overeenstemming tussen de EIB en het Europees Parlement om de toegang van het Parlement tot documenten en gegevens van de EIB met betrekking tot strategische richtsnoeren en financieringsbeleid te verbeteren, teneinde de verantwoordingsplicht van de bank te versterken;

    76.

    herinnert eraan dat in artikel 287, lid 3, VWEU de controlebevoegdheden van de Rekenkamer met betrekking tot de EIB worden vastgesteld; brengt in herinnering dat de Rekenkamer bevoegd is om de activiteiten van de EIB qua beheer van de uitgaven en ontvangsten van de Unie te controleren; wijst er nogmaals op dat het Comité ter controle van de boekhouding bevoegd is om het aandelenkapitaal van de EIB te controleren volgens artikel 12 van Protocol nr. 5 (statuten van de EIB); herinnert eraan dat volgens artikel 308, lid 3, VWEU de Raad het Protocol betreffende de statuten van de EIB bij eenvoudig besluit mag wijzigen zonder een volledige herziening van het Verdrag; wijst op het toegenomen belang in het nieuwe MFK van Uniegaranties en andere door de EIB beheerde financieringsinstrumenten; verzoekt de Raad daarom artikel 12 van Protocol nr. 5 te wijzigen teneinde de Rekenkamer een rol te geven bij het controleren van het aandelenkapitaal van de EIB; merkt op dat de huidige tripartiete overeenkomst tussen de Commissie, de EIB en de Rekenkamer over de controles van door de Uniebegroting gefinancierde of gedekte verrichtingen in 2020 afliep; verzoekt de Commissie, de Rekenkamer en de EIB met klem de rol van de Rekenkamer te bevorderen en haar controlebevoegdheden ten aanzien van activiteiten van de EIB verder te versterken bij de verlenging van de tripartiete overeenkomst betreffende het reglement van orde; ondersteunt het verzoek van de Rekenkamer om de niet aan de Uniebegroting gerelateerde activiteiten van de EIB te mogen controleren, en verzoekt de Rekenkamer aanbevelingen te formuleren met betrekking tot de resultaten van de EIB-activiteiten op het gebied van externe leningen;

    77.

    merkt op dat de langetermijnrente die wordt gebruikt bij de berekening van de verplichtingen uit hoofde van personeelsbeloningen (disconteringsvoet) door het monetair beleid is gedaald en voor het eerst negatief is geworden, waardoor de verplichtingen voor de Uniebegroting aan het eind van het jaar aanzienlijk zijn gestegen met 17,2 miljard EUR; verwacht dat deze ontwikkeling zal worden voortgezet aangezien de ECB een soepel monetair beleid blijft nastreven en vraagt om de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen;

    78.

    onderstreept dat het van belang is om bij grootschalige infrastructuurprojecten nauwlettend toe te zien op het mogelijke risico van corruptie en fraude; dringt erop aan dat er nauwkeurige en onafhankelijke evaluaties vooraf en achteraf worden uitgevoerd met betrekking tot het te financieren project;

    79.

    roept de Commissie op de lidstaten te steunen, om ervoor te zorgen dat zowel de kwaliteit van de controles als het aantal controles wordt verhoogd en om de beste praktijken op het gebied van fraudebestrijding uit te wisselen;

    Aanbevelingen

    80.

    verzoekt de Commissie om:

    de betalingsbehoeften nauwlettend te volgen, mogelijke scenario’s met concrete oplossingen voor te bereiden waarbij rekening wordt gehouden dat de Unie niet op begrotingstekort kan functioneren en in het kader van de institutionele bevoegdheid actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat er betalingskredieten beschikbaar zijn, rekening houdend met het risico op ontoereikende betalingskredieten en de buitengewone behoeften die voortvloeien uit de COVID-19-pandemie;

    in het volgende MFK een jaarverslag over de FISM’s te blijven opstellen, ook op het niveau van de individuele financieringsinstrumenten;

    een volledig beeld te schetsen van de blootstelling van de Uniebegroting in het “jaarverslag betreffende door de algemene begroting gedekte garanties”, met inbegrip van het risico dat voortvloeit uit de EFSI-garantie en alle gerelateerde toekomstige financiële verrichtingen;

    in de context van de COVID-19-crisis opnieuw na te gaan of de bestaande mechanismen voor het beperken van de blootstelling van de Uniebegroting aan risico’s toereikend en passend zijn en de beoogde voorzieningspercentages te herzien van de garantiefondsen die de uit de Uniebegroting verstrekte garanties dekken;

    jaarlijkse verslagen op te stellen over de mogelijke invloed van de aanhoudende lage, ultralage en negatieve rentetarieven op de begroting van de Unie;

    81.

    verzoekt de Raad samen met het Europees Parlement:

    een oproep te doen aan de EIB de Rekenkamer elk jaar in staat te stellen controles uit te voeren inzake de regelmatigheid en de doelmatigheidsaspecten van haar financieringsactiviteit, die niet onder een specifiek Uniemandaat valt; dit kan tegelijk met de verlenging van de tripartiete overeenkomst worden gewaarborgd;

    Prestaties van de Uniebegroting

    82.

    is ingenomen met het eerste afzonderlijke en volledige verslag van de Rekenkamer betreffende de prestaties van de Uniebegroting — Stand van zaken eind 2019, en moedigt de Rekenkamer aan dit verslag in de komende jaren te blijven opstellen en door te ontwikkelen; herhaalt zijn standpunt dat een sterkere nadruk op prestaties nodig is zonder de huidige niveaus van controle op naleving en conformiteit te verlagen; benadrukt dat prestatiebevindingen niet tot generalisaties mogen leiden, maar veeleer tot landenspecifieke aanbevelingen; merkt op dat adequate risicoanalyses en aanbevelingen voor maatregelen aan beleidsmakers van de Unie een belangrijke basis voor politieke besluitvorming zijn; is van mening dat de indicatoren het succes van bepaalde activiteiten op een beschrijvende en objectieve manier moeten evalueren zonder beleidsvoorkeuren uit te drukken; roept de Rekenkamer op zich bij de prestatiebeoordelingen te richten op het creëren van Europese meerwaarde en een doeltreffend gebruik van belastinggeld van de Unie;

    83.

    beklemtoont dat het doel van de informatie over prestaties is aan te geven in hoeverre de doelstellingen van het beleid en de programma’s van de Unie doelmatig en doeltreffend worden verwezenlijkt; stelt voor, indien er verbeteringen nodig zijn, de informatie over prestaties te gebruiken om het proces voor het ontwerpen van de noodzakelijke corrigerende maatregelen te onderbouwen, en de uitvoering van die maatregelen continu te monitoren; onderstreept dat de prestaties van Uniemiddelen en -beleid zeer moeilijk te meten zijn en om verschillende definities en specifieke indicatoren voor de diverse uitgavengebieden en middelen vragen; is van mening dat kernprestatie-indicatoren de resultaten van programma’s uitvoerig moeten meten aan de hand van een analytische methode, zonder beleidsvoorkeuren aan te geven; is het eens met de bevindingen van de Rekenkamer dat algemene indicatoren verder verbeterd moeten worden en dat een beter evenwicht moet worden gevonden tussen input- en outputindicatoren en resultaat- en impactindicatoren; verzoekt de Commissie de prestatieverslaglegging te stroomlijnen door het aantal doelstellingen en indicatoren te beperken tot een kleinere reeks relevante en passende resultaat- en impactindicatoren die het meest geschikt zijn om de resultaten te meten wat betreft efficiëntie, besparingen en doeltreffendheid en Europese meerwaarde van uitgaven van de Unie;

    84.

    onderstreept dat de Rekenkamer van oordeel is dat de Commissie over toereikende procedures beschikt voor de productie van haar jaarlijks beheers- en prestatieverslag en het prestatieoverzicht van de programma’s; is het met de Rekenkamer eens dat de Commissie verslag moet blijven uitbrengen over de programmaprestaties na het einde van de desbetreffende MFK-periode, ten minste zolang aanzienlijke betalingen in verband met een bepaalde MFK-periode worden gedaan;

    85.

    is ingenomen met de opmerking van de Rekenkamer dat de Commissie is begonnen met systemische prestatiebeoordelingen en -analyses met conclusies over de verwezenlijking van de doelstellingen van de programma’s; stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer dit beschouwt als een significante positieve stap naar duidelijkere, meer transparante en alomvattende jaarlijkse verslaglegging over programmaprestaties;

    86.

    moedigt de Commissie aan de betrouwbaarheid en toegankelijkheid van de prestatie-informatie te blijven verbeteren als essentieel instrument om het succes van programma’s te beoordelen; benadrukt dat in dit verband ook de van de Raad voor regelgevingstoetsing geleerde lessen moeten worden verspreid, met name wat betreft ontwerp en methodologie;

    87.

    maakt zich zorgen over de evaluatie van de Rekenkamer dat de monitoringgegevens van de lidstaten, waarop het jaarlijks beheers- en prestatieverslag van de Commissie en de programmaverklaringen zijn gebaseerd, niet geheel betrouwbaar zijn;

    88.

    is het volmondig eens met de aanbeveling dat de Commissie betere uitleg moet geven over de vaststelling van de streefdoelen en de ondersteunende gegevens; is van mening dat de streefdoelen specifiek en ambitieus maar realistisch en tegelijkertijd meetbaar moeten zijn op basis van betrouwbare gegevens; benadrukt voorts dat resultaat- en impactindicatoren geschikter zijn voor prestatiemetingen en een bredere effectbeoordeling mogelijk maken dan input- en outputindicatoren;

    89.

    is ingenomen dat de Commissie de indicatorgegevens alsook de uitgangswaarden, mijlpalen en streefdoelen van indicatoren documenteert die de vorderingen meten bij het behalen van algemene en specifieke doelstellingen van de programma’s in de jaarlijkse programmaverklaringen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de uitgangswaarden, mijlpalen en streefdoelen van indicatoren die zonder Uniefinanciering niet verwezenlijkt hadden kunnen worden en die Europese meerwaarde bieden, gericht zijn op het behalen ervan;

    90.

    verzoekt de Commissie om de doeltreffendheid en zuinigheid (kosteneffectiviteit) van de programma’s nader te analyseren in haar prestatieverslagen zodra er informatie beschikbaar komt, en om in die verslagen systematischer stil te staan bij de aanzienlijke externe factoren die van invloed zijn op de programmaprestaties; verzoekt de Commissie om per prestatie-indicator waarvan verslag wordt uitgebracht, duidelijk te beoordelen of de verwezenlijking van de streefdoelen daarvan op schema ligt, en om duidelijke en evenwichtige prestatiebeoordelingen te verrichten die alle programmadoelstellingen voldoende gedetailleerd bestrijken; dringt er bij de Commissie op aan deze maatregelen te nemen voor de volgende kwijting in 2020 vanwege alle programma’s die in de context van de COVID-19-crisis zijn goedgekeurd;

    91.

    onderstreept dat goed financieel beheer volgens het Financieel Reglement neerkomt op doeltreffendheid, efficiëntie en zuinigheid, en dat de Commissie en de lidstaten aandacht moeten besteden aan al deze drie elementen; merkt voorts op dat in de internationale richtsnoeren betreffende doelmatigheidscontrole nu ook elementen zijn opgenomen zoals gelijkheid, milieu en ethiek, en verzoekt de Commissie haar beoordelingen te verruimen door zich ook over deze gebieden te buigen;

    92.

    merkt op dat de Rekenkamer heeft beoordeeld of programma’s op alle belangrijke terreinen van de Uniebegroting “op koers” lagen om hun doelstellingen te behalen:

    93.

    Concurrentievermogen: is ingenomen dat er voor het EU-onderzoeksprogramma Horizon 2020 geen aanwijzingen zijn dat de prestaties in gevaar zijn, en dat voorbeelden van succesvolle projecten zeer talrijk zijn; is ingenomen dat het programma volgens de Rekenkamer Europese meerwaarde biedt door zijn unieke en pan-Europese karakter;

    94.

    Cohesie: betreurt dat hoewel de Commissie en de lidstaten de oorspronkelijke streefdoelen voor 2014-2020 al hadden herzien, slechts net iets meer dan een derde van de indicatoren voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds tijdig vooruitgang laten zien; wijst erop dat vóór de uitbraak van de COVID-19-crisis de meeste streefdoelen op het gebied van werkgelegenheid en onderwijs waarschijnlijk tegen 2020 behaald zouden zijn, maar dat vooruitgang op het gebied van O&O, armoede en sociale inclusie achterbleef; betreurt het dat op dit beleidsterrein de eigen prestatiegegevens van de Commissie aanduiden dat de programma’s de oorspronkelijke verwachtingen niet waarmaken;

    95.

    Natuurlijke hulpbronnen: betreurt het dat een belangrijke tekortkoming is dat de prestatie-indicatoren voor de perioden 2014-2020 niet gebaseerd zijn op een gedetailleerde interventielogica voor het verstrekken van financiële GLB-steun; wijst erop dat bijvoorbeeld rechtstreekse betalingen aan landbouwers de schommelingen van het landbouwinkomen hebben verminderd, maar er niet op gericht zijn landbouwers te helpen een redelijke levensstandaard te bereiken; betreurt het dat de GLB-maatregelen onvoldoende impact blijken te hebben bij de aanpak van de klimaatverandering;

    96.

    Veiligheid en burgerschap: merkt op dat in de verslagen van de Commissie niet wordt vermeld of het Fonds voor asiel, migratie en integratie goede vooruitgang boekt bij het behalen van zijn doelstelling, maar dat de beschikbare informatie op de relevantie en Europese meerwaarde ervan duidt; merkt op dat wat integratie en legale migratie betreft indicatoren de verwezenlijkingen ervan positief beoordelen, ook omdat langetermijneffecten (zoals verschillen tussen arbeidsperspectieven van migranten en EU-onderdanen) nog niet kunnen worden beoordeeld;

    97.

    Europa als wereldspeler: merkt op dat de Commissie onvoldoende informatie verstrekt voor een robuuste prestatiebeoordeling van twee financieringsinstrumenten, d.w.z. het ene voor samenwerking met ontwikkelingslanden en het andere voor betrekkingen met de zuidelijke en oostelijke buurlanden van de EU; is ingenomen met het feit dat de indicatoren niettemin wijzen op een positieve tendens op het gebied van armoedebestrijding, onderwijs, gendergelijkheid en menselijke ontwikkeling, en spreekt zijn bezorgdheid over de verslechterende tendens wat betreft de consolidatie van democratie, rechtsstaat en politieke stabiliteit;

    Jaarlijks beheers- en prestatieverslag

    98.

    merkt op dat de uitvoering van vastleggingskredieten in 2019 volgens de Commissie uitkwam op in totaal 161 miljard EUR, waarbij 81 miljard EUR werd toegewezen aan rubriek 1, verdeeld over rubriek 1a “Concurrentievermogen voor groei en banen” (14 % van de totale begroting) en rubriek 1b “Economische, sociale en territoriale cohesie” (35 % van de totale begroting), 59 miljard EUR aan rubriek 2 “Duurzame groei: natuurlijke hulpbronnen” (37 % van de totale begroting), 4 miljard EUR aan rubriek 3 “Veiligheid en burgerschap”, 12 miljard EUR aan rubriek 4 “Europa als wereldspeler”, en 6 miljard EUR aan rubriek 5, de “administratieve uitgaven” van de Commissie;

    99.

    merkt op dat de Commissie in haar jaarlijks beheers- en prestatieverslag 2019 melding maakte van een risico bij betaling van 2,1 %, dat binnen het bereik van het geraamde foutenpercentage van de Rekenkamer ligt; merkt op dat voor de drie belangrijkste uitgavengebieden (MFK-rubriek 1a “Concurrentievermogen”; 1b: “Economische, sociale en territoriale cohesie” en rubriek 2: “Natuurlijke hulpbronnen”) de eigen ramingen van het foutenpercentage van de Commissie binnen de bandbreedte van de Rekenkamer liggen;

    100.

    merkt op dat de uitgaven uit de Uniebegroting in 2019 147 miljard EUR bedroegen, verdeeld over meer dan 240 000 betalingen; wijst erop dat 71 % van de begroting in gedeeld beheer werd uitgevoerd en dat het resterende deel ofwel direct werd uitgegeven door de Commissie (22 %) ofwel indirect werd uitgegeven in samenwerking met de entiteiten die met de uitvoering zijn belast (7 %);

    101.

    neemt nota van de schatting van de Commissie dat de klimaatgerelateerde uitgaven in 201935 miljard EUR bedroegen, ofwel 21 % van de Uniebegroting, en dat de Uniebegroting in de periode 2014-2020 211 miljard EUR, ofwel 19,8 % van de totale uitgaven, zal hebben bijgedragen aan de klimaatdoelstellingen, iets onder de oorspronkelijke doelstelling van 20 % vanwege de lagere bijdragen tijdens de eerste jaren van de periode; verzoekt de Commissie zich in te spannen om klimaatgerelateerde uitgaven voor de periode 2014-2020 een impuls te geven met het oog op veel ambitieuzere streefdoelen voor de periode 2021-2028;

    102.

    merkt op dat 11 van de 50 directeuren-generaal van de Commissie in hun jaarlijkse activiteitenverslagen over 2019 een betrouwbaarheidsverklaring met in totaal 18 punten van voorbehoud hebben afgegeven (tegenover 40 punten van voorbehoud door 20 diensten in 2018); merkt op dat de Commissie op 17 punten van voorbehoud een nieuwe “de-minimisregel” toepaste, en dat zij deze punten van voorbehoud niet langer als betekenisvol beschouwde;

    103.

    merkt op dat de bevestigde corrigerende maatregelen in 2019 volgens de Commissie 1,5 miljard EUR bedroegen (25 % hoger dan in 2018); wijst op het feit dat sommige lidstaten te maken hebben gehad met veel grotere correctiebedragen dan andere; verzoekt de Commissie haar controlesteekproef aan te passen om deze landen frequenter in de regelmatige controles op te nemen;

    104.

    stelt vast dat voor 2019 het algemene risicobedrag bij afsluiting door de Commissie wordt geschat op 0,7 % van de relevante uitgaven, tegenover 0,8 % in 2018; merkt op dat het door de Commissie geschatte algemene risicobedrag bij betaling hoger was dan in eerdere jaren en voor 2019 2,1 % bedroeg (vergeleken met 1,7 % in 2018) vanwege het hogere risico bij betaling voor cohesie-uitgaven, maar dat de Commissie, aangezien de geschatte toekomstige correcties ook hoger waren (1,4 %, vergeleken met 0,9 % in 2018), uitkwam op een stabiel risico bij afsluiting en gelet op het geschatte risico bij afsluiting van minder dan 2 %, van mening was dat de doeltreffende bescherming van de Uniebegroting gewaarborgd was met behulp van de meerjarige controlesystemen van de Commissie; merkt voorts op dat de uitgaven met een risico bij betaling boven de materiële drempel volgens de schatting van de Commissie zeer hoog waren (67 miljard EUR);

    105.

    stelt vast dat de Commissie van oordeel was dat haar meerjarige controlesystemen een doeltreffende bescherming van de Uniebegroting waarborgden; merkt op dat de Commissie haar portefeuille voor 2019 onderverdeelt in lagen met een lager risico en lagen met een hoger risico, waarbij ze gebruikmaakt van criteria die ook door de Rekenkamer worden erkend en betrekking hebben op de aard van de financiering, met name het verschil tussen vrij complexe op vergoedingen gebaseerde regelingen (uitgaven met een hoger risico met een risico bij betaling van meer dan 2 %) en minder foutgevoelige op rechten gebaseerde betalingen (uitgaven met een lager risico met een risico bij betaling van minder dan 2 %); wijst er voorts op dat de Commissie schat dat de uitgaven met een hoger risico op 67 miljard EUR (46 %) liggen, waarvoor een kleiner deel van de begroting wordt aangewend dan voor de uitgaven met een lager risico, die op 80 miljard EUR (54 %) liggen; dringt er bij de Commissie op aan een ambitieus actieplan vast te stellen met maatregelen om deze risico’s aanzienlijk te verlagen;

    106.

    vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat het jaarlijks beheers- en prestatieverslag volledig betrouwbaar is en niet uitgaat van prognoses;

    107.

    betreurt het met name dat de Rekenkamer opnieuw punten van zorg moest melden over de betrouwbaarheid van het jaarlijks beheers- en prestatieverslag op het gebied van cohesie, vanwege tekortkomingen in de werkzaamheden van de auditautoriteiten en de problemen die werden vastgesteld ten aanzien van de restfoutenpercentages gemeld in de jaarlijkse activiteitenverslagen van DG EMPL en DG REGIO;

    108.

    is het niet eens met de evaluatie van de Commissie van haar methode voor het berekenen van het foutenpercentage; wijst erop dat, ondanks zijn erkenning dat de door de Commissie in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag gebruikte risicobedragen bij betalingen het dichtst bij de raming van het foutenpercentage van de Rekenkamer liggen, belangrijke elementen ervoor zorgen dat het foutenpercentage van de Rekenkamer en dat van de Commissie enorm verschillen; verzoekt de Commissie daarom nogmaals haar methode snel af te stemmen op die van de Rekenkamer en de begrotingsautoriteit te voorzien van slechts één foutenpercentage dat overeenkomt met het risicobedrag bij betaling (foutenpercentage bij betaling); verzoekt de Commissie de raming van de toekomstige correcties afzonderlijk bekend te maken (restfoutenpercentage); dringt er bij de Commissie op aan bij alle DG’s een consistente terminologie te hanteren ten aanzien van de verslaglegging van deze twee ramingen;

    109.

    verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te nemen om van de lidstaten betrouwbare gegevens te krijgen over het foutenpercentage bij betaling; vraagt de Commissie om tijdig de nodige aanpassingen te maken in het geval er tekortkomingen worden ontdekt in de controles van de lidstaten;

    110.

    stelt bezorgd vast dat de Rekenkamer met betrekking tot de schatting van de Commissie inzake het risico bij betaling heeft gewezen op een aantal in de onderstaande tekst genoemde problemen voor specifieke MFK-rubrieken en dringt er bij de Commissie op aan met concrete acties op deze bevindingen te reageren:

    “Concurrentievermogen”: de controles achteraf hadden doorgaans geen betrekking op betalingen of verrekeningen die zijn uitgevoerd in het jaar waarop de betrouwbaarheidsverklaring betrekking heeft en bleken niet altijd betrouwbaar te zijn;

    “Natuurlijke hulpbronnen”: met de controle door de lidstaten die tot uitdrukking kwam in de controlestatistieken werden niet alle fouten opgespoord en aanpassingen door de Commissie waren noodzakelijk; de aanpassingen door de Commissie waren doorgaans gebaseerd op vaste percentages en de betrouwbaarheid van de resultaten van de werkzaamheden van de certificerende instanties kende enkele beperkingen;

    “Cohesie”: de controles door de controle-autoriteiten bleken niet altijd betrouwbaar te zijn;

    “Europa als wereldspeler”: er was sprake van een ontoereikend aantal controles ter plaatse in landen waar projecten worden uitgevoerd, onvoldoende dekking van relevante aspecten van aanbestedingsprocedures, veel ruimte bij het ramen van de impact van individuele fouten, en een gebrek aan eigen gegevensgerichte toetsing van verrichtingen die al zijn gecontroleerd door anderen; spoort de Rekenkamer aan haar onafhankelijkheid te versterken en het aantal steekproefsgewijze controles uit te breiden met een risicogebaseerde benadering, zodat in haar verslagen over foutenpercentages meer rekening wordt gehouden met gebieden waar de problemen zich naar alle waarschijnlijkheid als eerste manifesteren;

    111.

    neemt kennis van de conclusie van de Rekenkamer dat de prestatieverslaglegging van de Commissie evenwichtiger wordt en dat het jaarlijks beheers- en prestatieverslag en de programmaverklaringen een aanvulling vormen op de verslaglegging over verwezenlijkingen van de programma’s inclusief informatie over achterstandsgebieden en aanhoudende uitdagingen voor de programma’s;

    112.

    spoort de Commissie en de Rekenkamer aan het kwijtingsproces te versnellen naar n+1;

    113.

    roept de Commissie op in de toegewezen middelen een beter genderevenwicht en een genderbewuste benadering van begroten te blijven bevorderen;

    Ontvangsten

    114.

    merkt op dat de totale ontvangsten in 2019 uitkwamen op 163,9 miljard EUR;

    115.

    herinnert eraan dat de meeste ontvangsten (88 %) afkomstig zijn uit de drie categorieën eigen middelen:

    de eigen middelen bni (bruto nationaal inkomen) zijn goed voor 64 % van de ontvangsten van de Unie en worden gebruikt om de Uniebegroting in evenwicht te brengen nadat de ontvangsten uit alle overige bronnen zijn berekend (elke lidstaat draagt evenredig bij op basis van zijn bni);

    de traditionele eigen middelen (TEM) zijn goed voor 13 % van de ontvangsten van de Unie; deze omvatten douanerechten op de invoer die worden geïnd door de lidstaten; 80 % van het totaalbedrag wordt gestort in de Uniebegroting; de resterende 20 % wordt door de lidstaten ingehouden ter dekking van inningskosten;

    de eigen middelen btw (belasting over de toegevoegde waarde) zijn goed voor 11 % van de ontvangsten van de Unie; bijdragen in het kader van deze eigen middelen worden berekend door de toepassing van een uniform percentage op geharmoniseerde btw-grondslagen van de lidstaten;

    116.

    juicht het toe dat de vóór en in de loop van 2019 aangevangen werkzaamheden van de Commissie op het gebied van de financiële programmering en begroting van de Unie hebben geresulteerd in de invoering van een wettelijk bindend tijdschema van nieuwe Uniebrede inkomstenstromen, oftewel “eigen middelen” bedoeld om gemeenschappelijke Europese leningen terug te betalen; herinnert eraan dat bijdragen op basis van het bruto nationaal inkomen (bni) in de Uniebegroting domineren; benadrukt dat nieuwe eigen middelen ontstaan uit een vermindering van het aandeel nationale op bni gebaseerde bijdragen in de financiering van de jaarlijkse Uniebegroting en daarom niet bijdragen aan een algemene verhoging van de Uniebegroting; dringt er bij de Commissie op aan te komen met een diversificatie van haar inkomstenbronnen om ervoor te zorgen dat de Unie echt onafhankelijk wordt ten opzichte van de bijdragen van de lidstaten terwijl de begroting voor Unieprogramma’s significant wordt verhoogd;

    117.

    merkt op dat de ontvangsten ook bedragen uit andere bronnen omvatten; deze bronnen bestaan hoofdzakelijk uit bijdragen en terugbetalingen in het kader van Unieovereenkomsten en -programma’s (8 % van de Unieontvangsten), zoals de ontvangsten met betrekking tot de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het Elfpo, en de deelname van niet-Unielanden aan onderzoeksprogramma’s;

    118.

    is ingenomen met het besluit van de Rekenkamer om, binnen het onderzoek van interne controlesystemen, de genomen Uniemaatregelen te beoordelen ter vermindering van de douanekloof, die van invloed kunnen zijn op de door de lidstaten vastgestelde bedragen van douanerechten en het risico kunnen afzwakken dat TEM niet volledig zijn;

    119.

    is bezorgd over de gebreken die de Rekenkamer heeft vastgesteld bij de inning van TEM door de lidstaten met name wat betreft het beheer van vastgestelde rechten die nog niet door de nationale autoriteiten zijn geïnd; merkt op dat de Rekenkamer in de bezochte lidstaten met name vertragingen heeft vastgesteld bij het meedelen van douaneschulden, laattijdige dwanginvordering van dergelijke schulden en ontoereikende documentatie ter bevestiging van de juistheid van de in de rekeningen geboekte rechten;

    120.

    neemt nota van de tekortkomingen in het beheer door de lidstaten van nog niet geïnde rechten, zoals gemeld in 15 van de 27 TEM-inspectieverslagen die de Commissie in 2019 uitbracht; is van mening dat de bevindingen in 10 van deze 15 verslagen die werden ingedeeld als bevindingen van systematische aard, ter beschikking moeten worden gesteld aan de leden van de relevante commissies van het Parlement;

    121.

    merkt op dat de TEM-inspecties van de Commissie en de werkzaamheden van de Rekenkamer met betrekking tot de controles van de lidstaten om de douanekloof te verkleinen, twee belangrijke gebreken aan het licht brachten; wijst op het aanzienlijke verlies van ontvangsten van de Unie en dringt er bij de Commissie en de Raad op aan deze kwesties dringend aan te pakken:

    het gebrek aan Uniebrede harmonisatie van de uitvoering van douanecontroles om het risico van ondergewaardeerde invoer in de gehele douane-unie te beperken;

    het onvermogen van de lidstaten de marktdeelnemers met het hoogste risico op Unieniveau vast te stellen voor audits na vrijgave;

    122.

    merkt bezorgd op dat de Rekenkamer in haar onderzoek van interne controlesystemen bij zowel de Commissie als in de lidstaten tekortkomingen in individuele categorieën van eigen middelen heeft vastgesteld; betreurt het dat naar het oordeel van de Commissie 24 van de 28 lidstaten gedeeltelijk bevredigende of onbevredigende controlestrategieën hadden voor het aanpakken van de risico’s op onderwaardering, waardoor de Rekenkamer belangrijke zwakke punten vaststelde in de controles van de lidstaten om de douanekloof te verminderen;

    123.

    wijst met grote bezorgdheid op het feit dat de maatregelen voor het identificeren van de meest risicovolle importeurs en het selecteren van deze importeurs voor audits na vrijgave in de gehele douane-unie beperkt zijn doordat er nog steeds geen Uniebreed toegankelijke databank is met betrekking tot alle importen door marktdeelnemers;

    124.

    erkent echter dat de Commissie belangrijke stappen heeft gezet om de meest risicovolle marktdeelnemers op Unieniveau voor audits na vrijgave te helpen identificeren, met het markeren van verrichtingen die geacht werden een financieel risico te vormen volgens de criteria betreffende financiële risico’s en de actualisering van de Gids voor douanebedrijfscontroles;

    125.

    juicht het toe dat de Commissie nauw samenwerkt met de lidstaten aan oplossingen voor de identificatie van importeurs die actief zijn in andere lidstaten dan die waar zij hun hoofdkantoor hebben; roept de Commissie op verdere vooruitgang te boeken zodra een Uniebrede databank met betrekking tot alle importen volledig beschikbaar is;

    126.

    merkt op dat slechts 15 % van de punten van voorbehoud inzake btw waardoor de berekening van de btw-grondslag al minimaal tien jaar openstond en 34 % van de punten betreffende de TEM die meer dan vijf jaar na de inspectie door de Commissie bleven openstaan, lang hangende was;

    127.

    wijst erop dat vijf van de acht langdurig hangende punten van voorbehoud inzake btw, zoals vastgesteld door de Commissie en beoordeeld door de Rekenkamer, betrekking hadden op inbreukprocedures tegen lidstaten op grond van mogelijke niet-naleving van de btw-richtlijn;

    128.

    stelt met tevredenheid vast dat de Commissie haar risicobeoordeling voor de planning van de inspecties aan het verbeteren is en ernaar blijft streven langdurig openstaande punten snel af te sluiten, afhankelijk ook van de samenwerking van de lidstaten;

    129.

    merkt bezorgd op dat bij 54 van de 122 langdurig openstaande punten inzake TEM die door de Rekenkamer waren doorgelicht, de follow-up door de Commissie en de afsluiting van dergelijke punten buitensporig veel tijd in beslag bleken te nemen, hetgeen duidt op zwakke punten in de follow-up van in lidstaten vastgestelde TEM-tekortkomingen; dringt er bij de Commissie op aan een follow-upsysteem op te zetten waarbij de prioriteit uitgaat naar openstaande punten inzake TEM op volgorde van belangrijkheid (uit een oogpunt van financiële impact of systemisch belang in het geval van niet-financiële tekortkomingen) en verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit;

    130.

    herinnert eraan dat de Commissie binnen de meerjarige verificatiecyclus met betrekking tot het bni onderzoekt of de procedures die de lidstaten volgen voor het opstellen van hun nationale rekeningen in overeenstemming zijn met ESR 2010, en of de bni-gegevens vergelijkbaar, betrouwbaar en volledig zijn; neemt er nota van dat de afsluiting van de verificatiecyclus heeft geleid tot nieuwe, specifiekere punten van voorbehoud, bijvoorbeeld een voorbehoud dat het mogelijk maakt de bni-gegevens van alle lidstaten te herzien om een nauwkeurigere raming op te nemen van de activa op het gebied van onderzoek en ontwikkeling (O&O) van multinationale ondernemingen, een raming die wordt gecompliceerd door de globalisering en door het feit dat dergelijke activa gemakkelijk over de grenzen kunnen worden verplaatst; de Commissie zal samen met de lidstaten tot september 2022 doorgaan met beoordelen of de O&O-activa van multinationale ondernemingen naar behoren worden gewaardeerd in de nationale rekeningen van de lidstaten;

    131.

    maakt zich grote zorgen over het door DG BUDG voor 2019 gehandhaafde niet-kwantificeerbare voorbehoud, waarbij werd gesteld dat de fraude in verband met onderwaardering deels doorwerkte in andere lidstaten, met gevolgen voor de inning van TEM in een mate waarbij uiteindelijke kwantificering hangende is; merkt op dat de Commissie inspecties op onderwaardering in alle lidstaten heeft verricht en is nagegaan hoe de lidstaten zijn georganiseerd om kwesties van onderwaardering aan te pakken, met name betreffende textiel en schoeisel uit China; wijst erop dat de financiële verantwoordelijkheid van de lidstaten voor TEM-verliezen tijdens deze inspecties en in de bijbehorende verslagen uitdrukkelijk aan de orde is gesteld; merkt op dat de Commissie lidstaten zal volgen en financieel verantwoordelijk zal stellen voor potentiële geleden TEM-verliezen; is bezorgd over het feit dat voorlopige berekeningen erop wijzen dat de TEM-verliezen in 2019 zouden neerkomen op 1 % van de TEM in 2019 die een voorbehoud in het jaarlijks activiteitenverslag 2019 rechtvaardigen; vraagt de Commissie de kwijtingsautoriteit onverwijld in kennis te stellen van de bevindingen en gevolgen van haar inspecties en kwantificeringsberekeningen nadat deze zijn afgerond;

    132.

    merkt op dat het directoraat-generaal Begroting (DG BUDG) voor het vierde jaar op rij een voorbehoud heeft gemaakt inzake de waarde van de door het Verenigd Koninkrijk geïnde traditionele eigen middelen (TEM), omdat het land had nagelaten ontweken douanerechten op textiel- en schoeiselimport ter beschikking van de begroting van de Unie te stellen, waarbij de fraude in verband met onderwaardering doorwerkte in de lidstaten van de Unie, met verdere potentiële TEM-verliezen als gevolg;

    133.

    merkt op dat het VK volgens het jaarlijks activiteitenverslag 2019 van DG BUDG sinds 12 oktober 2017 is begonnen met het uitvoeren van de door de Commissie aanbevolen maatregelen, hetgeen in 2018 tot een aanzienlijke vermindering van TEM-verliezen leidde (foutenpercentage onder 1 %);

    134.

    betreurt het dat het VK nog steeds weigert de tijdens de periode 2011-2017 verloren gegane TEM-bedragen die neerkomen op 2679 miljard EUR (bruto) aan de Uniebegroting ter beschikking te stellen; merkt op dat de VK-autoriteiten de Commissie op 11 februari 2019 een formeel antwoord hebben gegeven; wijst erop dat de Commissie na bestudering van het antwoord van het VK de zaak op 7 maart 2019 heeft doorverwezen naar het HvJ-EU; merkt op dat het VK zijn verweer op 24 juni 2019 heeft ingediend, gevolgd door het antwoord van de Commissie op 29 augustus 2019 en een dupliek van het VK op 20 december 2019; maakt uit de schriftelijke antwoorden van de Commissie voor de hoorzitting in de Commissie begrotingscontrole op 11 januari 2021 op dat de mondelinge hoorzitting op 8 december 2020 plaatsvond en dat de Commissie, hoewel het Hof volledig vrij kan beslissen over de datum van het eindarrest, geen uitspraak vóór de zomer van 2021 verwacht; stelt met tevredenheid vast dat de terugtrekking van het VK uit de Unie geen nadelige gevolgen heeft voor de inning van de gevraagde bedragen, aangezien ze betrekking hebben op importen vóór het einde van de overgangsperiode;

    135.

    merkt op dat de bni-ontvangsten in 2019 volgens de Commissie 3,0 miljard EUR hoger uitvielen wegens aanpassingen van bedragen uit het verleden (hoofdzakelijk voor 2012-2017) als gevolg van de bijwerking van de bni-grondslagen aan de hand van de werkelijke gegevens;

    Aanbevelingen

    136.

    verzoekt de Commissie:

    de lidstaten regelmatige ondersteuning te bieden bij het selecteren van de meest risicovolle importeurs voor audits na vrijgave door het volgende te doen:

    a.

    relevante invoergegevens op Unieniveau verzamelen en analyseren, en de resultaten van haar analyse met de lidstaten delen;

    b.

    zodra Surveillance III operationeel wordt, richtsnoeren verstrekken over de wijze waarop de data-analyse binnen dit nieuwe systeem kan worden uitgevoerd;

    haar procedures te herzien door:

    a.

    invoering van een systeem voor de monitoring van de openstaande punten inzake de TEM op basis van kwantitatieve en kwalitatieve criteria die de in de lidstaten ontdekte tekortkomingen in volgorde van prioriteit vaststellen;

    b.

    vaststelling van termijnen voor de lidstaten om dergelijke tekortkomingen aan te pakken, en voor follow-upmaatregelen, met inbegrip van de berekening van de achterstandsrente en de invordering van bedragen die ter beschikking moeten worden gesteld van de Uniebegroting;

    c.

    een vereenvoudiging van de procedure, met inbegrip van de documentatie die vereist is om toegang te krijgen tot financiering, zonder afbreuk te doen aan de beginselen van controle en toezicht;

    Concurrentievermogen voor groei en banen

    137.

    merkt op dat de betalingen voor subrubriek 1a “Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid” 21,7 miljard EUR bedroegen en via de volgende programma’s en beleidsmaatregelen werden verstrekt:

    “Onderzoek”, tot 55,2 % van de begroting van de subrubriek oftewel 11,9 miljard EUR;

    “Onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport”, tot 13,2 % van de begroting van de subrubriek oftewel 2,8 miljard EUR;

    “Vervoer en energie”, tot 11,3 % van de begroting van de subrubriek oftewel 2,5 miljard EUR;

    “Ruimtevaart”, tot 7,6 % van de begroting van de subrubriek oftewel 1,7 miljard EUR;

    “Andere acties en programma’s”, tot 12,7 % van de begroting van de subrubriek oftewel 2,8 miljard EUR;

    138.

    merkt op dat de voornaamste programma’s van de Commissie Horizon 2020 en het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7) (5) (onderzoek en innovatie), Erasmus+ (onderwijs, opleiding, jongeren en sport), Galileo, Egnos, ITER en CEF (grote infrastructuurprojecten) en EFSI (garantiefonds) zijn;

    139.

    neemt nota van het feit dat de meeste uitgaven voor deze programma’s rechtstreeks worden beheerd door de Commissie, onder meer via de uitvoerende agentschappen, en worden verricht in de vorm van subsidies aan particuliere of publieke begunstigden die deelnemen aan projecten; neemt er nota van dat de Erasmus+-uitgaven voornamelijk door nationale agentschappen worden beheerd namens de Commissie (ongeveer 80 % van de subsidies);

    140.

    wijst erop dat de prestaties van onderzoeks- en innovatiebeleid moeilijk te beoordelen zijn, omdat er een aanzienlijke tijdspanne zit tussen de financiering van projecten en concrete resultaten en effecten; merkt voorts op dat de verslaglegging op dit gebied voornamelijk is gericht op positieve verwezenlijkingen in plaats van op een kritische beoordeling van resultaten en effecten, waardoor misschien geen realistisch beeld van de prestaties in het algemeen wordt verstrekt; wijst erop dat onderzoek als een discipline risico’s ten aanzien van de resultaten meebrengt en dat een succesvolle uitkomst niet altijd kan worden gegarandeerd;

    141.

    is bezorgd over het feit dat een hoog percentage (in sommige lidstaten tot wel 25 %) van middelen uit de operationele programma’s die bedoeld zijn om kmo’s op het gebied van ondernemerschap en innovatie te ondersteunen in plaats daarvan aan grote bedrijven wordt uitgekeerd; vraagt de Commissie sterkere controlemechanismen te ontwikkelen wat betreft de verklaringen van aanvragers van Uniefinanciering, aangezien de Hoge Rekenkamer vaststelde dat de autoriteiten in de periode 2014-2020 zich uitsluitend baseerden op wettelijke eigen verklaringen over eigendom, omvang en schuldenlast van de ondernemingen;

    142.

    merkt op dat in 2019 4 973 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 2 725 miljoen EUR aan betalingskredieten beschikbaar was voor mobiliteits- en vervoersbeleid, waarvan 4 422 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 2 058 miljoen EUR aan betalingskredieten die waren goedgekeurd voor het Europees vervoersbeleid (06 02) en Horizon 2020 — Onderzoek en innovatie op het gebied van vervoer (06 03), werden beheerd door het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken (INEA);

    143.

    spreekt nogmaals zijn steun uit voor de toevoeging van een pijler van militaire mobiliteit aan het TEN-T-beleid ter vergroting van onze capaciteit om te reageren op noodsituaties, met de goedkeuring van het actieplan in maart 2018; betreurt het dat het voorstel van de Commissie en het Parlement om in de CEF-begroting voor 2021-2027 een nieuw budget van 6,5 miljard EUR voor militaire mobiliteit op te nemen, drastisch is verlaagd;

    144.

    is ingenomen met de publicatie van de oproep van 2019 voor de CEF — Vervoer inzake meerjarige programma’s, met een begroting van 1,4 miljard EUR en focus op de voltooiing van de negen kernnetwerkcorridors uiterlijk in 2030;

    145.

    is ingenomen met de start in 2019 van het project “Greening the blue”, dat tot doel heeft emissies terug te dringen en efficiëntere aandrijfsystemen met een neerklapbare vleugelzeiloplossing te produceren; merkt op dat het werd gefinancierd door het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij;

    146.

    herinnert eraan dat in 2019 de totale beschikbare begroting aan vastleggingskredieten voor de programma’s en acties van de Unie in het kader van de beleidsportefeuille van het directoraat-generaal Onderwijs, jongerenzaken, sport en cultuur (DG EAC) ongeveer 5,66 miljard EUR bedroeg (20 % meer dan in 2018) en is van mening dat de resultaten van de beoordeling van het financieel beheer van DG EAC voor 2019 over het geheel genomen bevredigend zijn; merkt op dat voor 2019 het totale risico van DG EAC bij betaling 24,88 miljoen EUR van de totale uitgaven van 2 147,18 miljoen EUR bedraagt;

    147.

    erkent dat de uitvoering van het Erasmus+-programma in 2019 grotendeels succesvol was en dat de meeste resultaatindicatoren, zoals het aantal mobiliteitsplaatsingen, de respectieve doelstellingen van de Commissie voor dat jaar overtroffen; merkt op dat als gevolg van de vertraagde start, de lage benutting door de financiële instellingen en het gebrek aan bekendheid onder studenten, in 2019 slechts één enkele garantiefaciliteit voor studentenleningen kon worden voltooid en is ingenomen met het besluit om de faciliteit niet op te nemen in het vervolgprogramma Erasmus+ voor de periode na 31 december 2020; is ingenomen met de toename van de leerlingenmobiliteit met 20 % en dringt erop aan dat fysieke mobiliteit het belangrijkste element van het Erasmus+-programma blijft in plaats van virtuele mobiliteit; benadrukt hoe belangrijk het is beroepsonderwijs, beroepsopleidingen en werkplekleren te blijven ondersteunen als middel om de sociale inclusie te bevorderen;

    148.

    is bezorgd over gemelde gevallen waarin potentiële begunstigden van Uniefinanciering in het kader van het Erasmus+-programma verplicht zijn nationale regels te volgen die niet in overeenstemming zijn met de beginselen van de Unie; benadrukt dat de Commissie de situatie nauwlettend in het oog moet houden en indien nodig passende maatregelen moet nemen;

    149.

    wijst erop dat in 2019 tal van jongeren zich hebben aangesloten bij het Europees Solidariteitskorps en zijn ingezet, waaruit hun grote belangstelling blijkt om deel te nemen aan solidariteitsactiviteiten in heel Europa; is bezorgd over de discrepantie tussen het aantal aanvragen (191 000) en het aantal daadwerkelijke plaatsingen (34 500); betreurt het dat het aantal stages en banen waarvan in het kader van het programma van het Europees Solidariteitskorps gebruikgemaakt is zeer laag is geweest, met slechts 72 detacheringen tussen 2018 en 2020, wat neerkomt op minder dan 1 % van het totaal aantal detacheringen; benadrukt dat er een evenwichtiger tempo van de inzet moet worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat het Europees Solidariteitskorps daadwerkelijk een schat aan kansen voor jongeren kan bieden;

    150.

    verzoekt de Commissie en het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur de bureaucratische lasten te verminderen door de aanvraagprocedures te vereenvoudigen en aan de doelgroepen aan te passen, teneinde de toegankelijkheid van de programma’s onder hun beheer te verbeteren; benadrukt dat er betere synergieën en samenwerking met DG EAC nodig zijn om een gestroomlijnd aanvraag-, evaluatie- en beheerproces tot stand te brengen dat de kwaliteit en de verscheidenheid van de aanvragen zou verbeteren;

    Bevindingen van de Rekenkamer

    151.

    vindt het zorgwekkend dat 51 van de 130 onderzochte verrichtingen (39 %) fouten vertoonden;

    152.

    is zeer bezorgd over het door de Rekenkamer geschatte foutenpercentage van 4 % voor 2019 op basis van de 28 door haar geconstateerde fouten, hetgeen een aanzienlijke stijging is ten opzichte van 2018, toen het geschatte foutenpercentage 2 % bedroeg; herinnert eraan dat dit percentage in de buurt ligt van de percentages die de Rekenkamer vaststelde met betrekking tot 2015, 2016 en 2017;

    153.

    onderstreept dat de KP7- en Horizon 2020-uitgaven nog steeds een hoger risico hebben en de voornaamste bron van fouten zijn, en dat de Rekenkamer kwantificeerbare fouten vaststelde met betrekking tot niet-subsidiabele kosten in 24 van de 80 in de steekproef opgenomen verrichtingen op het gebied van onderzoek en innovatie (3 van de 10 in het kader van KP7 en 21 van de 70 in het kader van Horizon 2020, oftewel 78 % van het door de Rekenkamer geschatte foutenpercentage voor deze subrubriek in 2019);

    154.

    wijst met grote bezorgdheid op het feit dat 60 % van de fouten betrekking had op niet-subsidiabele directe personeelskosten; merkt op dat de berekening van de personeelskosten, ondanks de inspanningen om de regels voor de declaratie ervan uit hoofde van Horizon 2020 te vereenvoudigen, een belangrijke bron van fouten blijft in de kostendeclaraties; is het met de Rekenkamer eens dat de methode voor de berekening van personeelskosten in het kader van Horizon 2020 in sommige aspecten complexer is geworden en het risico op fouten heeft vergroot (bij 23 van de 24 verrichtingen met kwantificeerbare fouten werd de methode voor de berekening van personeelskosten onjuist toegepast);

    155.

    betreurt dat complexe toepassingsregels en langdurige procedures grote belemmeringen vormen voor met name kmo’s, startende ondernemingen en ondernemingen die voor de eerste keer een aanvraag indienen en die over onvoldoende middelen en ervaring met deze aanvraagprocedures beschikken;

    156.

    merkt op dat 16 % van de fouten betrekking had op onwettige en discriminerende selectie- en gunningscriteria en dat 15 % van de fouten betrekking had op niet-subsidiabele overige directe kosten (btw, reiskosten en uitrusting);

    157.

    neemt er nota van dat de Rekenkamer bij andere programma’s en activiteiten kwantificeerbare fouten ontdekte bij 4 van de 50 verrichtingen in de steekproef (de fouten betroffen projecten in het kader van de Erasmus+- en CEF-programma’s);

    158.

    merkt bezorgd op dat de Rekenkamer tekortkomingen heeft aangetroffen in de documentatie van de verrichte auditwerkzaamheden, de consistentie van de steekproef en de verslaglegging van de Commissie alsook in de kwaliteit van de auditprocedures in sommige gecontroleerde dossiers; wijst erop dat de Rekenkamer onder meer is gestuit op niet-subsidiabele bedragen die de controleurs niet hadden ontdekt vanwege onvoldoende toetsing in hun audit (met name ten aanzien van personeelskosten), verkeerde interpretatie van de regel van het dubbele plafond en fouten in de onderliggende berekening van personeelskosten die niet waren gevonden; steunt in dat verband de aanbevelingen van de Rekenkamer om de situatie te verbeteren;

    159.

    wijst op het feit dat 22 van de door de Rekenkamer gecontroleerde onderzoeksprojecten zijn uitgevoerd in andere valuta’s dan de euro, en dat in tien van deze projecten een wisselkoers werd toegepast die niet overeenkwam met die in de regels (de financiële gevolgen van deze fouten zijn op zich niet van materieel belang, maar de frequentie ervan toont aan dat er een gebrek aan kennis van de regels is); roept de Commissie op samen te werken met de lidstaten om meer aandacht aan deze kwestie te besteden;

    160.

    benadrukt dat, indien de Commissie alle beschikbare informatie naar behoren had gebruikt, het geschatte foutenpercentage voor deze subrubriek 1,1 procentpunt lager zou zijn geweest;

    161.

    merkt bezorgd op dat kmo’s foutgevoeliger zijn dan andere begunstigden, aangezien meer dan de helft van de vastgestelde kwantificeerbare fouten (17 van de 28) verband hield met financiering voor particuliere begunstigden, hoewel de betrokken verrichtingen goed waren voor slechts 42 (32 %) van de 130 verrichtingen in de steekproef (kmo’s hadden een aandeel van 12 % in de steekproef, maar vertegenwoordigden 21 % van de kwantificeerbare fouten); beklemtoont dat dit wijst op hun gebrek aan middelen en bekendheid met de complexe subsidiabiliteitsregels;

    162.

    merkt op dat vergoedingen van uitgaven voor onderzoek gebaseerd waren op ingediende declaraties van door de begunstigden gemaakte kosten; wijst erop dat deze kostendeclaraties vaak onder complexe regels vallen en tot fouten kunnen leiden, zoals kan worden vastgesteld in de door de Rekenkamer genoemde gevallen;

    163.

    meent daarom dat het verlagen van het foutenpercentage afhangt van een voortdurende vereenvoudiginginspanning; is ingenomen dat de Rekenkamer de inspanningen van de Commissie erkent om de administratieve en financiële eisen van Horizon 2020 te vereenvoudigen;

    164.

    erkent in dit opzicht dat de Commissie in de laatste uitvoeringsfasen van Horizon 2020 meer gebruikmaakt van vereenvoudigde kostenopties zoals forfaitaire financiering, haar communicatie met begunstigden versterkt en haar controlemechanismen voortdurend verbetert; is ingenomen dat het programma Horizon Europa hier nog een stap in verder zal gaan, voortbouwend op de in Horizon 2020 opgedane ervaring;

    165.

    neemt kennis van de invoering van een degelijk systeem van controle vooraf door de Commissie, dat gedetailleerde geautomatiseerde controlelijsten, schriftelijke richtsnoeren en permanente opleiding omvat teneinde administratieve rompslomp te verminderen zodat begunstigden zich kunnen richten op het behalen van hun doelen;

    166.

    betreurt het gebrek aan concrete gegevens over de toepassing van projecten waaraan excellentiekeurmerken door EFRO-programma’s zijn uitgereikt; merkt op dat de Commissie slechts over gedeeltelijke informatie beschikt op grond van vrijwillige verslaglegging door beheersautoriteiten en dat elk land vrij kan beslissen over zulke regelingen; verzoekt de Commissie in het kader van het nieuwe MFK samen te werken met de lidstaten, programma’s voor monitoring van systemen te verbeteren en dit soort informatie beter vast te leggen;

    167.

    neemt kennis van het oordeel van de Commissie dat de Connecting Europe Facility (CEF) een laag foutenrisico inhoudt; verzoekt de Commissie echter om samen met de Rekenkamer en OLAF nauwlettend toe te zien op de vervoersprojecten van de Unie om fraude te voorkomen, aangezien overheidsinvesteringen in infrastructuur bijzonder fraudegevoelig zijn; is van mening dat dit ook van essentieel belang is om de hoogste veiligheidsnormen voor gebruikers te waarborgen;

    168.

    herinnert eraan dat de Rekenkamer in Speciaal verslag nr. 5/2017 (“Jeugdwerkloosheid — heeft het EU-beleid een verschil gemaakt?”) heeft vastgesteld dat er weliswaar enige vooruitgang was geboekt met de uitvoering van de jongerengarantie en dat er enkele resultaten waren bereikt, maar dat de situatie achterbleef bij de verwachtingen die aanvankelijk bij de inwerkingstelling van de jongerengarantie waren gewekt;

    169.

    herinnert eraan dat de Rekenkamer in Speciaal verslag nr. 22/2018 (“Mobiliteit in het kader van Erasmus+”) heeft vastgesteld dat het onderdeel beroepsonderwijs en -opleiding in het Erasmus+-programma nog kan worden verbeterd, aangezien de opneming van beroepsonderwijs en -opleiding het programma dichter bij een meer divers publiek brengt;

    170.

    neemt kennis van Speciaal verslag nr. 14/2016 (“EU-beleidsinitiatieven en financiële steun voor de integratie van de Roma”), waarin wordt gesteld dat er het afgelopen decennium aanzienlijke vooruitgang is geboekt met de integratie van de Roma, maar dat er ter plaatse nog steeds problemen blijven bestaan; betreurt in dit verband dat de criteria voor “beste praktijken” die bijdragen tot een succesvolle integratie van de Roma niet altijd worden toegepast en dat de monitoring van de prestaties moeilijk is; herinnert eraan dat het gebrek aan deugdelijke en volledige gegevens over de Roma een probleem is voor op feiten gebaseerde beleidsvorming op het niveau van de Unie en op nationaal niveau; betreurt dat deze situatie mogelijk niet zal veranderen als er niet snel maatregelen worden genomen;

    Aanbevelingen

    171.

    verzoekt de Commissie:

    de regels en procedures verder te vereenvoudigen, praktische en pragmatische richtsnoeren te verstrekken, waaronder informatie en trainingssessies, met name aan nieuwe aanvragers, en haar bijstand aan kmo’s, startende ondernemingen en andere ondernemingen die voor de eerste keer een aanvraag indienen, te vergroten om te zorgen voor een gelijk speelveld tussen aanvragers met verschillende niveaus van ervaring en middelen;

    de voorlichtingscampagne over financieringsregels voor Horizon 2020 inzake de berekening en de declaratie van personeelskosten te verbeteren, met specifieke aandacht voor de belangrijkste soorten fouten gevolgd door gerichte controles van de naleving van de regels;

    alle Horizon 2020-begunstigden te herinneren aan de regels voor de berekening en declaratie van personeelskosten, met specifieke aandacht voor de belangrijkste soorten fouten;

    de regels inzake personeelskosten verder te vereenvoudigen binnen het volgende kaderprogramma voor onderzoek (Horizon Europa);

    voor Horizon 2020 gevolg te geven aan de opmerkingen die naar aanleiding van de beoordeling door de Rekenkamer van haar controles achteraf zijn gemaakt met betrekking tot de documentatie, de consistentie van de steekproef en de kwaliteit van de controleprocedures; en wat de derde ronde van uitbestede controles betreft passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de controleurs volledig op de hoogte zijn van de Horizon 2020-regels en de kwaliteit van hun werk te verifiëren;

    werk te maken van het acute probleem van geografisch onevenwicht (concentratie) van de meeste middelen uit Horizon 2020 die zijn toegekend aan begunstigden in enkele meest ontwikkelde lidstaten door de bron van het probleem in minder ontwikkelde landen aan te pakken, d.w.z. door ondersteuning van de samenwerking tussen onderzoek, industrie en universiteiten en de samenwerking van universiteiten met overheden op het gebied van publieke beleidsvorming, het opzetten van nieuwe universiteitsprogramma’s, academische onderscheidingen enz.;

    Prestatie: Horizon 2020

    172.

    wijst erop dat de programmaverklaring ten aanzien van specifieke doelstelling nr. 5 (“versterken van het industrieel leiderschap van Europa door middel van onderzoek, technologische ontwikkeling, demonstratie en innovatie met betrekking tot een aantal ontsluitende en industriële technologieën”) laat zien dat het programma niet op koers ligt om het streefdoel met betrekking tot octrooiaanvragen te halen en informatie verstrekt over de toegekende octrooien, hetgeen een betere maatstaf voor de prestaties is, maar daarbij geen streefdoelen of mijlpalen vermeldt;

    173.

    onderstreept dat in de programmaverklaring voor de indicator voor speciale doelstelling nr. 5 (“aandeel deelnemende bedrijven die innovaties op de markt of binnen het bedrijf introduceren”) geen mijlpalen of streefdoelen worden vermeld; merkt op dat die indicator daarom niet kan worden gebruikt om te beoordelen of het programma op koers ligt; verzoekt de Commissie de programmaverklaring te actualiseren om er specifieke en meetbare streefdoelen in op te nemen met het oog op beoordeling van efficiëntie en doeltreffendheid;

    174.

    merkt op dat de streefwaarde voor de specifieke doelstelling nr. 8 (“verbeteren van de gezondheid en het welzijn van iedereen gedurende het hele leven”) wordt genoemd in de rubriek voor 2020, maar dat het eigenlijk zo moet worden opgevat dat dat streefdoel wordt gehaald zodra de laatste uit hoofde van Horizon 2020 gefinancierde acties zijn afgerond, terwijl in de programmaverklaring staat dat de streefdoelen gelden voor de gehele pijler Maatschappelijke uitdagingen (specifieke doelstellingen nrs. 8-14) en niet voor elke afzonderlijke specifieke doelstelling, waardoor de vergelijking tussen het behaalde resultaat en de streefwaarde geen betekenis heeft;

    175.

    neemt kennis van de conclusies van de Rekenkamer over de prestaties van Horizon 2020, met name:

    de beschikbare informatie is te beperkt voor een volledige beoordeling van de prestaties van Horizon 2020 aan het eind van 2019; niettemin zijn er geen aanwijzingen dat de prestaties gevaar lopen en er zijn tal van voorbeelden van geslaagde projecten;

    anders dan voor doeltreffendheid, is de informatie over de relevantie, de samenhang en de Europese meerwaarde in aanzienlijke mate beschikbaar; er zijn sterke argumenten voor de relevantie van Horizon 2020, aangezien het programma de behoeften aanpakt die het wordt verondersteld aan te pakken;

    in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag wordt slechts in algemene zin ingegaan op de prestaties van rubriek 1a;

    176.

    betreurt het verschil in investeringen in onderzoek en innovatie in de lidstaten en betreurt dat dit betekent dat onderzoekers in verschillende mate profiteren van Horizon 2020 in de verschillende lidstaten; wijst erop dat dit samenhangt met de verschillen in nationale uitgaven op het gebied van onderzoek en ontwikkeling; spoort de lidstaten ertoe aan het beheer van hun nationale systemen op het gebied van onderzoek en innovatie te verbeteren en hun nationale onderzoeksorganisaties te stimuleren en te ondersteunen om deel te nemen aan internationale samenwerking; verzoekt de Commissie bij te dragen aan de verspreiding van excellentie door samenwerking tussen nationale onderzoeksorganisaties en vooraanstaande Europese onderzoeksorganisaties aan te moedigen, technische ondersteuning te bieden en aanvullende programma’s op te zetten die gericht zijn op het bevorderen van excellentie;

    177.

    verzoekt de Commissie:

    beter te communiceren met aanvragers en begunstigden (betere procedures en controles vaststellen voor de uitvoering van de helpdeskfuncties, en met name van RES, en meer bekendheid geven aan de instrumenten waarmee begunstigden melding kunnen maken van een inconsistente behandeling tijdens de aanvraagprocedure of tijdens de uitvoering van hun projecten; de resterende technische problemen in verband met het deelnemersportaal oplossen en het ontwerp, de navigatie en de zoekfunctie verbeteren);

    het testen van forfaitaire bedragen te intensiveren (de resultaten van de reeds in het kader van Horizon 2020 gelanceerde oproepen analyseren en hierover verslag uitbrengen zodra de eerste resultaten beschikbaar zijn; nieuwe proefinitiatieven op grotere schaal lanceren om de meest geschikte projecttypes te identificeren, mogelijke nadelen te beoordelen en passende oplossingen te ontwikkelen);

    een ruimer gebruik van evaluaties van voorstellen in twee stappen te verkennen (meer onderwerpen identificeren waarbij de toepassing van een evaluatie van voorstellen in twee stappen kan resulteren in een vermindering van de administratieve lasten voor aanvragers wier voorstellen worden afgewezen, en waarbij tegelijkertijd wordt gezorgd voor een zo kort mogelijke subsidietoekenningstermijn indien een snelle marktintroductie van cruciaal belang is);

    te evalueren of de projecten die met betrekking tot de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020 zijn opgezet door de Commissie en (mede-)gefinancierd uit de Uniebegroting, hebben voldaan aan de eisen in het relevante VN-verdrag (Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap), met bijzondere nadruk op de projecten van het programma Horizon 2020;

    ervoor te zorgen dat tijdens de ontwerp- en uitvoeringsfasen van projecten de extra gemaakte kosten van personen met een handicap volledig door de subsidies worden gedekt en te waarborgen dat passende monitoringregelingen zijn ingesteld en dat zij worden nageleefd;

    de salarisvoorwaarden voor deskundige beoordelaars te herzien (de dagvergoeding bijwerken en de tijd herbeoordelen die deskundigen nodig hebben om projectvoorstellen op betrouwbare wijze te beoordelen);

    de regels en richtsnoeren voor deelnemers te consolideren (waar mogelijk zorgen voor continuïteit in de regels voor deelname aan de verschillende kaderprogramma’s; de wijzigingen van de richtsnoeren tijdens de uitvoering van het kaderprogramma tot een minimum te beperken; de werkroosters te vereenvoudigen om onnodige verslaglegging van de inspanningen per werkpakket te voorkomen; de mogelijkheden voor een ruimere toepassing van de gebruikelijke kostenberekeningspraktijken te verkennen, met name wat betreft personeelskosten);

    de kwaliteit van uitbestede controles achteraf te verbeteren (haar kwaliteitsbeoordelingsmechanismen voor dergelijke controles verbeteren en die controles versnellen);

    de instrumenten, administratie en richtsnoeren voor kmo’s verder te vereenvoudigen (op zo’n manier dat zij minimale lasten voor kmo’s met zich meebrengen, in het bijzonder voor startende ondernemingen die niet over de middelen en het personeel beschikken om de complexiteit ervan aan te kunnen);

    Prestatie: het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI)

    178.

    herinnert eraan dat het EFSI als algemene doelstelling heeft om groeibevorderende investeringen in overeenstemming met de prioriteiten van de Unie te ondersteunen, en de specifieke doelstelling om het volume van de financierings- en investeringsverrichtingen van de EIB-groep op prioriteitsgebieden te verhogen;

    179.

    merkt op dat het EFSI volgens de Rekenkamer op koers ligt om zijn streefdoelen te behalen, en met name het belangrijkste streefdoel om 500 miljard EUR te investeren;

    180.

    is bezorgd over het feit dat de beschikbare prestatie-informatie, die weliswaar informatie biedt over de gemobiliseerde investeringen van goedgekeurde verrichtingen, het aantal goedgekeurde projecten, de multiplicatoreffecten en de dekking door de lidstaten, voor geen van de vijf indicatoren een follow-up geeft van het risiconiveau of de penetratie van de in de algemene doelstelling genoemde sleutelgebieden;

    181.

    merkt op dat de voortgang in de richting van de specifieke doelstelling als zodanig, te weten het verhogen van het volume van de EIB-financiering voor met name de risicovollere verrichtingen, niet door de indicatoren wordt gemeten;

    182.

    herinnert eraan dat het EFSI doeltreffend was in het werven van kapitaal om aanzienlijke aanvullende investeringen te ondersteunen, maar dat het de mate waarin het EFSI had geleid tot aanvullende investeringen in de reële economie soms had overschat (in de evaluatie van het EFSI en het speciale verslag van de Rekenkamer (6) wordt er ook op gewezen dat de totale financiering niet alleen aan het EFSI kan worden toegeschreven);

    183.

    betreurt het dat de Commissie het risico van “dood gewicht” van financiering niet naar behoren heeft beoordeeld in gevallen waarbij de vereiste investering uit andere bronnen gefinancierd had kunnen worden zonder EFSI-fondsen aan te wenden;

    184.

    merkt op dat in de gerapporteerde ramingen van de gemobiliseerde investeringen geen rekening wordt gehouden met het feit dat sommige EFSI-verrichtingen andere EIB-verrichtingen en financieringsinstrumenten van de Unie vervingen of het feit dat een deel van de EFSI-ondersteuning besteed werd aan projecten die hadden kunnen worden gefinancierd uit andere bronnen, zij het tegen andere voorwaarden;

    185.

    benadrukt dat het leeuwendeel van de EFSI-transacties volgens het EFSI-verslag 2019 van de EIB zogenaamde “speciale activiteiten” betreft, die per definitie een hoger risico inhouden dan normale EIB-verrichtingen (in 2019 werd voor 15 miljard EUR aan nieuwe speciale activiteiten toegekend, oftewel ongeveer 25 % van de totale EIB-kredietverlening dat jaar, terwijl dit vóór het EFSI minder dan 10 % was);

    186.

    onderstreept dat in de onafhankelijke evaluatie voor de Commissie werd opgemerkt dat er sinds de lancering van het EFSI een reeks nieuwe, risicovollere producten was geïntroduceerd, bijvoorbeeld eigenvermogens- en risicodelingsinstrumenten bij financiële intermediairs in het kader van het infrastructuur- en innovatievenster;

    187.

    merkt op dat de Commissie en de EIB de kans hebben laten lopen om de EFSI-fondsen aan te wenden voor het verder bevorderen van een verschuiving van investeringen in grootschalige infrastructuurprojecten naar investeringen in kleinere, moderne, duurzamere projecten, waarbij ze vooral probeerden gewoon de economische groei van de EU aan te zwengelen met weinig aandacht voor het toekomstige potentieel van deze investeringen; wijst op enkele goede voorbeelden van zulke investeringen in kleinschaligere projecten die de EIB buiten de Unie heeft ondersteund;

    188.

    neemt kennis van de evaluatie van de Rekenkamer dat het EFSI sommige Unieprogramma’s heeft versterkt, maar andere tijdelijk heeft overlapt;

    189.

    is bezorgd over de geografische spreiding (eind 2019 namen de Unie-15-lidstaten 80 % van de aangegane verrichtingen voor hun rekening, wat meer is dan hun economisch gewicht in de Unie gemeten naar bbp en bruto-investeringen in vaste activa, terwijl de Unie-13-lidstaten slechts 10 % ontvingen; het restant ging naar de categorie “Overige”, met name voor meerlandenprojecten);

    190.

    herinnert eraan dat de EIB duidelijke en toegankelijke informatie moet verstrekken over de economische, sociale en milieueffecten en de toegevoegde waarde van door het EFSI gefinancierde projecten; benadrukt dat de additionaliteitsbeoordeling van alle door het EFSI ondersteunde projecten naar behoren moet worden gedocumenteerd;

    191.

    dringt er bij de Commissie en de EIB op aan om:

    het gebruik van risicovollere EIB-producten in het kader van het EFSI te herzien (voor EFSI-verrichtingen met nationale stimuleringsbanken of -instellingen (NPBI’s) moet de EIB op zoek gaan naar mogelijkheden om het gebruik van een bredere waaier van achtergestelde schuld uit te breiden, wanneer dit naar behoren gerechtvaardigd is; dit zou helpen waarborgen dat EFSI-financiering een aanvulling is op de financiering die door de NPBI’s wordt verstrekt; de EIB moet ook het gebruik van passende risicodelingsproducten voor alle NPBI’s bevorderen, met name voor die welke momenteel zijn ondervertegenwoordigd bij de EFSI-verrichtingen); een studie te laten verrichten naar het risicoprofiel op middellange en lange termijn van risicovollere EIB-producten in het kader van het EFSI;

    complementariteit tussen de financieringsinstrumenten van de Unie en de begrotingsgaranties van de Unie aan te moedigen (de Commissie zou in het kader van het nieuwe MFK moeten voorstellen dat de financieringsinstrumenten van de Unie in overeenstemming zijn met en een aanvulling vormen op de respectieve beleidsdoelstellingen om concurrentie tussen instrumenten te voorkomen);

    beter na te gaan of potentiële EFSI-projecten hadden kunnen worden gefinancierd uit andere bronnen, zoals in het geval van het zogeheten verlies vanwege buitenkanseffect (de EIB dient in de beoordelingsfase van het project na te gaan hoe waarschijnlijk het is dat de financiering door andere bronnen kan worden vervangen; de EIB dient deze informatie te gebruiken bij het beoordelen van de subsidiabiliteit van EFSI-verrichtingen);

    betere ramingen te maken van de gemobiliseerde investeringen (met de methode voor de berekening van de EFSI-multiplicator, die de Commissie en de EIB gezamenlijk hebben ontwikkeld, moeten evenredige maatregelen worden genomen opdat de gevallen worden gedetecteerd waarin de EIB een investering zowel direct als indirect ondersteunt via verschillende EFSI-verrichtingen en dat deze cijfers tijdig worden gecorrigeerd om dubbeltelling te voorkomen);

    de geografische spreiding van de door het EFSI ondersteunde investeringen te verbeteren (de Commissie en de EIB dienen via de EFSI-stuurgroep na te gaan hoe de geconstateerde geografische spreiding tot stand is gekomen en aanbevelingen te doen voor acties die tijdens de resterende EFSI-uitvoeringsperiode moeten worden uitgevoerd; de EFSI-stuurgroep moet het effect van de genomen maatregelen beoordelen);

    Economische, sociale en territoriale cohesie

    192.

    merkt op dat de betalingen voor subrubriek 1b “Economische, sociale en territoriale cohesie” 53,8 miljard EUR bedroegen en via de volgende programma’s en beleidsmaatregelen werden verstrekt:

    “Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en andere regionale maatregelen”, tot 54,9 % van de begroting van de subrubriek oftewel 29,6 miljard EUR;

    “Cohesiefonds”, tot 16,4 % van de begroting van de subrubriek oftewel 8,8 miljard EUR;

    “Europees Sociaal Fonds”, tot 25,9 % van de begroting van de subrubriek oftewel 13,9 miljard EUR;

    “Overige programma’s”, tot 2,8 % van de begroting van de subrubriek oftewel 1,5 miljard EUR;

    193.

    herinnert aan de belangrijke rol van de bestedingen in het kader van MFK-rubriek 1b “Economische, sociale en territoriale cohesie”, die erop gericht zijn het verschil in ontwikkelingsniveau tussen verschillende lidstaten en regio’s van de Unie terug te dringen en het concurrentievermogen van alle regio’s te versterken;

    194.

    herinnert eraan dat de lidstaten in het kader van de subrubriek “Economische, sociale en territoriale cohesie” doorgaans aan het begin van elke programmeringsperiode meerjarige operationele programma’s (OP’s) indienen voor de gehele looptijd van een MFK; nadat de Commissie een OP heeft goedgekeurd, wordt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering daarvan gedeeld door de Commissie (DG Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling [DG REGIO] en DG Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie [DG EMPL]) en de lidstaten;

    195.

    merkt op dat door DG REGIO in 2019 genomen preventieve maatregelen positieve resultaten opleverden en het niet nodig was EFRO- en CF-betalingen in 2019 op te schorten, omdat de programma-autoriteiten de vereiste corrigerende actieplannen op tijd toepasten en er werd afgezien van onderbrekingen van 16 betalingen ten bedrage van 1,1 miljard EUR (van de 20 ten bedrage van 1,2 miljard EUR); merkt voorts op dat DG REGIO 12 van de 19 waarschuwingsbrieven voor corrigerende maatregelen kon afhandelen voor gevallen van systemische tekortkomingen vanwege de implementatie van de nodige plaatsen van uitgang;

    196.

    is ingenomen met het positieve gevolg dat de Commissie heeft gegeven aan de aanbeveling van de Rekenkamer in het jaarverslag 2018 en dat een begin is gemaakt met het opstellen van afsluitingsrichtsnoeren om ervoor te zorgen dat degelijke afsluitingsregelingen voor de periode 2014-2020 tijdig, en in ieder geval ruim vóór de afsluiting in 2025, voorhanden zullen zijn;

    197.

    stelt met tevredenheid vast dat DG EMPL, na de goedkeuring van de nieuwe fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie op 29 april 2019, een frauderisicoanalyse heeft uitgevoerd en samen met DG REGIO en DG MARE de “gezamenlijke fraudebestrijdingsstrategie” en zijn fraudebestrijdingsstrategie voor acties onder direct beheer heeft herzien en geactualiseerd; merkt op dat DG EMPL blijft bijdragen aan de ontwikkeling van het risicoscore-instrument Arachne, dat onder meer nationale autoriteiten helpt het risico op fraude vast te stellen;

    198.

    wijst erop dat er eind 2019 bij OLAF, wat de werkterreinen van EMPL betreft, voor alle programmeringsperioden samen in totaal 20 onderzoeken liepen met betrekking tot het ESF, 1 zaak met betrekking tot het FEAD en 2 zaken met betrekking tot directe uitgaven, waarbij de (potentiële) fraude in deze zaken hoofdzakelijk verband hield met niet-naleving van de beginselen van goed financieel beheer, te hoge prijzen en niet-naleving van de aanbestedingsregels en -procedures;

    199.

    juicht toe dat in 2019 de follow-up van tien OLAF-verslagen is afgerond, waarbij de Uniebegroting op verschillende manieren en met diverse middelen werd beschermd en waarbij bijna 55,3 miljoen EUR werd teruggevorderd;

    Monitoring- en controlesystemen: bewaring en registratie van gegevens en digitalisering van verslaglegging

    200.

    herinnert aan de interinstitutionele overeenkomst tussen het Europees Parlement en de Raad om de bescherming van de begroting van de Unie en NextGenerationEU tegen onregelmatigheden, waaronder fraude, te bevorderen; verzoekt om de invoering van gestandaardiseerde maatregelen voor het verzamelen, vergelijken en aggregeren van informatie en cijfers over de eindbegunstigden van Uniefinanciering voor controle- en auditdoeleinden;

    201.

    merkt op dat de verzameling van gegevens over de ondernemingen die uiteindelijk, direct of indirect, Uniefinanciering ontvangen in gedeeld beheer en voor projecten en hervormingen die worden gesteund door de herstel- en veerkrachtfaciliteit, waaronder gegevens over economisch eigenaren van de ontvangers van de financiering, nodig is om doeltreffende controles en audits te waarborgen; wijst erop dat de regels voor het verzamelen en verwerken van dergelijke gegevens in overeenstemming moeten zijn met de toepasselijke gegevensbeschermingsvoorschriften;

    202.

    neemt er kennis van dat de Rekenkamer in een lopende audit bezig is met een analyse van de relevantie, betrouwbaarheid en consistentie van het jaarlijkse uitgavenniveau in de subrubriek “Economische, sociale en territoriale samenhang”, dat door de Commissie wordt berekend naar aanleiding van haar controles, en kijkt uit naar de conclusies van die audit;

    Bevindingen van de Rekenkamer

    203.

    vindt het zeer zorgwekkend dat in de 236 onderzochte verrichtingen 29 fouten niet door de auditautoriteiten waren ontdekt, en dat de Rekenkamer het foutenpercentage op 4,4 % schat, rekening houdend met de 64 eerder door auditautoriteiten aangetroffen fouten en door programma-autoriteiten toegepaste correcties (ter waarde van in totaal 334 miljoen EUR voor beide programmeringsperioden samen);

    204.

    is teleurgesteld dat het ondanks de vereenvoudigingsmaatregelen in de Omnibusverordening niet mogelijk is gebleken het foutenpercentage terug te brengen tot het in 2017 geregistreerde niveau van 3 %; is ervan overtuigd dat in dit verband tijdens de volgende programmeringsperiode inspanningen moeten worden geleverd;

    205.

    merkt op dat volgens de Commissie in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag en in de jaarlijkse activiteitenverslagen van de betrokken directoraten-generaal het risicobedrag bij afsluiting werd geraamd op 1,1 % (1,3 % in 2018) en het risicobedrag bij betaling toenam van 1,7 % in 2018 tot 2,2 à 3,1 % in 2019 voor dit uitgavengebied, wat binnen de door de Rekenkamer berekende foutenmarge ligt;

    206.

    merkt op dat het risicobedrag bij betaling voor het EFRO toenam van 2 % in 2018 tot 2,7 à 3,8 % in 2019 en dat het risicobedrag bij betaling voor het ESF werd geraamd op 1,7 tot 2,4 %; wijst erop dat de Commissie vaststelde dat niet-subsidiabele uitgaven, onregelmatigheden rond openbare aanbestedingen en fouten in verband met het controlespoor de belangrijkste bronnen van auditbevindingen en onregelmatigheden op dit beleidsterrein zijn;

    207.

    merkt op dat DG EMPL in zijn jaarlijkse activiteitenverslag voor 2019 melding heeft gemaakt van een KPI onder de materialiteitsdrempel van 2 % (restfoutenpercentage van in totaal 1,7 %) evenals van een “maximumpercentage” (tot 2,4 %), waarbij rekening zou worden gehouden met mogelijke verdere fouten in de uitgaven voor concrete acties die niet in de audits van de Commissie waren opgenomen; merkt voorts op dat de Rekenkamer het “maximumpercentage” geschikter acht, omdat hierbij rekening wordt gehouden met de potentiële impact van de lopende controlewerkzaamheden;

    208.

    merkt op dat de auditautoriteiten voor de 236 verrichtingen in de steekproef van de Rekenkamer 64 kwantificeerbare fouten in de zekerheids-/afsluitingspakketten hadden gemeld: deze betroffen niet-subsidiabele kosten (39), openbare aanbestedingen (24) en het ontbreken van bewijsstukken (1);

    209.

    merkt bezorgd op dat de meeste fouten betrekking hebben op drie belangrijke categorieën:

    55 % van de fouten had betrekking op niet-subsidiabele projecten: er werden vijf EFRO-projecten uit de programmeringsperiode 2014-2020 aangetroffen waarbij steun werd verleend aan begunstigden of concrete acties die niet voldeden aan de in de toepasselijke verordening en OP’s vastgestelde subsidiabiliteitsvoorwaarden;

    24 % van de fouten had betrekking op inbreuken op de internemarktregels, zoals inbreuken op de staatssteunregels (9 %) en ernstige gevallen van niet-inachtneming van de regels inzake openbare aanbestedingen (15 %);

    12 % van de fouten had betrekking op niet-subsidiabele uitgaven;

    210.

    merkt op dat de Rekenkamer nog steeds een groot aantal fouten aantrof met betrekking tot openbare aanbestedingen, regels inzake staatssteun en procedures voor de toekenning van subsidies, voornamelijk in de rubrieken “Cohesie” en “Natuurlijke hulpbronnen”; merkt op dat deze fouten goed waren voor 20 % van het door de Rekenkamer geschatte foutenpercentage voor uitgaven met een hoog risico (2018: 16 %) en dat de Commissie om die reden moet nagaan hoe fouten kunnen worden verminderd;

    211.

    benadrukt dat complexe regels bijdragen aan een hoger risico op fouten; erkent de inspanningen van de Commissie om te blijven werken aan het vereenvoudigen van de regels en meer gebruik te maken van eenvoudigere uitvoeringsmechanismen zoals vereenvoudigde kostenopties;

    212.

    is van mening dat het door de Rekenkamer geschatte foutenniveau voor de ontvangsten van 2019 moet worden beoordeeld in de context van het meerjarige karakter van de programma’s, wat betekent dat in een later stadium correcties moeten worden doorgevoerd, waardoor het risico bij de beëindiging van een programma aanzienlijk kleiner kan uitvallen; verzoekt de Rekenkamer na beëindiging van de programma’s die onder het cohesiebeleid 2007-2013 vallen een verslag met een geschat foutenpercentage op te stellen;

    213.

    is ingenomen met het feit dat de Commissie een actieplan inzake overheidsopdrachten heeft opgesteld dat sinds 2014 meermaals is geactualiseerd;

    214.

    stelt met bezorgdheid vast dat de meest voorkomende fout die van invloed is op ESF-uitgaven, het ontbreken van essentiële bewijsstukken is; wijst er voorts op dat de Rekenkamer in 2019 bij één ESF-project heeft vastgesteld dat er inbreuk is gemaakt op de Unieregels voor staatssteun;

    215.

    neemt ook bezorgd kennis van het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2019, waarin wordt gewezen op het feit dat de meeste fouten in de uitgaven van programma’s onder gedeeld beheer voortkomen uit fouten in de controles door nationale controleautoriteiten; is daarom verheugd over de nieuwe programma’s voor technische bijstand van de Europese Commissie ten behoeve van de samenwerking met beheersorganen, opleidingsprogramma’s en het uitdiepen van de gegevens van de programma’s voor nationale deskundigen als middel om de kennis van de instrumenten te vergroten en voornoemde fouten te voorkomen; wijst in dit verband op de noodzakelijke monitoring in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie van de Europese Commissie en op het bieden van steun en bijstand aan de lidstaten bij de uitvoering van fraudebestrijdingsmaatregelen, met inbegrip van het analyseren van door de lidstaten gemelde onregelmatigheden in verband met de ESI-fondsen, omdat er een einde moet worden gemaakt aan elke vorm van fraude met betrekking tot EU-financiering om het vertrouwen van de burgers in de EU-uitgaven en de instellingen van de Unie te versterken;

    216.

    stelt met bezorgdheid vast dat de nationale auditautoriteiten voor de projecten die de Rekenkamer onderzoekt weliswaar reeds veel onregelmatigheden hebben gemeld, maar dat veel fouten nog steeds onopgemerkt blijven of niet in een eerder stadium tijdens interne controles worden gecorrigeerd; beveelt de Commissie op basis van de bevindingen en conclusies van de Rekenkamer voor 2019 aan om de belangrijkste bronnen van niet-ontdekte fouten te analyseren en samen met de auditautoriteiten de nodige maatregelen te ontwikkelen om de betrouwbaarheid van de gerapporteerde restpercentages te verbeteren;

    217.

    is bezorgd over de gebreken die zijn aangetroffen bij de beoordeling van het werk van 18 van de 116 auditautoriteiten in de lidstaten in de steekproef van de Rekenkamer, waardoor de betrouwbaarheid van dat werk momenteel wordt beperkt (het herberekende percentage lag boven de materialiteitsdrempel van 2 % in negen van de 20 zekerheidspakketten voor de periode 2014-2020); neemt kennis van de opmerking van de Rekenkamer dat de Commissie tot soortgelijke resultaten voor acht van deze pakketten is gekomen en het restfoutenpercentage heeft bijgesteld tot boven 2 %; betreurt het feit dat de Rekenkamer niet in staat is een analyse te geven van de redenen voor de aanhoudende gebreken met betrekking tot de desbetreffende werkzaamheden; betreurt dat ook de Commissie geen betekenisvolle inzichten kon verschaffen over de redenen en landspecifieke verschillen tussen de autoriteiten van de lidstaten; betreurt dat dit gebrek aan informatie over de onderliggende redenen voor deze aanhoudende systemische tekortkomingen bij bepaalde nationale auditautoriteiten een efficiënte en doeltreffende aanpak en oplossing van deze problemen belemmert;

    218.

    merkt op dat de Rekenkamer voor 120 van de verrichtingen in de steekproef (55 %) conclusies kon trekken op basis van de doorlichting van het werk van de auditautoriteiten; is ernstig bezorgd over het feit dat de Rekenkamer bij 100 verrichtingen (45 %) tekortkomingen vaststelde met betrekking tot de reikwijdte, kwaliteit en/of documentatie van dat werk, waardoor de Rekenkamer de desbetreffende controleprocedures opnieuw moest uitvoeren;

    219.

    wijst erop dat de Commissie in 201926 nalevingsgerichte controles heeft uitgevoerd (14 door DG REGIO en twaalf door DG EMPL) in 11 lidstaten, en in haar ontwerpverslagen over al deze nalevingsgerichte controles concludeerde dat de in de jaarlijkse controleverslagen van de auditautoriteiten gerapporteerde restfoutenpercentages voor het boekjaar 2017-2018 te laag waren ingeschat (waarop de Commissie die percentages naar boven had bijgesteld);

    220.

    merkt op dat dertien van de nalevingsgerichte controles (vijf verricht door DG REGIO en acht door DG EMPL) in mei 2020 definitief waren, maar dat de restpercentages voor de helft van deze controles dus nog niet definitief waren;

    221.

    is ingenomen met het voornemen van de Commissie om vanaf 2020 in de gestructureerde dialoog met de betrokken auditautoriteiten een gedetailleerde analyse op te nemen van de bijkomende fouten die bij de audits van de Unie zijn geconstateerd, waarbij de auditautoriteiten maatregelen nemen om te voorkomen dat deze fouten over het hoofd worden gezien;

    222.

    is net als de Rekenkamer ingenomen met het gezamenlijke initiatief en gecoördineerde inspanningen van de Commissie en auditautoriteiten om de documentatie van het werk van auditautoriteiten te verbeteren en de opstelling van een reflectienota over auditdocumentatie in december 2019 die, hoewel zij niet verplicht is, een eerste stap vormt in het verbeteren van de wijze waarop auditautoriteiten hun werk verrichten en documenteren;

    223.

    is verheugd over de inspanningen ter vereenvoudiging van de eisen die in het kader van de programmeringsperiode 2021-2027 van de verordening inzake gemeenschappelijke bepalingen en de aan het MFK gerelateerde middelen aan projectmanagers en beheersautoriteiten in de lidstaten worden gesteld; onderstreept dat dit probleem kan worden verholpen door de nationale subsidiabiliteitsregels te vereenvoudigen, waardoor de administratieve lasten en het risico op fouten worden verminderd, wat voor een hoge mate van transparantie zorgt; pleit voor een veelvuldiger gebruik van vereenvoudigde kostenopties, hetgeen de Rekenkamer ook als een uitkomst voor aanvragers beschouwt en controles vergemakkelijkt; onderschrijft de conclusies van de Rekenkamer die luiden dat de gewijzigde regels voor de uitvoering van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) het uitvoeringsproces verder zouden moeten versnellen; wijst erop dat de nationale werkmethoden voor controles moeten worden verbeterd; verzoekt de Commissie om in een gestructureerde dialoog met de lidstaten administratieve praktijken en procedures te analyseren, teneinde inefficiënties weg te nemen en voorbeelden van effectieve administratieve praktijken en procedures onder alle bevoegde autoriteiten te verspreiden;

    224.

    maakt uit het jaarlijkse activiteitenverslag 2019 van DG EMPL op dat het DG redelijke zekerheid had en tot de conclusie is gekomen dat de beheers- en controlesystemen van de operationele programma’s in 2019 naar behoren hebben gefunctioneerd, met uitzondering van 29 programma’s van het ESF/jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en één FEAD-programma, waarbij sommige essentiële systeemelementen materiële tekortkomingen vertoonden;

    225.

    stelt met tevredenheid vast dat uit het jaarlijkse activiteitenverslag 2019 van DG EMPL blijkt dat het DG de nodige follow-upmaatregelen heeft genomen met betrekking tot alle aanbevelingen uit de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer voor 2015-2018, en dat het DG eind maart 2020 geen openstaande aanbevelingen van de Rekenkamer meer had;

    226.

    wijst erop dat de meeste punten van voorbehoud in de jaarlijkse activiteitenverslagen over 2019 in de praktijk hoofdzakelijk waren gebaseerd op de foutenpercentages voor de rekeningen van 2018-2019, die nog niet waren goedgekeurd, en dat beide DG’s derhalve rapporteerden dat de foutenpercentages voor 2018-2019 op zijn vroegst na de jaarlijkse activiteitenverslagen over 2020 zouden worden bevestigd;

    227.

    is van oordeel dat de financiële belangen van de Unie en het geld van de belastingbetalers in de gehele EU door de georganiseerde misdaad worden bedreigd en verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te nemen ter bestrijding van criminele netwerken die zich Uniefinanciering toe-eigenen;

    228.

    spreekt nogmaals zijn ontevredenheid uit over het verschil in gebruik van methoden door de Rekenkamer en de Commissie bij de opstelling van hun respectieve advies over de wettigheid en regelmatigheid van financiële verrichtingen;

    229.

    betreurt dat de Commissie de in de relevante verordening (7) bepaalde termijnen niet naleeft wat betreft de publicatie van het jaarverslag over financieringsinstrumenten uit hoofde van de ESI-fondsen; herhaalt het verzoek van het Parlement om het verslag tegen oktober te publiceren zodat de bevindingen daarvan in de kwijtingsprocedure kunnen worden opgenomen; verwacht dat de Commissie positief gevolg geeft aan dit specifieke verzoek om de transparantie te vergroten;

    Analyse 04/2020 van de Rekenkamer — EU-maatregelen ter bestrijding van kunststofafval

    230.

    merkt op dat in de analyse, hoewel deze geen auditverslag vormt, werd gekeken naar hoe de Unie het probleem van kunststofafval op land aanpakt, zoals bepaald in de strategie inzake kunststoffen van 2018;

    231.

    is bezorgd over de opmerkingen van de Rekenkamer dat het EU-rechtskader voor de aanpak van afvalcriminaliteit kampt met tekortkomingen, waaronder een gebrek aan gegevens over verontreinigde locaties en over sancties en vervolgingscijfers, problemen bij het bepalen welk gedrag milieucriminaliteit vormt vanwege juridische onzekerheden zoals de definitie van afval ten opzichte van einde-afval, het onvermogen van EU-rechtshandelingen om de toenemende betrokkenheid van georganiseerde criminele groepen bij milieucriminaliteit aan te pakken, die vervolgens wordt geassocieerd met andere misdaden zoals het witwassen van geld, het ontbreken van geharmoniseerde Unieregels over de mix van sancties (bestuurlijk/strafrechtelijk/civielrechtelijk) en het tekort aan gespecialiseerde politiediensten, parketten en rechters om milieucriminaliteit aan te pakken;

    232.

    merkt op dat chemische recycling tal van verschillende technologieën kan behelzen, ook technologieën die nog geen technologisch of economisch haalbare optie voor afvalbehandeling zijn, terwijl het storten van afval wel drastisch moet worden verminderd; is van mening dat de recyclingcapaciteit aanzienlijk moeten worden vergroot om de technologische en economische haalbaarheid van recycling te bevorderen; is ervan overtuigd dat het vergroten van de capaciteit van legale verwijdering van kunststofafval voor producenten van kunststofverpakkingen om hun verplichting uit hoofde van de regelingen betreffende uitgebreide producentenverantwoordelijkheid na te komen, een positieve impact zal hebben op het probleem van illegale handel in afvalstoffen en andere afvalcriminaliteit;

    233.

    is ingenomen met de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval als een goed instrument om de lidstaten te stimuleren tot verbeterd recyclen; wijst in dit opzicht op de noodzaak van goede rapportage;

    Ernstige onregelmatigheden en misbruik van fondsen in lidstaten

    234.

    betreurt dat de correlatie tussen EFG-kosten per ondersteunde werknemer en het re-integratiepercentage zeer zwak of onbestaande is; wijst erop dat in Spanje bijvoorbeeld de kosten per werknemer 2 422,74 EUR bedragen en het re-integratiepercentage 48 % is, terwijl in Finland de kosten 2 289,81 EUR per persoon bedragen en het re-integratiepercentage 83 % is; merkt op dat, hoewel de re-integratiepercentages en de kosten aanzienlijk verschillen per lidstaat, het onmogelijk is te concluderen dat hogere bedragen uitgegeven per werknemer zich zouden vertalen in hogere re-integratiepercentages; vraagt de Commissie deze discrepantie zorgvuldig te analyseren en aan te pakken;

    235.

    is van mening dat de EU-jongerengarantie niet aan de verwachtingen voldoet; roept de Commissie op ervoor te zorgen dat programma’s die bedoeld zijn om jongeren te helpen, geen verwachtingen scheppen die niet kunnen worden waargemaakt; dringt erop aan dat de Commissie verwachtingen moet schetsen door realistische en haalbare doelstellingen en streefdoelen vast te stellen;

    236.

    merkt op dat DG EMPL in 201916 waarschuwingsbrieven heeft afgegeven waarin significante tekortkomingen in het beheers- en controlesysteem werden geïdentificeerd; wijst erop dat 12 keer het besluit is genomen om betalingstermijnen te onderbreken (vier keer voor Italië, drie voor Hongarije, twee voor het VK en Frankrijk en één voor Spanje) en dat één keer het besluit is genomen om betalingen te schorsen (VK-Schotland);

    237.

    merkt op dat significante punten van voorbehoud werden afgegeven voor Italië (15 punten van voorbehoud, ten bedrage van 50,26 miljoen EUR) en Frankrijk (9 punten van voorbehoud, ten bedrage van 47,95 miljoen EUR); wijst erop dat dit in het geval van Italië voornamelijk te wijten was aan een systemische tekortkoming in openbare aanbestedingen als gevolg van de onjuiste omzetting van de richtlijn inzake openbare aanbestedingen in de nationale wetgeving, terwijl dit in Frankrijk kwam doordat de regionale controleautoriteiten voor vijf programma’s niet genoeg tijd hadden om hun audits van verrichtingen binnen de termijn af te ronden;

    238.

    merkt op dat het totale bedrag aan met betrekking tot de lidstaten uitgevoerde financiële correcties voor het boekjaar 2018-2019 3,41 miljard EUR bedroeg, waarvan 912 miljoen EUR is opgelegd aan Hongarije, 578 miljoen EUR aan Spanje, 368 miljoen EUR aan Slowakije, en 236 miljoen EUR aan Polen; merkt op dat de door de lidstaten gemelde totale cumulatieve financiële correcties sinds het begin van de periode 2014-2020 6,10 miljard EUR bedroegen, waarvan 2,15 miljard EUR is opgelegd aan Hongarije, 668 miljoen EUR aan Spanje, 647 miljoen EUR aan Polen, en 459 miljoen EUR aan Slowakije;

    239.

    stelt met zorg vast dat het directoraat-generaal Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling (DG REGIO) in zijn jaarlijks activiteitenverslag twee punten van voorbehoud moest opnemen met betrekking tot 67 EFRO/CF-programma’s in de programmeringsperiode 2014-2020, en 9 EFRO/CF-programma’s en 1 IPA-CBC-programma in de programmeringsperiode 2007-2013; wijst op de ernstige tekortkomingen in beheers- en controlesystemen die uitgaven met een hoog risico tot gevolg hadden van naar schatting meer dan 10 % voor het meerjarig financieel kader 2014-2020; is verheugd over het feit dat het bijgewerkt financieel reglement een nadere toelichting bevat van de regels inzake belangenconflicten met betrekking tot gedeeld beheer;

    240.

    stelt met zorg vast dat het directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie (DG EMPL) in zijn jaarlijks activiteitenverslag een punt van voorbehoud moest opnemen met betrekking tot het ESF/jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD) (30 programma’s in het ESF/jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en het FEAD) voor de periode 2014-2020; merkt op dat beide DG’s in hun jaarlijks activiteitenverslag hebben aangegeven dat er geen punten van voorbehoud worden opgenomen indien het bevestigde restfoutenpercentage voor het vorige boekjaar meer dan 2 % bedraagt omdat in de toekomst aanvullende financiële correcties worden toegepast, en dat de punten van voorbehoud van de Commissie dus voornamelijk zijn gebaseerd op voorlopige percentages, en niet per definitie alle materiële fouten beslaan;

    241.

    maakt zich met name zorgen over de meldingen dat de Europese Commissie een auditprocedure heeft afgerond waaruit een ernstige inbreuk is gebleken op de wetgeving inzake belangenconflicten in de Tsjechische Republiek;

    242.

    wijst met bezorgdheid op de meldingen dat in het auditverslag van DG REGIO drie subsidies in het kader van het EFRO aan het licht zijn gekomen die in strijd waren met de Tsjechische wetgeving en de EU-verordening gemeenschappelijke bepalingen inzake het EFRO; maakt zich zorgen over het feit dat een belangenconflict is vastgesteld bij het beheer van de uitbetalingen in het kader van de Europese Structuurfondsen;

    243.

    verwacht dat de Europese Commissie het Europees Parlement en de Commissie begrotingscontrole in kennis stelt van de reactie van de Tsjechische overheid op de aanbevelingen in het verslag; stelt met ontzetting vast dat meer dan twee jaar na de start van de audits van de Commissie, de situatie omtrent het vermeende belangenconflict betreffende de Tsjechische premier Babis nog altijd aanhoudt; dringt er bij de Commissie op aan zich meer in te spannen om de audit volledig en snel af te ronden, zo snel mogelijk het auditverslag te publiceren, het Parlement in kennis te stellen van haar conclusies, en zo nodig onrechtmatig toegeëigende middelen op te schorten en/of terug te vorderen; herinnert aan de resolutie van het Europees Parlement van 19 juni 2020 over het belangenconflict betreffende de premier van de Tsjechische Republiek, waarin wordt gesteld dat indien het belangenconflict betreffende premier Babis wordt bevestigd, dit moet worden opgelost, en dat hij anders zijn openbare functie moet neerleggen (8);

    Aanbevelingen

    244.

    verzoekt de Commissie:

    een grondige analyse uit te voeren van de onderliggende redenen en mogelijke structurele problemen die aan de basis liggen van de systematische tekortkomingen die de Rekenkamer ieder jaar in haar audits vaststelt en speciale aandacht te besteden aan eventuele landspecifieke verschillen; verzoekt de Commissie hierin ook bevindingen op te nemen met betrekking tot beste praktijken van nationale autoriteiten met een laag foutenpercentage, waarvan de werkzaamheden door de Rekenkamer als betrouwbaar worden beschouwd; verzoekt de Commissie deze analyse in nauwe samenwerking met de Rekenkamer uit te voeren en de nationale autoriteiten hier actief bij te betrekken, zowel waar het de beschrijving van problemen als de mogelijke oplossingen betreft;

    de resultaten van deze analyse met de Rekenkamer, de kwijtingsautoriteit en de lidstaten te delen;

    de nationale autoriteiten op basis van deze analyse duidelijke, praktische en snel uit te voeren horizontale en landspecifieke aanbevelingen te bezorgen; verzoekt de Commissie een gestructureerde dialoog met de nationale autoriteiten en de Rekenkamer aan te gaan om zo de capaciteitsopbouw en de uitwisseling van beste praktijken aanhoudend te bevorderen, teneinde de betrouwbaarheid van de werkzaamheden van de nationale autoriteiten te verhogen; verzoekt de Commissie de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de voortgang van deze dialoog;

    onverwijld de subsidiabiliteitsvoorwaarden te verduidelijken (onder meer door een definitie van “fysiek voltooide” en/of “volledig ten uitvoer gelegde” concrete acties te geven, zodat de lidstaten kunnen verifiëren of concrete acties aan artikel 65, lid 6, van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voldoen en kunnen voorkomen dat zij niet-subsidiabele concrete acties over het hoofd zien);

    maatregelen te nemen om de betrouwbaarheid van de door de auditautoriteiten gerapporteerde restpercentages te verhogen (de hoofdoorzaken van niet gesignaleerde fouten analyseren en in overleg met de auditautoriteiten de nodige maatregelen nemen om de betrouwbaarheid van de gerapporteerde restpercentages te verhogen);

    het Parlement jaarlijks een verslag voor te leggen met een gedetailleerd overzicht van de bijdrage die elke begrotingspost levert aan het klimaatmainstreamingstreefcijfer en aan uitgaven voor biodiversiteit, teneinde het toezicht daarop te vergemakkelijken;

    in voorkomend geval en in overeenstemming met de sectorale wetgeving, dringend werk te maken van een doeltreffende methodologie voor het monitoren van de klimaatuitgaven en de daarmee behaalde resultaten, met het oog op het verwezenlijken van het algemene streefcijfer om ten minste 30 % van het totale bedrag van de EU-begroting 2021-2027 en NextGenerationEU uit te geven ter ondersteuning van milieudoelstellingen;

    samen met de lidstaten een geïntegreerd, interoperabel informatie- en monitoringsysteem tot stand te brengen, met inbegrip van een centraal datamining- en risicoscore-instrument, om toegang te krijgen tot de relevante gegevens en die gegevens te analyseren en de betrouwbaarheid van de controles te verhogen, met het oog op een veralgemeende toepassing, onder meer met behulp van het instrument voor technische ondersteuning;

    een klachtenmechanisme op het niveau van de Unie in te voeren ter ondersteuning van begunstigden van fondsen die te maken krijgen met bijvoorbeeld wangedrag van nationale autoriteiten, druk van criminele structuren of georganiseerde misdaad, door hun de mogelijkheid te bieden een klacht in te dienen bij de Commissie;

    consistent en op grote schaal te blijven samenwerken met de auditautoriteiten teneinde een solide controlekader te kunnen waarborgen, waar nodig de kwaliteit van de werkzaamheden gericht op het verschaffen van zekerheid te verhogen, en de nodige mogelijkheden voor opsporing en correctie te verzekeren;

    beheersautoriteiten te verplichten de meest voorkomende fouten aan te pakken en eventuele risico’s met betrekking tot toekomstige uitgaven te beperken, en waar nodig de mogelijkheden voor opsporing van fouten bij zowel beheersverificaties als audits te verbeteren;

    te voorzien in een foutenpercentage bij betaling in plaats van een restfoutenpercentage, teneinde de evaluatie van de controles te verbeteren;

    haar samenwerking met de Rekenkamer voort te zetten teneinde de controlemethodes en de interpretatie van wetsteksten verder af te stemmen;

    meer aandacht te besteden en meer technische steun te verlenen aan de lidstaten waarvan de beheers- en controlesystemen slechts gedeeltelijk of niet betrouwbaar zijn, wanneer er sprake is van een toegenomen risico op fraude en corruptie met betrekking tot de financiële middelen;

    speciale aandacht te besteden aan kaderovereenkomsten die worden toegekend via procedures voor overheidsopdrachten, aangezien daaraan gerelateerde fraude en corruptie een toegenomen risico voor de financiële belangen van de Unie vormen,

    zo snel mogelijk de achterstand bij vastleggingen weg te werken;

    in de jaarlijkse activiteitenverslagen te specificeren op welke wijze de bedragen in verband met de lidstaten en de Commissie opgelegde financiële correcties zijn hergebruikt, met name in die gevallen waarin sprake was van fraude, corruptie of overige criminele activiteit;

    het jaarverslag “Financial instruments under the ESI Funds” uit 2020 zo snel mogelijk en uiterlijk in oktober 2021 te publiceren teneinde te waarborgen dat de bevindingen in de kwijtingsprocedure kunnen worden opgenomen;

    een krachtige strategie te ontwikkelen voor het bestrijden van belangenconflicten onder hooggeplaatste politici; samen met de lidstaten doeltreffende juridische instrumenten te ontwikkelen in de strijd tegen oligarchische structuren die gebruikmaken van de cohesiefondsen van de Unie;

    het Parlement in kennis te stellen van eventuele ontwikkelingen met betrekking tot het geval van belangenconflict dat in het auditverslag van DG REGIO inzake de Tsjechische Republiek aan de orde is gesteld;

    voor de herziening van Richtlijn 2008/99/EG gebruik te maken van de bevindingen van de Rekenkamer inzake plastic afval, met name waar het de minimumnormen en duidelijke definities van de verschillende vormen van afvalcriminaliteit betreft;

    het problematische gebrek aan recycling- en verbrandingsmogelijkheden aan te pakken teneinde de afvalcriminaliteit terug te dringen, met inbegrip van de illegale afvalhandel, door de capaciteit te verhogen voor het op legale wijze verwijderen van kunststof afval, alsook de economische aantrekkelijkheid hiervan voor de producenten van kunststof afval te verhogen;

    de definitie van recycling en de rapportageverplichtingen inzake recycling te verbeteren, met name met betrekking tot de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval; verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken tot het digitaliseren van de verslaglegging van en controle op afvalstromen tussen exploitanten, om zo beter onregelmatigheden en tekenen van illegale afvalhandel op te kunnen sporen;

    in nauwe samenwerking met de verantwoordelijke nationale autoriteiten de redenen te analyseren voor de lage absorptie van fondsen die beschikbaar zijn voor de afvalbeheerinfrastructuur, en de kwijtingsautoriteit in kennis te stellen van de bevindingen; verzoekt de Commissie de kwijtingsautoriteit in kennis te stellen van de manier waarop zij de lidstaten bijstaat bij het bevorderen van het absorptiepercentage, en andere vormen van bijstand te verkennen;

    de kwijtingsautoriteit in kennis te stellen van eventuele overhevelingen van cohesiemiddelen vanuit fondsen die bestemd zijn voor het bevorderen van recycling en afvalbeheer naar andere domeinen als gevolg van de COVID-19-pandemie;

    met voorrang over te gaan tot herziening van de essentiële vereisten voor verpakkingen teneinde de aanpassing van het ontwerp en de fabricage van kunststof verpakkingen te versnellen ten gunste van recycleerbaarheid en duurzaamheid, zodat het recyclingpercentage voor kunststof verpakkingsafval in 2025 tijdig kan worden verwezenlijkt;

    245.

    verzoekt de Commissie in het algemeen om zo spoedig mogelijk alle openstaande aanbevelingen van de Rekenkamer uit te voeren, specifieke uitvoeringsverslagen voor te leggen en, op langere termijn, vanaf 2021 bij de uitvoering van acties in het kader van het nieuwe ESF+ rekening te houden met de aanbevelingen van de Rekenkamer;

    246.

    is uiterst verbaasd over het feit dat er geen procedures in gang zijn gezet om de toewijzingen aan programma’s terug te dringen door middel van nettocorrecties, zoals aangegeven in het jaarlijks activiteitenverslag van DG REGIO uit 2019; verzoekt de Commissie structureel financiële nettocorrecties op te leggen indien aan de bepalingen in artikel 145, lid 7, van de verordening gemeenschappelijke bepalingen is voldaan;

    247.

    verzoekt de Commissie te blijven voorzien in richtsnoeren en ondersteuning, en optimale werkwijzen in de lidstaten te blijven vaststellen en verspreiden;

    Prestaties: het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds (CF)

    248.

    herinnert aan de ondersteuning van het EFRO en het CF voor het EU-beleid inzake economische, sociale en territoriale cohesie (EU-cohesiebeleid), dat tot doel heeft de economische en sociale samenhang binnen de EU te versterken door de verschillen in ontwikkelingsniveau tussen de verschillende regio’s te verkleinen;

    249.

    herinnert eraan dat het EFRO alle lidstaten bestrijkt en gericht is op verschillende belangrijke prioritaire gebieden, zoals innovatie en onderzoek, steun voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en de koolstofarme economie; merkt op dat de Commissie in 2019 een bedrag van 31,1 miljard EUR uit de EFRO-begroting toewees; herinnert eraan dat het CF de lidstaten met een bruto nationaal inkomen (bni) per inwoner van minder dan 90 % van het Uniegemiddelde ondersteunt en met name projecten in verband met de trans-Europese vervoersnetwerken en het milieu financiert, en dat de CF-begrotingstoewijzing voor 201911,5 miljard EUR bedroeg;

    250.

    stelt met bezorgdheid vast dat jaren na de start van de programmeringsperiode 2014-2020 slechts een derde van de 72 programma-indicatoren voor het EFRO en het CF op schema lagen, hoewel een aantal streefdoelen naar beneden was bijgesteld; herinnert aan de aanbeveling om de kernprestatie-indicatoren verder te verbeteren; merkt echter op dat de beperkte beschikbaarheid van gegevens het de controleurs onmogelijk maakt een uitgebreide prestatiebeoordeling op dit beleidsgebied uit te voeren, aangezien het lastig is te beoordelen of de fondsen voldoen of naar verwachting zullen voldoen aan de vastgestelde algemene en specifieke doelstellingen, ook al kan de voortgang van de individuele indicatoren worden getoetst aan de mijlpalen en vastgestelde doelstellingen; verzoekt de Commissie een consistent beoordelingskader tot stand te brengen waarmee kan worden bepaald of de mijlpalen en doelstellingen met betrekking tot het EFRO en het CF zijn verwezenlijkt;

    251.

    maakt zich zorgen over de door de Rekenkamer aangekaarte problemen als gevolg van het gebrek aan interne controles in de lidstaten en de onbetrouwbaarheid van gegevens;

    252.

    stelt vast dat het merendeel van de vastgestelde fouten niet-subsidiabele projecten betrof, en onderstreept zijn ernstige bezorgdheid over de deugdelijkheid en betrouwbaarheid van de verslaglegging door de Commissie over de geboekte resultaten nu al deze en vergelijkbare (tot dusver niet-ontdekte) projecten op geen enkele wijze mogen “bijdragen” aan de algemene beoordeling van de bredere resultaten die zijn geboekt met behulp van het Uniebeleid inzake economische, sociale en territoriale cohesie; beveelt aan dat de Commissie haar processen betreffende de verslaglegging over de daadwerkelijk geboekte resultaten opnieuw evalueert;

    253.

    erkent het belang van digitale hulpmiddelen zoals Arachne in de strijd tegen corruptie en misbruik van EU-middelen; roept alle lidstaten op deze hulpmiddelen onverwijld in te zetten; betreurt het feit dat niet alle lidstaten het Arachne-instrument voor datamining gebruiken om de opsporing van fraude te verbeteren; wijst er in verband met fraude op dat zowel de Commissie als de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het aanpakken van fraude bij uitgaven uit hoofde van het cohesiebeleid; is van mening dat zij meer inspanningen moeten leveren om fraude te voorkomen en op te sporen, in samenwerking met het EOM en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); benadrukt dat de Commissie naast Arachne ook big data en andere IT-hulpmiddelen serieus in overweging moet nemen, niet alleen ten behoeve van onderzoek, maar ook voor het monitoren van veranderende tendensen en het voorkomen van andere vormen van misbruik van EU-middelen;

    254.

    merkt op dat beide fondsen gedeeld worden beheerd door de Commissie en de lidstaten en worden uitgevoerd door middel van operationele programma’s (OP’s) die door de lidstaten worden opgesteld en door de Commissie worden goedgekeurd;

    255.

    is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer in haar eerste jaarverslag betreffende de prestaties van de EU-begroting — Stand van zaken eind 2019, het prestatieoverzicht van het EFRO als positief voorbeeld van een duidelijk geformuleerde conclusie inzake een algemene doelstelling heeft benoemd; spoort DG REGIO aan duidelijke conclusies te blijven vaststellen in de prestatieonderdelen voor zowel de algemene als de specifieke doelstellingen, en nodigt andere DG’s uit dit goede voorbeeld te volgen en hun conclusies te verbeteren door deze informatiever en duidelijker te maken;

    256.

    wijst erop dat de informatie uit de output- en resultaatindicatoren wordt aangevuld met de resultaten van een aantal evaluaties en studies waarin de resultaten van de periode 2007-2013 en de eerste fasen van de programmering en uitvoering van de cohesiebeleidsprogramma’s voor de periode 2014-2020 worden geanalyseerd; deelt de mening van de Rekenkamer dat de late timing van deze evaluaties, zoals bepaald in de wetgeving, verhindert dat de getrokken lessen kunnen worden gebruikt in de lopende of de volgende programmeringsperiode (zo komen de resultaten van de evaluaties achteraf voor 2014-2020 naar verwachting eind 2025 beschikbaar, zoals vereist bij de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen, maar tegen die tijd zit de programmeringsperiode 2021-2027 al in het vijfde jaar en is de Commissie waarschijnlijk al vergevorderd met de voorbereiding van haar wetgevingsvoorstellen voor de periode na 2027);

    257.

    stelt met bezorgdheid vast dat de absorptiepercentages voor het EFRO en het CF aan het eind van het zesde uitvoeringsjaar 6,6 % lager zijn dan in dezelfde fase van de vorige programmeringsperiode; benadrukt dat dit deels te wijten is aan de vertragingen in het begin van de programmeringsperiode; benadrukt echter dat het absorptiepercentage van de ESI-fondsen in 2019 hoger was dan in alle andere jaren van de MFK-periode 2014-2020; vestigt voorts de aandacht op het risico dat de lidstaten, naarmate het einde van de subsidiabiliteitsperiode dichterbij komt en gezien de omstandigheden van de COVID-19-crisis, hogere prioriteit geven aan absorptiepercentages dan aan de doelstellingen, prestaties en regelmatigheid van het cohesiebeleid; onderstreept dat een verschuiving van prestaties naar naleving de cohesiedoelstellingen zou belemmeren en tot onnodige uitgaven zou leiden; verzoekt de Commissie daarom maatregelen uit te werken om de procedures te vereenvoudigen, hetgeen in de bovengenoemde omstandigheden zou bijdragen tot een verantwoord en adequaat gebruik van middelen, en dus tot herstel in de lidstaten, rekening houdend met het feit dat de doelstellingen van de lidstaten voor de programmeringsperiode 2021-2027 veel ambitieuzer moeten zijn als antwoord op de economische en sociale gevolgen van de COVID-19-crisis, met het oog op de bescherming van de burgers, het redden van banen en het verbeteren van de investeringsklimaat, waarbij alle overheidsniveaus bij de ontwikkeling en de uitvoering van de herstelplannen moeten worden betrokken;

    258.

    verzoekt de Commissie te inventariseren welke regio’s een laag absorptiepercentage hebben en hen te helpen dit te verbeteren door te onderzoeken welke regels de efficiëntie en doelmatigheid van het Cohesiefonds kunnen verbeteren;

    259.

    onderstreept dat er in het cohesiebeleid, dat wordt gekenmerkt door grootschalige infrastructuurprojecten, enige tijd kan verstrijken tussen de aanvang van het programma, de uitvoering ervan en het realiseren van output en resultaten; vindt het zorgwekkend dat de voortgang waarschijnlijk gevolgen zal ondervinden van de betrekkelijk lage uitvoeringsgraad van het cohesiebeleid ten opzichte van de rest van de Uniebegroting; merkt op dat deze factoren, samen met het feit dat de meest recente beschikbare gegevens (in een uitvoeringsperiode die tot eind 2023 duurt) betrekking hebben op eind 2018, het volgens de Rekenkamer in deze fase moeilijker maken om tot een conclusie te komen over de verwezenlijking van de doelstellingen; verzoekt de Commissie de tijdspanne tussen de aanvang van het programma, de uitvoering ervan en het realiseren van output en resultaten, te verkleinen; merkt op dat het toezicht op de voltooiing van het netwerk moet worden aangescherpt; spoort de Commissie aan een groep van deskundigen op te zetten die de lidstaten kan bijstaan bij het aansturen van dergelijke grote projecten;

    260.

    is uiterst bezorgd over de berichtgeving in de pers met betrekking tot een bepaalde lidstaat over door het EFRO medegefinancierde investeringen in infrastructuur ten behoeve van beroepsonderwijs, waarbij deze gebouwen een andere bestemming hebben gekregen na de vereiste minimumtermijn van drie jaar; betreurt de beschuldigingen van fraude en persoonlijke verrijking als gevolg van deze herbestemmingen; betreurt het feit dat de Commissie niet in staat is geweest aanvullende informatie te verstrekken om alle resterende twijfel weg te nemen; is verheugd over het voornemen van de Commissie om op passende wijze op deze beschuldigingen in te gaan; is van mening dat het duurzaamheidsaspect van belang is om het doeltreffende en efficiënte gebruik van Uniemiddelen in het kader van het cohesiebeleid te waarborgen;

    261.

    is van mening dat de wettelijke minimale duurzaamheidseis van drie tot vijf jaar te kort is gezien het aanzienlijke bedrag van de investeringen en de lange duur van dergelijke projecten; betreurt het feit dat de medewetgevers er niet voor hebben gekozen langere duurzaamheidseisen in te voeren bij de herziening van de [verordening gemeenschappelijke bepalingen]; merkt op dat er grote verschillen bestaan tussen de lidstaten waar het de nationale voorschriften inzake de duurzaamheid van investeringen in de infrastructuur en voortijdige herbestemmingen betreft;

    262.

    maakt zich zorgen over het gebrek aan controle en follow-up met betrekking tot de financiering voor ondernemers; verzoekt de Commissie een gedetailleerde strategie tot stand te brengen voor controle op de financiële middelen; verzoekt de Commissie de resultaten van de op basis van dit financieringsmechanisme gefinancierde projecten te beoordelen; spoort de Commissie aan de resultaten van haar beoordeling te publiceren;

    263.

    wijst op andere factoren die betrekking hebben op de prestatiebeoordeling van de Rekenkamer, die verklaren dat de doelstellingen van het cohesiebeleid, zoals die met betrekking tot arbeidsparticipatie, economische ontwikkeling, klimaat en energie, sterk worden beïnvloed door een groot aantal nationale en externe factoren in Europa en in de wereld, alsook op het feit dat de cohesiebeleidfinanciering in veel lidstaten doorgaans een klein aandeel vertegenwoordigt van de middelen die voor deze kwesties worden uitgetrokken, en dat deze financiering, zonder specifieke nationale beleidsmaatregelen en -programma’s in aansluiting op de doelstellingen van het cohesiebeleid, dus slechts een zeer beperkte impact kan hebben op de vooruitgang die deze lidstaten boeken bij het verwezenlijken van deze doelstellingen;

    264.

    wijst voorts op de opmerking van de Rekenkamer over aanvullende factoren, zoals het feit dat de Unie over een reeks beleidsinstrumenten beschikt om haar cohesiebeleidsdoelstellingen op hoog niveau te bereiken, waarvan het EFRO en het CF een onderdeel zijn, en dat ook andere fondsen en wetgevingsinitiatieven bedoeld zijn om naar de doelstellingen toe te werken, waardoor vaak geen onderscheid kan worden gemaakt tussen de effecten van de verschillende beleidsinstrumenten op het halen van de doelstellingen;

    265.

    benadrukt met bezorgdheid dat uit de beoordeling van de Rekenkamer van eind 2018, die tot stand is gekomen op basis van beperkt beschikbare gegevens, blijkt dat van de in totaal 72 indicatoren slechts een derde op schema ligt om de streefdoelen te behalen en dat ongeveer de helft van de indicatoren niet op schema ligt, en dat de Rekenkamer over de resterende indicatoren geen conclusie kon trekken; betreurt dat slechts twee van de negen aan de algemene doelstellingen gekoppelde indicatoren op schema liggen; stelt echter vast dat met betrekking tot ongeveer een derde van de indicatoren met een streefdoel voor halverwege de looptijd in 2018, de Rekenkamer tot de conclusie is gekomen dat 70 % van de streefdoelen is behaald of naar verwachting op korte termijn zal worden behaald;

    266.

    stelt dat de uitbetaling van de EFRO- en CF-middelen nog tot 2023 kan plaatsvinden, maar benadrukt met bezorgdheid dat in totaal 40 % van de outputindicatoren op schema ligt en dat dit percentage voor de resultaat- en impactindicatoren slechts 10 % bedraagt;

    267.

    herinnert eraan dat Europa 2020 de Uniestrategie op hoog niveau voor de periode 2010-2020 is; merkt op dat de Commissie voor de periode 2014-2020 negen indicatoren heeft vastgesteld om de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van deze strategie te meten, op het gebied van werkgelegenheid, O&O, klimaatverandering en energie, onderwijs en armoede en sociale uitsluiting; merkt op dat volgens de Commissie, op basis van gegevens van 2018, de streefdoelen voor werkgelegenheid en onderwijs waarschijnlijk zullen worden gehaald, terwijl de vooruitgang ten opzichte van de streefdoelen voor O&O, armoede en sociale inclusie achterblijft en deze waarschijnlijk niet zullen worden gehaald;

    268.

    benadrukt met grote bezorgdheid dat van de tien indicatoren in het programma die gekoppeld zijn aan de doelstelling betreffende steun voor de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken, slechts één indicator op schema ligt (te weten “Aantal huishoudens met een verbeterde energieverbruikclassificatie”); vraagt de Commissie, ook met het oog op de doelstellingen in het kader van de Green Deal, met absolute voorrang verbeteringen door te voeren ten aanzien van deze doelstelling;

    269.

    benadrukt dat de Unie naar aanleiding van de COVID-uitbraak maatregelen heeft genomen om de lidstaten meer flexibiliteit te bieden bij het gebruik van financiering uit de Europese structuur- en investeringsfondsen (zo is bijvoorbeeld afgezien van de eis om een vast deel van de ESI-middelen aan belangrijke thema’s te besteden; de in het voorstel geboden flexibiliteit kan echter gevolgen hebben voor het vermogen van de Unie om de oorspronkelijk in de operationele programma’s vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken);

    270.

    erkent dat de COVID-19-crisis de Unie en haar lidstaten voor een nieuwe en onverwachte uitdaging heeft gesteld waarop zij vastberaden moeten reageren en zowel op Unie- als nationaal niveau oplossingen moeten vinden;

    271.

    is verheugd over de grotere financiële flexibiliteit voor uitgaven uit hoofde van het cohesiebeleid, omdat de lidstaten dan met deze middelen aan de crisis gerelateerde projecten kunnen bekostigen; onderstreept dat de continuïteit van en samenwerking met alle belanghebbenden van het cohesiebeleid moeten worden bevorderd, voornamelijk onder de kmo’s, gemeenten en regio’s, aangezien werkloosheid en gezondheidszorg de komende maanden heikele thema’s voor hen zullen zijn;

    272.

    wijst op de problemen die patiënten in de Unie ervaren bij de toepassing van de Richtlijn inzake grensoverschrijdende gezondheidszorg, zoals vastgesteld in Speciaal verslag nr. 7/2019 van de Rekenkamer, met name met betrekking tot de bewustmaking van de patiënten van hun rechten, de problemen en vertragingen bij de elektronische uitwisseling van patiëntengegevens tussen lidstaten en de toegang tot gezondheidszorg voor patiënten met zeldzame ziekten;

    273.

    maakt zich zorgen over de opvatting van de Rekenkamer dat er sterke aanwijzingen zijn dat de Unie haar klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 niet zal halen; merkt op dat er volgens de Commissie slechts beperkte vooruitgang is geboekt met de vermindering van de negatieve milieueffecten van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen; wijst met nadruk op de opmerking van de Rekenkamer dat de helft van de lidstaten van de Unie de 2020-doelstelling inzake stroomopwekking uit hernieuwbare bronnen niet dreigt te halen; merkt op dat in het overzicht (“landscape review”) van de Rekenkamer met betrekking tot de Uniemaatregelen inzake energie en klimaatverandering wordt gemeld dat de door de lidstaten verwachte vermindering van de broeikasgasemissies onder het streefdoel van 40 % voor 2030 blijft; verzoekt de Commissie de resultaten opnieuw te beoordelen gezien de gevolgen van de COVID-19-pandemie en de Green Deal;

    274.

    maakt zich zorgen dat slechts de helft van de 16 indicatoren voor de doelstelling “bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren” op schema ligt om de streefdoelen te halen; betreurt het feit dat de lidstaten de meeste streefdoelen voor 2023 in het laatste, door de Commissie goedgekeurde verslag hebben verlaagd, soms aanzienlijk (zo is de gecombineerde streefwaarde van het EFRO en het CF voor de indicator “totale lengte van nieuwe spoorlijnen” verlaagd van 947 km naar 579 km (–39 %) en is die voor de indicator “totale lengte van nieuwe of verbeterde tram- en metrolijnen” verlaagd van 680 km naar 441 km (–35 %);

    275.

    herhaalt zijn verzoek om een nieuwe begrotingslijn voor toerisme in te voeren ter ondersteuning van deze sector, die zwaar getroffen is door de COVID-19-crisis; is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer een controle heeft gestart ter beoordeling van toerismeprojecten die medegefinancierd zijn met 6,4 miljard EUR in 2007-2013 en tot dusver 4 miljard EUR in 2014-2020 aan middelen uit het EFRO en het CF, hetgeen zal helpen het toerismebeleid in de Unie te verbeteren;

    276.

    merkt op dat in het zesde jaar van de huidige programmeringsperiode 2014-2020 slechts ongeveer 31 % van de oorspronkelijk toegekende middelen, in januari 2020 tot betalingen had geleid, waardoor de volledige tenuitvoerlegging van de CEF ter discussie werd gesteld; verzoekt de lidstaten de investeringen aanzienlijk te versnellen en verzoekt de Commissie haar monitoring te intensiveren, gezien de dringende behoefte aan infrastructuurinvesteringen voor een snel herstel van de economische neergang in verband met COVID-19;

    277.

    benadrukt nogmaals dat de indicatoren op dit beleidsterrein allemaal outputindicatoren zijn (ze leveren vooral gegevens op over de uitvoering van het programma in termen van gebouwde infrastructuur), en dus niet het resultaat van de verwezenlijkte projecten in kaart brengen; spoort de Commissie aan het beleid zodanig op te stellen dat passende doorlopende en tussentijdse evaluaties van de behaalde resultaten en bredere gevolgen mogelijk zijn;

    278.

    herinnert eraan dat de Rekenkamer in haar controle van 2019 met name wees op de onderbenutting van het CF voor de financiering van nieuwe spoorlijnen; onderstreept dat het erg belangrijk is te investeren in duurzame vervoersnetwerken en verzoekt de ondermaats presterende lidstaten hun inspanningen op dit gebied op te voeren;

    279.

    onderstreept dat de Rekenkamer in haar recente verslag over vervoersinfrastructuren (TFI’s) (9) opmerkt dat het onwaarschijnlijk is dat het kernnetwerk in 2030 op volle capaciteit zal functioneren, en in de verkennende inventarisatie opmerkt dat, aangezien de Uniefinanciering niet volstaat om in alle behoeften te voorzien, de nadruk moet liggen op de prioriteiten met de grootste meerwaarde voor de Unie;

    280.

    verzoekt de Commissie haar mechanisme en instrumenten verder te ontwikkelen om burgers en belanghebbenden bewust te maken van en te informeren over de toerisme- en vervoersprojecten die zij financiert in het kader van het EFRO en het CF;

    281.

    is het eens met de opmerking van de Rekenkamer in haar controleverslag inzake TFI’s dat de verkeersprognoses verbeterd en beter gecoördineerd moeten worden; wijst op het feit dat verkeersprognoses onder meer moeten berusten op degelijke economische beoordelingen en kosten-batenanalysen, en periodiek moeten worden herzien zodat rekening kan worden gehouden met mogelijke vertragingen; benadrukt dat slechte planning moet worden vermeden, vooral op het gebied van de klimaatverandering, en dat de planningsprocedure van de Commissie moet worden verbeterd, vooral in verband met de toepassing van de vereisten inzake milieubescherming en het gebruik van hulpbronnen;

    282.

    betreurt het dat de Commissie in het wetgevingsvoorstel voor de ESIF voor 2021-2027 alle specifiek voor grote projecten vastgestelde beoordelingsvoorschriften heeft geschrapt, met inbegrip van de vereiste om een kosten-batenanalyse uit te voeren; wijst erop dat, hoewel wordt erkend dat dit een vermindering van de algemene administratieve lasten betekent, dit voordeel niet opweegt tegen het toegenomen risico dat de gecofinancierde investeringen niet de beste prijs-kwaliteitverhouding bieden; verzoekt de Commissie met klem haar voorstel te herzien;

    283.

    is verheugd over het feit dat de Europese toegankelijkheidswet in 2019 eindelijk is aangenomen, en benadrukt het belang hiervan als eerste wet op dit gebied in de Europese Unie; verzoekt de Commissie de voortgang van de lidstaten bij het vaststellen en bekendmaken van alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn om uiterlijk op 28 juni 2022 aan de Europese toegankelijkheidswet te voldoen, nauwlettend te volgen;

    284.

    is van mening dat er sprake is van onderpresteren, aangezien slechts drie van de negen indicatoren (33 %) uit de programmaverklaringen met betrekking tot de EFRO-doelstelling “verbetering van het concurrentievermogen van kmo’s” op schema liggen om hun streefwaarden te halen; benadrukt dat deze drie indicatoren betrekking hebben op de output en dat aan de hand van deze indicatoren het aantal door het EFRO gesteunde bedrijven wordt gemeten, terwijl andere indicatoren niet op schema liggen, zoals die waarmee wordt gemeten of de particuliere investeringen even hoog zijn als de overheidssteun aan bedrijven en in hoeverre de werkgelegenheid bij de ondersteunde bedrijven is gestegen; spoort de Commissie aan het beleid zodanig op te stellen dat passende doorlopende en tussentijdse evaluaties van de behaalde resultaten en bredere gevolgen mogelijk zijn, met inbegrip van een beoordeling van de gevolgen van beleid ter bestrijding van langdurige werkloosheid;

    285.

    merkt op dat de EFRO-financiering werd gebruikt in combinatie met nationale bronnen voor de ondersteuning van kmo’s en een aanvulling vormde op bestaande nationale maatregelen of werd gebruikt om hiaten in de steunregelingen op te vullen, maar dat de Commissie heeft vastgesteld (10) dat er over het algemeen weinig synergie bestond tussen de EFRO- en de ESF-steun, ondanks het belang van het in stand houden van de werkgelegenheid;

    286.

    neemt nota van het feit dat slechts elf van de 121 door het EFRO en het CF medegefinancierde projecten, die werden aangestuurd door twaalf lidstaten, waren voltooid bij de controle met betrekking tot de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer voor 2019; merkt op dat de doelstellingen van zeven projecten volledig waren gehaald, van twee projecten gedeeltelijk en van de overige twee projecten niet;

    287.

    stelt met bezorgdheid vast dat er een gebrek bestaat aan duidelijke informatie over de eindbegunstigden van de cohesiefondsen en roept de Commissie op erop toe te zien dat alle benodigde informatie over financiering wordt verzameld, niet alleen over de financieel intermediairs maar vooral over de eindbegunstigden;

    288.

    benadrukt de mogelijkheden van de openbare registers van eindbegunstigden waarin de vijfde antiwitwasrichtlijn voorziet met het oog op de bestrijding van corruptie, misbruik van EU-middelen en belangenconflicten; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de gegevens over de eindbegunstigden van vennootschappen worden verstrekt en beschikbaar worden gemaakt voor het publiek;

    289.

    juicht toe dat DG EMPL in het kader van de preventieve maatregelen van de Commissie een strikt beleid van onderbreking en opschorting van betalingen blijft voeren om de financiële belangen van de Unie te vrijwaren; wijst er in dit verband op dat in 2019 voor het ESF/YEI en het FEAD 12 besluiten tot onderbreking en één opschortingsbesluit zijn genomen, en dat daarnaast 16 schriftelijke waarschuwingen en 5 aankondigingen van opschortingen naar de betrokken lidstaten zijn verzonden;

    290.

    is ernstig bezorgd over de discriminerende maatregelen die sinds 2019 door verschillende Poolse lokale overheden zijn genomen, namelijk de goedkeuring van resoluties over zogenaamde “LGBTI-vrije zones” of “regionale handvesten van gezinsrechten”, waardoor met name eenoudergezinnen en LGBTI-gezinnen worden gediscrimineerd; wijst erop dat deze autoriteiten ESI-fondsen ontvangen en invloed uitoefenen op het beheer van deze middelen; stelt met klem dat het gebruik van EU-middelen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1303/2013 moet voldoen aan het beginsel van non-discriminatie; is van mening dat er in de hierboven genoemde gemeenten en regio’s een duidelijk risico bestaat op schending van deze bepalingen; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de cohesiefondsen worden verstrekt in overeenstemming met de grondrechten die zijn verankerd in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, evenals de verordening gemeenschappelijke bepalingen ESI-fondsen; verzoekt de Commissie een onderzoek in te stellen naar de verenigbaarheid van de ESI-fondsen in deze regio’s met het Unierecht, in het bijzonder de non-discriminatiebepalingen, de kwijtingsautoriteit op de hoogte te stellen van de bevindingen van dit onderzoek, en gebruik te maken van alle instrumenten waarover zij beschikt, met inbegrip van financiële correcties, indien zij duidelijke bewijzen vindt van misbruik van middelen in dit verband;

    Prestaties: Europees Sociaal Fonds (ESF) en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief

    291.

    wijst op de conclusie van de Commissie dat met betrekking tot de prestaties van de Uniebegroting de meeste programma’s vooruitgang boeken bij de verwezenlijking van de doelstellingen die aan het begin van de programmeringsperiode zijn vastgesteld, en dat deze vooruitgang steeds sneller plaatsvindt, ondanks de vertraagde start van de cohesieprogramma’s voor de periode 2014-2020; merkt echter op dat de Commissie pas na beëindiging van de huidige programma’s op basis van grondige evaluaties definitieve conclusies kan trekken met betrekking tot de prestaties;

    292.

    herinnert aan het cruciale belang van het Europees Sociaal Fonds (ESF) en de essentiële rol van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief om een hoog niveau van werkgelegenheid te bevorderen, hoogwaardige banen en onderwijs- en opleidingskansen te scheppen en armoede en sociale uitsluiting te bestrijden; benadrukt dat het ESF en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief bij het verwezenlijken van hun doelstellingen ook de komende jaren financiële en politieke steun moeten blijven krijgen van de Unie en de nationale en regionale instellingen; neemt kennis van het feit dat de complexiteit van de gefinancierde operaties en activiteiten, de typologie en de verscheidenheid aan begunstigden en het grote aantal jaarlijkse interventies het grootste inherente risico zijn voor het ESF, dat 94,7 % van de begroting 2019 van DG EMPL uitmaakt;

    293.

    merkt op dat de Rekenkamer er niet voor heeft gekozen het ESF en het FEAD op te nemen in haar eerste jaarverslag betreffende de prestaties van de Uniebegroting — Stand van zaken eind 2019;

    294.

    is verheugd over de evaluatie van de Commissie (februari 2021) over de steun voor de arbeidsmobiliteit, sociale inclusie, onderwijs en opleiding in de periode 2014-2018; stelt met voldoening vast dat gedurende de periode 2014-2018 circa 23 miljoen mensen hebben deelgenomen aan ESF-acties, waarvan 52 % vrouwen; stelt voorts vast dat van de deelnemers bijna 3,2 miljoen mensen al een baan hebben gevonden en 3,9 miljoen mensen een diploma hebben behaald;

    295.

    merkt op dat tegen 201810,4 miljard EUR was uitgegeven — uit zowel het ESF als het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief — en dat 3,8 miljoen mensen van jonger dan dertig jaar deel hadden genomen aan werkgelegenheidsprojecten voor jongeren en 1,4 miljoen mensen onmiddellijk na deelname een baan hadden gekregen;

    296.

    merkt voorts op dat tegen het eind van 201833,8 miljard EUR uit het ESF was geïnvesteerd ten behoeve van sociale inclusie, dat bijna 6,2 miljoen mensen hadden deelgenomen aan acties ter bevordering van sociale inclusie, dat daarvan bijna 700 000 mensen een baan hadden gevonden, en dat van deze groep bijna 400 000 mensen een diploma hadden behaald;

    297.

    spreekt zijn tevredenheid uit over het feit dat de invoering van vereenvoudigde kostenopties in het ESF de administratieve lasten heeft verminderd en de tenuitvoerlegging zowel voor programma-autoriteiten als voor begunstigden heeft vergemakkelijkt;

    298.

    merkt op dat in het kader van het werkprogramma 2019 van EaSI 44 projecten zijn gefinancierd via vijf oproepen tot het indienen van voorstellen voor een bedrag van 29,3 miljoen EUR; merkt tevens op dat DG EMPL in oktober 2019 de eerste inschrijving op aandelen in het kader van het financieringsinstrument van EaSI heeft ondertekend, die betrekking had op een leningfonds van 200 miljoen EUR om leningen aan micro-ondernemingen en sociale ondernemingen te ondersteunen;

    299.

    benadrukt dat de middelen in het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) moeten worden verhoogd zodat ook toegang tot de arbeidsmarkt en aangepaste opleiding eronder vallen, omdat de COVID-19-crisis de werkgelegenheid van vrouwen onevenredig hard heeft getroffen, met name vrouwen die werkzaam zijn in de informele economieën onder onzekere arbeidsvoorwaarden en in sommige zwaar getroffen sectoren waar met name vrouwen werkzaam zijn;

    300.

    wijst erop dat gemiddeld meer dan een op de vijf personen en een op de vier kinderen in de Unie nog steeds risico lopen op armoede of sociale uitsluiting; herinnert aan de toezegging van de Unie om via het FEAD steun te verlenen aan de meest behoeftigen, om zo de ergste vormen van armoede in de EU, zoals voedselgebrek, dak- en thuisloosheid en kinderarmoede, te verlichten; wijst erop dat ongeveer 13 miljoen mensen, waaronder ongeveer 4 miljoen kinderen jonger dan 15 jaar, jaarlijks steun krijgen uit het FEAD;

    Aanbevelingen

    301.

    verzoekt de Commissie:

    de beschuldiging van vermeende fraude met betrekking tot de herbestemming van beroepsopleidingscentra te onderzoeken; na te gaan of in andere lidstaten vergelijkbare problemen bestaan inzake de herbestemming van door de Unie medegefinancierde infrastructuurprojecten;

    de kwijtingsautoriteit onmiddellijk in kennis te stellen van haar bevindingen en mogelijke vervolgstappen naar aanleiding van deze beoordeling;

    een grondige analyse uit te voeren inzake de verschillende nationale voorschriften inzake de duurzaamheid van investeringen in de infrastructuur en voortijdige herbestemmingen, en deze analyse te delen met de kwijtingsautoriteit;

    de lidstaten aan te sporen nationale wetgeving tot stand te brengen inzake passende duurzaamheidsperioden die verder gaan dan de minimumnormen die nu al door een groot aantal lidstaten worden toegepast;

    verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de duurzaamheid van investeringen voor een langere periode is gewaarborgd;

    Natuurlijke hulpbronnen

    302.

    merkt op dat de betalingen voor “Natuurlijke hulpbronnen” 59,5 miljard EUR bedroegen en via de volgende programma’s en beleidsmaatregelen werden verstrekt:

    Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) — directe betalingen, tot 69,5 % oftewel 41,4 miljard EUR;

    Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) — marktgerelateerde uitgaven, tot 4,0 % oftewel 2,4 miljard EUR;

    Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), tot 23,9 % of 14,2 miljard EUR;

    Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), tot 1,4 % oftewel 0,8 miljard EUR;

    Overige programma’s, tot 1,2 % oftewel 0,7 miljard EUR;

    303.

    neemt nota van het feit dat de prestaties van het GLB worden gemonitord via twee hoofdreeksen van indicatoren, die allebei hoofdzakelijk stoelen op verslagen van de lidstaten en door Eurostat verzamelde gegevens:

    het “gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiekader” (GMEK) omvat 210 indicatoren: 45 contextindicatoren, 84 outputindicatoren, 41 resultaatindicatoren, 24 streefdoelindicatoren en 16 impactindicatoren;

    de GLB-programmaverklaringen omvatten 63 indicatoren, die grotendeels uit het GMEK zijn afgeleid: zes meten de effecten met betrekking tot de drie algemene doelstellingen, de overige indicatoren zijn output-, input-, resultaat- en impactindicatoren gerelateerd aan de specifieke doelstellingen;

    304.

    is verheugd over de bevinding van de Rekenkamer dat de rechtstreekse betalingen uit het ELGF, die goed zijn voor 70 % van de uitgaven in het kader van natuurlijke hulpbronnen, wederom geen materiële fouten vertonen, en dat het geschatte foutenpercentage voor het gehele begrotingshoofdstuk zich onder de materialiteitsdrempel bevindt, een teken dat de corrigerende actieplannen die de lidstaten in de voorgaande jaren hebben uitgevoerd, doeltreffend zijn geweest;

    305.

    merkt op dat het almaar afnemende foutenpercentage voor beide GLB-fondsen het gevolg is van de efficiënte beheers- en controlesystemen, in het bijzonder het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS);

    306.

    is tevreden dat het niveau van de uitgaven voor rechtstreekse betalingen ten opzichte van de in Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde nettomaxima sinds 201799 % bedraagt; merkt op dat voor het Elfpo eind 2019 een bevredigend uitvoeringspercentage van gemiddeld 50 % van de totale middelen werd bereikt; verzoekt de Commissie de uitgaven voor rechtstreekse betalingen en de mate waarin gebruik wordt gemaakt van middelen uit het Elfpo te publiceren, uitgesplitst per lidstaat;

    307.

    benadrukt dat verkeerde toewijzingen van GLB-middelen, met name rechtstreekse betalingen, ongewenste verdelingseffecten met zich meebrengen, zoals de concentratie van subsidies in handen van enkelen, een kapitalisatie in de prijzen van landbouwgrond en het streven naar politieke rente van financiële “groene investeerders” die rechtstreekse betalingen beschouwen als aantrekkelijke dividenden op landbouwgrond, waardoor de prijs van grond stijgt ten nadele van kleine en middelgrote actieve landbouwers; betreurt dat de huidige GLB-regels dergelijke wettelijke maar ongewenste verdelingen mogelijk maken, en onderstreept de dringende noodzaak om doeltreffende en afdwingbare plafonds voor natuurlijke personen vast te stellen die deze ongewenste effecten voor het GLB 2021-2027 zouden beperken; verzoekt de Commissie en de lidstaten de respectieve voorstellen van het Parlement te steunen;

    308.

    benadrukt dat met name in het kader van het volgende MFK onnodige administratieve lasten moeten worden weggenomen die de uitvoering van investeringen via het GLB belemmeren, en dat de verplichtingen die voortvloeien uit de nieuwe groene architectuur zoveel mogelijk moeten worden vereenvoudigd;

    309.

    beklemtoont dat het huidige controle- en auditsysteem van het GLB zeer doeltreffend is gebleken om de bescherming van de financiële belangen van de Unie, stabiele regelgeving en gelijke behandeling van landbouwers en andere begunstigden te waarborgen; wijst erop dat een goede uitvoering van de GLB-interventies nauw samenhangt met de naleving door de begunstigden van de verbintenissen die op het niveau van de Unie zijn aangegaan;

    310.

    maakt zich zorgen dat de toegenomen flexibiliteit die wordt voorgesteld in het kader van het nieuwe uitvoeringsmodel en die zou worden geboden aan de lidstaten bij het ontwerpen van hun nationale controlesystemen en -regels, uiteenlopende nationale praktijken tot gevolg zou kunnen hebben en het verkeerd gebruik en misbruik van middelen van de Unie zou kunnen verergeren, en dringt er bijgevolg bij de Commissie op aan “hernationalisering” van het GLB te voorkomen; is ook zeer bezorgd dat dit nieuwe uitvoeringsmodel mogelijk niet bijdraagt tot vereenvoudiging noch tot betere prestaties van het GLB, en de gelijke behandeling van de landbouwers en de lidstaten in gevaar zou kunnen brengen; is bovendien van mening dat dit model tot bijkomende complexiteit, meer verminderingen van betalingen in verband met ontoereikende budgettaire planning, en verdere administratieve lasten zou kunnen leiden en daarmee de financiële geloofwaardigheid van het GLB in het gedrang zou brengen; is dan ook van mening dat voldoende garanties moeten worden ingebouwd om de robuustheid van het GLB-uitvoeringsmodel op het gebied van financieel beheer te waarborgen;

    311.

    is tegelijkertijd bezorgd dat de nieuwe vereisten voor duurzame landbouw, met name met betrekking tot de klimaat- en milieudoelstellingen voor 2030, samen met de verlaging van de totale GLB-begroting voor 2021-2027, de uitvoering van de begroting in het kader van het Elfpo kunnen belemmeren, vooral in de beginperiode van de uitvoering ervan, en de rentabiliteit van met name kleine landbouwbedrijven dreigen te schaden; benadrukt dat de invoering van nieuwe GLB-vereisten gepaard moet gaan met adequate financiering op het niveau van de Unie;

    312.

    wijst erop dat de landbouwsector bijzonder zwaar is getroffen door de uitbraak van COVID-19 vorig jaar, waardoor het risico op instabiliteit van het basisinkomen van de landbouwers is toegenomen; is dan ook van mening dat in het nieuwe GLB-uitvoeringsmodel de komende jaren bijzondere nadruk moet komen te liggen op het waarborgen van de regelmatigheid van de betalingen aan de eindbegunstigden van het GLB;

    313.

    waarschuwt dat de overheidsuitgaven voor het GLB mogelijk verkeerd worden opgevat door de Europese belastingbetaler, als producten die uit derde landen worden ingevoerd, niet aan dezelfde milieu- en voedselveiligheidsregels moeten voldoen als deze die in de Unie gelden; verzoekt de Commissie de werking van de vrijwaringsclausules in handelsovereenkomsten te herzien om de toepassing ervan te vergemakkelijken en uit te breiden tot meer dan tijdelijke marktsituaties;

    314.

    roept de Commissie op nauwlettend toe te zien op voedselveiligheids-, milieu- en dierenwelzijnsnormen in lopende en toekomstige handelsovereenkomsten met derde landen; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat alle handelsovereenkomsten een degelijk hoofdstuk over duurzaamheid omvatten en dat handelspartners volledig aan de hierin opgenomen vereisten voldoen; wijst op de noodzaak van een gelijk speelveld, ook op het gebied van milieunormen en dierenwelzijn, en dringt bij de Commissie aan op de verdere ontwikkeling van wetgeving inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen, om ervoor te zorgen dat de normen op het gebied van landbouw in de Unie niet worden ondermijnd noch in het gedrang komen;

    315.

    herhaalt dat het zich ernstig zorgen maakt over het feit dat het voorbehoud op grond van reputatie-, juridische, financiële en institutionele gronden in verband met significante veiligheidsrisico’s die bij de instandhouding en de werking van het Unieregister van het EU-emissiehandelssysteem zijn vastgesteld, dat sinds 2010 in de jaarlijkse activiteitenverslagen is gemaakt en bij de recentste risicobeoordelingsexercitie is bevestigd, opnieuw wordt gemaakt in het jaarlijkse activiteitenverslag van DG Klimaatactie over 2019; betreurt de abnormale duur van dit voorbehoud; dringt er bij de Commissie op aan hier snel verbetering in te brengen;

    316.

    onderstreept dat DG Klimaatactie en DG Begroting zorg dragen voor het toezicht op het klimaatmainstreamingstreefcijfer van 20 % van het MFK, en dat DG Klimaatactie andere DG’s ondersteunt bij de integratie van klimaatactie in hun werkzaamheden; is verheugd dat in 2019 20,9 % van de begroting van de Unie aan klimaatgerelateerde activiteiten is besteed, maar betreurt dat de trend wijst op naar schatting slechts 19,7 % voor de huidige MFK-periode;

    317.

    merkt op dat DG Gezondheid en Voedselveiligheid in 2019 over een budget van 502,85 miljoen EUR en 772 personeelsleden beschikte; wijst erop dat het uitvoeringspercentage van de vastleggings- en de betalingskredieten 95,85 %, respectievelijk 94,63 % bedroeg;

    Bevindingen van de Rekenkamer

    318.

    wijst erop dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) goed is voor 98 % van de uitgaven voor “natuurlijke hulpbronnen”; merkt op dat het foutenpercentage voor “natuurlijke hulpbronnen”, rekening houdend met het door de Rekenkamer geschatte foutenpercentage (1,9 %), onder de materialiteitsdrempel ligt; stipt aan dat de rechtstreekse betalingen, die 70 % van de uitgaven voor “natuurlijke hulpbronnen” vertegenwoordigen, aanzienlijk onder de materialiteitsdrempel lagen;

    319.

    wijst op de positieve ontwikkeling met betrekking tot het beleidsgebied “Natuurlijke hulpbronnen”, te weten een voortzetting van de reeds bestaande dalende lijn dankzij een verdere afname van het algemene foutenpercentage, momenteel door de Rekenkamer op 1,9 %, en dus onder de materialiteitsdrempel, geschat; is verheugd over het feit dat het door de Rekenkamer vastgestelde foutenpercentage zeer nauw overeenkomt met het algemene foutenpercentage voor het GLB zoals aangegeven in het jaarlijkse activiteitenverslag voor 2019 van DG AGRI;

    320.

    stelt vast dat 44 van de 251 door de Rekenkamer onderzochte verrichtingen (18 %) fouten vertoonden tegenover 207 foutenvrije verrichtingen (82 %); stelt vast dat, net als in voorgaande jaren, 70 % van de fouten betrekking had op “niet-subsidiabele begunstigden, activiteiten, projecten of uitgaven”;

    321.

    constateert dat 114 van de 136 verrichtingen voor plattelandsontwikkeling geen fouten vertoonden, dat vijf verrichtingen fouten vertoonden met een impact van meer dan 20 % en 15 verrichtingen fouten vertoonden met een impact van minder dan 20 % van het onderzochte bedrag, en dat bij twee betalingen sprake was van nalevingsproblemen zonder financiële impact;

    322.

    merkt op dat negen van de 68 betalingen voor investeringsprojecten, zoals de modernisering van landbouwbedrijven, steun voor basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden, investeringen in bosbeheer en steun voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling, fouten vertoonden, waaronder twee gevallen waarin de begunstigde en/of het project niet aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voldeden;

    323.

    merkt op dat op 68 betalingen inzake plattelandsontwikkeling op basis van het door de landbouwers aangegeven areaal of aantal dieren, en op basis van de vereisten om te voldoen aan de milieu- en klimaatgerelateerde criteria, acht verrichtingen kleine fouten vertoonden die minder dan 5 % van het onderzochte bedrag betroffen en één geval met een fout die tussen 5 % en 20 % van het onderzochte bedrag betrof, alsook twee gevallen waarin de begunstigden milieu- en klimaatgerelateerde subsidiabiliteitsvoorwaarden hadden geschonden, wat in beide gevallen leidde tot fouten van meer dan 20 % van het onderzochte bedrag;

    324.

    merkt op dat uitgaven met een hoog risico voornamelijk betrekking hadden op betalingen in het kader van vergoedingen, bijvoorbeeld op het gebied van cohesie en plattelandsontwikkeling, waarbij de uitgaven van de Unie door de lidstaten worden beheerd; neemt ter kennis dat voor uitgaven met een hoog risico vaak complexe regels en subsidiabiliteitscriteria gelden;

    325.

    merkt met ernstige bezorgdheid op dat 14 verrichtingen met betrekking tot marktmaatregelen zijn onderzocht en dat de betaalorganen in vijf gevallen niet-subsidiabele kosten hadden vergoed, waaronder drie gevallen van niet-naleving van de subsidiabiliteitsregels die leidden tot fouten waarmee meer dan 20 % van het onderzochte bedrag gemoeid was;

    326.

    merkt met ernstige bezorgdheid op dat bij twee projecten op zes verrichtingen (33 %) met betrekking tot visserij, milieu en klimaatactie, niet-subsidiabele kosten zijn vergoed;

    327.

    is van mening dat transparantie van cruciaal belang is voor het behouden of winnen van het vertrouwen van de burger/belastingbetaler, alsook voor de reputatie van het GLB; wijst op de zorgwekkende conclusies van de Rekenkamer en de Ombudsman en op de talrijke verzoeken van de kwijtingsautoriteit om verbeteringen op het gebied van corruptie en niet-transparante werkwijzen; wijst op de beperkte vooruitgang die de Commissie heeft geboekt; benadrukt dat het Arachne-instrument voor datamining weliswaar een bijdrage levert aan het oplossen van deze problemen maar hiertoe niet toereikend is, en verder moet worden ontwikkeld door de toevoeging van andere digitale hulpmiddelen om de Commissie te helpen efficiënte controles uit te voeren; is het eens met de aanbeveling van de Rekenkamer om beste praktijken met betrekking tot het gebruik van Arachne te delen teneinde het gebruik ervan door betaalorganen verder aan te moedigen; betreurt ten zeerste dat niet alle lidstaten gebruikmaken van het Arachne-systeem en hoopt dat er initiatieven worden ontplooid om hier verandering in te brengen; dringt er bij de Commissie op aan Arachne als gemeenschappelijke databank te gebruiken en het gebruik ervan bij alle lidstaten sterk te promoten;

    328.

    is ingenomen met de bevindingen in Speciaal verslag nr. 18/2019 van de Rekenkamer (11) dat de rapportage van gegevens over de broeikasgasemissies van de Unie in overeenstemming is met de internationale vereisten en dat de broeikasgasinventarissen in de loop der tijd zijn verbeterd; benadrukt dat een beter inzicht nodig is in sectoren als landbouw en bosbouw; dringt er bij de Commissie op aan rekening te houden met de voorgestelde verdere verbeteringen in de rapportage over hoe het Unie- en nationale matigingsbeleid bijdraagt tot het halen van de emissiereductiedoelstellingen;

    329.

    merkt op dat DG Gezondheid en Voedselveiligheid in zijn jaarlijkse activiteitenverslag 2019 een gemiddeld resterend foutenpercentage van 0,4 % aangeeft, wat ruim onder de materialiteitsdrempel van 2 % ligt;

    330.

    wijst erop dat het aandeel tijdige betalingen in verband met het subsidiebeheer van het DG Gezondheid en Voedselveiligheid in 201992 % bedroeg (ten opzichte van 83 % in 2018), wat echter nog steeds onder de doelstelling van 95 % ligt;

    331.

    wijst op de problemen die DG Gezondheid en Voedselveiligheid in zijn jaarlijks activiteitenverslag opnieuw heeft vastgesteld met betrekking tot de uitvoering van het gemeenschappelijk financieel kader voor de voedselketen; wijst erop dat het ontbreken van een crisisreservefaciliteit met zich meebrengt dat middelen die al aan andere belangrijke activiteiten waren toegewezen, in noodsituaties opnieuw moeten worden toegewezen, terwijl er geen vaste methode is om dieren, planten en producten te waarderen die in het kader van ziektebeheersmaatregelen moeten worden geslacht of vernietigd;

    Regelmatigheid van de GLB-uitgaven

    332.

    wijst op de opvatting van de Rekenkamer dat het in 2015 uitbreiden van de rol van de certificerende instanties bij het uitbrengen van een oordeel over de regelmatigheid van de uitgaven een positieve ontwikkeling was, alsook de erkenning door de Rekenkamer dat er ruimte is voor verdere verbeteringen, vergelijkbaar aan de door de Commissie voorgestelde verbeteringen; verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te treffen om de gebreken te verhelpen die de Commissie en de Rekenkamer in de controles en steekproefmethoden van sommige certificerende instanties hebben vastgesteld met betrekking tot de betrouwbaarheid van de resultaten van hun werkzaamheden;

    333.

    betreurt het feit dat de Rekenkamer in haar werkzaamheden geen analyse kan geven van de redenen voor de aanhoudende gebreken die zij heeft vastgesteld in de lidstaten; is verheugd over het feit dat de Commissie een bezoek heeft afgelegd aan alle certificerende instanties voor een evaluatie van hun werkzaamheden op het gebied van wettigheid en regelmatigheid en om hen te helpen deze werkzaamheden tegen het eind van 2019 te verbeteren, maar betreurt dat de Commissie geen betekenisvolle inzichten kon verschaffen over de redenen of over eventuele landspecifieke verschillen tussen de certificerende instanties van de lidstaten; betreurt dat dit gebrek aan informatie over de onderliggende redenen voor deze aanhoudende structurele gebreken met betrekking tot sommige certificerende instanties, een belemmering vormt voor het op efficiënte en doeltreffende wijze oplossen van deze problemen; verzoekt de Commissie de belangrijkste bronnen van niet-ontdekte fouten te analyseren en samen met de auditautoriteiten de nodige maatregelen te ontwikkelen om de betrouwbaarheid van de gerapporteerde restpercentages te verbeteren, vooral gezien het nieuwe uitvoeringsmodel van het GLB, waarin de certificerende instanties een prominentere rol zullen spelen; verzoekt de Commissie meer aandacht te besteden aan de resultaten die deze instanties aanleveren;

    334.

    wijst erop dat DG AGRI het risico bij betaling heeft geschat op ongeveer 1,9 % voor de totale GLB-uitgaven in 2019, waarbij dat risico ongeveer 1,6 % bedraagt voor rechtstreekse betalingen, 2,7 % voor plattelandsontwikkeling en 2,8 % voor marktmaatregelen;

    335.

    neemt er nota van dat DG Milieu in 2019 over een budget van 505,58 miljoen EUR en 476 personeelsleden beschikte; wijst erop dat de uitvoeringspercentages van de vastleggings- en de betalingskredieten aan het eind van het jaar meer dan 99 % bedroegen;

    336.

    is verheugd dat in 2019 bij steeds minder betalingen van DG Milieu de wettelijke betalingstermijnen werden overschreden (3,23 %, ten opzichte van 8,20 % in 2018);

    337.

    merkt op dat DG Milieu in zijn jaarlijkse activiteitenverslag 2019 een gemiddeld resterend foutenpercentage van 0,80 % aangeeft, wat onder de materialiteitsdrempel van 2 % ligt;

    338.

    neemt er nota van dat DG Klimaatactie in 2019 over een budget van 140,3 miljoen EUR (onder de titel “klimaatactie” van de begroting van de Unie) en 225 personeelsleden beschikte; wijst erop dat het uitvoeringspercentage van de vastleggings- en de betalingskredieten 99,98 %, respectievelijk 96,41 % bedroeg;

    339.

    stelt vast dat in 2019 bij 1,59 % van alle betalingen van DG Klimaatactie de wettelijke betalingstermijnen zijn overschreden;

    Fraudebestrijdingsbeleid en -procedures in het GLB

    340.

    benadrukt dat fraude een handelen of nalaten betreft dat wordt gepleegd met de intentie te misleiden, met onverschuldigde betalingen tot gevolg;

    341.

    wijst op de door de Rekenkamer gehanteerde methode voor het verifiëren of de uitgevoerde controles geen materiële fouten vertonen als gevolg van fraude of onbedoelde fouten, en herinnert eraan dat de Rekenkamer ieder jaar fraude bij GLB-uitgaven opspoort, met het risico dat fouten van materieel belang met name voorkomen bij marktondersteuning, plattelandsontwikkeling en andere betalingen waarbij de medegefinancierde middelen over het algemeen moeten worden terugbetaald;

    342.

    herinnert eraan dat aangezien het GLB onder gedeeld beheer valt, zowel de Commissie als de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het aanpakken van fraudekwesties; wijst erop dat vanuit de Commissie, DG AGRI in opleidingen over frauderisico’s voorziet voor de beheers- en controleorganen van de lidstaten, en dat OLAF van de Commissie gevallen van vermoedelijke fraude onderzoekt in samenwerking met nationale onderzoeksinstanties;

    343.

    merkt op dat DG AGRI zijn geactualiseerde fraudebestrijdingsstrategie op 20 oktober 2020 heeft vastgesteld;

    Eerlijke toewijzing van GLB-middelen

    344.

    benadrukt dat grotere landbouwbedrijven met een hoger inkomen in tijden van crises met inkomensschommelingen niet noodzakelijkerwijs evenveel steun nodig hebben voor de stabilisering van hun inkomen als kleinere bedrijven, aangezien zij kunnen profiteren van mogelijke schaalvoordelen waardoor ze waarschijnlijk weerbaarder zijn; is van mening dat de Commissie stappen moet ondernemen om ervoor te zorgen dat de GLB-middelen op een evenwichtige wijze worden verdeeld, zodat de betalingen per hectare met toenemende grootte van het landbouwbedrijf/de onderneming afnemen (12);

    345.

    dringt er bij de Commissie op aan erop toe te zien dat de GLB-middelen eerlijk worden toegewezen aan actieve landbouwers en niet leiden tot grondtransacties waarvan een selecte groep politieke insiders, dikwijls oligarchen genoemd, profiteert; verzoekt de Commissie schending, omzeiling en onbedoelde gevolgen van de huidige GLB-toewijzingsregels te inventariseren; wijst op het belang van een transparant en sterk governancesysteem en dringt er verder bij de Commissie op aan haar inspanningen ter voorkoming en opsporing van fraude op te voeren (13);

    Belangenconflicten, landroof en concentratie van grondbezit

    346.

    wijst met bezorgdheid op het feit dat uit de gegevens van de Commissie over de verdeling van de rechtstreekse betalingen naar betalingscategorie in 2019 blijkt dat het grootste aandeel van de enveloppe voor rechtstreekse betalingen (58 %) naar 15 % van alle begunstigden gaat, terwijl de meeste begunstigden (75 %) een nog kleiner aandeel van de rechtstreekse betalingen ontvangen (15 %), en 0,5 % van alle begunstigden meer dan 100 000 EUR ontvangen, wat neerkomt op 16,3 % van alle rechtstreekse betalingen;

    347.

    maakt zich ernstig zorgen over het feit dat GLB-subsidies landbouwbedrijven, investeerders, hedgefondsen, stichtingen en zeer rijke personen ertoe aan kunnen zetten grond op te kopen, met een verdere concentratie van grondbezit tot gevolg; maakt zich ernstig zorgen dat dit de prijs van landbouwgrond doet opdrijven, waardoor het voor kleine en middelgrote landbouwers steeds moeilijker wordt grond te verkrijgen; herhaalt met klem dat landbouwsubsidies niet bedoeld zijn voor veilig rendement op groene investeringen;

    348.

    herhaalt zijn verzoek tot invoering van maximumbetalingen per natuurlijke persoon in het kader van de eerste en tweede pijler van het GLB; is van mening dat vastgestelde maximumbedragen voor natuurlijke personen veel lastiger te omzeilen zijn dan plafonds voor rechtspersonen; herinnert eraan dat begunstigden hun bedrijven op kunstmatige wijze kunnen opsplitsen of extra bedrijven kunnen creëren die ieder het maximumbedrag aan steun kunnen ontvangen, en zo de plafonds per rechtspersoon kunnen omzeilen; is verheugd over het voorstel om alle bedrijven uit dezelfde groep als één begunstigde mee te tellen, maar is van oordeel dat dit niet voldoet; wijst op het feit dat bij ondoorzichtige en uiterst complexe bedrijfsstructuren vaak entiteiten in verschillende lidstaten en/of derde landen betrokken zijn, waardoor het erg lastig is te waarborgen dat alle bedrijven uit dezelfde groep als zodanig worden aangemerkt en daadwerkelijk als één begunstigde worden behandeld;

    349.

    herhaalt zijn zorg dat GLB-subsidies nog altijd landroof door criminele en oligarchische structuren in de hand werken; herhaalt zijn dringende oproep aan de Commissie om een klachtenmechanisme in het leven te roepen waarmee landbouwers en kmo’s rechtstreeks een klacht kunnen indienen bij de Commissie indien zij te maken krijgen met landroof, ernstig wangedrag door de nationale autoriteiten, oneerlijke of bevooroordeelde behandeling bij aanbestedingen of de verdeling van subsidies, druk of intimidatie door criminele structuren en organisaties of oligarchische structuren, personen die tot dwang- of slavenarbeid worden verplicht of andere ernstige schendingen van hun grondrechten; is verheugd over het feit dat een dergelijk klachtenmechanisme onderdeel is van het voorstel voor de nieuwe GLB-verordening;

    350.

    merkt op dat de audits van DG AGRI uit 2017 en 2019 gebreken aan het licht hebben gebracht met betrekking tot de werking van het landbouwpercelenidentificatiesysteem, de geospatiale steunaanvraag, de kwaliteit van de controles ter plaatse, alsook de buitensporige vertragingen bij het verwerken van betalingen, met name voor overlappende vorderingen; is verheugd over het feit dat de Commissie de betalingen heeft opgeschort en een proeftijd heeft gesteld voor het betaalorgaan; wijst erop dat de gebreken met betrekking tot de beheer- en controlesystemen van het betaalorgaan aan de orde worden gesteld in een actieplan dat door DG AGRI is aangevraagd en in 2019 is aangescherpt; merkt op dat het risicobedrag 3,271 miljoen EUR bedraagt voor rechtstreekse betalingen, en 21,596 miljoen EUR voor plattelandsontwikkeling, en dat de conformiteitsgoedkeuringsprocedure nog altijd loopt;

    351.

    maakt zich ernstig zorgen over het onlangs gepubliceerde verslag van de Slowaakse controle-instantie over de werkzaamheden van het Slowaakse betaalorgaan voor de landbouw, waaruit een gebrek aan transparantie naar voren kwam met betrekking tot het beheer van rechtstreeks subsidies en de systematische controles ten aanzien van aanvragers en ontvangers van subsidies (14); is bezorgd over het feit dat de Rekenkamer in de controles en steekproefmethoden van sommige certificerende instanties gebreken heeft vastgesteld met betrekking tot de betrouwbaarheid van de resultaten van hun werkzaamheden;

    352.

    merkt op dat het OLAF in 2020 drie administratieve onderzoeken naar mogelijk misbruik van Uniefinanciering voor de landbouw in Slowakije heeft afgesloten die betrekking hadden op tussen 2013 en 2019 ingediende aanvragen voor rechtstreekse betaling; betreurt dat één bedrijf opzettelijk EU-betalingen had aangevraagd voor niet-subsidiabele grond die vooral voor niet-agrarische activiteiten werd gebruikt; vindt het verontrustend dat het OLAF daarnaast tot de ontdekking kwam dat voor sommige stukken grond waar bepaalde bedrijven jarenlang steun voor hadden aangevraagd, in feite geen juridisch geldige leasecontracten bestonden;

    353.

    merkt voorts op dat onderzoeken door het OLAF een aantal gebreken met betrekking tot de beheer- en controlesystemen voor rechtstreekse betalingen in Slowakije aan het licht hebben gebracht; betreurt het feit dat er slechts zeer beperkte controles mogelijk zijn om te verifiëren of het zich ontdoen van grond door aanvragers wettelijk is toegestaan, en dat de controles ter verificatie beperkt zijn tot overlappende vorderingen; wijst op de conclusie van het OLAF dat de interne verificatieprocedures van de Slowaakse nationale autoriteit die verantwoordelijk is voor het beheer van landbouwgrond die eigendom van de staat is of voor grond zonder bekende particuliere eigenaar, in termen van transparantie en rechtszekerheid moeten worden verbeterd; merkt op dat als gevolg van gebreken in de verificatieprocedures het OLAF van oordeel is dat mogelijk meer dan een miljoen EUR te veel is betaald;

    354.

    blijft ernstig bezorgd over meldingen dat middelen uit landbouwfondsen terechtkomen bij autocratische leiders en hun handlangers; herhaalt dat dit een ernstig onrecht is ten opzichte van de belastingbetalers van de EU, met name kleine boeren en plattelandsgemeenschappen; benadrukt dat de bestrijding van corruptie en fraude een wezenlijk onderdeel van het GLB moet vormen;

    355.

    benadrukt dat, gelet op de wijdverbreide problemen van belangenconflicten bij de verdeling van de landbouwfondsen van de EU, het ongewenst is dat leden van de Europese Raad, landbouwministers, functionarissen, of hun familieleden, beslissingen nemen over inkomenssteun;

    356.

    is verbaasd over de inschatting van de Commissie dat de Tsjechische minister van Landbouw niet in een situatie van belangenconflict verkeert, ondanks het feit dat hij aanzienlijke bedragen aan GLB-subsidies ontvangt terwijl hij belast is met de programmering van de landbouwprogramma’s in het kader van het GLB; uit kritiek op de ogenschijnlijk verschillende interpretatie en toepassing van artikel 61 van het Financieel Reglement; verzoekt de Commissie een uitgebreid verslag in te dienen waarin wordt aangegeven of er lopende controles worden uitgevoerd tegen leden van regeringen in een lidstaat, en een overzicht te geven van de leden van regeringen in alle lidstaten die subsidies ontvangen in het kader van het GLB en/of de cohesiefondsen;

    357.

    wijst op de recente aan de kwijtingsautoriteit aangeboden studie over het in kaart brengen van de rechtstreekse en eindbegunstigden van GLB-financiering (15); herhaalt de bevindingen uit deze studie dat het onmogelijk blijft een uitgebreid en toegankelijk overzicht van deze begunstigden te verstrekken; vraagt de Commissie derhalve om in samenwerking met nationale instanties een gestandaardiseerd en publiek toegankelijk formaat op te stellen om de eindbegunstigden van het GLB openbaar te maken;

    358.

    dringt er bij de Commissie op aan samen te werken met de lidstaten om de voorwaarden aan te passen die de nationale autoriteiten hebben vastgesteld voor de ontvangst van subsidies voor grotere projecten, aangezien het merendeel van de GLB-financiering op dit moment ten goede komt aan grote bedrijven; roept de Commissie op aanbevelingen te doen en deze voorwaarden in onderlinge overeenstemming te brengen, zodat zij beter geharmoniseerd zijn in de gehele EU, met inachtneming van nationale specifieke kenmerken;

    359.

    verzoekt de Commissie het Parlement in kennis te stellen van de resultaten van de auditprocedure van DG AGRI met betrekking tot mogelijke belangenconflicten in de Tsjechische Republiek; vraagt om bijzondere aandacht voor betalingen aan bedrijven die rechtstreeks of onrechtstreeks eigendom zijn van de Tsjechische premier of andere leden van de Tsjechische regering;

    360.

    merkt op dat waar het marktmaatregelen betreft, van zes betaalorganen is vastgesteld dat zij “beperkte zekerheid met een hoog risico” leveren: Bulgarije, Spanje, het VK, Griekenland, Italië (voor twee steunregelingen) en Portugal; wijst op het feit dat het hoogste aangepaste foutenpercentage is vastgesteld in Bulgarije (11,52 %), gevolgd door Polen (7,15 %) en Italië (6,12 %); DG AGRI heeft zeven punten van voorbehoud afgegeven met betrekking tot marktmaatregelen: groenten en fruit: operationele programma’s voor producentenorganisaties (het Verenigd Koninkrijk, Italië en Portugal), olijfolie (Griekenland), de wijnsector (Bulgarije, Italië), de EU-schoolregeling (Spanje); maakt zich met name zorgen over de wijnsector waarvan het aangepaste foutenpercentage in Bulgarije (15,7 %) en Italië (9,6 %) bijzonder hoog is met risicobedragen van meer dan 30 miljoen EUR in Italië en 2,3 miljoen EUR in Bulgarije;

    361.

    merkt op dat waar het rechtstreekse betalingen betreft, voor 18 betaalorganen een foutenpercentage tussen 2 % en 5 % is vastgesteld, en voor 1 betaalorgaan een foutenpercentage van meer dan 5 % (5,2 % in Oostenrijk); merkt op dat DG AGRI 17 punten van voorbehoud met betrekking tot betaalorganen heeft afgegeven, te weten voor Oostenrijk, Cyprus, Denemarken, Spanje (3 betaalorganen), Griekenland, Italië (7 betaalorganen), Portugal, Roemenië en Zweden;

    362.

    merkt op dat de punten van voorbehoud kunnen worden ingedeeld in de volgende categorieën: als gevolg van gebreken met betrekking tot betalingsrechten (AT, DK, IT, PT, SE), als gevolg van gebreken met betrekking tot diergebonden vrijwillige steunmaatregelen (AT, GR, RO), als gevolg van het gemelde hoge foutenpercentage (CY), op basis van de beoordeling van de certificerende instantie (ES06), als gevolg van gebreken met betrekking tot de kwaliteit van controles ter plaatse (ES09, ES15, GR, PT, SE), als gevolg van gebreken met betrekking tot het landbouwpercelenidentificatiesysteem (LPIS) (IT), en als gevolg van gebreken met betrekking tot de vaststelling van het type grond (RO, SE);

    363.

    merkt op dat de in 2019 doorgevoerde verlagingen betrekking hadden op 17 lidstaten en een totaal bedrag van 67 764 269,48 EUR, waarvan 36 miljoen EUR Italië betrof, 15 miljoen EUR het VK, en 8 miljoen EUR Spanje;

    364.

    merkt op dat op het gebied van plattelandsontwikkeling 30 van de 71 betaalorganen een aangepast foutenpercentage van meer dan 2 % hanteren, waarvan 8 meer dan 5 %: Cyprus, Duitsland (één betaalorgaan), Estland, Spanje (één betaalorgaan), Frankrijk (één betaalorgaan), Verenigd Koninkrijk (één betaalorgaan), Portugal, Slowakije. DG AGRI heeft 21 punten van voorbehoud afgegeven op het niveau van de betaalorganen: Oostenrijk, Cyprus, Duitsland (één betaalorgaan), Denemarken, Estland, Spanje (twee betaalorganen), Finland, Frankrijk (twee betaalorganen), Verenigd Koninkrijk (één betaalorgaan), Kroatië, Hongarije, Ierland, Italië (twee betaalorganen), Litouwen, Portugal, Roemenië, Zweden en Slowakije. Het hoogste aangepaste foutenpercentage is vastgesteld in Slowakije (10,31 %), gevolgd door Cyprus (7,63 %) en Polen (5,94 %);

    365.

    merkt op dat de punten van voorbehoud kunnen worden ingedeeld in de volgende categorieën: als gevolg van gebreken met betrekking tot maatregelen in het kader van de biologische landbouw (AT, HU); met betrekking tot bebossing (ES02, PT); en met betrekking tot investeringen in het kader van Leader en particuliere investeringen met betrekking tot maatregelen die niet worden beheerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (niet-GBCS) (DE19), als gevolg van gebreken met betrekking tot de kwaliteit van controles ter plaatse (CY, DK, FR18, FR19, IT10, SK); met betrekking tot de redelijkheid van kosten (ES09, FR19); met betrekking tot kruiscontroles (ES09, SK); met betrekking tot niet-subsidiabiliteit (ES09, CY, RO, SK) en actieve landbouw (GB07), als gevolg van gebreken met betrekking tot toezichtprocedures voor bepaalde maatregelen (IT10); en met betrekking tot het niet opnemen van de maximaal subsidiabele oppervlakte in het landbouwpercelenidentificatiesysteem (LPIS) voor maatregelen die worden beheerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) (IT10, IT26), als gevolg van gebreken met betrekking tot investeringsmaatregelen; met betrekking tot particuliere investeringen (LT); met betrekking tot de bosbouw, agromilieuklimaatverbintenissen, het instellen van producentengroeperingen en risicobeheermaatregelen (HU); als gevolg van gebreken met betrekking tot openbare aanbestedingsprocedures (HU, RO, SK), als gevolg van gemelde hoge foutenpercentages (CY, DK, EE, ES02, ES09, FR18, FR19 HR, IE, LT, PT), op basis van de beoordeling van de certificerende instantie (FI, GB07, HR, IT26, SE);

    Aanbevelingen

    366.

    verzoekt de Commissie:

    een grondige analyse uit te voeren van de onderliggende redenen en mogelijke structurele problemen die aan de basis liggen van de systematische tekortkomingen met de betrekking tot de betrouwbaarheid en de kwaliteit van het werk van de certificerende instanties die de Rekenkamer ieder jaar in haar audits vaststelt en speciale aandacht te besteden aan eventuele landspecifieke verschillen; verzoekt de Commissie hierin ook bevindingen op te nemen met betrekking tot beste praktijken van nationale autoriteiten met een laag foutenpercentage, waarvan de werkzaamheden door de Rekenkamer als betrouwbaar worden beschouwd; verzoekt de Commissie deze analyse in nauwe samenwerking met de Rekenkamer uit te voeren en de nationale autoriteiten hier actief bij te betrekken, zowel waar het de beschrijving van problemen als de mogelijke oplossingen betreft;

    de resultaten van deze analyse met de Rekenkamer, de kwijtingsautoriteit en de lidstaten te delen;

    de nationale autoriteiten op basis van deze analyse duidelijke, praktische en snel uit te voeren horizontale en landspecifieke aanbevelingen te bezorgen; verzoekt de Commissie een gestructureerde dialoog met de nationale autoriteiten en de Rekenkamer aan te gaan om zo de capaciteitsopbouw en de uitwisseling van beste praktijken aanhoudend te bevorderen, teneinde de betrouwbaarheid van de werkzaamheden van de nationale autoriteiten te verhogen; verzoekt de Commissie de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de voortgang van deze dialoog;

    op zowel nationaal als EU-niveau de kwaliteit van de audits en controles op de regelmatigheid van de behaalde resultaten in het kader van het EU-landbouwbeleid verder te verbeteren en het toepassingsgebied ervan uit te breiden als eerste voorwaarde voor de bescherming van de financiële belangen van de EU;

    Prestaties van het GLB

    367.

    is van mening dat bij gebrek aan specifieke instrumenten in het GLB om de werking van de voedselketen in evenwicht te brengen, het dringend en prioritair is om wetgeving te blijven uitvaardigen, zodat de landbouwer niet langer de zwakste schakel in de keten is;

    368.

    beklemtoont dat investeringen die bijdragen tot een veerkrachtig, duurzaam en digitaal economisch herstel, overeenkomstig de in het kader van de Europese Green Deal nagestreefde agromilieuklimaatdoelstellingen, essentieel zijn voor de sociale en economische ontwikkeling van plattelandsgebieden;

    369.

    benadrukt de rol die basisinkomenssteun in het GLB speelt en de bijdrage die deze levert aan de instandhouding van landbouw- en veeteeltactiviteiten, het vertragen van plattelandsvlucht en het bevorderen van een levendig en dynamisch platteland;

    370.

    beklemtoont dat GLB-steun voor jonge landbouwers een essentieel instrument is gebleken en verder moet worden versterkt; is van mening dat digitalisering en innovatie, en investeringen voor de ontwikkeling van korte toeleveringsketens en rechtstreekse verkoop aan de consument, cruciale instrumenten kunnen zijn voor de heropleving van plattelandsgebieden en die gebieden aantrekkelijker zouden maken voor jonge landbouwers; is van mening dat voldoende en toegankelijke steun, samen met vereenvoudiging voor de eindbegunstigden, met name voor jonge, nieuwe en kleine landbouwers, een prioriteit moet zijn voor de lidstaten bij de uitvoering van hun strategische planning; benadrukt dat in de uitvoeringsfase van de nationale strategische plannen procedures moeten worden ingevoerd die op de specifieke behoeften zijn toegesneden;

    371.

    benadrukt de algemene goede werking van de vrijwillige gekoppelde betalingen ter ondersteuning van sectoren die een groot risico lopen op beëindiging van hun werkzaamheden;

    372.

    wijst erop dat de promotiefondsen van essentieel belang zijn voor het openen en consolideren van nieuwe markten; verzoekt de Commissie de bevordering van het ecologische model te combineren met andere, even duurzame modellen, zoals geïntegreerde productie of precisielandbouw;

    373.

    merkt op dat een groener GLB, dat in overeenstemming is met de Overeenkomst van Parijs en de Europese Green Deal, de Unie niet alleen zou ondersteunen bij het bereiken van de doelstellingen daarvan, maar ook zou zorgen voor een efficiënter gebruik van overheidsgeld, door de negatieve externe effecten die verband houden met landbouwpraktijken te beperken en de aandacht te verschuiven naar voorkomen in plaats van genezen;

    374.

    herinnert eraan dat uitgaven die bijdragen tot het tot staan brengen en omkeren van de achteruitgang van de biodiversiteit moeten worden berekend op basis van een doeltreffende, transparante en alomvattende, door de Commissie samen met het Parlement en de Raad uitgewerkte methodologie; verzoekt de Commissie het Parlement jaarlijks in een verslag in detail op de hoogte te brengen van de bijdrage van elke begrotingspost aan het biodiversiteitmainstreamingstreefcijfer om vanaf 2024 7,5 % en vanaf 202610 % van de jaarlijkse uitgaven in het kader van het MFK 2021-2027 aan biodiversiteitsdoelstellingen te besteden, teneinde het toezicht daarop te vergemakkelijken;

    375.

    vindt het zorgwekkend dat de Rekenkamer zwakke punten heeft vastgesteld in de reeks GLB-prestatie-indicatoren:

    Er zijn meer indicatoren die betrekking hebben op input of output, als gevolg waarvan het absorptieniveau wordt weergeven in plaats van de beleidsresultaten of -effecten.

    De indicatoren in de programmaverklaringen verschaffen voornamelijk informatie over outputs, die gemakkelijker meetbaar zijn en minder worden beïnvloed door externe factoren dan resultaten en effecten.

    Veertien indicatoren gaan niet vergezeld van specifieke gekwantificeerde doelstellingen en geven derhalve slechts trends aan.

    Door te beoordelen hoeveel steun terechtkomt bij begunstigden buiten de doelgroep kan het beleid beter worden ontworpen en kan het GLB efficiënter worden gemaakt. Daarvoor is het noodzakelijk vast te stellen hoeveel GLB-middelen zijn uitbetaald aan begunstigden met een niet-agrarische economische hoofdactiviteit. Deze gegevens kunnen ook helpen aanvragen op het spoor te komen die betrekking hebben op aanzienlijke grondconcentratie (waarbij het kan gaan om landroof). Bovendien hebben de rechtstreekse betalingen in sommige lidstaten bijgedragen tot hogere pachtprijzen, met name voor grond met een lage productiviteit. De opstellers van de evaluatie hebben de Commissie aanbevolen de effecten van de rechtstreekse betalingen op de stijging van de pachtprijzen te onderzoeken en passende tegenmaatregelen te nemen.

    Zeven indicatoren hebben geen betrekking op de prestaties van het GLB, maar op de zekerheid over de regelmatigheid van de uitgaven, de bekendheid van het publiek met het GLB en de ondersteuning van beleidsinformatie binnen DG AGRI;

    376.

    betreurt het lage niveau van organische landbouw dat ondanks de geïnvesteerde middelen op slechts 7,5 % staat; verzoekt de Commissie een prestatiegericht model in het GLB op te nemen op basis van dezelfde indicatoren, met gekwantificeerde waarden voor het vaststellen van mijlpalen; stelt met klem dat er betekenisvolle aanvullende informatie moet komen over de prestaties met betrekking tot het halen van de beleidsdoelstellingen inzake biodiversiteit en klimaatacties; benadrukt dat een beter inzicht nodig is in sectoren als landbouw en bosbouw; dringt er bij de Commissie op aan rekening te houden met de voorgestelde verdere verbeteringen in de rapportage over hoe het EU- en nationale matigingsbeleid bijdraagt tot het halen van de emissiereductiedoelstellingen; stelt voor het areaalmonitoringsysteem (AMS) verplicht te stellen binnen het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) in de lidstaten;

    377.

    maakt zich zorgen over de beperkte beschikbaarheid en openbare toegankelijkheid van gegevens over landbouwsubsidies en de eindbegunstigden ervan; is van mening dat deze informatie openbaar moet worden gemaakt, hetgeen evenwel strikt in overeenstemming moet gebeuren met de wetgeving inzake gegevensbescherming en de vaste rechtspraak van het HvJ-EU ter zake; verzoekt de Commissie en de Unielidstaten deze gegevens te verzamelen en op transparante en gebruiksvriendelijke wijze toegankelijk te maken onder de hierboven genoemde voorwaarden (onder meer in machineleesbare vorm), teneinde de desbetreffende instanties en autoriteiten in algemene termen maar uitdrukkelijk transparantie te bieden met betrekking tot de eindbegunstigden en publieke controle op het gebruik van Uniemiddelen mogelijk te maken;

    378.

    stelt met bezorgdheid vast dat gegevens volgens de huidige regels inzake transparantie in het geval van GLB-steun slechts twee jaar beschikbaar zijn; dringt aan op een langere termijn in het geval van GLB-financiering, zoals het geval is voor de structuurfondsen;

    379.

    wijst op het feit dat de Commissie in 2019 een toelichting heeft gegeven op het rechtskader inzake rechtstreeks toezicht door middel van beeldtechnologieën (16); is verheugd over de bevinding van de Rekenkamer (17) dat beeldtechnologieën uitzonderlijke voordelen met zich meebrengen, zoals een afname van de bezoeken ter plaatse met een vermindering van de administratieve lasten tot gevolg, een interactief controlesysteem dat niet-naleving voorkomt, en het genereren van gegevens die nuttig zijn voor slimme landbouw; wijst met name op het feit dat beeldtechnologieën het mogelijk zouden maken de hele populatie steunontvangers te monitoren, wat op het gebied van begrotingsbeleid tot een drastische verandering zou kunnen leiden; verzoekt de Commissie de prestatie-indicatoren met betrekking tot milieu en klimaat te herzien teneinde deze geschikt te maken voor controles door middel van monitoring; spoort de Commissie aan de belemmeringen voor een breder gebruik van beeldtechnologieën weg te nemen en nationale betaalorganen stimulansen en steun aan te bieden voor de inzet van controles door middel van monitoring;

    380.

    wijst op de opmerking van de Rekenkamer dat de informatie in het jaarlijks beheer- en prestatieverslag is afgestemd op de onderliggende gegevens in de programmaverklaringen, maar dat het verslag een te optimistisch beeld van de prestaties geeft en geen aandacht besteedt aan de doeltreffendheid van de uitgaven; verzoekt de Commissie de kwijtingsautoriteit in kennis te stellen van alle getroffen maatregelen voor het aanpakken van de door haar vastgestelde grote uitdagingen bij het verwezenlijken van de beleidsdoelstellingen voor de periode 2014-2020;

    381.

    neemt kennis van de bevinding van de Rekenkamer dat de rechtstreekse betalingen de variabiliteit van de landbouwinkomens doen afnemen (volgens een evaluatiestudie op basis van gegevens uit 2010-2015 met circa 30 %), maar grotendeels ongericht zijn; verzoekt de Commissie te zorgen voor betere afstemming tussen de aan de indicatoren gekoppelde doelstellingen en de beleidsdoelstellingen om het hoofdelijk inkomen van personen die werkzaam zijn in de landbouw te verhogen, en de behoefte aan rechtstreekse steun te verminderen;

    382.

    is verheugd over de herziening van de indicatoren en doelstellingen in de GLB-voorstellen van de Commissie voor de periode na 2020, die is gebaseerd op de door haar dienst Interne Audit en de Rekenkamer vastgestelde gebreken met betrekking tot GMEK-indicatoren, alsook op het feit dat is vastgesteld dat de indicatoren verder ontwikkeld moeten worden;

    383.

    wijst op de opmerking van de Rekenkamer dat het GLB het potentieel heeft om bij te dragen tot een duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, maar dat er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om na te gaan hoe doeltreffend het is; wijst voorts op de opmerking van de Rekenkamer dat vergroening nauwelijks een meetbaar effect heeft gehad op de landbouwpraktijken en het milieu en in wezen een inkomenssteunmaatregel blijft;

    384.

    wijst op de door de Rekenkamer vastgestelde beperking ten aanzien van het succesvol inzetten van agromilieuklimaatmaatregelen ten behoeve van de biodiversiteit, en verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat regelingen in toenemende mate betrekking hebben op een groot deel van het agrarische landschap en gericht zijn op specifieke risico’s;

    385.

    wijst op de bescheiden bijdrage van bosbouwmaatregelen in het kader van het Elfpo, de verwezenlijking in 2018 van 60 % van het streefdoel om voor 2023 over te stappen op efficiëntere irrigatiesystemen, en de noodzaak van de verlaging van de uitstoot van broeikasgassen in de landbouw, en verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over de maatregelen die zijn getroffen om de resultaten van de uitvoering van het GLB op dit gebied te verbeteren;

    386.

    wijst op de opmerking van de Rekenkamer dat het AMPR informatie bevat over banen en de toegang tot breedbandinternet, maar geen relevante informatie biedt over prestaties met betrekking tot de doelstelling van een evenwichtige territoriale ontwikkeling; betreurt ten zeerste dat 40 % van de huishoudens op het platteland nog altijd geen toegang tot snel internet heeft en dat de digitalisering in plattelandsgebieden niet in versneld tempo wordt uitgerold om daar de werkgelegenheid te bevorderen en landbouwers bij hun dagelijkse ontwikkelingswerkzaamheden bij te staan;

    387.

    is verheugd over de toename van de arbeidsparticipatie op het platteland van 63,4 % in 2012 naar 68,1 % in 2018;

    388.

    wijst op de opmerking van de Rekenkamer met betrekking tot het aantal banen dat eind 2018 was geregistreerd als direct gevolg van Leader (13 337 banen, oftewel 30 % van het streefdoel voor 2023), alsook op het feit dat de Commissie geen betrouwbare gegevens heeft over de in het kader van Leader gecreëerde banen; vraagt de Commissie zich samen met de lidstaten in te zetten voor het verzamelen van betrouwbare gegevens over de uitvoering van het Leader-programma;

    389.

    maakt zich zorgen over de talrijke berichten in de pers over schendingen van de arbeidsrechten van grens- en seizoensarbeiders in de landbouw in een groot aantal lidstaten van de EU; steunt de Commissie in haar streven om landbouwbedrijven die de arbeidsrechten van seizoensarbeiders niet in acht nemen, niet van steun te voorzien;

    Aanbevelingen

    390.

    verzoekt de Commissie:

    te zorgen voor een eerlijkere verdeling van de rechtstreekse betalingen;

    alles in het werk te stellen om bij de onderhandelingen over het GLB te waarborgen dat een klachtenmechanisme voor landbouwers en kmo’s onderdeel wordt van de nieuwe GLB-verordening;

    alles in het werk te stellen om bij de onderhandelingen over het GLB te waarborgen dat maximumbetalingen per natuurlijke persoon in het kader van de eerste en tweede pijler van het GLB worden vastgesteld;

    haar inspanningen op te voeren om fraude te voorkomen en op te sporen, haar analyse van de GLB-frauderisico’s vaker te actualiseren, en prioriteit te geven aan het uitvoeren van een analyse van de fraudepreventiemaatregelen van de lidstaten;

    erop toe te zien dat de vijfde antiwitwasrichtlijn volledig en op de juiste wijze wordt toegepast in alle lidstaten, met name waar het de uitvoering van openbare registers van eindbegunstigden en registers van eindbegunstigden van trusts betreft; in acht te nemen dat plafonnering tevens betrekking moet hebben op de moedermaatschappij, indien hier sprake van is, en niet op de individuele begunstigden of dochtermaatschappijen, teneinde te voorkomen dat landbouwbedrijven worden opgesplitst om plafonnering te voorkomen;

    gehoor te geven aan de verzoeken van het Parlement, met inbegrip van het tot stand brengen van concrete instrumenten voor het evalueren van de concentratie van grondbezit in alle lidstaten, en de eindbegunstigden van Uniefondsen in kaart te brengen, onder meer op basis van unieke bedrijfsaanduidingen op Unieniveau, zoals voorgesteld in de voorlopige bevindingen in de studie “The largest 50 beneficiaries in each Union Member State of CAP and cohesion funds”;

    de wetgeving en beleidsmaatregelen van de lidstaten ter voorkoming van landroof beter te evalueren en richtsnoeren inzake beste praktijken op te stellen; ervoor te zorgen dat de lidstaten de beste wetgevingspraktijken hanteren ter beperking van landroof; haar inspanningen ter voorkoming en opsporing van fraude op te voeren; samen met de lidstaten een passend rechtsinstrument op EU-niveau te ontwikkelen ter voorkoming van landroof;

    de kwijtingsautoriteit in kennis te stellen van eventuele nieuwe ontwikkelingen betreffende het Slowaakse betaalorgaan “Agricultural Paying Agency”, met inbegrip van specifieke informatie over financiële correcties;

    naar aanleiding van de in Slowakije aan het licht gebrachte onregelmatigheden, de situatie van de betaalorganen voor betalingen uit de Europese landbouwfondsen opnieuw te evalueren en zowel hun onafhankelijkheid als de naleving van hun verrichtingen ten aanzien van de Unievoorschriften te waarborgen;

    het financieel reglement van de Unie volledig in acht te nemen, met name artikel 61 van het reglement, en te waarborgen dat het financieel reglement wordt toegepast op alle betalingen uit de Uniefondsen, met inbegrip van de rechtstreekse landbouwbetalingen;

    het Parlement jaarlijks een verslag voor te leggen met een gedetailleerd overzicht van de bijdrage die elke begrotingspost levert aan het klimaatmainstreamingstreefcijfer en aan uitgaven voor biodiversiteit, teneinde het toezicht daarop te vergemakkelijken;

    in voorkomend geval en in overeenstemming met de sectorale wetgeving, dringend werk te maken van een doeltreffende methodologie voor het monitoren van de klimaatuitgaven en de daarmee behaalde resultaten, met het oog op het verwezenlijken van het algemene streefcijfer om ten minste 30 % van het totale bedrag van de EU-begroting 2021-2027 en NextGenerationEU uit te geven ter ondersteuning van milieudoelstellingen;

    in de nodige financiële middelen te voorzien voor het waterbeheer, met inbegrip van steun voor de kwantiteit en kwaliteit van waterbronnen op landbouwgrond, in de bosbouw en wetlands;

    Veiligheid en burgerschap

    391.

    merkt op dat de betalingen voor “Veiligheid en burgerschap” 3,3 miljard EUR bedroegen en via de volgende programma’s, beleidsmaatregelen en agentschappen werden verstrekt:

    “Migratie en veiligheid”, tot 45,3 % van de begroting van de rubriek oftewel 1,6 miljard EUR;

    14 gedecentraliseerde agentschappen (gezondheid: ECDC, EFSA, EMA, ECHA; binnenlandse zaken: Frontex, EASO, Europol, Cepol, eu-LISA, EMCDDA; justitie: Eurojust, FRA, EIGE, EOM), tot 29,1 % van de begroting van de rubriek oftewel 1 miljard EUR;

    “Levensmiddelen en diervoeders”, tot 7,6 % van de begroting van de rubriek oftewel 0,2 miljard EUR;

    “Creatief Europa”, tot 7,3 % van de begroting van de rubriek oftewel 0,2 miljard EUR;

    “Overige” (consumenten, justitie, rechten, gelijkheid en burgerschap), tot 10,7 % oftewel 0,3 miljard EUR;

    392.

    stelt met tevredenheid vast dat in 2019 in het kader van het programma Creatief Europa 1 370 subsidieovereenkomsten zijn ondertekend, waarmee de doelstelling van de Commissie werd overtroffen en de beschikbare begrotingskredieten volledig werden benut; herinnert er in dit verband aan dat een eerlijke geografische spreiding van subsidies essentieel is om de volledige rijkdom van de Europese cultuur te ontsluiten; is ingenomen met de ontwikkelingen met betrekking tot de uitvoering van het proefproject inzake de mobiliteitsregeling voor kunstenaars en culturele en creatieve professionals, alsook met de voorbereidende acties inzake “Europa voor festivals, festivals voor Europa” en “Music Moves Europe”; maakt van de gelegenheid gebruik om eraan te herinneren dat het belangrijk is de begroting voor dit programma te verhogen om het succespercentage verder te verbeteren;

    393.

    blijft bezorgd over het ogenschijnlijke gebrek aan transparantie en verantwoording in de regelingen voor de financiële steunverlening aan Euronews door de Commissie; benadrukt dat de Rekenkamer niet wijst op tekortkomingen bij Euronews, maar zich veel meer richt op de monitoring- en evaluatiemechanismen van de Commissie; dringt er derhalve bij de Commissie op aan de transparantie met betrekking tot de begroting voor multimedia-activiteiten te vergroten en de verantwoording voor uitgaven te verbeteren; neemt kennis van het feit dat Euronews de afgelopen vier jaar twee doelmatigheidscontroles heeft ondergaan; erkent dat een onafhankelijke doelmatigheidscontrole van acties die worden gefinancierd via de begrotingslijn voor multimedia-acties, gepubliceerd op 23 juni 2020, stelt dat Euronews beschikt over beproefde procedures ter ondersteuning van redactionele kwaliteit, evenwicht, onafhankelijkheid en onpartijdigheid, en dat deze doeltreffend lijken te functioneren; herinnert eraan dat onpartijdige evaluatie moet worden voortgezet om de hoogste normen op het gebied van transparantie en verantwoordingsplicht te waarborgen; verzoekt de Commissie rekening te houden met de zorgen van het Europees Parlement bij het ontwerp van de volgende kaderpartnerschapsovereenkomst in 2021; verzoekt de Commissie de communicatiekanalen te diversifiëren die worden gefinancierd uit hoofde van de begrotingslijn voor multimedia-acties;

    394.

    benadrukt dat begunstigden van programma’s voor rechten, gelijkheid en burgerschap in het kader van de EU-begroting moeten voldoen aan de hoogste normen op het gebied van de rechtsstaat, onafhankelijke media en vrije meningsuiting; betreurt dat de Oostenrijkse politieke wetenschapper Farid Hafez herhaaldelijk financiering uit de EU-begroting heeft ontvangen, ondanks zijn nauwe banden met de Moslimbroederschap en de Turkse regering, die proberen onafhankelijke journalisten en mediavrijheid onder voorwendsel van islamofobie het zwijgen op te leggen; verzoekt de Commissie de subsidiabiliteitscriteria voor programma’s voor rechten, gelijkheid en burgerschap in het kader van de EU-begroting te wijzigen om te voorkomen dat personen en organisaties met dergelijke verontrustende standpunten EU-financiering ontvangen;

    395.

    is verheugd over de resultaten op actieterreinen van gendergelijkheid zoals gendergerelateerd geweld via specifieke programma’s, alsmede over het resultaat en de afsluiting van de MFK-onderhandelingen over het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden;

    396.

    pleit ervoor na te gaan welke synergieën er tussen het interne en het externe beleidsprogramma van de Unie tot stand kunnen worden gebracht om zowel binnen de Unie als daarbuiten te zorgen voor een coherente en continue beleidsbenadering, met name met betrekking tot kwesties als geweld tegen vrouwen of de bestrijding van mensenhandel;

    397.

    pleit er nogmaals sterk voor de middelen ter voorkoming en bestrijding van gendergerelateerd geweld te verhogen in het kader van het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden, zeker nu het geweld tegen vrouwen tijdens de COVID-19-crisis is toegenomen; herhaalt zijn verzoek om een afzonderlijke begrotingslijn die specifiek gericht is op gendergelijkheid, met inbegrip van gendergerelateerd geweld, die een eerste stap zal zijn om de transparantie te vergroten, waardoor het gemakkelijker wordt gendergerelateerde uitgaven te traceren en er een open besluitvormingsproces kan plaatsvinden met betrekking tot de middelen die worden toegewezen voor gendergelijkheid, waarbij het Parlement een cruciale rol speelt als begrotingsautoriteit;

    398.

    geeft uitdrukking aan zijn bezorgdheid over het feit dat de Rekenkamer in haar interne uitgaventoetsing van de lopende Unieprogramma’s heeft geconstateerd dat gendergelijkheid niet op dezelfde manier in de Uniebegroting is geïntegreerd als klimaatverandering of biodiversiteit, en dat in plaats daarvan specifieke programma’s, met name programma’s die betrekking hebben op werkgelegenheid en sociale kwesties, gebruikt zijn om discriminatie op grond van geslacht aan te pakken; betreurt dat er geen methodologie is om na te gaan hoe de middelen voor gendergelijkheid worden besteed; is ingenomen met het besluit van de Rekenkamer om gendermainstreaming in de Uniebegroting te onderzoeken en het controleverslag in het eerste kwartaal van 2021 te publiceren (18);

    399.

    benadrukt dat de rechten van de vrouw en een gendergelijkheidsperspectief in alle beleidsterreinen geïntegreerd en gewaarborgd moeten worden, met name in het licht van de meervoudige effecten van de COVID-19-pandemie op de rechten van de vrouw; pleit daarom opnieuw voor de toepassing van gendermainstreaming in alle stadia van de begrotingsprocedure, met inbegrip van de uitvoering van genderbudgettering en de beoordeling van deze uitvoering; dringt nogmaals aan op het opnemen van genderspecifieke indicatoren in de reeks gemeenschappelijke resultaatindicatoren voor de uitvoering van de EU-begroting;

    400.

    is ingenomen met het feit dat gendergelijkheid en gendermainstreaming samen zijn opgenomen in het nieuwe MFK als een van de horizontale beginselen van de Uniefondsen, waarmee bepaald wordt dat gendergelijkheid en gendermainstreaming nu prioriteit krijgen binnen het MFK; betreurt het feit dat gendermainstreaming weliswaar al was opgenomen in een gezamenlijke verklaring bij het MFK voor 2014-2020, maar niet volledig ten uitvoer is gelegd in het MFK voor deze periode; verwacht van de Commissie dat zij haar toezeggingen voortaan serieus neemt door de toepassing van deze horizontale beginselen op alle EU-beleidsterreinen nauwlettend in het oog te houden en grondige gendereffectbeoordelingen van al haar beleidsprogramma’s te verrichten en deze te monitoren;

    401.

    is verheugd over de toezegging om een methodologie te ontwikkelen over gendergelijkheid en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de methodologie eind 2021 klaar is en zo spoedig mogelijk in gebruik wordt genomen;

    402.

    uit zijn bezorgdheid over het verband tussen de aanvallen op de rechtsstaat en de achteruitgang op het gebied van gendergelijkheid en vrouwenrechten; wenst dat deze kwestie wordt aangepakt door middel van de in artikel 7 genoemde procedure tegen betrokken lidstaten;

    Bevindingen van de Rekenkamer: de AMIF/ISF-jaarrekeningen van de lidstaten

    403.

    wijst op het feit dat het belangrijkste uitgavengebied binnen deze rubriek migratie en veiligheid is, en op het feit dat de meeste uitgaven voor rekening komen van twee fondsen: het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) en het Fonds voor interne veiligheid (ISF);

    404.

    betreurt het dat de Rekenkamer geen schatting van het foutenpercentage voor deze MFK-rubriek heeft geformuleerd, maar een steekproef van 19 verrichtingen heeft onderzocht met als doel bij te dragen tot de algemene betrouwbaarheidsverklaring, en er niet zozeer voor te zorgen dat deze representatief zou zijn voor de uitgaven in het kader van deze MFK-rubriek; merkt op dat de steekproef acht verrichtingen onder gedeeld beheer betrof, acht verrichtingen onder direct beheer en één verrichting onder indirect beheer; is bezorgd over de conclusie van de Rekenkamer dat zeven verrichtingen (37 %) fouten bevatten; herinnert eraan dat het publieke en politieke belang op dit gebied veel groter zijn dan het financiële aandeel; herinnert aan zijn verzoek aan de Rekenkamer om een duidelijke schatting van het foutenpercentage voor de rubriek “Veiligheid en burgerschap” te formuleren;

    405.

    merkt op dat de Rekenkamer geen informatie heeft verstrekt over de financiële gevolgen van de door haar ontdekte, drie kwantificeerbare fouten voor de bedragen die ten laste zijn gebracht van de Uniebegroting;

    406.

    neemt nota van vier gevallen van niet-naleving van de wettelijke bepalingen inzake de selectie van projecten en de aanbestedingsregels, die echter geen financiële gevolgen hadden voor de Uniebegroting;

    407.

    wijst op het feit dat de Rekenkamer het werk heeft gecontroleerd dat was verricht door acht autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het controleren van de jaarrekeningen van het AMIF/ISF van hun respectieve lidstaten en voor het indienen van een jaarlijks controleverslag bij de Commissie;

    408.

    neemt tevreden kennis van het feit dat de auditautoriteiten in de lidstaten die door de Rekenkamer voor een controle werden geselecteerd, uitgebreide procedures van voldoende kwaliteit hadden ontwikkeld en uitgevoerd om verslag uit te brengen volgens de regels, en dat zij hun conclusies met uitgebreide controleprogramma’s en -lijsten hadden onderbouwd;

    409.

    neemt nota van bepaalde tekortkomingen in de jaarlijkse controleverslagen van de auditautoriteiten, waarvan het effect op de rekeningen niet materieel genoeg was om afbreuk te doen aan de conclusies van de auditautoriteiten, maar die wel een mogelijk risico op onbetrouwbaarheid van de verstrekte gegevens en beperkte zekerheid met zich meebrachten;

    problemen met betrekking tot steekproeven (risicogebaseerde in plaats van willekeurige methode gebruikt; onnauwkeurige waarden gebruikt ter bepaling van de omvang van de steekproef) in Slovenië;

    in Italië en Slovenië: verkeerde rekeningen (ontwerpversie van de rekeningen ingediend bij de auditautoriteit voordat de bevoegde autoriteit haar eigen controles ter plekke had voltooid);

    in Duitsland en Italië: onnauwkeurige berekening en weergave van de totale en/of restfoutenpercentages;

    in Slovenië: uitsluiting van technische bijstand van de controlepopulatie en verzuim om dit in het jaarlijkse controleverslag te vermelden;

    in Duitsland: gedeeltelijke uitsluiting van voorschotten van de controlepopulatie en verzuim om dit in het jaarlijkse controleverslag te vermelden;

    in Cyprus: indeling van projecten in twee subgroepen (voorschotten en gedane uitgaven) met het oog op de steekproef;

    410.

    merkt op dat de auditautoriteiten in de lidstaten (19) die door de Rekenkamer voor een controle werden geselecteerd, hun conclusies met uitgebreide controleprogramma’s en -lijsten hadden onderbouwd;

    411.

    wijst op bepaalde tekortkomingen in het werk van de auditautoriteiten die een risico met zich mee kunnen brengen op onontdekte niet-subsidiabele uitgaven, onbetrouwbare controleconclusies en beperkte zekerheid, zoals in de onderstaande voorbeelden, en verzoekt de Commissie en de Rekenkamer samen te werken met de nationale auditautoriteiten om deze tekortkomingen te verhelpen:

    onregelmatige controle van de selectie- en/of gunningscriteria van projecten door de controleurs in Italië en Cyprus;

    een ontoereikend controletraject of slechte documentatie van de controlewerkzaamheden in Griekenland, Cyprus, Litouwen en het VK;

    onregelmatige controle van alle relevante, beschikbare bewijsstukken ter bevestiging van de subsidiabiliteit van de doelgroepen, en van gedeclareerde uitgaven of de redelijkheid van de kosten in Italië en Cyprus;

    412.

    wijst op de tekortkomingen die in de door de Commissie uitgevoerde beoordelingen van de jaarlijkse controleverslagen (20) naar voren komen, waaronder:

    uiteenlopende definities van “tussentijdse betaling”, met het risico dat afbreuk wordt gedaan aan het nut en de volledigheid van de verstrekte gegevens;

    het ontbreken van richtsnoeren van de Commissie over de wijze waarop de minimale controledekking van 10 % moet worden berekend in geval van deelsteekproeven, met alle risico’s van dien voor de betrouwbaarheid en zekerheid van de controleconclusies;

    413.

    is ingenomen met de nauwe samenwerking tussen OLAF en de Rekenkamer op het gebied van de bestrijding van fraude in verband met de begroting; merkt op dat de Rekenkamer zowel in 2018 als in 2019 negen gevallen van fraude heeft gemeld bij OLAF, en dat OLAF op basis daarvan vijf onderzoeken heeft gestart; merkt op dat de voornaamste soorten fraude die de Rekenkamer heeft ontdekt, valse onkostendeclaraties, onregelmatigheden met overheidsopdrachten en het kunstmatig scheppen van voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidie van de Unie betroffen;

    414.

    is ingenomen met de speciale verslagen van de Rekenkamer, met name de verslagen over asiel, herplaatsing en terugkeer van migranten (21), over EU-informatiesystemen ter ondersteuning van grenstoezicht (22) en over de bestrijding van fraude in verband met EU-uitgaven (23), waarin wordt gewezen op de positieve effecten van de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie;

    415.

    herinnert aan zijn brief aan de Commissie van 13 februari 2020 over de uitvoering van de twee gedelegeerde handelingen waarbij het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa werd toegevoegd aan de Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/446 (24) en een nieuwe specifieke actie aan de Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/445 (25) inzake het AMIF; merkt op dat de gedelegeerde handeling inzake het AMIF niet is gebruikt; verzoekt de Commissie om dringend gedetailleerde informatie te verstrekken over de verschillende projecten die zijn gefinancierd uit hoofde van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/446;

    416.

    verzoekt de Commissie en de auditautoriteiten van de lidstaten de door de Rekenkamer vastgestelde tekortkomingen van de auditautoriteiten van de lidstaten met betrekking tot controledekking, steekproeven en controletrajecten aan te pakken en verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit;

    Prestatie: AMIF

    417.

    wijst op vier algemene impactindicatoren (het aantal personen dat daadwerkelijk is teruggekeerd vergeleken met het aantal terugkeerbesluiten, het percentage vrijwillige terugkeer, het verschil in arbeidsparticipatie tussen onderdanen van de Unie en onderdanen van derde landen, en de convergentie van de erkenningspercentages voor asielzoekers) die niet rechtstreeks verband houden met de prestaties van het AMIF, hoewel financiering uit het fonds wel kan bijdragen tot het overeenkomstige streefdoel;

    418.

    is verheugd over de bevinding van de Rekenkamer dat de Commissie in haar tussentijdse evaluatie tot de conclusie is gekomen dat het AMIF relevant is en dat hieruit maatregelen zijn gefinancierd die beantwoordden aan de behoeften van de lidstaten;

    419.

    wijst niettemin op een aantal, door de Rekenkamer vastgestelde beperkingen met betrekking tot de AMIF-indicatoren, bijvoorbeeld dat twee derde van de indicatoren outputindicatoren zijn en dat vijf van de 24 mijlpalen voor 2020 reeds in voorgaande jaren zijn bereikt, maar de streefdoelen niet overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer naar boven zijn bijgesteld om de politieke wil en het potentieel voor nog betere prestaties te weerspiegelen;

    420.

    merkt op dat sommige AMIF-indicatoren niet op koers liggen om hun doelstellingen te halen, dat de Commissie geen kader voor de monitoring van de prestaties van de via EMAS gefinancierde projecten heeft ontwikkeld, en dat het AMPR en de programmaverklaringen maar weinig informatie bevatten over de voortgang die is geboekt in het kader van belangrijke indicatoren; stelt bezorgd vast dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat er aanzienlijke vertraging is opgetreden bij de verwezenlijking van de doelstellingen die het AMIF had vastgesteld voor integratie en legale migratie;

    421.

    merkt op dat het lastig is outputindicatoren met betrekking tot dit beleidsterrein te evalueren; maakt zich zorgen over het feit dat de EU-financiering geen verbetering heeft gebracht in de humanitaire situatie in de vluchtelingenkampen en ook niet heeft kunnen voorzien in een doeltreffende bescherming van de buitengrenzen; verzoekt de Commissie om een gedetailleerde toelichting, met name van de toelatingsprocedures aan de buitengrenzen; verzoekt de Commissie na te gaan waarin de EU-fondsen precies zijn geïnvesteerd in het kader van de AMIF-programma’s en welke specifieke verbeteringen ze hebben teweeggebracht; verzoekt de Commissie in dit verband voor alle betrokken lidstaten een verslag voor te leggen;

    422.

    is van mening dat deze tekortkomingen met name het gevolg zijn van de duur van de asielprocedures, de trage integratie en de ontoereikende terugkeerpercentages; roept de Commissie en de lidstaten op om onmiddellijk verbeteringen op wetgevingsgebied door te voeren;

    423.

    vraagt de Commissie maatregelen te treffen om de door de Rekenkamer vastgestelde tekortkomingen aan te pakken en de informatie in het AMPR en de programmaverklaringen te verbeteren, zodat de geboekte vooruitgang met betrekking tot het fonds beter kan worden gemonitord;

    424.

    is zeer bezorgd over het feit dat er slechts beperkte, geaggregeerde prestatie-informatie beschikbaar is over de totale EMAS-gerelateerde uitgaven (26) (de oorspronkelijke toewijzing van 100 miljoen EUR is voor de periode tot 2020 verhoogd tot 2,2 miljard EUR, hetgeen neerkomt op 30 % van het fonds, maar de Commissie heeft geen kader voor de monitoring van de prestaties van de via EMAS gefinancierde projecten ontwikkeld);

    425.

    maakt zich ernstige zorgen over het feit dat het AMPR en de programmaverklaringen maar weinig informatie bevatten over de spaarzaamheid en doelmatigheid bij de uitvoering van het fonds of over de kosteneffectiviteit van AMIF-acties;

    426.

    maakt zich ernstige zorgen over het feit dat er in het AMPR en de programmaverklaringen geen verslag wordt uitgebracht over maatregelen om hoogopgeleide arbeidskrachten aan te trekken naar de Unie door middel van regelingen voor legale migratie en dat de indicatoren niet geschikt zijn om verslag uit te brengen over dergelijke maatregelen;

    427.

    neemt nota van het feit dat er twee door de Unie gefinancierde regelingen naast elkaar bestaan die dezelfde soort terugkeeractiviteiten ondersteunen (de nationale AMIF-programma’s en Frontex-terugkeersteun) en dat de coördinatie hoofdzakelijk onder de verantwoordelijkheden van de lidstaten valt; verzoekt de lidstaten daarom te zorgen voor een betere coördinatie tussen deze regelingen;

    428.

    stelt met bezorgdheid vast dat voor zowel het AMIF als het ISF niet alle beschikbare middelen door de lidstaten zijn gebruikt; is van mening dat dit met name problematisch is gezien het toenemende gebruik van noodhulp voor het financieren van het beleid van de lidstaten op dat gebied; herinnert eraan dat de uitdagingen op het gebied van veiligheid en migratiebeheer een prioriteit van de Unie zijn; wijst met goedkeuring op de inspanningen van de Commissie in dat verband en roept de lidstaten op meer medewerking te verlenen op dit gebied;

    Aanbevelingen

    429.

    verzoekt de Commissie:

    de auditautoriteiten van de lidstaten voor het AMIF en het ISF te voorzien van richtsnoeren voor de berekening van de controledekking indien zij met deelsteekproeven werken, om te waarborgen dat de steekproefneming volstaat en toereikend is om de controleur een redelijke grondslag te bieden om conclusies te trekken over de gehele controlepopulatie;

    de auditautoriteiten van de lidstaten voor het AMIF en het ISF er nogmaals op te wijzen dat zij de instructies van de Commissie inzake steekproefneming en berekening van het foutenpercentage moeten opvolgen, met als voorwaarde dat steekproeven willekeurig dienen te worden genomen, elke steekproefeenheid in de populatie kans moet maken om te worden geselecteerd en, indien van toepassing, alle fouten moeten worden geëxtrapoleerd naar de relevante populatie;

    de auditautoriteiten van de lidstaten voor het AMIF en het ISF te voorzien van richtsnoeren voor het toereikend en adequaat documenteren van de aard, timing en omvang van hun controleprocedures, hun resultaten en de verzamelde controle-informatie;

    430.

    verzoekt de Commissie:

    criteria vast te stellen voor de toewijzing van de EMAS-middelen onder gedeeld beheer met de lidstaten in het volgende financiële kader;

    het kader voor de monitoring van de prestaties te versterken door a) ervoor te zorgen dat de EMAS-projecten voor het AMIF output- en resultaatindicatoren omvatten met duidelijke streefdoelen en uitgangswaarden, in voorkomend geval, en dat het ontbreken daarvan wordt gemotiveerd; b) de resultaten van uit het EMAS gefinancierde projecten te monitoren en hierover verslag uit te brengen; c) GMEK- en IMBF-indicatoren voor het AMIF te ontwikkelen voor het nieuwe meerjarig financieel kader 2021-2027, met inbegrip van uitgangswaarden en streefdoelen, vóór de projecten voor de periode 2021-2027 van start gaan;

    maatregelen te treffen om voor complementariteit en betere coördinatie tussen het AMIF en het EASO/Frontex te zorgen (bijv. op het gebied van gedwongen terugkeer of steun voor asielautoriteiten);

    ontwikkelingshulp te gebruiken als instrument om een betere samenwerking met de landen van herkomst van de migranten te bevorderen (27);

    431.

    verzoekt de Commissie het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer volledig na te leven (28) in het kader van de naleving van de wettelijke bepalingen van de Unie en het beginsel van goed bestuur;

    Het jaarlijks activiteitenverslag van DG HOME over 2019

    432.

    wijst erop dat DG Migratie en Binnenlandse Zaken (DG HOME) twee voorbehouden heeft gehandhaafd voor gedeeld beheer (een voor het AMIF en het ISF en een voor het Solid-programma voor de periode 2007-2013, waarbij voor elk nog een voorbehoud geldt met betrekking tot verschillende lidstaten) en een voorbehoud voor direct beheerde subsidies, vanwege een materieel foutenpercentage neerkomend op een restfoutenpercentage van 4,11 % en een geschatte omvang van 7,21 miljoen EUR; wijst erop dat volgens het jaarlijkse activiteitenverslag 2019 van de Commissie het gemiddelde restfoutenpercentage voor het AMIF en het ISF 1,57 % bedraagt, ruim onder de materiële drempel van 2 %; spreekt zijn bezorgdheid uit over de uitvoering van het project voor noodhulp “Versterking van het toezicht aan de buitengrenzen van Kroatië in verband met de toegenomen migratiedruk” dat liep van september 2018 tot eind 2019, en wijst op de opening van zaak 1598/2020/MMO door de Europese Ombudsman, die betrekking heeft op “de wijze waarop de Europese Commissie de eerbiediging van de grondrechten door de Kroatische autoriteiten monitort en waarborgt in het kader van grensbeheeractiviteiten”; wijst erop dat de Commissie extra nadruk heeft gelegd op de instelling van een onafhankelijk monitoringmechanisme, zoals vereist volgens de subsidieregels; merkt verder op dat de Commissie nauw samenwerkt met Kroatië, dat heeft aangegeven voornemens te zijn dit onafhankelijk monitoringmechanisme te zullen invoeren; herinnert eraan dat alle acties die worden gefinancierd met de financieringsinstrumenten van de Unie voor grensbeheer moeten worden uitgevoerd met inachtneming van het Handvest van de grondrechten; dringt er daarom op aan dat toekomstige noodhulp voor Kroatië in verband met grensbeheer pas mag worden toegekend na de invoering van het monitoringmechanisme; verzoekt de Ombudsman het Parlement regelmatig updates over zaak 1598/2020/MMO te verstrekken;

    433.

    is ingenomen met de aanbevelingen die de dienst Interne Audit van de Commissie voor 2019 heeft gedaan voor DG HOME, waaronder:

    het opzetten en plannen van de auditactiviteit van DG HOME (de taakomschrijving en het mandaat van de auditfunctie vaststellen en meedelen, de taken en verantwoordelijkheden, alsook de rapportagelijnen en mijlpalen voor de goedkeuring van de rekeningen aanpassen, de auditstrategieën bijwerken, en een analyse maken van de hulpbronnen die nodig zijn voor de auditactiviteit);

    het uitvoeren van het auditplan (zo spoedig mogelijk in het jaar na de vaststelling van het jaarlijkse werkprogramma en de evaluatie van de jaarlijkse controleverslagen en auditadviezen audits plannen en starten, de mijlpalen voor de stappen in de auditprocedure harmoniseren, en ervoor zorgen dat de definitieve auditverslagen onverwijld naar de begunstigden worden verzonden en dat de hogere leidinggevenden hierop toezien);

    het goedkeuren van de rekeningen (ervoor zorgen dat de goedkeuringsbeschikkingen tijdig worden gegeven en de procedure verduidelijken voor rekeningen die vóór het einde van het jaar worden ingediend); het aanpassen van de goedkeuringsprocedure aan de nieuwe organisatiestructuur en het verbeteren van de communicatie tussen de financiële eenheden en de auditsector (de auditactiviteit opzetten en plannen, het auditplan uitvoeren, de rekeningen goedkeuren);

    Het jaarlijks activiteitenverslag van DG JUST over 2019

    434.

    beklemtoont dat DG Justitie en Consumentenzaken (DG JUST) zijn voorbehoud heeft gehandhaafd voor een materieel foutenpercentage met betrekking tot direct beheerde subsidies, neerkomend op een restfoutenpercentage van 2,65 %; wijst erop dat de Commissie heeft toegezegd haar methode voor de berekening van het foutenpercentage van subsidies in het kader van het programma “Rechten, gelijkheid en burgerschap” en het programma “Justitie” aan te zullen passen overeenkomstig de opmerkingen van de Rekenkamer, met ingang van de uitvoering van de auditcampagne 2020;

    435.

    is verheugd over het feit dat DG JUST momenteel uitvoering geeft aan de aanbevelingen van de dienst Interne Audit van de Commissie voor DG JUST met betrekking tot het effectbeoordelingsproces en de uitvoering van de richtsnoeren en toolbox voor betere regelgeving;

    Europa als wereldspeler

    436.

    merkt op dat de betalingen voor “Europa als wereldspeler” in 201910,1 miljard EUR bedroegen en via de volgende speciale instrumenten werden verstrekt:

    “financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI)”, tot 26 % van de begroting voor “Europa als wereldspeler”, oftewel 2,6 miljard EUR;

    “Europees nabuurschapsinstrument (ENI)”, tot 20,6 % van de begroting voor “Europa als wereldspeler”, oftewel 2,1 miljard EUR;

    “instrument voor pretoetredingssteun (IPA)”, tot 15,7 % van de begroting voor “Europa als wereldspeler”, oftewel 1,6 miljard EUR;

    “humanitaire hulp”, tot 20,4 % van de begroting voor “Europa als wereldspeler”, oftewel 2,1 miljard EUR;

    “andere acties en programma’s”, tot 17,3 % van de begroting voor “Europa als wereldspeler”, oftewel 1,7 miljard EUR;

    437.

    herinnert eraan dat de belangrijkste beleidsdoelstellingen in het kader van rubriek 4 van de begroting 2019 onder meer bestaan in de bevordering van de waarden van de Unie in het buitenland, waaronder democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en herinnert eraan dat elke door de Unie gefinancierde actie deze grondbeginselen moet eerbiedigen; is ingenomen met de bevindingen van de Rekenkamer die wijzen op een algemeen positieve tendens op het gebied van armoedebestrijding, gendergelijkheid binnen het onderwijs en het aantal gesloten overeenkomsten met buurlanden, maar uit echter zijn bezorgdheid over de negatieve trend op het gebied van consolidering van democratie, rechtsstaat en politieke stabiliteit; heeft grote lof voor de inspanningen van het maatschappelijk middenveld in de hele wereld om de mensenrechten te bevorderen en te verdedigen, vooral in een tijd waarin steeds minder ruimte is voor het maatschappelijk middenveld en het universele karakter van de mensenrechten in twijfel wordt getrokken, wijst op het belang van de beginselen transparantie en verantwoordingsplicht met betrekking tot de besteding van overheidsgeld door het maatschappelijk middenveld, en benadrukt het belang om bureaucratische overlast en het wekken van ongegronde verdenkingen te voorkomen;

    438.

    neemt er nota van dat de begroting voor het externe optreden wordt uitgevoerd door het directoraat-generaal Internationale Samenwerking en Ontwikkeling (DG DEVCO), het directoraat-generaal Nabuurschapsbeleid en Uitbreidingsonderhandelingen (DG NEAR), het directoraat-generaal Europese Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp (DG ECHO), het directoraat-generaal Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling (DG REGIO) en de dienst Instrumenten buitenlands beleid (FPI);

    439.

    merkt op dat voor de uitgaven op dit gebied diverse instrumenten en uitvoeringsmethoden zijn gebruikt, zoals arbeids-, leverings- en dienstverleningscontracten, subsidies, speciale leningen, leninggaranties en financiële bijstand, begrotingssteun en andere gerichte vormen van begrotingshulp in meer dan 150 landen wereldwijd;

    440.

    merkt op dat de Rekenkamer een steekproef van 68 verrichtingen heeft onderzocht: 22 verrichtingen van DG NEAR, 25 van DG DEVCO, tien van DG ECHO en elf andere verrichtingen, alsook zeven verrichtingen in het kader van de studies van DG NEAR en DG DEVCO inzake het restfoutenpercentage voor 2019, zoals aangepast om de methodologische beperkingen ervan te compenseren;

    441.

    neemt nota van het feit dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat de EU-steun ertoe heeft bijgedragen de toegang tot veilig en hoogwaardig onderwijs tijdens humanitaire crises te herstellen en in stand te houden; is verheugd dat de projecten zijn toegespitst op de vastgestelde problemen; merkt op dat de meeste doelstellingen van elk project zijn behaald; sluit zich aan bij de aanbeveling van de Rekenkamer en roept de Commissie op haar steun voor onderwijs in noodsituaties nader af te stemmen om een goed niveau van doelmatigheid en relevantie te bereiken;

    442.

    herinnert eraan dat het ontwikkelings- en samenwerkingsbeleid bedoeld is om armoede uit te bannen en ongelijkheid te verminderen, en alleen bestemd moet zijn voor de beoogde begunstigden;

    443.

    beklemtoont dat het van belang is dat het Europees Parlement actief wordt betrokken bij de totstandkoming van partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met derde landen; benadrukt dat toekomstige partnerschapsovereenkomsten onderworpen moeten worden aan parlementair toezicht en moeten stoelen op de beginselen van solidariteit, gedeelde verantwoordelijkheid, eerbiediging van de mensenrechten, de rechtsstaat en het internationaal humanitair recht (29);

    444.

    is bezorgd over de Palestijnse schoolboeken die door de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) in scholen worden gebruikt, die haat zaaien en aanzetten tot geweld; is bezorgd over de doeltreffendheid van het mechanisme van de UNRWA voor naleving van de waarden van de VN in lesmateriaal dat door UNRWA-personeel voor onderwijs in scholen wordt gebruikt, aangezien dit materiaal haat zaait en aanzet tot geweld; dringt erop aan dat de UNRWA volledig transparant te werk gaat en al haar lesmateriaal op een opensourceplatform beschikbaar stelt voor leerkrachten en leerlingen, evenals haar beoordelingen van schoolboeken van het gastland, om ervoor te zorgen dat de inhoud in overeenstemming is met de waarden van de VN en niet aanzet tot haat; verzoekt dat al het lesmateriaal dat niet aan deze normen voldoet, onmiddellijk wordt weggenomen; staat erop dat de toekenning van middelen uit EU-fondsen zoals het Pegase voor de betaling van de lonen van leraren en ambtenaren in het onderwijs afhankelijk wordt gesteld van de aansluiting van lesmateriaal en curricula bij de Unesco-normen van vrede, tolerantie, samenleven en geweldloosheid, in overeenstemming met het besluit van de ministers van Onderwijs van de Unie van 17 maart 2015 in Parijs;

    445.

    herhaalt zijn standpunt dat externe bijstand volledig uit de begroting van de Unie moet worden gefinancierd en benadrukt dat acties in het kader van de trustfondsen (EUTF’s) slechts overbruggingsoplossingen zijn totdat deze volledig zijn vervangen door de toekomstige externe financieringsinstrumenten, met name het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) en het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III); betreurt het dat de humanitaire doelstellingen, zoals het behoud van de waardigheid en de mensenrechten van migranten en andere kwetsbare groepen, zoals kinderen en vrouwen, bij de uitvoering van acties in het kader van de TF’s, zoals het EU-trustfonds Madad en het EU-trustfonds voor Afrika, in verscheidene gevallen niet zijn verwezenlijkt; benadrukt dat resolute actie vereist is voor de bescherming van de mensenrechten; herinnert er voorts aan dat de eerbiediging van de mensenrechten, de fundamentele vrijheden, de bevordering van de rechtsstaat, democratische beginselen, de vrijheid van godsdienst en geloof, transparantie, goed bestuur en vrede en stabiliteit essentiële elementen zijn van het EU-trustfonds voor Colombia; verzoekt de Commissie in dit verband de acties van de uitvoerende partners beter te controleren;

    446.

    herinnert eraan dat armoedebestrijding het hoofddoel van het ontwikkelingsbeleid van de Unie is en dat officiële ontwikkelingshulp (ODA) als hoofddoel moet hebben de economische ontwikkeling en het welzijn van ontwikkelingslanden te bevorderen, overeenkomstig de ODA-definitie van de OESO; benadrukt dat ODA de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) moet ondersteunen, de beginselen van de Agenda 2030 van de VN, met inbegrip van het beginsel “niemand aan zijn lot overlaten” en de effectiviteitsbeginselen van ontwikkelingshulp in acht moet nemen, en moet bijdragen tot het verminderen van de ongelijkheid, zonder dat voor met migratie verband houdende ODA of bepaalde gebruikte hulpinstrumenten een uitzondering wordt gemaakt; dringt aan op een efficiëntere en transparantere toewijzing van ODA-leningen, om ervoor te zorgen dat officiële ontwikkelingshulp terechtkomt waar deze het hardst nodig is en de grootste impact op ontwikkeling heeft;

    447.

    benadrukt dat schuldverlichtingsmaatregelen moeten worden gekoppeld aan aanvullende mobilisering van ODA; is tevens van mening dat inspanningen voor schuldverlichting moeten worden aangevuld met meer middelen van de multilaterale kredietverlenende agentschappen, onder meer door meer speciale trekkingsrechten van het IMF te creëren;

    448.

    merkt op dat de behoefte aan officiële ontwikkelingshulp wordt beïnvloed door de mobilisering van binnenlandse middelen van landen, hetgeen wordt ondermijnd door grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) door multinationals; herinnert eraan dat de grotere afhankelijkheid van ontwikkelingslanden van vennootschapsbelasting betekent dat zij onevenredig zwaar te lijden hebben onder BEPS; dringt erop aan dat de Unie hiertegen actiever optreedt, in overeenstemming met de in de Agenda 2030 opgenomen actieagenda van Addis Abeba voor ontwikkelingsfinanciering; benadrukt de noodzaak van concrete acties ter ondersteuning van een grotere mobilisering van binnenlandse middelen, zoals het ondersteunen van de corruptiebestrijding en de ontwikkeling van progressieve belastingstelsels, en het aanpakken van belastingontwijking en -ontduiking;

    449.

    herinnert eraan dat het beleid van de Unie op het gebied van landbouw, visserij, handel, economie, onderwijs, migratie, milieu en klimaat, buitenlandse betrekkingen en veiligheid en andere gebieden, van invloed is op de efficiëntie van het ontwikkelingsbeleid van de Unie; merkt op dat beleidscoherentie voor ontwikkeling (PCD), zoals voorgeschreven in artikel 208 VWEU, derhalve ook een kwestie van goed financieel beheer is; herinnert eraan dat de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp afhangt van de correcte tenuitvoerlegging van PCD; benadrukt dat er nog meer inspanningen nodig zijn om de beginselen van beleidscoherentie voor ontwikkeling na te leven, met name op de bovengenoemde gebieden, teneinde de doelstellingen van doeltreffende hulp te verwezenlijken; verzoekt de Commissie gevolg te geven aan de aanbevelingen in het externe evaluatieverslag over PCD van 2018 (30), blijk te geven van engagement en voldoende personeel toe te wijzen aan PCD-taken om een resultaatgerichte strategie en vooruitgang op het gebied van PCD te waarborgen;

    450.

    benadrukt dat het absoluut noodzakelijk is de coördinatie van humanitaire hulp en ontwikkelingshulp te verbeteren en de koppeling tussen humanitaire en ontwikkelingshulp te versterken, teneinde de ontwikkelingshulp doeltreffender te maken, duurzame resultaten te boeken en in te spelen op lokale behoeften, met name in langdurige crisis- en post-crisissituaties; verzoekt de Unie een dergelijke aanpak verder uit te werken;

    451.

    is ingenomen met de Rekenkamer-analyse “De respons van de EU op de Chinese staatsgestuurde investeringsstrategie” van september 2020; benadrukt dat de Rekenkamer tekortkomingen heeft vastgesteld bij de monitoring, verslaglegging en evaluatie van acties in het kader van de huidige strategie Unie-China, met inbegrip van Uniefinanciering van projecten in het kader van de Chinese investeringsstrategie die niet in overeenstemming zijn met de beginselen van de Uniestrategie voor sterkere banden; pleit voor de verstrekking van de nodige financiële en personele middelen voor de uitvoering van de Uniestrategie voor sterkere banden;

    452.

    neemt met bezorgdheid kennis van de ingewikkelde situatie in Belarus; benadrukt hoe belangrijk het is EU-financiering te evalueren en erop toe te zien dat deze niet terechtkomt bij het Loekasjenko-regime, maar dient om het maatschappelijk middenveld van Belarus te ondersteunen;

    453.

    kijkt uit naar de top tussen de Unie en de Afrikaanse Unie in 2021; is van mening dat er moet worden overgeschakeld van een traditionele, op hulp gerichte relatie naar een meer strategisch en geïntegreerd partnerschap van gelijken;

    De bevindingen van de Rekenkamer: DG NEAR

    454.

    is ingenomen met het feit dat verrichtingen in verband met begrotingssteun en door internationale organisaties in het kader van de “hypothetische aanpak” uitgevoerde projecten minder foutgevoelig zijn gebleken en dat de Rekenkamer in 2019 op deze gebieden geen fouten heeft geconstateerd; neemt nota van het feit dat het uitgaventerrein begrotingssteun aan derde landen, wat de regelmatigheid van de verrichtingen betreft, minder foutgevoelig is; merkt echter op dat de Rekenkamer vanwege de wettelijke bepalingen, die de Commissie ruime interpretatiemogelijkheden bieden voor de vervulling van de algemene voorwaarden, bij de regelmatigheidscontrole “niet verder [kan] gaan dan het moment waarop de Commissie steun uitkeert aan het ontvangende land, aangezien deze middelen vervolgens met de eigen begrotingsmiddelen van dat land worden samengevoegd”; merkt op dat dit het niveau van verantwoordingsplicht en transparantie met betrekking tot het optreden en de uitgaven van de Unie dreigt te ondermijnen; dringt erop aan dat de Commissie ervoor zorgt dat externe steun slechts wordt verleend indien de rechtsstaat en de mensenrechten in de begunstigde landen worden geëerbiedigd; benadrukt met name dat moet worden gegarandeerd dat landen, derden en/of natuurlijke personen waaraan Uniemiddelen worden toegekend of die daarmee anderszins in verband staan, de democratische kernwaarden naleven, de internationale mensenrechtennormen eerbiedigen en beginselen van geweldloosheid onderschrijven;

    455.

    verzoekt de Commissie het voorwaardelijkheidsbeginsel volledig in te voeren en controles vooraf en achteraf uit te voeren om de regelmatigheid en de prestatie van de Uniefinanciering voor steun aan derde landen te toetsen, en bovendien te zorgen voor een wetgevingskader dat in deze steuninstrumenten voorziet en het mogelijk maakt middelen volledig terug te vorderen indien onregelmatigheden worden vastgesteld (31);

    456.

    merkt met bezorgdheid op dat de Rekenkamer met betrekking tot de studie naar het restfoutenpercentage bij DG NEAR heeft vastgesteld dat:

    de methodologie en handleiding van DG NEAR inzake het restfoutenpercentage beperkingen bevatten die kunnen bijdragen tot onderschatting van het restfoutenpercentage en dat, meer bepaald, bepaalde aspecten van aanbestedingsprocedures niet voldoende worden behandeld bij de werkzaamheden inzake het restfoutenpercentage (bijv. de redenen voor de afwijzing van niet-geselecteerde kandidaten, de naleving door de geselecteerde inschrijver van alle selectie- en gunningscriteria, de volledige controle van de procedures in verband met de oproep tot het indienen van voorstellen, de rechtvaardiging van onderhandse gunningen) (32);

    het “subsidie[fouten]percentage” voor subsidies onder rechtstreeks beheer berekend wordt op basis van een betrouwbaarheidsgraad van 80 %, terwijl de foutenpercentages normaliter worden berekend op basis van een betrouwbaarheidsgraad van 95 %;

    de methode voor de schatting van het restfoutenpercentage bij DG NEAR de contractant veel ruimte biedt voor interpretatie bij het schatten van afzonderlijke fouten (met name wanneer geen documenten worden verstrekt voor een verrichting);

    de betrouwbaarheid van de helft van de in de steekproef opgenomen verrichtingen in 2018 en 2019 werd bepaald op basis van eerdere controles, waarbij de Rekenkamer erop wijst dat het restfoutenpercentage met deze aanpak niet volledig kan worden gemeten (33);

    457.

    maakt zich zorgen over het feit dat de Rekenkamer nog altijd voorbehouden heeft ten aanzien van de betrouwbaarheid van de resultaten van de studie;

    458.

    is bezorgd over het feit dat DG NEAR in zijn jaarlijks activiteitenverslag over 2019 een voorbehoud heeft moeten maken ten aanzien van de moeilijkheden die werden ondervonden bij de adequate monitoring van alle projecten in Libië en Syrië (niet-gekwantificeerd voorbehoud) en een voorbehoud heeft moeten maken ten aanzien van de fouten in de uitgaven met betrekking tot subsidies onder rechtstreeks beheer (gekwantificeerd voorbehoud);

    459.

    wijst erop dat de Rekenkamer voor 2019 geen geschat foutenpercentage heeft berekend voor de uitgaven in het kader van rubriek 4, zoals ook in 2018 het geval was; benadrukt dat de Rekenkamer beperkingen heeft vastgesteld die kunnen leiden tot een onderschatting van het restfoutenpercentage; staat volledig achter de aanbevelingen van de Rekenkamer, met name de noodzaak om de beperkingen van de studie naar het restfoutenpercentage bekend te maken in de toekomstige jaarlijkse activiteitenverslagen van DG NEAR, en om de controles van DG NEAR van de externe financieringsinstrumenten te versterken door terugkerende fouten te identificeren en te voorkomen;

    460.

    neemt kennis van de follow-up door de Rekenkamer van zijn aanbevelingen in zijn jaarverslag 2016, die ofwel onmiddellijke actie vereisten ofwel uiterlijk 2019 moesten worden uitgevoerd, en is ingenomen met het feit dat de Commissie drie daarvan volledig en één gedeeltelijk ten uitvoer had gelegd;

    461.

    betreurt het dat de Commissie, ondanks het verzoek van het Parlement in zijn resolutie van 13 maart 2019 om de momenteel in het kader van IPA II toegewezen middelen te gebruiken om — via speciale middelen die rechtstreeks door de Unie worden beheerd — het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenactivisten en journalisten in Turkije te ondersteunen en om meer mogelijkheden te creëren voor interpersoonlijke contacten, academische dialoog en mediaplatforms voor journalisten, toch heeft besloten uitvoering te geven aan IPA 2019/42258, waarmee de aankoop van vier Turkse kustwachtvaartuigen wordt medegefinancierd; benadrukt voorts dat het gebruik van de middelen van de Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije nauwlettend moet worden gemonitord om te verzekeren dat deze middelen inderdaad terechtkomen bij vluchtelingenprojecten en niet worden gebruikt voor andere doeleinden;

    Speciaal verslag nr. 09/2019 van de Rekenkamer: EU-steun aan Marokko: tot dusver beperkte resultaten

    462.

    merkt op dat de totale begrotingssteun van de Unie aan Marokko in de periode 2014-2018 ongeveer 0,37 % van de totale begrotingsuitgaven van het land bedroeg, waarbij de contracten 562 miljoen EUR bedroegen en de betalingen 206 miljoen EUR; wijst erop dat Marokko meer ontwikkelingssteun van de Unie ontvangt dan enig ander Noord-Afrikaans land, met uitzondering van Tunesië, en een van de voornaamste begunstigden van internationale ontwikkelingssteun is;

    463.

    herinnert eraan dat het Europees nabuurschapsinstrument (ENI) het voornaamste financieringsinstrument is dat de Commissie in haar samenwerking met Marokko gebruikt, en dat dit in de periode 2014-2020 goed was voor 1 399 miljoen EUR aan vastleggingen;

    464.

    merkt op dat Marokko na de uitspraak van het Gerecht van de Europese Unie van december 2015 over de Westelijke Sahara de politieke dialoog over het gehele externe beleid van de Unie, waaronder het ontwikkelingsbeleid, het handelsbeleid en het buitenlands en veiligheidsbeleid, tussen december 2015 en januari 2019 had opgeschort; neemt nota van de volgende opmerking van de Commissie naar aanleiding van speciaal verslag nr. 09/2019: “Omdat de beleidsdialoog nooit is opgeschort tijdens de moeilijke politieke omstandigheden waarin de relatie tussen de Unie en Marokko zich de afgelopen jaren heeft bevonden, is de Commissie van mening dat er geen gronden waren voor het ontwikkelen van een alternatieve strategie”;

    465.

    benadrukt dat Marokko een vast en strategisch partnerland en buurland van de EU is, waarmee succesvol wordt samengewerkt met positieve resultaten;

    466.

    merkt op dat de Rekenkamer verschillende uitdagingen heeft vastgesteld voor de doeltreffendheid van de begrotingssteun:

    een suboptimale focus en suboptimaal ontwerp van de steun (d.w.z. de financiering was over te veel gebieden verspreid, de Commissie heeft tijdens de opschorting van de politieke dialoog geen duidelijke strategie ontwikkeld voor de toekomstige betrekkingen met Marokko, ongelijke donorcoördinatie, de programma’s voor begrotingssteun waren niet ontworpen om het effect te optimaliseren);

    moeilijkheden bij de uitvoering van de steun (d.w.z. vertragingen, slechte resultatenbeoordeling door de Commissie);

    de programma’s voor begrotingssteun hebben geen wezenlijk effect teweeggebracht (d.w.z. op het gebied van gezondheid, sociale bescherming, justitie etc. is minder dan de helft van de doelstellingen voor begrotingssteun bereikt);

    467.

    verzoekt de Commissie:

    de begrotingssteun van de Unie aan Marokko doelgerichter te maken, namelijk door een transparantere en beter gedocumenteerde methode toe te passen voor de toewijzing van bedragen aan sectorale begrotingssteunprogramma’s en de prestatie te blijven monitoren;

    de vormgeving van streefdoel- en prestatieresultaten te verbeteren;

    de strategie voor beleidsdialoog te verbeteren, met name om de resultaten van deze strategie te beoordelen en een duidelijke en passende definitie van de doelstellingen en de verwachte resultaten van de dialoog toe te passen;

    de procedures voor de verificatie van de uitbetalingen te verbeteren, meer bepaald om passende berekeningsmethoden toe te passen en de middelen alleen uit te betalen wanneer er betrouwbaar bewijs is dat het streefdoel daadwerkelijk is bereikt;

    de monitoringprocedures te verbeteren, bijvoorbeeld om de beoordeling van de sectorale strategieën te versterken en de uitvoering ervan te monitoren met behulp van de indicatoren van de sectorale strategieën;

    het gebruik van Uniemiddelen door derde entiteiten en de aan hen verbonden partijen en/of natuurlijke personen grondig te controleren om er zeker van te zijn dat er geen middelen worden aangewend voor of gekoppeld aan doelen of vormen van terrorisme en/of religieuze en politieke radicalisering, en te waarborgen dat deze financieringsprogramma’s van de Unie proactief worden teruggevorderd en dat de betrokken begunstigden in de toekomst worden uitgesloten van Uniefinanciering;

    468.

    wijst op het belang van de bevordering van de waarden van de Unie, zoals democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, in het buitenland; roept de Commissie daarom op pretoetredingssteun te gebruiken om democratische transformatie te ondersteunen en te zorgen voor de juiste uitvoering van overheidsbeleid en strafrechtelijke hervormingen in de Westelijke Balkan;

    469.

    neemt nota van de antwoorden van de Commissie op speciaal verslag nr. 09/2019, en met name van de conclusie van de Commissie dat de samenwerking met de Unie heeft bijgedragen tot de doorvoering van hervormingen in Marokko die een gunstige invloed hebben gehad op de sociaaleconomische ontwikkeling van het land;

    Bevindingen van de Rekenkamer: DG DEVCO

    470.

    merkt op dat DG DEVCO de meeste uit de algemene Uniebegroting en de EOF’s gefinancierde instrumenten voor externe hulp uitvoert; stelt vast dat de Rekenkamer in haar jaarverslag over de uit het achtste, negende, tiende en elfde EOF gefinancierde activiteiten voor het begrotingsjaar 2019 haar bevindingen heeft uiteengezet over systemen, de betrouwbaarheid van het jaarlijks activiteitenverslag en de verklaring van de directeur-generaal voor 2019, die betrekking hebben op het gehele scala van bevoegdheden van DG DEVCO:

    de uitgaven die in 2019 zijn geboekt onder het achtste, negende, tiende en elfde EOF vertonen materiële fouten; het door de Rekenkamer geschatte foutenpercentage bedraagt 3,5 %;

    43,6 % van het geschatte foutenpercentage hield verband met niet-gedane uitgaven (d.w.z. vastleggingen die werden gepresenteerd als uitgaven, of onjuist berekende gedeclareerde uitgaven);

    22,1 % van het geschatte foutenpercentage hield verband met ernstig verzuim om de openbare-aanbestedingsregels in acht te nemen (d.w.z. een ongerechtvaardigde beslissing van het evaluatiecomité);

    12,7 % van het geschatte foutenpercentage hield verband met niet-subsidiabele uitgaven (d.w.z. een aanzienlijke verhoging van het salaris van lokale medewerkers na de sluiting van het contract);

    471.

    neemt nota van de bevinding van de Rekenkamer dat de Commissie en haar uitvoerende partners meer fouten maakten bij verrichtingen die verband hielden met programmaramingen, subsidies, met IO’s gesloten bijdrageovereenkomsten en met samenwerkingsagentschappen van Unielidstaten gesloten delegatieovereenkomsten dan bij andere steunvormen (zoals die met betrekking tot contracten voor werkzaamheden, leveringen en diensten), en dat 25 van de 65 verrichtingen in deze categorie (38 %) kwantificeerbare fouten vertoonden, die 71,7 % van het geschatte foutenpercentage uitmaakten; neemt nota van de bevinding van de Rekenkamer dat de studie van DG DEVCO naar het restfoutenpercentage geen assurance-opdracht of controle is, maar gebaseerd is op de methodologie en handleiding van DG DEVCO inzake het restfoutenpercentage; stelt vast dat de Rekenkamer vier belangrijke factoren beschrijft die van invloed zijn op het door DG DEVCO gebruikte restfoutenpercentage, zoals beperkingen van de controles van openbare aanbestedingsprocedures, een zeer gering aantal controles ter plaatse in het land van projectuitvoering, de methode die DG DEVCO gebruikt om het restfoutenpercentage te schatten en het gedeeltelijk of volledig vertrouwen op eerder controlewerk; neemt nota van de vaststelling van de Rekenkamer dat de betrouwbaarheidsverklaring van de directeur-generaal in het jaarlijks activiteitenverslag 2019 geen punten van voorbehoud bevat, aangezien de twee punten van voorbehoud die overbleven in 2018 zijn opgeheven en er geen nieuwe punten van voorbehoud zijn gemaakt; alvorens deze punten van voorbehoud in 2019 op te heffen, had DG DEVCO de reikwijdte ervan (d.w.z. het deel van de uitgaven dat onder deze punten valt) in 2017 en 2018 aanzienlijk beperkt, waardoor geen getrouw beeld wordt gegeven van de risico’s voor het gehele gebied waarvoor DG DEVCO verantwoordelijk is;

    472.

    is ingenomen met de bevinding van de Rekenkamer over een doorgaans positieve tendens op het gebied van armoedebestrijding, gendergelijkheid binnen het onderwijs en het aantal gesloten overeenkomsten met buurlanden, maar maakt zich zorgen over de verslechterende tendens op het gebied van de consolidering van de democratie, de rechtsstaat en politieke stabiliteit;

    473.

    spreekt eens te meer zijn bezorgdheid uit over het feit dat het toenemend gebruik van financiële instrumenten om het beleid van de Unie in derde landen uit te voeren het niveau van verantwoordingsplicht en transparantie inzake het optreden van de Unie ondermijnt; dringt erop aan dat de Commissie ervoor zorgt dat externe steun slechts wordt verleend indien de rechtsstaat en de mensenrechten in de begunstigde landen worden geëerbiedigd (34);

    474.

    spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over het feit dat voor ontwikkeling bestemde middelen onrechtmatig worden gebruikt voor acties die leiden tot mensenrechtenschendingen bij het grensbeheer; betreurt de berichten van mensenrechtenschendingen in verband met het EU-noodtrustfonds voor Afrika (EUTF) in Libië, Ethiopië, Eritrea en Niger; pleit voor de totstandbrenging van sterke mechanismen om het effect van het EUTF op de mensenrechten te monitoren, evenals een systeem van verantwoordingsplicht om schendingen van het internationaal recht te voorkomen en aan te pakken; herhaalt dat grondig onderzoek naar bovengenoemde mensenrechtenschendingen, waaronder schendingen die zich aan de EU-grenzen voordoen, noodzakelijk is; betreurt het dat in het verslag van de Commissie over de verlenging van het EUTF niet wordt voorzien in verbeteringen op dit gebied, en dringt erop aan dat waarborgen voor de eerbiediging van fundamentele mensenrechten worden gedaan in verband met de verlenging van het EUTF (35);

    Prestaties van het Europees nabuurschapsinstrument (ENI) en het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI)

    475.

    wijst erop dat de begroting van het ENI voor het MFK 2014-2020 ongeveer 17 miljard EUR bedroeg en dat de Commissie tegen eind 2019 in totaal 85 % van deze toewijzing had vastgelegd en 42 % had uitgegeven;

    476.

    wijst erop dat de begroting van het DCI voor het MFK 2014-2020 ongeveer 20 miljard EUR bedroeg en dat de Commissie tegen eind 2019 in totaal 84 % van deze toewijzing had vastgelegd en 40 % had uitgegeven;

    477.

    merkt op dat de Rekenkamer uit de evaluatie van de prestaties van vijf DCI-projecten en drie ENI-projecten heeft opgemaakt dat drie DCI-projecten te maken hadden met prestatieproblemen: twee projecten hadden vertraging opgelopen bij de uitvoering en zullen derhalve niet alle geplande output en resultaten kunnen realiseren binnen de gestelde termijn, en voor één project was geen streefcijfer vastgesteld voor de meting van de prestaties; met betrekking tot de ENI-projecten zijn geen prestatieproblemen vastgesteld;

    478.

    merkt op dat de indicatoren in de prestatieverslagen op hoog niveau van de Commissie een over het algemeen positieve tendens lieten zien op het gebied van armoedebestrijding, gendergelijkheid binnen het onderwijs, overeenkomsten met buurlanden en menselijke ontwikkeling; betreurt het dat de indicatoren een verslechterende tendens lieten zien op het gebied van de consolidering van de democratie, de rechtsstaat en politieke stabiliteit;

    479.

    wijst erop dat deze indicatoren geen informatie omvatten over de prestaties van de programma’s zelf, maar eerder over de context waarin ze werkten; benadrukt dat uit de mix van gebruikte indicatoren niet duidelijk blijkt in welke mate de programma’s hun verwachte outputs en resultaten verwezenlijkten en hoe deze op hun beurt bijdroegen tot de verwezenlijking van het verwachte effect van de programma’s;

    Aanbevelingen

    480.

    verzoekt de Commissie:

    de beperkingen van de studie naar het restfoutenpercentage bekend te maken in het jaarlijks activiteitenverslag 2020 en de toekomstige jaarlijkse activiteitenverslagen van DG NEAR;

    snel richtsnoeren en sterke criteria vast te stellen om ngo’s in haar boekhoudsysteem in kaart te brengen en de door de aanvragers zelf verstrekte gegevens te verifiëren;

    een voorstel te doen voor een geharmoniseerde definitie van ngo’s en een specifieke controle op de toegekende middelen; elk jaar de lijst van de vijftig voornaamste begunstigden te ontvangen;

    de betrouwbaarheidsgraad te verhogen die DG NEAR hanteert in zijn methode voor de berekening van het subsidiepercentage tot hetzelfde niveau dat wordt toegepast voor de rest van de populatie van het restfoutenpercentage, teneinde het hogere risico op het gebied van subsidies onder rechtstreeks beheer tegen eind 2021 nauwkeuriger weer te geven;

    de controles van DG NEAR, DG DEVCO, DG ECHO, DG CLIMA en FPI te versterken door tegen eind 2021 terugkerende fouten in kaart te brengen en te voorkomen (bijv. het ontbreken van tijdregistratiesystemen en het in rekening brengen van niet-subsidiabele btw aan door de EU gefinancierde projecten);

    de voor de studie naar restfoutenpercentages gebruikte methodologie en handleiding verder te verbeteren tegen eind 2021 om de kwesties die de Rekenkamer heeft vastgesteld in haar verslag aan te pakken, teneinde het in de studie vermelde foutenpercentage betrouwbaarder te maken;

    weer punten van voorbehoud te maken op alle terreinen met een vastgesteld hoog risiconiveau, ongeacht het aandeel in de totale uitgaven en het financiële effect daarvan;

    het gebruik van Uniemiddelen door derde entiteiten en de aan hen verbonden partijen en/of natuurlijke personen grondig te controleren om er zeker van te zijn dat er geen middelen worden aangewend voor of gekoppeld aan doelen of vormen van terrorisme en/of religieuze en politieke radicalisering, en te waarborgen dat deze financieringsprogramma’s van de Unie proactief worden teruggevorderd en dat de betrokken begunstigden in de toekomst worden uitgesloten van Uniefinanciering;

    te waarborgen dat met de Uniemiddelen geen gedwongen kinderarbeid ondersteund wordt,

    ervoor te zorgen dat er geen Uniemiddelen worden gebruikt voor andere doeleinden dan de aangewezen terreinen,

    de samenwerking met derde landen stop te zetten of te heroverwegen en financiering en projecten op te schorten als daarbij de mensenrechten worden bedreigd, onder meer in gevallen waarin derde landen de mensenrechten die verankerd zijn in het VN-Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens niet volledig eerbiedigen, deze verdragen niet hebben geratificeerd of niet voldoen aan het Solas-verdrag of het SAR-verdrag;

    sterker toezicht door het Parlement te waarborgen bij de vaststelling van nieuwe partnerschapsovereenkomsten met derde landen, die moeten stoelen op de beginselen van solidariteit, gedeelde verantwoordelijkheid, eerbiediging van de mensenrechten, de rechtsstaat en het internationaal humanitair recht;

    gedetailleerde informatie te verstrekken over de besluiten die in de operationele comités worden genomen, en ervoor te zorgen dat het Parlement vertegenwoordigd wordt tijdens de vergaderingen ervan;

    481.

    herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om volledig en onmiddellijk uitvoering te geven aan het arrest van het Hof van Justitie van 31 januari 2019 met betrekking tot International Management Group (IMG); roept de Commissie dringend op IMG weer als geschikte contractant te beschouwen voor projecten in landen die in crisis verkeren, waar deze organisatie al meer dan twintig jaar heeft bewezen de door de Europese instellingen en de lidstaten gefinancierde programma’s voor steun en wederopbouw efficiënt te kunnen beheren;

    482.

    onderstreept hoe belangrijk het is de zichtbaarheid, transparantie, doeltreffendheid, complementariteit en verantwoording van de externe financieringsinstrumenten van de Unie te vergroten, in het licht van de herstructurering daarvan; wijst erop dat het ENI tot betere resultaten heeft geleid in het oostelijk nabuurschap van de Unie en pleit in dit verband voor grotere inspanningen met betrekking tot de landen van het zuidelijk nabuurschap van de Unie om het hoofd te bieden aan de uitdagingen waarmee zij te kampen hebben;

    483.

    dringt erop aan dat de Commissie meer onderzoek doet naar de doeltreffendheid voor ontwikkeling van particuliere investeringen en risicobeperking, gezien de gemelde tekortkomingen van de blending- en garantiemechanismen, met name in recent advies nr. 7/2020 van de Rekenkamer over het verslag van de Commissie over de uitvoering van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO), waarin wordt geconcludeerd dat het onmogelijk is om de bijdrage van het EFDO aan de SDG’s of de klimaatovereenkomst van Parijs te beoordelen en aan te tonen dat relevante investeringen zonder de bijdrage van de Unie niet zouden hebben plaatsgevonden, met andere woorden, de financiële additionaliteit van het EFDO; herinnert eraan dat als de financiële additionaliteit niet kan worden aangetoond, de Unie in strijd handelt met de WTO-regels inzake subsidiëring van de particuliere sector en mogelijk geld van de belastingbetaler verspilt; benadrukt dat de keuze van het hulpinstrument moet worden bepaald aan de hand van de vooruitzichten op effectiviteit in verband met de relevante beleidsdoelstellingen, in overeenstemming met het beginsel “eerst het beleid”; verzoekt de Commissie en de EDEO hiervoor te zorgen; is van mening dat de Commissie en de EDEO voorrang moeten geven aan sectoren met het potentieel om directe buitenlandse investeringen aan te trekken, banen te scheppen en de uitvoer te doen toenemen, en aan maatregelen ter ondersteuning van goed bestuur, structurele hervormingen, economische diversificatie en corruptiebestrijding; benadrukt dat donoren prioriteit moeten geven aan op subsidies gebaseerde financiering als standaardoptie, met name ten aanzien van de minst ontwikkelde landen, en dat niet de voorkeur moet worden gegeven aan leningen boven subsidies als die de schuldenlast kunnen doen toenemen; onderstreept dat schuldverlichting een cruciale impact kan hebben op armoedebestrijding; benadrukt dat hulpprogramma’s moeten worden gecombineerd met een analyse van de houdbaarheid van de schuld; verzoekt de Unie te werken aan een specifiek initiatief inzake schuldverlichting voor arme landen met een zware schuldenlast; herhaalt dat ontwikkelingshulp in de vorm van samenwerking met de particuliere sector in overeenstemming moet zijn met de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, de relevante IAO-normen en de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen; benadrukt dat behoorlijk bestuur, armoedebestrijding, welvaartschepping door middel van duurzame investeringen, bestrijding van ongelijkheid, bevordering van mensenrechten en milieunormen en versterking van de positie van plaatselijke economieën moeten worden gewaarborgd;

    484.

    verzoekt de Commissie de doorgevoerde hervormingen en bereikte resultaten systematisch te volgen en aan te tonen dat de begrotingssteun van de Unie doeltreffend heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van de eigen ontwikkelingsagenda van de landen in Afrika, het Caribisch gebied en het gebied van de Stille Oceaan, en de democratische eigen verantwoordelijkheid heeft versterkt;

    485.

    dringt aan op een grotere verantwoordingsplicht en efficiëntie in de uitgaven van de Unie voor ontwikkeling, aangezien ontwikkelingsresultaten niet enkel gedefinieerd moeten worden, maar ook gecontroleerd en gemonitord in de zin van tastbare resultaten en de impact op ontwikkeling.

    486.

    dringt aan op meer onafhankelijke en openbaar beschikbare beoordelingen van de civiele en niet-civiele veiligheids- en militaire maatregelen van de EU, met name militaireopleidingsmissies van de EU, capaciteitsopbouw van militaire actoren in derde landen (CBSD via IcSP) en maatregelen op het gebied van grens- en migratiebeheer; betreurt het gebrek aan flexibiliteit in de administratieve en financiële/begrotingsprocedures met betrekking tot civiele missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); herhaalt zijn standpunt dat de Commissie specifieke aanbestedingsregels moet invoeren voor de crisisbeheersingsmaatregelen uit hoofde van het GVDB, om zo het snelle, soepele verloop van operaties te bevorderen;

    487.

    verzoekt de Commissie de wettigheid te beoordelen van de ontheffing van het Parlement van zijn begrotingstaak door middel van de besluiten van de Raad tot instelling van het EDA en PESCO; herinnert eraan dat ter zake in artikel 45, lid 2, en artikel 46, lid 2, VEU is bepaald dat de besluiten met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moeten worden vastgesteld, zonder vetobepaling; herinnert eraan dat ontheffing van het Europees Parlement van zijn begrotingstaak krachtens artikel 42 VEU alleen mogelijk is voor de beleidsuitgaven en een besluit van de Raad met eenparigheid van stemmen vereist;

    488.

    herhaalt, gezien het feit dat de EIB een belangrijke speler is bij de uitvoering van het externe beleid van de Unie met 10 % van haar leningen buiten de Unie, de reeds lang bestaande verzoeken van het Parlement om de Rekenkamer in staat te stellen alle EIB-verrichtingen te controleren en deze controles uit te voeren;

    Administratie

    489.

    merkt op dat de betalingen in het kader van “Administratie” in 201910,4 miljard EUR (6,5 % van het MFK) bedroegen, waarvan de begroting van de Commissie 57,9 %, oftewel 6,1 miljard EUR, uitmaakte;

    490.

    merkt op dat de administratieve uitgaven de uitgaven voor personele middelen omvatten, die ongeveer 60 % van het totaal uitmaken, alsook uitgaven voor gebouwen, uitrusting, energie, communicatie- en informatietechnologie, die door de Rekenkamer worden beschouwd als uitgaven met een laag risico;

    491.

    merkt op dat met betrekking tot de Commissie verscheidene fouten zijn geconstateerd in verband met de personeelskosten en met het beheer van de gezinstoelagen door het Uitbetalingsbureau;

    492.

    merkt op dat de Rekenkamer ook de regelmatigheid van de informatie in de jaarlijkse activiteitenverslagen van de Commissie bestudeert, met inbegrip van de jaarlijkse activiteitenverslagen van haar directoraten-generaal en diensten die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor administratieve uitgaven; is verheugd dat in de onderzochte jaarlijkse activiteitenverslagen geen materiële foutenniveaus werden vastgesteld;

    493.

    verzoekt de Commissie passende maatregelen te nemen om alle aanbevelingen van de Rekenkamer ten uitvoer te leggen en aan het Parlement verslag uit te brengen over de ontwikkelingen;

    Europese Scholen

    494.

    stelt met voldoening vast dat de kwaliteit van de rekeningen volgens de Rekenkamer is verbeterd ten opzichte van voorgaande jaren; stelt met bezorgdheid vast dat de Rekenkamer niet kan bevestigen dat het financieel beheer van de scholen in 2019 in overeenstemming was met het financieel reglement van de Europese Scholen en het Statuut van de ambtenaren wegens tekortkomingen die zijn geconstateerd in de internecontrolesystemen van het centraal bureau en de twee geselecteerde scholen; dringt er bij de Europese Scholen op aan snel gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer betreffende de specifieke gebreken die zijn aangetroffen op het gebied van boekhouding, aanbesteding en aanwerving;

    495.

    benadrukt met betrekking tot de Europese scholen dat het belangrijk is het jaarperiodiciteitsbeginsel en de regels voor het opmaken van fysieke inventarissen bij het uitvoeren van de afsluiting aan het eind van het jaar te eerbiedigen en de betalingstermijnen, de aanbestedingsregels en de transparantie van aanwervingsprocedures in acht te nemen.

    Aanbevelingen

    496.

    verzoekt de Commissie:

    haar steun voor leerlingen van categorie I, d.w.z. kinderen van ambtenaren, die ervoor kiezen zich in te schrijven bij een geaccrediteerde Europese School, te harmoniseren (momenteel ontvangen sommige gezinnen van ambtenaren, afhankelijk van de stad of het land waar zij wonen, geen financiering om hun kinderen in te schrijven bij geaccrediteerde scholen die echter wel toegang geven tot hetzelfde baccalaureaat);

    een oplossing te vinden voor de ongelijke financiering van leerlingen van categorie I die zijn ingeschreven bij de geaccrediteerde scholen; die ongelijkheid houdt verband met het feit dat deze scholen soms worden verruild voor Europese scholen van categorie I, die soms een ongelijke en ongerechtvaardigde concurrentiepositie hebben, afhankelijk van de scholenmarkt waarop zij actief zijn;

    in te grijpen om de belangrijke problemen op te lossen die momenteel worden veroorzaakt door het zogenoemde “kostenneutraliteitsbeleid” (zie document 2018-10-D-63-en-5), dat bepaalt dat geaccrediteerde scholen niet financieel mogen drukken op het traditionele systeem van Europese Scholen, maar daarentegen moeten bijdragen aan de kosten van het bestaande systeem (36);

    Personele middelen

    497.

    bevestigt de bevinding van de Rekenkamer dat de instellingen en organen bij de vaststelling in 2014 van het herziene Statuut van de ambtenaren hadden toegezegd het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) in hun personeelsformaties vóór 2018 geleidelijk met 5 % te verminderen ten opzichte van de situatie in 2012;

    498.

    neemt nota van het feit dat de hervorming van 2014 van het Statuut van de ambtenaren besparingen van 4,2 miljard in het MFK 2014-2020 heeft opgeleverd, oftewel 0,4 % van het totale MFK; herinnert eraan dat de hervorming van 2014 onmiskenbare negatieve gevolgen voor het personeel heeft gehad, hetgeen in 2019 door de Rekenkamer werd bevestigd (37), en betreurt dat het nagenoeg onmogelijk is de financiële kosten te becijferen om een realistisch beeld van de besparingen te kunnen vormen; neemt nota van de verschillende beleidsmaatregelen en acties die de Commissie heeft vastgesteld om de negatieve gevolgen te verzachten en verwacht dat de getrokken lessen worden weerspiegeld in de nieuwe personeelsstrategie van de Commissie die in 2021 wordt aangenomen; wijst eens te meer op de ernstige gevolgen die een bezuiniging op administratief gebied of een personeelsinkrimping kan hebben in de toekomst van het Europese ambtenarenapparaat en de uitvoering van het Uniebeleid;

    499.

    neemt nota van het feit dat de Commissie investeert in datamining van zijn IT-systeem met medische gegevens om iets te doen aan het gebrek aan gegevens over gevallen van burn-out; spoort de Commissie ten zeerste aan om gevallen van burn-out te voorkomen, vast te stellen en te beheren in de bredere context van personeelszaken, werklast en welzijn van het personeel in haar personeelsbeleid;

    500.

    is bezorgd over het feit dat door de Commissie geen tijdelijke maatregel is vastgesteld om het hoofd te bieden aan het groeiende probleem van ongelijkheid in koopkracht waar in Luxemburg tewerkgestelde ambtenaren mee te maken hebben; wijst als treffend voorbeeld op het feit dat zestien van de tweehonderd door het EOM geselecteerde kandidaten de aangeboden functie hebben geweigerd om de reden dat het salaris niet hoog genoeg zou zijn om in Luxemburg te wonen; benadrukt dat het concrete voorstellen verwacht in het verslag over de salarismethode, dat uiterlijk 31 maart 2022 moet worden ingediend;

    501.

    staat achter het voornemen van de Commissie om de in haar mededeling van 2019, getiteld “The Workplace of the Future in the European Commission”, uiteengezette benadering te actualiseren in het licht van de COVID-19-crisis; verwacht dat de Commissie op voet van gelijkheid rekening houdt met het efficiënte gebruik van kantoorruimte en de gezondheid en het welzijn van het personeel; hamert erop dat personeelsvertegenwoordigers altijd betrokken moeten worden bij wezenlijke veranderingen van arbeidsregelingen en de werkomgeving;

    502.

    is verheugd dat de Commissie in 2018 een actieplan voor gelijkheid en diversiteit heeft aangenomen en dit in 2019 heeft uitgevoerd; is verheugd dat naar aanleiding van de personeelsenquête specifieke acties zijn toegevoegd; roept de Commissie op voor personen die stage lopen bij de Commissie dezelfde route te volgen met specifiekere maatregelen;

    503.

    sluit zich aan bij de verklaring van de Commissie dat er op cultureel, sociaal en beroepsgebied nog altijd verschillende verwachtingen worden gesteld aan vrouwen en mannen wat het evenwicht tussen betaald werk en onbetaalde (zorg)taken betreft; waardeert de inspanningen van de Commissie om bewustzijn te scheppen over de maatregelen die zijn ingevoerd om een evenwicht tussen werk en privéleven tot stand te brengen, zoals cursussen voor ouders en de vermelding van positieve voorbeeld op de MyIntracomm-pagina’s van de Commissie;

    504.

    stelt met waardering vast dat de Commissie (2014-2019) de doelstelling van 40 % vrouwen in leidinggevende functies aan het eind van haar mandaat in 2019 heeft behaald; herinnert de Commissie (2019-2024) eraan dat haar voorzitter in 2019 heeft toegezegd voor het eind van het huidige mandaat gendergelijkheid te bereiken op alle managementniveaus, en deze toezegging heeft herhaald in haar opdrachtbrief aan de commissaris voor Begroting en Administratie;

    505.

    neemt nota van de nieuwe richtsnoeren voor de verlening van steun voor personen met een beperking die in 2019 zijn opgesteld om personeelsleden en personen te hunnen laste financiële bijstand te verstrekken voor niet-medische kosten die verband houden met hun onafhankelijkheid, sociale integratie en fysieke, mentale, sociale en beroepsvaardigheden; merkt op dat deze richtsnoeren in mei 2020 van kracht zijn geworden;

    506.

    merkt op dat het aantal gevallen van sociaal-financiële steun in 2019 met 28 % is gestegen ten opzichte van 2018; stelt met waardering vast dat het gebruik van voor invaliditeit bestemde middelen met 50 % is toegenomen ten opzichte van 2018 (van circa 2 miljoen EUR naar 3 miljoen EUR);

    507.

    neemt nota van de bevindingen en aanbevelingen van de Rekenkamer met betrekking tot het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) (38); is ingenomen met het feit dat de selectieprocedure over het algemeen doeltreffend is voor grootschalige vergelijkende onderzoeken, maar is bezorgd dat de selectieprocedure niet is afgestemd op kleinschalige, gerichte vergelijkende onderzoeken, die het best aansluiten op de huidige aanwervingsbehoeften van de EU-instellingen; verzoekt de Commissie tijdig verslag uit te brengen over de uitvoering van deze aanbevelingen door EPSO;

    508.

    merkt op dat de instellingen en organen, met uitzondering van de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS), in de periode van 2012 tot 2018 hun personeelsformaties met 1 409 ambten (3 %) hebben verminderd en tegelijkertijd geleidelijk meer arbeidscontractanten hebben aangesteld; merkt in dit verband op dat het aandeel arbeidscontractanten in de prognoses voor het totale personeelsbestand gedurende die periode is gestegen van 17 % tot 22 %; spreekt zijn bezorgdheid uit over de mogelijke negatieve gevolgen van de vervanging van ambtenaren door arbeidscontractanten, onder meer wat betreft de noodzakelijke kennisoverdracht en het verlies van kennis wanneer contracten ten einde lopen, alsook over de vooruitzichten en baanzekerheid van de arbeidscontractanten;

    509.

    wijst erop dat de toename van het aantal arbeidscontractanten het effect weerspiegelt dat de nieuwe taken in verband met snel veranderende prioriteiten hebben op de personeelsbezetting, zoals de uitvoering van nieuwe programma’s die door de Commissie worden gedelegeerd aan de uitvoerende agentschappen en die neutraal was ten aanzien van de begroting en de overplaatsing van personeel van de Commissie; neemt nota van de bevinding van de Rekenkamer dat de stijging van het aantal arbeidscontractanten ook een reactie was op speciale of dringende situaties;

    510.

    betreurt dat er bij enkele instellingen sprake was van een toename van het aantal arbeidscontractanten in FG I als gevolg van de omzetting van vaste en tijdelijke posten voor kantoor-/secretariaatsmedewerkers in posten voor arbeidscontractanten;

    511.

    neemt nota van het feit dat er eind 2018 11 962 arbeidscontractanten in dienst waren bij de instellingen, organen en uitvoerende agentschappen (een stijging van 37 % sinds 2012); merkt op dat de meesten bij de Europese Commissie werkten;

    512.

    verzoekt de Commissie met klem een transparantere aanstellingsprocedure te gebruiken voor alle functies, en in het bijzonder voor managementfuncties; verzoekt de Commissie duidelijkheid te verschaffen over eerdere aanstellingsprocedures waarbij het aan transparantie en verantwoording ontbreekt;

    513.

    betreurt de aanhoudende geografische onevenwichtigheden in de personeelssamenstelling van de Commissie, met name in het middenkader en het hogere management; verzoekt de Commissie te zorgen voor een goede vertegenwoordiging van onderdanen van alle lidstaten, waarbij tegelijkertijd de vaardigheden en verdiensten van de kandidaten in acht worden genomen, zoals vermeld in artikel 27 van het Statuut van de ambtenaren;

    514.

    vestigt de aandacht op de grote gevolgen van het personeelsverloop bij de agentschappen van de Europese Unie en verzoekt de Commissie hen te helpen personeels- en sociaal beleid in te voeren om dit te verhelpen;

    515.

    wijst erop dat een complexe aanpak nodig is om de websites van de Europese instellingen toegankelijk te maken voor personen met allerlei beperkingen, zoals wordt voorzien in Richtlijn (EU) 2016/2102, waaronder door nationale gebarentalen toe te voegen; stelt voor organisaties die mensen met een beperking vertegenwoordigen bij dit proces te betrekken;

    516.

    is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om een diversere en inclusievere arbeidsomgeving en -cultuur tot stand te brengen door maatregelen te nemen ten gunste van personen met een beperking; vraagt de Commissie na te gaan welke mogelijkheden er zijn om de beginselen van gelijke kansen verder te versterken en te integreren op het gebied van aanwerving, opleiding, loopbaanontwikkeling en arbeidsomstandigheden, en het personeel van deze aspecten bewust te maken, en te onderzoeken of de gebouwen van de instellingen redelijkerwijs kunnen worden verbeterd en aangepast (toegang, geschikte kantooruitrusting) voor personen met beperkte mobiliteit of een andere beperking;

    517.

    is verheugd over de door EPSO bereikte resultaten en voortdurende verbeteringen in zijn praktijken met betrekking tot redelijke aanpassingen voor kandidaten met een beperking en/of speciale behoeften. In 2019 heeft EPSO een brochure, een brochure in braille en een geanimeerde video uitgebracht met uitleg over deze aanpassingen van de selectieprocedures voor personen met speciale behoeften, die 438 kandidaten met speciale behoeften in staat hebben gesteld deel te nemen aan vergelijkende onderzoeken en selectieprocedures;

    518.

    herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om de status van bijzonder adviseur van de Commissie transparanter te maken en de taken en missies van bijzonder adviseurs duidelijker te omschrijven;

    519.

    neemt, voor wat betreft het besluit van de Commissie van 30 oktober 2019 om voormalige Commissievoorzitters toe te staan na afloop van hun mandaat vertegenwoordigende functies te bekleden, nota van de benoeming van oud-voorzitter Jean-Claude Juncker tot bijzonder adviseur, en betreurt dat deze weliswaar onbezoldigde functie kosten met zich mee zal brengen voor met name missies, die moeilijk te verantwoorden zijn tegenover het algemene publiek; verzoekt de Commissie het Parlement uitgebreide informatie te verschaffen over de financiële gevolgen van dit besluit, zodat het Parlement hiermee rekening kan houden in toekomstige kwijtingsprocedures;

    520.

    verzoekt de Commissie uiterst voorzichtig te zijn bij het onderhouden van betrekkingen met voormalige leden van de Commissie en hierbij zorgvuldig het potentiële risico te beoordelen;

    521.

    herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om de naleving af te dwingen van de bestaande juridisch bindende regels van de gedragscode wat betreft draaideurconstructies voor zowel de Commissie als haar agentschappen;

    522.

    staat volledig achter de aanbeveling van de Rekenkamer aan alle instellingen om samen te werken bij de harmonisatie van hun ethische kaders en zich meer in te spannen om goede praktijken uit te wisselen;

    523.

    verzoekt de Commissie de bekendheid met en het beeld van het ethisch kader en de ethische cultuur bij het personeel te verbeteren; verzoekt de Commissie met name ervoor te zorgen dat opleidingen over ethiek praktische richtsnoeren bevatten die gebaseerd zijn op praktijkvoorbeelden, en de communicatie met het personeel over ethische zaken te verbeteren; wijst op de noodzaak om ervoor te zorgen dat personeelsleden weten hoe zij kwesties inzake onethisch gedrag moeten melden en dat hun gevoel van zekerheid wordt vergroot;

    Algemene opmerkingen

    524.

    beaamt dat 2019 voor de Commissie een jaar van overgang was, aangezien zij moest zorgen voor de overgang van de Commissie Juncker naar de Commissie Von der Leyen, de nieuwe Commissie moest voorbereiden en nieuwe prioriteiten moest vaststellen;

    525.

    is bezorgd over het besluit van de Commissie om een contract te gunnen aan BlackRock Investment Management voor de uitvoering van een studie over milieu-, sociale en governancedoelstellingen; wijst op een onderzoek van de Europese Ombudsman naar een mogelijk belangenconflict (39);verzoekt de Commissie daarom haar richtsnoeren voor aanbestedingsprocedures bij te werken;

    526.

    verzoekt de Commissie met klem duurzaamheidsverslaggeving in te voeren, ook voor sociale en milieuaspecten bij aanbestedingen; is van mening dat de Commissie door normen van verantwoord ondernemerschap te integreren in haar beleid voor aanbestedingen en inkopen, het publieke belang kan behartigen en verantwoording in het kader van overheidsuitgaven kan waarborgen;

    527.

    spoort de Commissie aan te blijven voortbouwen op de beginselen van haar opensourcestrategie (40) en ISA2-programma (41), om afhankelijkheid van één leverancier te voorkomen, de controle over haar eigen technische infrastructuur te behouden, bij te dragen aan sterkere waarborgen voor privacy van gebruikers en gegevensbescherming, en de veiligheid en transparantie voor het publiek te vergroten; verzoekt de Commissie bij aanbesteding en ontwikkeling de voorkeur te geven aan opensourceoplossingen, met het doel om het delen en hergebruiken van softwareoplossingen te bevorderen, zodat ingekochte oplossingen duurzamer worden en langer meegaan, en aan het beginsel “publiek geld, publieke code” wordt voldaan;

    528.

    is ingenomen met de interinstitutionele cybersamenwerking, in het kader waarvan het Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité hulp krijgen van het computercrisisteam voor de instellingen, organen en agentschappen van de EU; merkt op dat veel digitaliseringsprojecten betrekking hebben op de digitalisering van financiële en personeelsprocessen, waarvoor de Comités de door de Commissie geleverde systemen Sysper en ABAC gebruikt; vraagt de Commissie na te gaan of het mogelijk is om over betere voorwaarden te onderhandelen, teneinde het delen van toepassingen te verbeteren en financieel aantrekkelijker te maken;

    529.

    benadrukt het belang van de inspanningen van DG Tolken (DG SCIC) om mogelijkheden te bieden voor vertolking naar de 24 officiële EU-talen en zelfs de internationale gebarentaal binnen de Commissie en andere EU-instellingen en -organen; spoort de Commissie aan DG SCIC te helpen de beschikbaarheid en het gebruik van de internationale gebarentaal verder uit te breiden om de toegang tot informatie voor personen met een beperking te waarborgen;

    530.

    is uiterst bezorgd over het besluit van de Commissie om de overeenkomst met de aanbieder van de cateringdienst te verbreken, wat tot het ontslag van vierhonderd werknemers heeft geleid; verzoekt de Commissie dringend haar besluit te herzien en te zoeken naar een haalbare oplossing om de werknemers te beschermen en ontslag te voorkomen, onder meer door het cateringpersoneel in haar eigen personeel te internaliseren;

    531.

    stelt vast dat veel mededelingen en documenten van de Commissie alleen in het Engels beschikbaar zijn; merkt ook op dat werkvergaderingen worden gehouden zonder mogelijkheid van vertolking; verzoekt de Europese Commissie de beginselen, rechten en verplichtingen te eerbiedigen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten en Verordening (EG) nr. 1/1958, alsook in interne richtsnoeren en besluiten, zoals de code van goed administratief gedrag; verzoekt de Commissie derhalve de nodige personele middelen ter beschikking te stellen om ervoor te zorgen dat de meertaligheid wordt geëerbiedigd, door het aantal personeelsleden dat verantwoordelijk is voor vertaling en vertolking uit te breiden;

    Ethische kaders

    532.

    neemt nota van de conclusies en aanbevelingen van speciaal verslag nr. 13/2019 van de Rekenkamer, getiteld “De ethische kaders van de gecontroleerde Unie-instellingen: ruimte voor verbetering”; sluit zich volledig aan bij de conclusie van de Rekenkamer dat onethisch gedrag van personeel en leden van de instellingen en organen van de Unie onaanvaardbaar is, dat dergelijk (vermeend) onethisch gedrag veel publieke aandacht krijgt en het vertrouwen in de Unie schaadt, en dat onethisch gedrag ook in verband wordt gebracht met het risico op corruptie en fraude; betreurt het dat er nog steeds ruimte voor verbetering bestaat met betrekking tot de handhaving van de ethische kaders; betreurt in het bijzonder dat er tekortkomingen zijn vastgesteld op verschillende gebieden, namelijk:

    de procedures voor het controleren van verklaringen en richtsnoeren voor het personeel om belangenconflicten te voorkomen, zijn onvoldoende geformaliseerd; er moeten duidelijke, uitgebreide richtsnoeren over ethische vereisten beschikbaar worden gesteld; hetzelfde geldt voor richtsnoeren over belangenconflicten die ontstaan door de financiële belangen van personeelsleden, hun activiteiten na uitdiensttreding, of de professionele activiteiten van hun echtgenoot of partner;

    de beperkte controle op de verklaringen van de leden; wat de leden van de Commissie betreft, betreurt de Rekenkamer dat er geen schriftelijke standaardprocedure bestaat voor het controleren van de juistheid, betrouwbaarheid en volledigheid van de in de verklaringen ingediende informatie, waardoor het risico ontstaat dat verplichtingen inconsistent worden geïnterpreteerd, hetgeen inhoudt dat het minder waarschijnlijk is dat de instelling onjuistheden en andere kwesties vaststelt voordat deze door het grote publiek worden opgemerkt, wat het openbaar vertrouwen in gevaar kan brengen;

    een onvolledig en onduidelijk beleid inzake geschenken en uitnodigingen, waarbij voor de Commissie geen definitie bestaat van “geschenken” en “gastvrijheid” die van toepassing is op leden;

    533.

    is ingenomen met het feit dat de gecontroleerde instellingen in vergaande mate passende ethische kaders voor hun personeel en leden hebben ingevoerd, met ruimte voor verbetering; staat volledig achter de aanbevelingen van de Rekenkamer met betrekking tot de harmonisering van de ethische kaders en een betere bewustmaking van het personeel;

    534.

    neemt nota van de tweede herziening van de interne richtsnoeren van de Commissie met betrekking tot de bepalingen betreffende klokkenluiders in het Statuut van de ambtenaren; is tevreden over de zes, in de herziening van 2019 opgenomen aanbevelingen en verzoekt de Commissie aan de begrotingsautoriteit verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging ervan; is ingenomen met de aanpassing van de pagina over klokkenluiders op MyIntracomm in mei 2019 en de toevoeging van een rechtstreekse link naar de klokkenluidersprocedure van OLAF;

    535.

    pleit voor een proactievere benadering met betrekking tot de bescherming van klokkenluiders; acht het met name noodzakelijk de samenwerking te versterken tussen OLAF en het tot aanstelling bevoegde gezag dat verantwoordelijk is voor de invoering van beschermende maatregelen waar noodzakelijk; hecht bovendien zeer groot belang aan de aanbevelingen om met het EOM te overleggen en zo te zorgen voor doeltreffende samenwerking en uitwisseling van beste praktijken voor het melden van waargenomen illegale activiteiten;

    536.

    is van mening dat voor de bescherming van klokkenluiders een uniformere, voor alle instellingen geldende regeling op basis van beste praktijken en strengere normen een noodzakelijke verbetering zou zijn;

    537.

    onderstreept het belang van de versterking van het transparantieregister en de verbetering van de kwaliteit van de daarin opgenomen gegevens, met name naar aanleiding van het in december 2020 bereikte Interinstitutioneel Akkoord; neemt nota van de door de Commissie uitgevoerde kwaliteitscontrole en het optreden van het secretariaat van het register na de ontvangst van meldingen; roept de Commissie op de IT-oplossing te verbeteren om strengere kwaliteitscontroles uit te kunnen voeren;

    538.

    onderstreept het belang van een doeltreffend en geldig transparantieregister; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om meer aandacht te besteden aan validering en steekproefsgewijze controles van de entiteiten in het transparantieregister; stelt met bezorgdheid vast dat een ruime meerderheid van de besluitnemers van de Commissie niet verplicht is bekendheid te geven over hun gesprekken met belangenvertegenwoordigers; spreekt bovendien zijn bezorgdheid uit over de mogelijkheid van besluitnemers van de Commissie om te spreken met lobbyisten die niet in het transparantieregister zijn opgenomen; pleit voor volledige transparantie met betrekking tot alle gesprekken die door de Commissie worden georganiseerd met private actoren of hun vertegenwoordigers, zoals adviesdiensten;

    539.

    neemt nota van de conclusies en technische voorstellen tot verbetering van de Europese Ombudsman uit haar besluit van 28 februari 2019 over de omgang van de Commissie met “draaideursituaties” van haar personeelsleden; roept de Commissie op gevolg te geven aan zowel het besluit van de Ombudsman als de desbetreffende aanbevelingen uit het speciaal verslag van de Rekenkamer over de ethische kaders van de EU-instellingen.

    (1)  https://ec.europa.eu/anti-fraud/sites/antifraud/files/olaf_report_2019_en.pdf

    (2)  Paragraaf 23 van de kwijtingsresolutie 2018.

    (3)  Paragraaf 17 van de kwijtingsresolutie 2018.

    (4)  Artikel 46 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

    (5)  Voor de jaren 2007-2013.

    (6)  Speciaal verslag nr. 03/2019 van de Rekenkamer: “Europees Fonds voor strategische investeringen: er zijn maatregelen nodig om het EFSI echt een succes te maken”, paragraaf 81.

    (7)  Artikel 46 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

    (8)  https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-9-2020-0164_NL.html

    (9)  Speciaal verslag nr. 10/2020 van de Rekenkamer, “Vervoersinfrastructuren in de EU: megaprojecten moeten sneller worden uitgevoerd zodat de netwerkeffecten tijdig worden gerealiseerd”.

    (10)  Ex-postevaluatie 2007-2014 door de Europese Commissie, “Support to SMEs — Increasing Research and Innovation in SMEs and SME Development”, februari 2016.

    (11)  Speciaal verslag nr. 18/2019, “De uitstoot van broeikasgassen in de EU: goed gerapporteerd, maar beter inzicht in toekomstige reducties nodig”, PB C 400 van 26.11.2019, blz. 16.

    (12)  Paragraaf 258 van de resolutie over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen.

    (13)  Paragraaf 260 van de resolutie over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen.

    (14)  https://www.nku.gov.sk/web/sao/news/-/asset_publisher/FaxZbYV7Oqlp/content/direct-aid-in-agriculture-without-targeted-control-with-holes-in-legislation

    (15)  https://www.europarl.europa.eu/meetdocs/2014_2019/plmrep/COMMITTEES/CONT/DV/2021/01-25/Study_Largest50Beneficiaries_EN.pdf

    (16)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1804 van de Commissie van 28 oktober 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 wat betreft wijzigingen in steunaanvragen of betalingsaanvragen, controles in het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en het controlesysteem voor de randvoorwaarden.

    (17)  Speciaal verslag nr. 04/2020 van de Rekenkamer, “Gebruikmaking van nieuwe beeldtechnologieën voor de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid: over het algemeen gestage vooruitgang, zij het trager voor de monitoring van klimaat en milieu”.

    (18)  https://www.eca.europa.eu/Lists/ECADocuments/INAP20_03/INAP_Gender_equality_NL.pdf

    (19)  Duitsland, Griekenland, Italië, Cyprus, Litouwen, Polen, het Verenigd Koninkrijk en Slovenië.

    (20)  Van Bulgarije, Tsjechië, Frankrijk, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slowakije, Estland, Spanje, IJsland, Malta en Finland.

    (21)  Speciaal verslag nr. 24/2019 van de Rekenkamer getiteld “Asiel, herplaatsing en terugkeer van migranten: tijd om de inspanningen op te voeren en de kloof tussen doelstellingen en resultaten te dichten”.

    (22)  Speciaal verslag nr. 20/2019 van de Rekenkamer getiteld “EU-informatiesystemen ter ondersteuning van grenstoezicht: een sterk instrument, maar meer aandacht nodig voor tijdige en volledige gegevens”.

    (23)  Speciaal verslag nr. 01/2019 van de Rekenkamer getiteld “Bestrijding van fraude in verband met EU-uitgaven: maatregelen zijn nodig”.

    (24)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/446 van de Commissie van 15 oktober 2019 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 515/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa (PB L 94 van 27.3.2020, blz. 3).

    (25)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/445 van de Commissie van 15 oktober 2019 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (PB L 94 van 27.3.2020, blz. 1).

    (26)  AMIF-noodhulp.

    (27)  Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2020 over de verbetering van de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp en de efficiëntie van steun (2019/2184(INI)).

    (28)  Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer (PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1), vervangen door het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28).

    (29)  Advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (DEVE) inzake de bescherming van de mensenrechten en het externe migratiebeleid van de EU, punt 17.

    (30)  https://ec.europa.eu/international-partnerships/external-evaluation-eus-policy-coherence-development-2009-2016_nl

    (31)  PB C 377 van 9.11.2020, blz. 13; blz. 211 van het verslag.

    (32)  PB C 377 van 9.11.2020, blz. 13; blz. 213 van het verslag.

    (33)  PB C 377 van 9.11.2020, blz. 13; blz. 214 van het verslag.

    (34)  Paragraaf 32 van de resolutie van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen (2019/2055(DEC));

    (35)  Advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (DEVE) inzake de bescherming van de mensenrechten en het externe migratiebeleid van de EU, punt 13.

    (36)  Deze bepaling is in verschillende opzichten problematisch. Ten eerste zijn het centraal bureau en de Europese Scholen, kijkend naar de volledige begroting die de Commissie bestemt voor die scholen, een openbare dienst waarvoor de lidstaten, en via hen de belastingbetalers, reeds hebben betaald. Ten tweede financieren de geaccrediteerde scholen hun activiteiten zelf, zonder tussenkomst van de Commissie, zodat de bewering dat deze scholen een extra kostenpost vormen waarvoor zij zelf verantwoordelijk zouden moeten zijn, tegenstrijdig lijkt. Aangezien het Europees baccalaureaatsysteem kan worden opengesteld en de kinderen van Europese ambtenaren onderwijs kunnen krijgen tegen veel lagere kosten dan het geval is op de Europese Scholen van type I, moet de ontwikkeling van deze scholen worden opgenomen in de begroting van de Commissie en mogen ze in geen geval worden belast; dat zou een belemmering vormen voor hun ontwikkeling en voor de aanzienlijke besparingen die zij opleveren voor de Unie.

    (37)  Speciaal verslag nr. 15/2019 van de Rekenkamer getiteld “Uitvoering bij de Commissie van het pakket van 2014 ter hervorming van het Statuut — grote besparingen, maar niet zonder gevolgen voor het personeel”.

    (38)  Speciaal verslag nr. 13/2020 van de Rekenkamer getiteld “Het Europees Bureau voor personeelsselectie: het is tijd om het selectieproces aan te passen aan de veranderende aanwervingsbehoeften”.

    (39)  https://www.ombudsman.europa.eu/nl/case/en/57060

    (40)  https://ec.europa.eu/info/departments/informatics/open-source-software-strategy_nl

    (41)  https://ec.europa.eu/isa2/isa2_nl


    Top