Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021AP0124

    Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (07064/2/2020 — C9-0111/2021 — 2018/0224(COD))

    PB C 506 van 15.12.2021, p. 136–140 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    15.12.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 506/136


    P9_TA(2021)0124

    Vaststelling van Horizon Europa — vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding ***II

    Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (07064/2/2020 — C9-0111/2021 — 2018/0224(COD))

    (Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

    (2021/C 506/25)

    Het Europees Parlement,

    gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (07064/2/2020 — C9-0111/2021),

    gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1) en 16 juli 2020 (2),

    gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 9 oktober 2018 (3),

    gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (4) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0435),

    gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2020)0459),

    gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

    gezien artikel 67 van zijn Reglement,

    gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9-0122/2021),

    1.

    hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

    2.

    hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die als bijlage bij de onderhavige resolutie is gevoegd;

    3.

    hecht zijn goedkeuring aan de verklaring die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;

    4.

    neemt kennis van de verklaringen van de Raad en de Commissie die bij deze resolutie zijn gevoegd;

    5.

    constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

    6.

    verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

    7.

    verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen, nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

    8.

    verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

    (1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 33.

    (2)  PB C 364 van 28.10.2020, blz. 124.

    (3)  PB C 461 van 21.12.2018, blz. 79.

    (4)  Aangenomen teksten van 17.4.2019, P8_TA(2019)0395.


    BIJLAGE

    Gezamenlijke politieke verklaring over het hergebruik van vrijgemaakte middelen in Horizon Europa

    In de gezamenlijke verklaring over het hergebruik van vrijgemaakte middelen in verband met het onderzoeksprogramma (1) zijn het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeengekomen in de periode 2021-2027 vastleggingskredieten ten belope van maximaal 0,5 miljard EUR (in prijzen van 2018) aan vrijmakingen, voortvloeiend uit een gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van projecten die deel uitmaken van het kaderprogramma “Horizon Europa”, of de voorloper ervan, “Horizon 2020”, opnieuw beschikbaar te maken voor dat programma, als bepaald in artikel 15, lid 3, van het Financieel Reglement. Onverminderd de bevoegdheden van de begrotingsautoriteit en de bevoegdheden van de Commissie om de begroting uit te voeren, komen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeen dat de indicatieve verdeling van dat bedrag als volgt zal zijn: maximaal

    300 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor de cluster “Digitaal, industrie en ruimte”, met name voor quantumonderzoek;

    100 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor de cluster “Klimaat, energie en mobiliteit”; en

    100 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor de cluster “Cultuur, creativiteit en inclusieve samenleving”.

    Verklaring van het Parlement inzake associatieovereenkomsten

    Artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt i), VWEU voorziet in de goedkeuring van het Europees Parlement in het geval van associatieovereenkomsten in de zin van artikel 217 VWEU. Bovendien maken de voorwaarden voor de associatie van een derde land met Horizon Europa vaak deel uit van dergelijke associatieovereenkomsten. Om zijn goedkeuring te kunnen geven, moet het Parlement overeenkomstig artikel 218, lid 10, VWEU in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle geïnformeerd worden. Verder is het met het oog op passende parlementaire controle noodzakelijk dat deze overeenkomsten alle relevante aspecten van de betrekkingen van de Unie met een bepaald derde land wat betreft Horizon Europa bestrijken.

    Het Europees Parlement verwacht derhalve dat wanneer de Raad op grond van artikel 218, lid 9, VWEU een besluit vaststelt tot vaststelling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een orgaan dat is opgericht krachtens een overeenkomst waarbij een derde land wordt geassocieerd met Horizon Europa, die standpunten niet leiden tot de omzeiling van de vereiste om de goedkeuring van het Europees Parlement te verkrijgen door de vaststelling van essentiële aspecten van de deelname van dat derde land aan Horizon Europa over te laten aan dat orgaan.

    Het Europees Parlement is dan ook van mening dat dergelijke besluiten van de Raad uit hoofde van artikel 218, lid 9, VWEU, wanneer zij betrekking hebben op delen van associatieovereenkomsten die de associatie van een derde land met Horizon Europa behelzen, tot een absoluut minimum moeten worden beperkt. Indien de onderhandelaar van de Unie, de Raad of het bijzondere comité van de Raad bij het instrueren van de onderhandelaar de vaststelling van een dergelijk besluit van de Raad overweegt, verwacht het Europees Parlement daarnaast in alle fasen van de procedure onverwijld en ten volle geïnformeerd te worden, onder meer door een met redenen omkleed advies te ontvangen over de redenen waarom de vaststelling van een standpunt namens de Unie door een krachtens een overeenkomst opgericht orgaan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie als omschreven in de [Horizon Europa-verordening] en het [besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma].

    Verklaring van de Commissie over overweging 47

    De Commissie is voornemens de begroting van de EIC-accelerator zodanig uit te voeren dat de uitsluitend in de vorm van subsidies verleende steun voor kmo's, met inbegrip van start-ups, overeenstemt met de steun die wordt verleend in het kader van de begroting voor het kmo-instrument van het programma Horizon 2020, overeenkomstig de voorwaarden als bepaald in artikel 48, lid 1, en overweging 47 van de verordening betreffende Horizon Europa.

    Verklaring van de Commissie over artikel 6

    De Commissie is voornemens op verzoek met de bevoegde commissie in het Europees Parlement van gedachten te wisselen over: i) de lijst met mogelijke kandidaten voor een partnerschap op grond van de artikelen 185 en 187 VWEU, waarvoor (in de aanvangsfase) effectbeoordelingen zullen worden uitgevoerd; ii) de lijst met voorlopige missies die is opgesteld door de missieraden; iii) de resultaten van het strategische plan, voordat dit formeel wordt aangenomen; iv) de Commissie zal ook documenten voorleggen en delen die verband houden met werkprogramma's.

    Verklaring van de Commissie over ethiek/stamcelonderzoek — artikel 19

    Voor het kaderprogramma Horizon Europa stelt de Europese Commissie voor om bij het nemen van beslissingen over EU-financiering van onderzoek naar menselijke embryonale stamcellen hetzelfde ethische kader te handhaven als voor het kaderprogramma Horizon 2020.

    Zij stelt voor om aan dit ethische kader vast te houden omdat het, op basis van ervaring, voor een veelbelovende tak van de wetenschap de ontwikkeling van een verantwoorde aanpak mogelijk heeft gemaakt die bevredigend blijkt te werken in de context van een onderzoeksprogramma waaraan onderzoekers uit veel landen met zeer uiteenlopende regelgevingssituaties deelnemen.

    1.

    Het besluit betreffende het kaderprogramma Horizon Europa sluit expliciet drie onderzoeksgebieden van Uniefinanciering uit:

    onderzoeksactiviteiten die gericht zijn op het klonen van mensen voor voortplantingsdoeleinden;

    onderzoeksactiviteiten die bedoeld zijn om het genetisch erfgoed van mensen te wijzigen, waardoor dergelijke wijzigingen erfelijk zouden kunnen worden;

    onderzoeksactiviteiten die bedoeld zijn om uitsluitend ten behoeve van onderzoek of het verkrijgen van stamcellen, onder meer via overdracht van de celkern van somatische cellen, menselijke embryo's te produceren.

    2.

    Er worden geen activiteiten gefinancierd die in alle lidstaten verboden zijn. Er worden geen activiteiten gefinancierd in een lidstaat waar dergelijke activiteiten verboden zijn.

    3.

    Het besluit inzake Horizon Europa en de bepalingen betreffende het ethische kader voor de Uniefinanciering van onderzoek naar menselijke embryonale stamcellen houden op geen enkele wijze een waardeoordeel in over het regelgevings- of ethische kader voor dergelijk onderzoek in de lidstaten.

    4.

    In de oproep tot het indienen van voorstellen vraagt de Europese Commissie niet uitdrukkelijk gebruik te maken van menselijke embryonale stamcellen. Het eventuele gebruik van volwassen of embryonale menselijke stamcellen hangt af van het oordeel van de wetenschappers met het oog op de doelstellingen die zij willen bereiken. In de praktijk vloeit veruit het grootste deel van de financiële middelen van de Unie voor stamcelonderzoek naar het gebruik van volwassen stamcellen. Er is geen reden waarom dit in Horizon Europa substantieel zou veranderen.

    5.

    Elk project waarin het gebruik van menselijke embryonale stamcellen wordt voorgesteld, moet door een wetenschappelijke evaluatie komen, waarbij de noodzaak van het gebruik van dergelijke stamcellen voor het bereiken van de wetenschappelijke doelstellingen door onafhankelijke wetenschappelijke deskundigen wordt beoordeeld.

    6.

    Voorstellen die door de wetenschappelijke evaluatie komen, worden vervolgens onderworpen aan een streng ethisch onderzoek door de Europese Commissie. Bij dit ethisch onderzoek wordt rekening gehouden met de beginselen die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de EU en in internationale overeenkomsten op dit gebied, zoals het op 4 april 1997 te Oviedo ondertekende Verdrag van de Raad van Europa inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde, en de bijbehorende aanvullende protocollen, alsmede de door de Unesco aangenomen Universele Verklaring inzake het menselijk genoom en de mensenrechten. Het ethisch onderzoek dient ook om na te gaan of de voorstellen in overeenstemming zijn met de regelgeving van de landen waar het onderzoek zal worden uitgevoerd.

    7.

    In speciale gevallen kan een ethische evaluatie ook tijdens de looptijd van het project worden uitgevoerd.

    8.

    Elk project waarin het gebruik van menselijke embryonale stamcellen wordt voorgesteld, moet vooraf worden goedgekeurd door de desbetreffende nationale of lokale ethische commissie. Alle nationale voorschriften en procedures moeten worden nageleefd, ook die met betrekking tot onderwerpen als ouderlijke toestemming, afwezigheid van financiële prikkels enz. Er zal worden gecontroleerd of het project verwijzingen bevat naar toestemmings- en toezichtsmaatregelen die moeten worden genomen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het onderzoek zal worden uitgevoerd.

    9.

    Voor een voorstel dat door de wetenschappelijke evaluatie, het nationale of lokale ethisch onderzoek en het Europees ethisch onderzoek komt, wordt per geval de goedkeuring gevraagd van de lidstaten, die bijeenkomen als een comité handelend volgens de onderzoeksprocedure. Er wordt geen project waarbij menselijke embryonale stamcellen worden gebruikt, gefinancierd dat niet de goedkeuring van de lidstaten krijgt.

    10.

    De Europese Commissie zal ernaar blijven streven de resultaten van door de Unie gefinancierd stamcelonderzoek op grote schaal toegankelijk te maken voor alle onderzoekers, wat uiteindelijk de patiënten in alle landen ten goede komt.

    11.

    De Europese Commissie zal acties en initiatieven ondersteunen die bijdragen tot coördinatie en rationalisatie van onderzoek naar menselijke embryonale stamcellen volgens een verantwoorde, ethische aanpak. Met name zal de Commissie een Europees register van menselijke embryonale stamcellijnen blijven ondersteunen. Ondersteuning van een dergelijk register zal monitoring van bestaande menselijke embryonale stamcellen in Europa mogelijk maken, zal ertoe bijdragen het gebruik daarvan door wetenschappers te optimaliseren en kan onnodige afleidingen van nieuwe stamcellijnen helpen voorkomen.

    12.

    De Europese Commissie zal de huidige praktijk voortzetten en zal aan het comité handelend volgens de onderzoeksprocedure geen voorstellen voorleggen voor projecten die onderzoeksactiviteiten inhouden waarbij menselijke embryo's worden vernietigd, ook niet wanneer het daarbij gaat om het verkrijgen van stamcellen. Dat deze onderzoeksfase niet wordt gefinancierd, betekent niet dat de Unie geen daaropvolgende onderzoeksfasen kan financieren waarbij menselijke embryonale stamcellen worden gebruikt.

    Verklaring van de Commissie over artikel 5

    De Commissie neemt kennis van het door de medewetgevers bereikte compromis over de formulering van artikel 5. Volgens de Commissie beperkt het specifieke programma voor defensieonderzoek waarvan sprake is in artikel 1, lid 2, punt c), zich uitsluitend tot de onderzoeksactiviteiten in het kader van het toekomstige Europees Defensiefonds, en worden de ontwikkelingsactiviteiten geacht buiten het toepassingsgebied van deze verordening te vallen.

    Verklaring van de Commissie over de rechten van de mens in artikel 16, lid 1, punt d)

    De Commissie onderschrijft ten volle de eerbiediging van de mensenrechten als verankerd in artikel 21, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie: “De Unie streeft ernaar betrekkingen te ontwikkelen en partnerschappen aan te gaan met derde landen en met de mondiale, internationale en regionale organisaties die de in de eerste alinea bedoelde beginselen delen.” Zij betreurt evenwel dat de “eerbiediging van de mensenrechten” is opgenomen in de reeks criteria waaraan derde landen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor associatie met het programma in de zin van artikel 16, lid 1, punt d). In geen enkel ander EU-programma voor het toekomstig meerjarig financieel kader werd het noodzakelijk geacht een dergelijke expliciete verwijzing op te nemen, omdat er geen twijfel over bestaat dat de EU in haar externe betrekkingen met derde landen voor al haar instrumenten en beleidsterreinen streeft naar een coherente aanpak waar het de bescherming van de rechten van de mens betreft, die de Commissie als leidraad moet dienen bij de uitvoering van deze bepaling.

    Verklaring van de Raad

    De Raad roept verzoekt de Commissie hem zoveel mogelijk te betrekken bij de onderhandelingen over overeenkomsten waarbij derde landen worden geassocieerd met programma's van de Unie, waaronder het EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, Horizon Europa, overeenkomstig artikel 218 VWEU. Hiertoe kan de Raad overeenkomstig artikel 218, lid 4, VWEU een bijzonder comité aanwijzen in overleg waarmee de onderhandelingen, ook over de structuur en inhoud van die overeenkomsten, worden gevoerd.

    In dit verband herinnert de Raad aan het beginsel van loyale samenwerking tussen de EU-instellingen, dat is neergelegd in artikel 13, lid 2, tweede zin, VEU en aan de toepasselijke jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU met betrekking tot artikel 218, lid 4, VWEU, volgens welke de Commissie aan dat bijzondere comité alle informatie moet verstrekken die nodig is opdat dat comité het verloop van de onderhandelingen kan volgen, zoals met name de tijdens de onderhandelingen door de andere partijen aangekondigde koers en de door hen ingenomen standpunten, en wel lang genoeg voor de onderhandelingsvergaderingen, zodat meningen en adviezen over de onderhandelingen kunnen worden geformuleerd (2).

    De Raad herinnert eraan dat indien er reeds overeenkomsten bestaan waarbij derde landen met programma's van de Unie worden geassocieerd en de Commissie permanent wordt gemachtigd om de specifieke voorwaarden voor de deelname van elk land aan een bepaald programma vast te stellen, en indien de Commissie bij deze taak wordt bijgestaan door een bijzonder comité, de Commissie tijdens het onderhandelingsproces systematisch in overleg met dat bijzonder comité moet handelen, bijvoorbeeld door ontwerpteksten vóór vergaderingen met de betrokken derde landen te delen en regelmatig briefings en debriefings te verstrekken.

    De Raad is van oordeel dat indien er reeds overeenkomsten bestaan waarbij derde landen met programma's van de Unie worden geassocieerd, maar niet in een bijzonder comité is voorzien, de Commissie tijdens het onderhandelingsproces, bij het vaststellen van de specifieke voorwaarden voor de associatie met Horizon Europa, eveneens op systematische wijze overleg moet plegen met de Raad en zijn voorbereidende instanties.

    Verklaring van de Commissie over internationale samenwerking

    De Commissie neemt nota van de unilaterale verklaring van de Raad, die zij, in overeenstemming met het Verdrag, de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU en het beginsel van institutioneel evenwicht, terdege in aanmerking zal nemen bij de raadpleging van het bijzonder comité uit hoofde van artikel 218, lid 4, VWEU.

    Verklaring van de Raad over artikel 5

    De Raad herinnert eraan dat uit artikel 179, lid 3, en artikel 182, lid 1, VWEU, gelezen in onderlinge samenhang, volgt dat de Unie slechts één meerjarig kaderprogramma kan vaststellen waarin alle activiteiten van de Unie op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling zijn opgenomen. De Raad is derhalve van oordeel dat het Europees Defensiefonds, genoemd in artikel 1, lid 2, punt c), van de verordening tot vaststelling van Horizon Europa, het kaderprogramma voor onderzoek van de Unie, dat de activiteiten op het gebied van zowel onderzoek als technologische ontwikkeling van dit fonds omvat, een specifiek programma is tot uitvoering van het kaderprogramma in de zin van artikel 182, lid 3, VWEU en onder de verordening tot vaststelling van dat kaderprogramma valt.


    (1)  PB C 444 I van 22.12.2020, blz. 3.

    (2)  Arrest van 16 juli 2015, Commissie/Raad, C-425/13, EU:C:2015:483, punt 66.


    Top