Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021AE5586

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestaties van gebouwen (herschikking) (COM(2021) 802 final — 2021/0426 (COD))

EESC 2021/05586

PB C 290 van 29.7.2022, p. 114–119 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 290/114


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestaties van gebouwen (herschikking)

(COM(2021) 802 final — 2021/0426 (COD))

(2022/C 290/18)

Rapporteur:

Mordechaj Martin SALAMON

Raadpleging

Europees Parlement, 14.2.2022

Raad, 9.2.2022

Rechtsgrondslag

Artikel 194, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de afdeling

10.3.2022

Goedkeuring door de voltallige vergadering

23.3.2022

Zitting nr.

568

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

212/6/6

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het voorstel voor een herschikking van de richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD) kan op bijval van het EESC (Europees Economisch en Sociaal Comité) rekenen. In dit voorstel wordt namelijk ingegaan op de voornaamste in eerdere EESC-adviezen belichte uitdagingen bij het verschaffen van instrumenten om energiearmoede aan te pakken en tot oplossingen te komen voor het probleem dat de langetermijninvesteringen in de bouw structureel tekortschieten. Voorgesteld wordt de renovatie van met name de slechtst presterende gebouwen te stimuleren en de weg in te slaan naar koolstofvrije verwarming en koeling.

1.2.

Het EESC kan zich helemaal vinden in deze EU-benadering om een energie-efficiënte, hoogwaardige gebouwde omgeving zonder fossiele brandstoffen tot stand te brengen, aangezien maatregelen op EU-niveau efficiënter zijn om de noodzakelijke transitie te versnellen.

1.3.

De recente sterke stijgingen van de energieprijzen en de verwachting dat de prijzen tenminste op middellange termijn hoog zullen blijven, maken het volgens het EESC nog belangrijker een strategie in te voeren om energiearmoede te verminderen en uit te bannen. Er moeten concrete maatregelen worden genomen om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren, zodat fatsoenlijke, betaalbare en gezonde huisvesting voor iedereen wordt gewaarborgd. Deze maatregelen moeten ook het veilige verwijderen van asbest omvatten.

1.4.

Het EESC pleit krachtig voor de vaststelling van minimumnormen inzake energieprestaties, in het bijzonder voor de slechtst presterende voor bewoning bestemde gebouwen. Met de invoering van dat beginsel op EU-niveau wordt een flinke stap in de goede richting gezet.

1.5.

Er zou verstandig aan gedaan worden om van meet af aan een uitgebreidere reeks vereisten voor verbeteringen vast te stellen, met een duidelijker en vollediger tijdschema tot 2050, teneinde toekomstgerichte renovaties aan te moedigen.

In de EDPB zelf is geen nieuwe financiering geregeld en het is een loodzware opgave om de noodzakelijke renovaties te bekostigen. Volgens het EESC moet er dan ook absoluut voor worden gezorgd dat het kader en de instrumenten waarin de EBPD voorziet om zowel particuliere als bancaire financiële middelen toegankelijk te maken, adequaat zijn.

1.6.

Het EESC is positief te spreken over de toegenomen vereisten, betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de energieprestatiecertificaten (EPC’s), aangezien zij een centrale rol spelen bij het verbeteren van de energie-efficiëntie van het gebouwenbestand.

1.7.

Het is een goede zaak dat nationale plannen voor de renovatie van gebouwen belangrijker worden en dat er werk wordt gemaakt van verslaglegging over de inspanningen van de lidstaten om energiearmoede terug te dringen.

1.8.

Het EESC steunt het voorstel om uiterlijk in 2024 een renovatiepaspoort voor gebouwen in te voeren. Hiermee moeten consumenten vlotter toegang tot informatie krijgen en moeten de kosten bij het plannen van de renovatie van hun gebouwen worden verlaagd.

1.9.

Het EESC onderschrijft dat er voorschriften moeten worden opgenomen om de koolstofemissies van gebouwen gedurende de gehele levenscyclus (productie en bouw, gebruik en einde van de levensduur) te rapporteren, aangezien de belangrijkste klimaateffecten van nieuwe huizen mogelijk uit de materialen en de bouwwerkzaamheden voortkomen. Er moet voor worden gezorgd dat de definitie van “emissievrij gebouw” steeds een optimale wisselwerking met de omliggende energiesystemen mogelijk maakt en alle intrinsieke broeikasgasemissies in aanmerking neemt. Levenscyclusbeoordelingen moeten worden opgevat als projectspecifieke hulpmiddelen om de verschillende keuzes van materialen en technieken met elkaar te vergelijken.

1.10.

Het EESC dringt aan op de invoering van een echt gemeenschappelijke procedure voor opleiding en bijscholing in de bouwsector.

2.   Achtergrond

2.1.

De Commissie heeft een richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD) voorgesteld (herschikking) in het licht van het streven van de Europese Green Deal om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken. Met de EPBD wordt in het kader van de “Fit for 55”-strategie gevolg gegeven aan de renovatiegolf-strategie, waarin het doel is vastgesteld om het jaarlijkse energierenovatiepercentage van gebouwen tegen 2030 minstens te verdubbelen en waarin is benadrukt dat er de nodige regelgevings-, financierings- en faciliteringsmaatregelen moeten komen.

2.2.

De EPBD moet de nodige maatregelen en instrumenten aanreiken op de drie aandachtsgebieden van de renovatiegolf-strategie, nl. het aanpakken van energiearmoede en de slechtst presterende gebouwen; het goede voorbeeld van openbare gebouwen en sociale infrastructuur, en het koolstofvrij maken van verwarming en koeling.

2.3.

Er wordt een reeks wijzigingen van en aanvullingen op de huidige EPDB voorgesteld, te weten:

Vanaf 2030 moeten alle nieuwe gebouwen emissievrije gebouwen zijn; nieuwe openbare gebouwen moeten al uiterlijk in 2027 emissievrij zijn.

Er wordt een nieuwe vereiste aan de lidstaten opgelegd om ervoor te zorgen dat alle gebouwen die eigendom zijn van openbare organen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen uiterlijk in 2027 verbeterd zijn tot ten minste energieprestatieklasse F en uiterlijk in 2030 tot ten minste energieprestatieklasse E. Alle voor bewoning bestemde gebouwen moeten ook uiterlijk in 2030 verbeterd zijn tot ten minste energieprestatieklasse F en uiterlijk in 2033 tot ten minste energieprestatieklasse E. Gelet op de herkalibratie van de energieprestatieklassen zullen de voorschriften ertoe leiden dat meer dan 15 % van het gebouwenbestand tegen 2033 wordt verbeterd.

De verplichting om te beschikken over een EPC geldt voortaan ook voor gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan, gebouwen waarvoor een huurcontract wordt verlengd en alle openbare gebouwen. Gebouwen of gebouwunits die te koop of te huur worden aangeboden, moeten een EPC hebben, dat in alle advertenties moet worden vermeld.

De nationale plannen voor de renovatie van gebouwen zullen volledig worden geïntegreerd in de nationale energie- en klimaatplannen om de vergelijkbaarheid en het volgen van de vooruitgang mogelijk te maken — met inbegrip van stappenplannen om het gebruik van fossiele brandstoffen voor verwarmings- en koelingsdoeleinden uiterlijk in 2040 af te schaffen.

Een renovatiepaspoort voor gebouwen zal consumenten toegang geven tot informatie en hun kosten drukken om zo hun planning en een stapsgewijze renovatie met het oog op nulemissies te vergemakkelijken.

De lidstaten wordt verzocht om renovatieoverwegingen mee te nemen in de regels voor openbare en particuliere financiering en om passende instrumenten vast te stellen, in het bijzonder voor huishoudens met een laag inkomen.

Er wordt een horizonclausule opgenomen voor financiële stimulansen om fossiele brandstoffen te gebruiken in gebouwen.

Er moet worden voorzien in laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen en in parkeerruimte voor fietsen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC is ingenomen met het voorstel voor een herschikking van de richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD). In dit voorstel wordt namelijk ingegaan op de voornaamste uitdagingen waarop in eerdere EESC-adviezen is gewezen om instrumenten aan te reiken om energiearmoede aan te pakken en iets te doen aan het structurele, langdurige gebrek aan financiering op het gebied van gebouwen, door de renovatie van met name de slechtst presterende gebouwen te stimuleren en de weg in te slaan naar koolstofvrije verwarming en koeling.

3.2.

Het probleem van slecht of matig geïsoleerde gebouwen die afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen voor verwarming en koeling doet zich overal in de EU voor. Blijft een gecoördineerd beleid op EU-niveau achterwege, dan is er een risico dat lidstaten onvoldoende maatregelen treffen vanwege bezorgdheid over een ongelijk speelveld.

3.3.

Het EESC is daarom groot voorstander van het voorstel van de Commissie voor een EU-benadering om een energie-efficiënte, hoogwaardige gebouwde omgeving zonder fossiele brandstoffen tot stand te brengen. Maatregelen op EU-niveau zijn efficiënter om de noodzakelijke transitie te versnellen. Een gezamenlijke aanpak op EU-niveau helpt bovendien om de vruchten te plukken van de interne markt, zoals schaalvoordelen en technologische samenwerking tussen de lidstaten. Zo’n aanpak draagt ook bij tot meer zekerheid voor investeerders en ondersteunt in het algemeen de leidende rol die Europa en Europese bedrijven kunnen spelen om wereldwijd op dit gebied het voortouw te nemen en normen te stellen.

3.4.

De recente sterke stijgingen van de energieprijzen en de verwachting dat de prijzen tenminste op middellange termijn hoog zullen blijven, maken het volgens het EESC nog belangrijker een strategie in te voeren om energiearmoede te verminderen en uit te bannen. In 2018 had 6,8 % van de EU-bevolking (d.w.z. 30,3 miljoen mensen) moeite om rekeningen van nutsbedrijven te betalen, met als risico dat de levering zou worden afgesloten. Door de recente ontwikkelingen is dit probleem nog verergerd. Voor de lange termijn moeten er concrete maatregelen worden genomen om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren, zodat fatsoenlijke, betaalbare en gezonde huisvesting voor iedereen wordt gewaarborgd. Dit is dringend noodzakelijk, omdat verwarming en koeling op basis van fossiele brandstoffen duurder zullen worden door de stijgende kosten van ETS-rechten.

3.5.

Het EESC pleit krachtig voor de vaststelling van minimumnormen inzake energieprestaties, in het bijzonder voor de slechtst presterende voor bewoning bestemde gebouwen. Met de invoering van dat beginsel op EU-niveau wordt een flinke stap in de goede richting gezet. Het is evenwel aan de lidstaten om te bepalen of de rest van het voor bewoning bestemde gebouwenbestand eveneens onder op nationaal niveau vastgestelde normen moet vallen.

3.6.

Het EESC is het ermee eens dat de nadruk wordt gelegd op het uitbannen van energiearmoede door prioritair het slechtst presterende deel van het gebouwenbestand te renoveren, maar dit mag niet tot een gebrek aan verbeteringen voor de overige voor bewoning bestemde gebouwen leiden. Er zou dan ook verstandig aan gedaan worden om van meet af aan een uitgebreidere reeks vereisten voor verbeteringen vast te stellen, met een duidelijker en vollediger tijdschema tot 2050. Dat zal de eigenaren van gebouwen ook inzicht verschaffen in toekomstige vereisten, zodat zij de kosten van renovaties optimaal kunnen plannen.

3.7.

Aangezien energieprestatiecertificaten (EPC’s) een centraal instrument aan het worden zijn, moeten zij betrouwbaarder en bruikbaarder worden. Het EESC onderschrijft dan ook dat er hogere eisen worden gesteld aan het upgraden naar een digitaal formaat, goede kwaliteit en gedetailleerde inhoud en berekeningsmethoden, betaalbaarheid, toegang tot en publicatie van de EPC’s. Een EPC in papieren vorm moet altijd beschikbaar zijn voor burgers die er behoefte aan hebben.

3.8.

Het EESC vindt het een goede zaak dat de inspanningen van elke lidstaat om energiearmoede te beperken worden meegenomen in de nationale plannen voor de renovatie van gebouwen, waarin zij verslag zullen uitbrengen over de vermindering van het aantal mensen dat met energiearmoede kampt en van het percentage van de bevolking dat niet fatsoenlijk is gehuisvest (denke men aan lekkende muren of daken) of dat te maken heeft met oncomfortabele temperatuursomstandigheden in de woning.

3.9.

Het EESC is er voorstander van om uiterlijk in 2024 een renovatiepaspoort voor gebouwen in te voeren, maar plaatst vraagtekens bij het effect ervan, aangezien het niet verplicht is. Het paspoort zal informatie voor consumenten bij het plannen van de renovatie van hun gebouwen toegankelijker maken en tot lagere kosten leiden. Positief is dat het ook rekening houdt met voordelen in ruimere zin in verband met gezondheid en comfort en de mogelijkheid om het gebouw aan te passen aan de klimaatverandering.

3.10.

Doorgaans zijn mensen in energiearmoede en ook vele kleine huiseigenaren financieel niet in staat om tot renovatie over te gaan. Volgens het EESC moet er dan ook absoluut voor worden gezorgd dat het kader en de instrumenten waarin de EBPD voorziet om voor financiering te zorgen, adequaat zijn. In dit verband moeten er ook duidelijke toelichtingen en richtsnoeren worden verstrekt over de financiële aspecten van renovatie, met inbegrip van het gebruik van kredieten op lokaal niveau. Het EESC heeft er al eerder (in advies TEN/723) voor gepleit om de verschillende regelingen op elkaar af te stemmen, zodat zij duidelijker en toegankelijker worden voor de betrokken huishoudens en overheidsinstanties.

3.11.

Het EESC onderschrijft dat er in de EPDB voorschriften moeten worden opgenomen om de koolstofemissies van gebouwen gedurende de gehele levenscyclus (productie en bouw, gebruik en einde van de levensduur) te rapporteren. Wanneer er nieuwe energiezuinige gebouwen worden gebouwd, komen de belangrijkste klimaateffecten mogelijk niet voort uit het gebruik van het gebouw, maar uit de materialen en de bouwwerkzaamheden. Levenscyclusbeoordelingen moeten worden opgevat als projectspecifieke hulpmiddelen om de verschillende keuzes van materialen en technieken met elkaar te vergelijken.

3.12.

De wijze waarop een “emissievrij gebouw” wordt gedefinieerd moet steeds een optimale wisselwerking met de omliggende energiesystemen mogelijk maken en alle intrinsieke broeikasgasemissies die veroorzaakt worden door het gebruik van bouwmaterialen en de bouwplaats in aanmerking nemen.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

De EDPB zelf voorziet niet in nieuwe financiering, maar bevat wel voorschriften voor de mate van financiering en coördinatie van de financiële inspanningen van de lidstaten om een passend financieel en rechtskader tot stand te brengen, met inbegrip van gerichte financiële steun. Het EESC vraagt zich echter af of financiële middelen in de praktijk vlot beschikbaar zullen worden gesteld voor wie renovaties wil doorvoeren. Het is niet duidelijk of de totale financieringsinspanningen in elke lidstaat zullen volstaan om de streefdoelen voor renovatie te halen.

4.2.

Momenteel is het zo dat financieringsmiddelen en subsidies maar al te vaak pas kunnen worden verstrekt wanneer de renovatie voor energiedoeleinden is afgerond. Hierdoor is het voor veel consumenten moeilijk om met de desbetreffende werkzaamheden van start te gaan. Het EESC beveelt derhalve aan om in de tekst te vermelden dat financieringsregelingen ten minste een deel van de aanloopkosten voor consumenten moeten dekken.

4.3.

Het EESC herhaalt zijn oproep (TEN/749) om een aanzienlijk deel van de 37 % van de faciliteit voor herstel en veerkracht die is gereserveerd voor groene projecten te besteden aan energie-efficiëntieprojecten, afhankelijk van de daadwerkelijke vraag en behoefte in elke lidstaat.

4.4.

Het EESC acht het van cruciaal belang voor het welslagen van de EPBD dat de lidstaten worden verplicht om regelgevingskaders die niet geschikt zijn voor het beoogde doel aan te passen en om niet-economische belemmeringen weg te nemen, waarbij vooral het probleem van gescheiden prikkels veel huiseigenaren en huurders ervan weerhoudt om tot renovatie over te gaan. Tegelijkertijd acht het EESC het noodzakelijk om huurders tegen onevenredige huurprijzen na renovatie te beschermen, hetzij via huursubsidies, hetzij via plafonds voor huurverhogingen.

4.5.

Het EESC vindt dat de richtlijnartikelen over energieprestatiecertificaten (EPC’s) al veel eerder hadden moeten worden herzien. De ervaring met EPC’s in Europa leert dat er een aantal aanpassingen nodig zijn, waarvan er sommige in het huidige voorstel zijn terug te vinden.

4.6.

Het EESC ziet het als een stap vooruit dat de lidstaten de kwaliteit, betrouwbaarheid en betaalbaarheid van EPC’s zullen moeten garanderen en dat zij controles moeten verrichten en een goed werkend controlesysteem moeten opzetten.

Het EESC beschouwt de verkorte geldigheidstermijn van het EPC van vijf jaar voor het slechtst presterende gebouwenbestand, het feit dat deskundigen gekwalificeerd of gecertificeerd en onafhankelijk moeten zijn en de uitdrukkelijke vereiste om ter plaatse een bezoek te brengen alvorens het EPC wordt verstrekt, als waardevolle verbeteringen.

4.7.

Het EESC stelt voor om het EPC bruikbaarder te maken voor consumenten door informatie op te nemen over

a)

de resterende levensduur van het verwarmingssysteem, de gemiddelde kosten van werkzaamheden, en

b)

contactgegevens van het dichtstbijzijnde centrale aanspreekpunt.

4.8.

Het EESC steunt het voorstel om de prestatieklassen (A-F) binnen het EPC op EU-niveau te stroomlijnen en om gemeenschappelijke modellen vast te stellen. Positief zijn ook de voorschriften om op nationaal niveau vlot toegankelijke databanken voor EPC’s, renovatiepaspoorten van gebouwen en indicatoren van gereedheid voor slimme toepassingen op te zetten, in combinatie met de doorgifte van informatie uit de nationale databanken aan de waarnemingspost voor het gebouwenbestand.

4.9.

Het EESC merkt op dat samenhang tussen het renovatiepaspoort voor gebouwen en de energieprestatiecertificaten moet worden gewaarborgd om overlappingen en onnodige extra kosten te vermijden.

4.10.

Het EESC herhaalt zijn verzoek (TEN/723) om de waarnemingspost voor energiearmoede verder te versterken en nauwe samenwerking met de waarnemingspost voor het gebouwenbestand tot stand te brengen.

4.11.

Voor de Europese burgers zal de toegang tot advisering, informatie, planningsbijstand en financiële begeleiding cruciaal zijn. Geraamd wordt dat de centrale aanspreekpunten momenteel slechts ongeveer 100 000 huiseigenaren per jaar helpen om energierenovaties uit te voeren, terwijl het potentieel in 2030 ongeveer 2 000 000 eigenaren per jaar zou kunnen zijn (1). Het EESC roept op tot betere nationale ontwikkeling en coördinatie van centrale aanspreekpunten, adequate financiering ervan, grensoverschrijdende uitwisseling van beste praktijken en nauwere follow-up door de Commissie.

4.12.

Het EESC is er voorstander van om de openbare raadpleging over het ontwerp van een nationaal plan voor de renovatie van gebouwen te verruimen en stelt voor om consumentenorganisaties specifiek te vermelden, omdat zij bij uitstek in staat zijn om te beoordelen in hoeverre programma’s en financieringsinstrumenten de consumenten bereiken en om hierover concrete feedback te geven.

4.13.

Het EESC stelt vast dat de indicator van gereedheid voor slimme toepassingen is versterkt door werk te maken van de nodige definities, voorschriften en gegevensuitwisseling, maar betreurt dat voor bewoning bestemde gebouwen nog niet worden meegenomen en dat de vereiste niveaus die moeten worden bereikt nog niet zijn vermeld.

4.14.

Gelet op de grote investeringen, de verwachte innovaties en de toegenomen bedrijvigheid in de betrokken sectoren, zal er steeds meer behoefte aan geschoolde, omgeschoolde en bijgeschoolde arbeidskrachten zijn. Het EESC is daarom ingenomen met de verplichting voor de lidstaten om onderwijs en opleiding te bevorderen en te financieren teneinde ervoor te zorgen dat werknemers in de gebouwensector over de nodige vaardigheden beschikken, en met de verplichting in dit verband om in het nationaal plan voor de renovatie van gebouwen een overzicht te geven van de capaciteit in de bouwsector en de sectoren energie-efficiëntie en hernieuwbare energie. Het EESC dringt aan op de invoering van een echt gemeenschappelijke procedure voor opleiding en bijscholing in de bouwsector.

4.15.

Het EESC herhaalt zijn verzoek (CCMI/166) aan de Commissie en de lidstaten om ervoor te zorgen dat schadelijke stoffen tijdens de renovatie van gebouwen worden verwijderd, en beklemtoont dat asbest veilig moet worden verwijderd.

4.16.

Gelet op de toename van de vraag naar laadinfrastructuur die nu al zichtbaar is, stelt het EESC voor om de vereisten aan te scherpen, onder meer door te bepalen dat er al vroeger slimme oplaadpunten moeten worden geïnstalleerd in niet voor bewoning bestemde gebouwen, mogelijk vóór 2027.

4.17.

Informatie, advies en financiering voor renovaties zullen hoogstwaarschijnlijk op lokaal en regionaal niveau worden verstrekt. Ook wordt in de EPBD van de lokale en regionale overheden verwacht dat zij het voortouw nemen door hun gebouwen te moderniseren. Het EESC vindt het daarom belangrijk dat er op EU-niveau en op nationaal niveau gekeken en gestreefd wordt naar coördinatie en overleg met lokale en regionale overheden, en dat daarbij ook het potentieel van initiatieven zoals het Burgemeestersconvenant wordt verkend.

4.18.

Om verder te gaan dan louter rapporteren en om maatregelen met een klimaateffect vóór 2030 aan te moedigen, zou de Commissie tijdig vóór 2030 maximumwaarden voor CO2-emissies per vierkante meter per jaar moeten vaststellen, gecorrigeerd naar klimaatzone.

4.19.

Het EESC is er voorstander van om meer energiebronnen op te nemen in de definitie van “energie uit hernieuwbare bronnen”, met name waar het gaat om omgevingsenergie die wordt benut door elektrische toestellen zoals warmtepompen, maar stelt voor om biomassa en biogas te definiëren als deels hernieuwbaar, omdat maar een klein deel van de gebruikte biomassa of het geproduceerde biogas als volledig hernieuwbaar kan worden beschouwd. Voor beperkt gebruik tijdens een overgangsperiode, wanneer er geen alternatieven bestaan, zou deze ruimere definitie ook hernieuwbare vloeibare energie (biobrandstoffen en RFNBO’s) kunnen omvatten. Er zou een nieuwe bijlage bij de richtlijn kunnen worden opgenomen waarin het klimaateffect van verschillende vormen van biomassa, van biogasproductie en van vloeibare energie wordt vastgesteld.

4.20.

Naast emissies die schadelijk zijn voor het klimaat en ongeacht de energiedrager moeten ook de klassieke luchtverontreinigende stoffen niet over het hoofd worden gezien, zoals zwevende deeltjes/fijnstof, NOx en andere stoffen.

4.21.

Het EESC wijst erop dat de praktijkeffecten van het gebruik van de gekozen definitie van een “emissievrij gebouw” als een gebouw met een lage energiebehoefte waarin alle benodigde energie ter plaatse of in de aangesloten systemen voor stadsverwarming en -koeling moet worden geproduceerd, zorgvuldig moeten worden bekeken. De definitie

a)

legt in principe regels op voor het gebouw als een “eiland” dat slecht is aangesloten op het omliggende elektriciteitssysteem, aangezien slechts een beperkt aantal externe hernieuwbare energiebronnen expliciet worden toegestaan;

b)

houdt geen rekening met intrinsieke broeikasgasemissies die voortvloeien uit het gebruik van bouwmaterialen en met de emissies op de bouwplaats.

4.22.

Het EESC stelt voor om elektriciteit die extern op basis van hernieuwbare energiebronnen wordt geproduceerd, op gelijke voet te behandelen met elektriciteit die ter plaatse voor emissievrije gebouwen wordt geproduceerd. De uitzonderingsclausule in bijlage III, aan het einde van punt I, zal geen algemeen middel bieden om een nationale kostenefficiënte verschuiving naar energie-efficiënte gebouwen tot stand te brengen en ervoor te zorgen dat energiesystemen functioneren op basis van hernieuwbare energie. Het hele energiesysteem uitbreiden met grotere units is per eenheid geproduceerde energie veel goedkoper dan het creëren van kleinere units in elk gebouw. Dit is met name van belang voor perioden waarin de eigen energieproductie van het gebouw (zon/wind) stilligt. Flexibiliteit met betrekking tot het elektriciteitssysteem zal voorts de kosten verlagen binnen het gebouw en in het systeem als geheel.

4.23.

De Commissie stelt voor om vanaf 2027 geen subsidies meer te verlenen voor installaties die op fossiele brandstoffen werken. Dit verbaast het EESC, want een redelijke afschrijvingstermijn van 15 jaar betekent dat installaties zullen worden gesubsidieerd die uiterlijk tegen 2040 moeten worden uitgefaseerd. Het EESC beveelt daarom sterk aan om de termijn te vervroegen tot uiterlijk 2025.

Brussel, 23 maart 2022.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  https://op.europa.eu/nl/publication-detail/-/publication/423a4cad-df95-11eb-895a-01aa75ed71a1/language-nl


Top