Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018IP0317

    Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2018 met aanbevelingen aan de Commissie over een statuut voor sociale en solidaire ondernemingen (2016/2237(INL))

    PB C 118 van 8.4.2020, p. 145–157 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    8.4.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 118/145


    P8_TA(2018)0317

    Een statuut voor sociale en solidaire ondernemingen

    Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2018 met aanbevelingen aan de Commissie over een statuut voor sociale en solidaire ondernemingen (2016/2237(INL))

    (2020/C 118/24)

    Het Europees Parlement,

    gezien zijn verklaring van 10 maart 2011 over de opstelling van een Europees Statuut voor onderlinge maatschappijen, verenigingen en stichtingen,

    gezien de artikelen 225 en 50 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 over de sociale economie (1),

    gezien zijn resolutie van 20 november 2012 over het Initiatief voor sociaal ondernemerschap — Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie (2),

    gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over sociaal ondernemerschap en sociale innovatie bij de bestrijding van werkloosheid (3),

    gezien de conclusies van de Raad van 7 december 2015 getiteld “De bevordering van de sociale economie als belangrijkste motor van economische en sociale ontwikkeling in Europa” (4),

    gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011, getiteld “Single Market Act — Twaalf hefbomen om de groei aan te jagen en het vertrouwen te versterken — “Samenwerken om nieuwe groei te creëren”” (COM(2011)0206),

    gezien de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2011 getiteld “Initiatief voor sociaal ondernemerschap — Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie” (COM(2011)0682),

    gezien Verordening (EU) nr. 346/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5),

    gezien Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 2, lid 1, hiervan,

    gezien Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 20, hiervan,

    gezien Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad (8),

    gezien zijn resolutie van 14 maart 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het Statuut van de Europese onderlinge maatschappij (9),

    gezien de door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van het Parlement bestelde studie van juli 2011 met als titel “The role of mutual societies in the 21st century” (De rol van onderlinge maatschappijen in de 21e eeuw),

    gezien het verslag van de deskundigengroep van de Commissie inzake sociaal ondernemerschap (GECES) van oktober 2016 over “Sociale ondernemingen en de sociale economie in de toekomst” (10),

    gezien de studie besteld door beleidsafdeling C van het Europees Parlement van februari 2017 getiteld “A European Statute for Social and Solidarity-Based Enterprise”,

    gezien de artikelen 46 en 52 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0231/2018),

    A.

    overwegende dat de begrippen “sociale onderneming” en “solidaire onderneming” vaak als synoniemen worden gebruikt, ook al zijn deze ondernemingen niet altijd dezelfde en kunnen ze sterk verschillen van de ene lidstaat tot de andere; overwegende dat het concept “sociale onderneming” voornamelijk betrekking heeft op traditionelere organisaties van de sociale economie, zoals coöperaties, onderlinge maatschappijen, associaties en stichtingen; overwegende dat de grenzen van het concept “sociale onderneming” aanleiding geven tot belangrijke discussies onder sociale wetenschappers en juristen; overwegende dat het noodzakelijk lijkt om zonder vertraging richting een betere erkenning van het concept “sociale en solidaire onderneming” te gaan door een juridische basisdefinitie vast te stellen die een solide bijdrage kan leveren tot de inspanningen van de Europese Unie en de lidstaten om sociale en solidaire ondernemingen te ontwikkelen zodat zij kunnen profiteren van de interne markt;

    B.

    overwegende dat de sociale en solidaire economie een belangrijke bijdrage levert aan de economie van de Unie; overwegende dat het Parlement in zijn resoluties van 19 februari 2009, 20 november 2012 en 10 september 2015 heeft benadrukt dat de sociale en solidaire economie werkgelegenheid biedt voor meer dan 14 miljoen personen, wat neerkomt op ongeveer 6,5 % van de werknemers en 10 % van de ondernemingen in de EU; overwegende dat deze sector bijzonder veerkrachtig is gebleken tegenover de economische en financiële crisis en potentieel heeft voor sociale en technologische innovatie, de creatie van fatsoenlijke, inclusieve, plaatselijke en duurzame banen, bevordering van de economische groei, milieubescherming en het versterken van de sociale, economische en regionale cohesie; overwegende dat sociale en solidaire ondernemingen nieuwe wegen inslaan voor het oplossen van maatschappelijke problemen in een snel veranderende wereld; overwegende dat de sociale en solidaire economie blijft ontwikkelen en zo een aanjager van groei en werkgelegenheid is en aangemoedigd en ondersteund moet worden;

    C.

    overwegende dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen de lidstaten in de wijze waarop ze sociale en solidaire ondernemingen reguleren en in de organisatievormen die sociale ondernemers ter beschikking hebben onder hun rechtsstelsels; overwegende dat de verschillende organisatievormen van sociale en solidaire ondernemingen afhangen van de bestaande wettelijke kaders, de politieke economie van de welzijnszorg en solidariteit, en de culturele en historische tradities in elk land;

    D.

    overwegende dat in sommige lidstaten specifieke rechtsvormen zijn gecreëerd door het aannemen van het coöperatieve model, de vereniging van onderlinge hulp, vereniging of stichting en andere of door het invoeren van rechtsvormen die het sociale engagement erkennen dat wordt aangegaan door een groot aantal entiteiten en die bepaalde kenmerken bevatten die specifiek zijn voor sociale en solidaire ondernemingen; overwegende dat in andere lidstaten geen specifieke rechtsvorm werd gecreëerd voor sociale en solidaire ondernemingen en zij dus werken met behulp van reeds bestaande rechtsvormen, waaronder rechtsvormen die worden gebruikt door conventionele bedrijven, zoals de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of de naamloze vennootschap; overwegende dat in sommige lidstaten de rechtsvorm die sociale en solidaire ondernemingen kunnen aannemen, optioneel kan zijn; overwegende dat moet worden opgemerkt dat zelfs wanneer voor hen specifieke rechtsvormen werden ontworpen, sociale en solidaire ondernemingen vaak kiezen voor andere rechtsvormen die beter aan hun behoeften en doelstellingen voldoen;

    E.

    overwegende dat de aanname van verschillende wettelijke kaders voor sociale en solidaire ondernemingen in verschillende lidstaten de ontwikkeling bevestigt van een nieuw soort ondernemerschap op basis van de beginselen van solidariteit en verantwoording en die meer is gericht op de creatie van sociale toegevoegde waarde, lokale verbindingen en de bevordering van een duurzamere economie; overwegende dat door die diversiteit ook wordt bevestigd dat sociaal ondernemerschap een innovatief en nuttig gebied is;

    F.

    overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 10 september 2015 over sociaal ondernemerschap en sociale innovatie bij de bestrijding van werkloosheid heeft benadrukt dat sociale innovatie betrekking heeft op de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van nieuwe ideeën, of dat nu producten, diensten of modellen voor sociale organisatie zijn, die inspelen op nieuwe behoeftes en uitdagingen op sociaal, territoriaal en milieugebied, zoals de vergrijzende bevolking, ontvolking, de combinatie van werk en gezin, diversiteitsmanagement, de aanpak van jeugdwerkloosheid, de integratie van degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan, en de bestrijding van de klimaatsverandering;

    G.

    overwegende dat in het licht van die verscheidenheid aan beschikbare rechtsvormen voor de oprichting van een sociale en solidaire onderneming in de lidstaten, er momenteel geen consensus is in de Europese Unie over het oprichten van een specifieke vorm van sociale en solidaire onderneming; overwegende dat het Parlement al het belang heeft benadrukt van de ontwikkeling van nieuwe rechtskaders op EU-niveau, maar altijd erop heeft gewezen dat deze facultatief moeten zijn voor ondernemingen ten opzichte van nationale kaders en dat er eerst een effectbeoordeling moet plaatsvinden om rekening te houden met de verschillende sociale bedrijfsmodellen in de lidstaten; overwegende dat het Parlement ook heeft benadrukt dat maatregelen een toegevoegde waarde op Unieniveau moeten hebben;

    H.

    overwegende dat de sociale dialoog van cruciaal belang is zowel voor de verwezenlijking van de doelstelling van de sociale markteconomie, die volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang inhoudt, als voor het concurrentievermogen en de eerlijkheid in de interne markt van de EU; overwegende dat de sociale dialoog en de raadpleging van sociale partners een belangrijke sociale innovatie vormen binnen het beleidsvormingsproces van de EU;

    I.

    overwegende dat het feit dat er keuze bestaat in de beschikbare rechtsvormen het voordeel heeft dat sociale en solidaire ondernemingen hun structuur kunnen vormgeven op de wijze die het beste bij hen past gezien de gegeven omstandigheden, de traditie waarin ze hun wortels hebben en het soort zaken dat ze willen doen;

    J.

    overwegende dat niettegenstaande het voorgaande, uit nationale ervaring op lidstaatniveau een aantal onderscheidende kenmerken en criteria kunnen worden afgeleid waaraan ondernemingen moeten voldoen, ongeacht hun rechtsvorm, om als sociale onderneming te worden beschouwd; overwegende dat het wenselijk lijkt op EU-niveau een gemeenschappelijke set kenmerken en criteria vast te stellen in de vorm van minimumnormen, zodat een efficiënter en consistenter rechtskader voor die ondernemingen kan worden gecreëerd, ondanks hun diversiteit, evenals een gemeenschappelijke identiteit voor alle sociale en solidaire ondernemingen ongeacht de lidstaat van oprichting; overwegende dat dergelijke institutionele kenmerken moeten helpen om ervoor te zorgen dat sociale en solidaire ondernemingen een voordeel behouden tegenover alternatieve organisatievormen inzake het leveren van diensten, waaronder sociale diensten;

    K.

    overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 25 oktober 2011, getiteld “Initiatief voor sociaal ondernemerschap”, een sociale onderneming heeft gedefinieerd als “deelnemer in de sociale economie […] die vooral een sociaal effect beoogt, en niet zozeer een zo groot mogelijke winst voor de eigenaren of de aandeelhouders. Zij is actief op de markt en levert goederen en diensten op een ondernemers- en innovatieve wijze, waarbij zij de winsten in hoofdzaak voor het realiseren van sociale doelstellingen aanwenden. Zij wordt op een verantwoorde en transparante wijze bestuurd, waarbij met name de werknemers, consumenten en de door haar commerciële activiteiten beïnvloede partijen worden betrokken”;

    L.

    overwegende dat in het kader van Verordening (EU) nr. 1296/2013, “sociale onderneming” een onderneming is die, ongeacht haar juridische vorm:

    a)

    overeenkomstig haar oprichtingsakte, statuten of enig ander juridisch document waarbij zij wordt opgericht, als hoofddoel heeft het realiseren van meetbare positieve sociale effecten en niet het genereren van winst voor de eigenaren, leden en aandeelhouders, en die:

    i)

    innovatieve goederen of diensten met een maatschappelijke opbrengst levert en/of

    ii)

    een productiemethode voor haar goederen of diensten gebruikt die haar sociale doelstelling belichaamt;

    b)

    haar winst op de eerste plaats gebruikt om haar hoofddoel te realiseren en voor uitkering van winst aan aandeelhouders en eigenaren, vooraf bepaalde procedures en regels heeft ingesteld, die ervoor zorgen dat dergelijke uitkering van winst de primaire doelstelling niet ondermijnt; en

    c)

    op zakelijke, controleerbare en transparante wijze wordt beheerd, in het bijzonder door participatie van de werknemers, afnemers en belanghebbenden bij de bedrijfsactiviteiten;

    M.

    overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 10 september 2015 heeft opgemerkt dat ondernemingen in de sociale en solidaire economie, die niet noodzakelijkerwijs organisaties zonder winstoogmerk hoeven te zijn, gericht zijn op de verwezenlijking van hun sociaal doel, namelijk het creëren van werkgelegenheid voor kwetsbare groepen, het verlenen van diensten aan hun leden of, meer in het algemeen, het op positieve wijze beïnvloeden van de maatschappij en het milieu, en hun winst hoofdzakelijk opnieuw investeren om deze doelstellingen te bereiken; overwegende sociale en solidaire ondernemingen zich onderscheiden door hun toegewijdheid aan het handhaven van de volgende waarden:

    voorrang van individuele en sociale doelen boven kapitaal;

    democratisch bestuur door de leden;

    combinatie van het algemeen belang en de belangen van de leden/gebruikers;

    verdediging en toepassing van de beginselen van solidariteit en verantwoordelijkheid;

    herinvestering van overtollige middelen in langetermijndoelstellingen op ontwikkelingsgebied, of in dienstverlening in het belang van de leden of het algemeen belang;

    toegang voor iedereen, op vrijwillige basis;

    autonoom en onafhankelijk beheer van overheidsdiensten;

    N.

    overwegende dat bovenstaande definities onderling verenigbaar zijn en de kenmerken lijken samen te brengen die worden gedeeld door alle sociale en solidaire ondernemingen ongeacht de lidstaat van oprichting en de rechtsvorm die zij hebben gekozen aan te nemen naar nationaal recht; overwegende dat die kenmerken de basis dienen te vormen voor een transversale en definitievere juridische definitie van het begrip “sociale onderneming” universeel aanvaard en toegepast op EU-niveau;

    O.

    overwegende dat sociale en sociale ondernemingen particuliere organisaties zijn die niet afhankelijk zijn van overheidsinstanties;

    P.

    overwegende dat sociale en solidaire ondernemingen op een zakelijke manier op de markt actief zijn; overwegende dat daaruit volgt dat zij activiteiten uitvoeren van economische aard;

    Q.

    overwegende dat plattelandsgebieden aanzienlijke kansen bieden voor sociale en solidaire ondernemingen en dat derhalve moet worden voorzien in een passende infrastructuur in landelijke regio's;

    R.

    overwegende dat onderwijs en opleiding een prioritaire rol moeten spelen bij het bevorderen van een ondernemerscultuur onder jongeren;

    S.

    overwegende dat de onderlinge maatschappijen die actief zijn in de sectoren gezondheidszorg en sociale bijstand in de Unie, werk bieden aan 8,6 miljoen mensen en steun verlenen aan 120 miljoen burgers; dat deze onderlinge maatschappijen een marktaandeel hebben van 24 % en meer dan 4 % van het bbp van de Unie genereren;

    T.

    overwegende dat de bijdrage aan het creëren van sociale waarde het hoofddoel moet zijn van een sociale en solidaire onderneming; overwegende dat deze sociale en solidaire ondernemingen uitdrukkelijk het doel moeten nastreven om de gemeenschap in haar geheel of een specifieke groep personen ten goede te komen, niet alleen de leden; overwegende dat de sociale doelstelling van een sociale en solidaire onderneming duidelijk moet zijn vermeld in de oprichtingsdocumenten; overwegende dat het begrip “sociale en solidaire onderneming” niet mag worden verward met het begrip “maatschappelijk verantwoord ondernemen”, ook al kunnen commerciële ondernemingen met belangrijke activiteiten op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen sterk verbonden zijn met de sector van het sociaal ondernemen; overwegende dat sociale en solidaire ondernemingen de verwezenlijking van traditionele commerciële winst niet als doel mogen hebben, maar daarentegen elke gecreëerde meerwaarde moeten gebruiken voor de verdere ontwikkeling van projecten ter verbetering van de omgeving van hun doelgroepen;

    U.

    overwegende dat digitalisering, ambitieuze klimaatdoelstellingen, migratie, ongelijkheid, gemeenschapsontwikkeling, vooral in gemarginaliseerde gebieden, sociale voorzieningen en gezondheidsdiensten, de behoeften van personen met een beperking en de bestrijding van armoede, sociale uitsluiting, langdurige werkloosheid en genderongelijkheid en specifieke milieutaken een groot potentieel vormen voor sociaal ondernemerschap; overwegende dat de meeste sociale en solidaire ondernemingen op een zakelijke manier op de markt actief zijn en economische risico's dragen;

    V.

    overwegende dat sociale en solidaire ondernemingen een sociaal nuttige activiteit moeten uitoefenen; overwegende dat ze een brede waaier aan activiteiten kunnen uitoefenen; overwegende dat sociale en solidaire ondernemingen doorgaans betrokken waren bij de levering van diensten ter verbetering van de levensomstandigheden van de gemeenschap, in het bijzonder diensten ter ondersteuning van personen in precaire omstandigheden of sociaaleconomische uitsluiting en ter facilitering van de arbeidsintegratie voor kansarme groepen; overwegende dat in het licht van de gecreëerde sociale waarde en hun mogelijkheid om langdurig werklozen opnieuw te integreren en sociale cohesie en economische groei te bevorderen, er een gemeenschappelijke trend lijkt te bestaan in nationale wetgevingen om het bereik van activiteiten waarop sociale en solidaire ondernemingen actief mogen zijn te verruimen, op voorwaarde dat het activiteiten van algemeen belang en/of sociaal nut betreft, zoals het leveren van gemeenschapsdiensten, o.a. op het gebied van onderwijs, cultuur, ontspanning en milieu;

    W.

    overwegende dat sociale en solidaire ondernemingen een zakenmodel voor de 21e eeuw biedt waarbij een evenwicht wordt gevonden tussen financiële en sociale behoeften; overwegende dat sociale en solidaire ondernemingen in het algemeen geassocieerd worden met sociale, technologische en economische innovatie ten gevolge van de uitbreiding van hun activiteiten naar nieuwe domeinen zoals de productie van goederen of de verlening van diensten, waaronder milieu-, gezondheids-, culturele, onderwijs- en ontspanningsdiensten, en/of de invoering van innovatieve productie- of werkorganisatiemethoden, die erop gericht zijn aan nieuwe sociale, territoriale en ecologische behoeften en uitdagingen te voldoen, zoals de vergrijzing van de bevolking, ontvolking, het evenwicht tussen werk en privéleven, diversiteit, jongerenwerkloosheid, de integratie van zij die meest worden uitgesloten van de arbeidsmarkt en de bestrijding van de klimaatverandering;

    X.

    overwegende dat sociale en solidaire ondernemingen dankzij hun sociale en integrerende karakter werkgelegenheid bieden aan die groepen werknemers die het meest van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, en overwegende dat zij in belangrijke mate bijdragen tot de re-integratie van langdurig werklozen en de bestrijding van werkloosheid in het algemeen, waardoor sociale cohesie en economische groei worden bevorderd;

    Y.

    overwegende dat de sociale economie gezien de specifieke aard van zijn ondernemingen en organisaties, zijn specifieke regels, zijn sociale verplichtingen en innovatieve methoden op verschillende aangelegenheden heeft aangetoond dat ze veerkrachtig kan zijn ten opzichte van economische tegenspoed en dat ze het potentieel heeft sneller crises te boven te komen;

    Z.

    overwegende dat met name in kleine en middelgrote ondernemingen de financiële participatie van werknemers vaak een sociaal doel dient, zoals blijkt uit het “best practice” voorbeeld van de succesvolle re-integratie van langdurig werklozen in Spanje door middel van het bedrijfsmodel “Sociedad Laboral (SL)”, waarbij werkzoekenden hun werkloosheidsuitkering kunnen gebruiken om een bedrijf op te richten en zo meer banen te creëren, waarbij de staat steun en advies verleent over beheerskwesties;

    AA.

    overwegende dat sociale en solidaire ondernemingen niet noodzakelijk organisaties zonder winstoogmerk zijn en ook commercieel kunnen zijn op voorwaarde dat hun activiteiten volledig voldoen aan de criteria voor het verkrijgen van het label “Europese sociale economie”; overwegende dat de belangrijkste focus van sociale en solidaire ondernemingen desalniettemin op sociale waarden moet liggen en op het hebben van een positief, duurzaam effect op het maatschappelijk welzijn en de economische ontwikkeling, eerder dan op het maken van winst voor de eigenaren, leden of aandeelhouders; overwegende dat in dat verband een ernstige beperking op de distributie van winst en activa onder leden of aandeelhouders, ook bekend als “vergrendeling van kapitaal” van essentieel belang is voor sociale en solidaire ondernemingen; overwegende dat een beperkte winstdistributie kan worden toegestaan, rekening houdende met de rechtsvorm van de sociale en solidaire onderneming, maar dat de procedures en regels inzake die distributie er altijd voor moeten zorgen dat de sociale hoofddoelstelling van de onderneming niet wordt ondermijnd; overwegende dat in elk geval het grootste en belangrijkste deel van de winst die een sociale en solidaire onderneming maakt opnieuw moet worden geïnvesteerd of anderszins gebruikt voor het behouden en realiseren van haar sociale doelstelling;

    AB.

    overwegende dat, om effectief te zijn, de distributiebeperking betrekking moet hebben op een aantal aspecten, met name de betaling van periodieke dividenden, de distributie van opgebouwde reserves, de overdracht van resterende activa bij de ontbinding van de entiteit, de omvorming van de sociale en solidaire onderneming tot een ander soort organisatie, indien toegelaten, en het verlies van de status van dergelijke onderneming; overwegende dat de distributiebeperking ook indirect kan worden overtreden door werknemers of directeuren een loon te betalen dat ongerechtvaardigd is en boven het marktniveau ligt;

    AC.

    overwegende dat sociale en solidaire ondernemingen moeten worden beheerd volgens democratische governancemodellen waarbij werknemers, klanten en door de activiteit getroffen belanghebbenden worden betrokken; overwegende dat dit participatiemodel een structurele procedure vertegenwoordigt om het effectieve nastreven van de sociale doelen van de organisatie te controleren; overwegende dat de beslissingsbevoegdheid van leden niet enkel of hoofdzakelijk mag zijn gebaseerd op hun kapitaalbelang, ook indien de sociale en solidaire onderneming de rechtsvorm heeft van een commerciële onderneming;

    AD.

    overwegende dat sociale en solidaire ondernemingen in bepaalde lidstaten de rechtsvorm kunnen aannemen van een commerciële onderneming; overwegende dat de mogelijkheid voor dergelijke ondernemingen om op EU-niveau erkend te worden als sociale en solidaire onderneming afhankelijk moet worden gemaakt van het vervullen van eisen en voorwaarden die de mogelijke tegenstellingen tussen de ondernemingsvorm en het model van de sociale en solidaire onderneming helpen oplossen;

    AE.

    overwegende dat de behandeling van werknemers in sociale en solidaire ondernemingen vergelijkbaar moet zijn met die van werknemers in traditionele ondernemingen;

    AF.

    overwegende dat de positieve impact van sociale en solidaire ondernemingen op de gemeenschap kan rechtvaardigen dat concrete steunmaatregelen worden genomen, zoals het toekennen van subsidies en het aannemen van gunstige belastingmaatregelen en maatregelen inzake overheidsopdrachten; overwegende dat die maatregelen in principe als verenigbaar met de Verdragen moeten worden beschouwd, aangezien ze moeten bijdragen aan de ontwikkeling van economische activiteiten of gebieden die vooral zijn bedoeld om positieve gevolgen te hebben voor de maatschappij en de mogelijkheid van deze ondernemingen om financiering aan te trekken en winst te maken is beperkter dan die van commerciële ondernemingen;

    AG.

    overwegende dat in Verordening (EU) nr. 346/2013van het Europees Parlement en de Raad (11) de voorwaarden en vereisten worden vastgesteld voor het oprichten van Europese sociaalondernemerschapsfondsen;

    AH.

    overwegende dat de Unie een certificaat of label voor sociale en solidaire ondernemingen moet creëren om dergelijke ondernemingen meer zichtbaarheid te geven en een coherenter rechtskader te bevorderen; overwegende dat overheidsinstanties moeten controleren en verzekeren dat een bepaalde onderneming aan de vereisten voldoet om zo'n label te krijgen als een sociale en solidaire onderneming alvorens er een te krijgen en zo voordeel kan halen uit maatregelen die op EU-niveau in hun voordeel werden vastgesteld; overwegende dat het certificaat van een sociale en solidaire onderneming moet worden ingetrokken indien ze die eisen en haar wettelijke verplichtingen niet nakomt;

    AI.

    overwegende dat sociale en solidaire ondernemingen op jaarbasis een sociaal verslag moeten afgeven waarin ze ten minste rekenschap afleggen over hun activiteiten, resultaten, participatie van belanghebbenden, toekenning van winst, lonen, subsidies en andere voordelen;

    1.

    benadrukt het grote belang van de ongeveer 2 miljoen sociale en solidaire ondernemingen in Europa (12) met meer dan 14,5 miljoen werknemers (13) en hun enorme betekenis voor het scheppen van kwalitatief hoogstaande banen, de sociale en regionale cohesie en de aanhoudende economische groei op de interne markt;

    2.

    verzoekt de Commissie om op het niveau van de Unie een label “Europese sociale economie” voor sociale en solidaire ondernemingen in te voeren dat is gebaseerd op duidelijke criteria en is ontworpen om de specifieke kenmerken van deze ondernemingen en hun sociale impact in de verf te zetten, hun zichtbaarheid te vergroten, investeringen te stimuleren, de toegang tot financiering en tot de interne markt te faciliteren voor degene die landelijk of naar andere lidstaten willen uitbreiden, waarbij tegelijk rekening wordt gehouden met de diverse rechtsvormen en -kaders in de sector en in de lidstaten;

    3.

    meent dat het label “Europese sociale economie” beschikbaar moet zijn voor particuliere organisaties en entiteiten die strikt aan de wettelijke vereisten voor sociale en solidaire ondernemingen voldoen in al hun activiteiten, ongeacht de rechtsvorm waarin ze zijn opgericht in een lidstaat; wijst erop dat het label optioneel moet zijn voor de onderneming;

    4.

    is van mening dat het label “Europese sociale economie” facultatief moet zijn voor de ondernemingen, maar erkend moet worden door alle lidstaten;

    5.

    meent dat de wettelijke vereisten voor het verkrijgen en behouden van het label “Europese sociale economie” moeten worden vastgesteld met verwijzing naar bepaalde kenmerken en gemeenschappelijke criteria zoals vermeld in de bijlage bij deze resolutie;

    6.

    wijst erop dat, gelet op de stijgende behoefte aan sociale voorzieningen, sociale en solidaire ondernemingen in de Unie steeds belangrijker worden voor het verlenen van sociale diensten aan mensen die met armoede en sociale uitsluiting worden bedreigd of die hiermee te maken hebben; benadrukt dat sociale en solidaire ondernemingen de door de overheid verstrekte sociale diensten niet moeten vervangen, maar een aanvullende rol moeten spelen; wijst op het belang van sociale en solidaire ondernemingen voor het verrichten van sociale, gezondheids- of onderwijsdiensten en specifieke milieutaken in samenwerking met de plaatselijke autoriteiten en vrijwilligers; benadrukt dat sociale en solidaire ondernemingen mogelijk bepaalde sociale uitdagingen kunnen oplossen door middel van een bottom-upaanpak;

    7.

    wijst op het feit dat sociale en solidaire ondernemingen arbeidskansen creëren voor personen met een beperking en personen uit andere kansarme groepen;

    8.

    onderstreept dat sociale en solidaire ondernemingen op lokaal en regionaal niveau sterk zijn ingeworteld, wat hun het voordeel geeft dat ze specifieke behoeften beter herkennen en dus producten en diensten kunnen aanbieden waaraan plaatselijk behoefte is en zo de economische, sociale en territoriale samenhang kunnen verbeteren;

    9.

    merkt op dat sociale en solidaire ondernemingen kunnen bijdragen tot grotere gendergelijkheid en het dichten van de genderloonkloof;

    10.

    onderstreept het feit dat werk moet worden geboden aan de personen die het meest van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, door langdurig werklozen te re-integreren en werkloosheid in het algemeen te bestrijden;

    11.

    meent dat een mechanisme moet worden vastgesteld waarbij de lidstaten worden betrokken, om entiteiten die aan de betreffende wettelijke vereisten voldoen het label “Europese sociale economie” toe te kennen, en waarbij alle rechtspersonen die door privaat recht worden geregeerd en aan de wettelijke criteria voldoen, aanspraak moeten kunnen maken op het EU-label, ongeacht of de lidstaat van oprichting een speciale rechtsvorm heeft voor “sociale en solidaire ondernemingen”;

    12.

    meent dat in nauwe samenwerking met de lidstaten een mechanisme moet worden vastgesteld om het label “Europese sociale economie” te beschermen en om te voorkomen dat “valse” sociale en solidaire ondernemingen worden opgericht en geëxploiteerd; is van mening dat dat mechanisme ervoor moet zorgen dat ondernemingen die over het label “Europese sociale economie” beschikken regelmatig worden gecontroleerd in verband met hun naleving van de bepalingen die zijn neergelegd in het label; is van mening dat de lidstaten effectieve en evenredige sancties moeten vaststellen om ervoor te zorgen dat het etiket niet onrechtmatig wordt verkregen of gebruikt;

    13.

    meent dat sociale en solidaire ondernemingen die over het label “Europese sociale economie” beschikken als dusdanig moeten worden erkend in alle lidstaten, naargelang de soort activiteiten die ze uitoefenen, en van dezelfde voordelen, rechten en verplichtingen moeten genieten als de ondernemingen die zijn opgericht onder het recht van de lidstaat waarin ze actief zijn;

    14.

    benadrukt de behoefte aan een brede en inclusieve EU-definitie waarin de nadruk wordt gelegd op het belang van het beginsel dat een aanzienlijk percentage van de door de onderneming gemaakte winst moet worden geherinvesteerd of op een andere manier moet worden gebruikt om het maatschappelijk doel van de sociale en solidaire ondernemingen te behalen; wijst op de bijzondere uitdagingen waarmee sociale coöperaties en sociale ondernemingen ter bevordering van arbeidsintegratie (Work Integration Social Enterprises, WISE's) te maken krijgen in het kader van hun missie van het helpen van personen die het meest van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten en benadrukt het feit dat deze organisaties onder het nieuwe label moeten vallen;

    15.

    is van mening dat de minimumcriteria en wettelijke vereisten voor het verkrijgen en behouden van een label “Europese sociale economie” betrekking moeten hebben op een sociaal nuttige activiteit, die op het niveau van de Unie moet worden gedefinieerd; wijst erop dat deze activiteit meetbaar moet zijn wat sociale impact betreft op gebieden als de sociale integratie van kwetsbare mensen, de integratie op de arbeidsmarkt, in hoogwaardige en duurzame banen, van personen die het risico lopen van uitsluiting, vermindering van de genderongelijkheid, aanpak van de marginalisering van migranten, verbetering van gelijke kansen door middel van gezondheidszorg, onderwijs, cultuur, behoorlijke huisvesting, en bestrijding van armoede en ongelijkheid; benadrukt dat de sociale en solidaire ondernemingen bij hun eigen prestaties in overeenstemming moeten zijn met de beste praktijken op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden;

    16.

    benadrukt dat gewaarborgd moet zijn dat de kosten en arbeid voor het verkrijgen van het label beperkt blijven, zodat sociale en solidaire ondernemingen niet worden benadeeld, met bijzondere aandacht voor kleine en middelgrote sociale en solidaire ondernemingen; wijst erop dat de Uniebrede gemeenschappelijke criteria bijgevolg eenvoudig en duidelijk moeten zijn en gebaseerd moeten zijn op wezenlijke in plaats van formele factoren en dat de desbetreffende procedures niet belastend mogen zijn; merkt op dat rapportageverplichtingen een redelijk middel zijn om na te gaan of sociale en solidaire ondernemingen nog steeds recht op het label “Europese sociale economie” hebben, maar dat de frequentie van deze rapporten en de verplichte informatie die moet worden opgenomen, niet overdreven zwaar mogen zijn; begrijpt dat de kosten van een proces voor het labelen of de certificering beperkt kunnen worden als de centrale administratie wordt uitgevoerd op het niveau van de nationale autoriteiten die, in samenwerking met de sociale en solidaire ondernemingen, de administratie en afhandeling kunnen overdragen aan een onafhankelijke nationale instantie nadat op pan-Europees niveau de criteria voor sociale en solidaire ondernemingen zijn vastgesteld;

    17.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten om het label “Europese sociale economie” actief te promoten en bekendheid te geven aan de sociale en economische voordelen van sociale en solidaire ondernemingen, zoals het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid en sociale cohesie;

    18.

    herinnert eraan dat het toepassen van strategieën voor sociale verantwoordelijkheid in het kader van de commerciële activiteiten van een onderneming op zichzelf niet voldoende is om de onderneming te beschouwen als een sociale en solidaire onderneming, benadrukt daarom dat het belangrijk is een duidelijk onderscheid te maken tussen een sociale en solidaire onderneming en een onderneming die kiest voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO);

    19.

    vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat haar beleid overeenstemt met een engagement om een gunstig klimaat te scheppen voor sociale en solidaire ondernemingen; roept de Commissie in dit verband op om samen met de lidstaten en de sector van het sociaal ondernemen een vergelijkende studie uit te voeren van de verschillende nationale en regionale wettelijke kaders waarmee sociale en solidaire ondernemingen in de hele EU worden geregeld, van de exploitatievoorwaarden voor sociale en solidaire ondernemingen en de kenmerken ervan, met inbegrip van de grootte en het aantal van de ondernemingen en hun activiteitengebieden, en van de verschillende nationale certificerings-, status- en labelingsystemen;

    20.

    onderstreept het feit dat sociale en solidaire ondernemingen in de meeste lidstaten een lange geschiedenis hebben en zich hebben gemanifesteerd als cruciale en belangrijke spelers op de markt;

    21.

    is van mening dat de investeringsprioriteiten voor ondernemingen van de sociale economie en sociale en solidaire ondernemingen niet beperkt mogen zijn tot sociale insluiting, maar werk en onderwijs moeten omvatten, om rekening te houden met de ruime waaier aan economische activiteiten waar zij aanwezig zijn;

    22.

    dringt aan op de voortzetting van het programma “Erasmus voor jonge ondernemers”, alsook op een efficiënte besteding van de financiële middelen en een optimale informatieverstrekking over het programma;

    23.

    pleit ervoor de procedures voor het opzetten van sociale en solidaire ondernemingen te vereenvoudigen, zodat sociaal ondernemerschap niet door administratieve barrières wordt belemmerd;

    24.

    roept de Commissie op om samen met de lidstaten een lijst (die herzien moet worden) op te stellen van de bestaande rechtsvormen in lidstaten die de kenmerken hebben van sociale ondernemingen, en die lijst up-to-date te houden met respect voor de historische en juridische kenmerken van sociale en solidaire ondernemingen;

    25.

    verzoekt de Commissie de sociale economie beter te integreren in de wetgeving van de Unie om een gelijk speelveld tot stand te brengen voor sociale en solidaire ondernemingen enerzijds en overige ondernemingsvormen anderzijds;

    26.

    wijst op het belang van de netwerkvorming van sociale en solidaire ondernemingen en verzoekt de lidstaten de kennisoverdracht en uitwisseling van beste praktijken te stimuleren binnen de lidstaten (bijvoorbeeld door het opzetten van nationale contactpunten) en in heel de Unie, niet alleen tussen sociale en solidaire ondernemingen, maar ook met klassieke bedrijven, de academische wereld en andere geïnteresseerde partijen; verzoekt de Commissie in het verband van de Adviesgroep van deskundigen inzake sociaal ondernemerschap en in samenwerking met de lidstaten informatie over bestaande goede praktijken te blijven verzamelen en delen en een analyse te maken van zowel kwalitatieve als kwantitatieve gegevens over de bijdrage van sociale en solidaire ondernemingen aan zowel de ontwikkeling van het overheidsbeleid als aan lokale gemeenschappen;

    27.

    benadrukt dat de Commissie en de lidstaten, alsmede de regionale en lokale autoriteiten, de dimensie van de sociale en solidaire onderneming moeten integreren in het beleid, de programma's en de praktijken die hiermee verband houden;

    28.

    wijst er nadrukkelijk op dat de regels betreffende het functioneren van sociale en solidaire ondernemingen de principes inzake eerlijke mededinging moeten eerbiedigen en dat er geen oneerlijke concurrentie mag zijn, teneinde mogelijk te maken dat klassieke kleine en middelgrote ondernemingen naar behoren functioneren.

    29.

    roept de Commissie op de bestaande wetgeving van de Unie te herzien en waar nodig wetgevingsvoorstellen in te dienen tot vaststelling van een samenhangender en vollediger wettelijk kader ter ondersteuning van sociale en solidaire ondernemingen, in het bijzonder (maar niet uitsluitend) op het gebied van openbare aanbestedingen, het mededingingsrecht en fiscaliteit zodat die ondernemingen op een wijze worden behandeld die in overeenstemming is met hun specifieke aard en hun bijdrage aan sociale cohesie en economische groei; is van mening dat dergelijke maatregelen ter beschikking moeten worden gesteld aan ondernemingen die het label “Europese sociale economie” hebben gekregen, dat garandeert dat zij voldoen aan de criteria om als een sociale en solidaire onderneming te worden beschouwd; is van mening dat deze wetgevingsvoorstellen het vooral gemakkelijker kunnen maken voor sociale en solidaire ondernemingen om met andere soortgelijke bedrijven grensoverschrijdend samen te werken en transacties uit te voeren;

    30.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten tastbare stappen te zetten om de publieke en particuliere investeringen te deblokkeren en aan te trekken die sociale en solidaire ondernemingen nodig hebben, met inbegrip van de bevordering van een label “Europese sociale economie”;

    31.

    vraagt om een voor het publiek toegankelijk meertalig Europees online platform voor sociale en solidaire ondernemingen, waarop zij zich kunnen informeren en van gedachten kunnen wisselen over hun oprichting, de mogelijkheden van EU-financiering en de vereisten hiervoor, deelname aan aanbestedingen en mogelijke rechtsvormen;

    32.

    meent dat de Commissie de mogelijkheid moet onderzoeken om een financieringslijn vast te stellen voor het ondersteunen van vernieuwing in sociale en solidaire ondernemingen, met name wanneer de vernieuwende aard van de activiteiten die door de onderneming worden uitgevoerd het moeilijk maakt voor de onderneming om voldoende financiering te verkrijgen onder normale marktomstandigheden; verzoekt de Commissie en de lidstaten tastbare stappen te zetten om het sociale en solidaire ondernemingen gemakkelijker te maken de middelen aan te trekken die zij nodig hebben om te blijven functioneren;

    33.

    onderstreept de noodzaak om sociale en solidaire ondernemingen te ondersteunen door hen voldoende financiering te bieden, aangezien financiële duurzaamheid van essentieel belang is voor hun voortbestaan; benadrukt dat het noodzakelijk is te stimuleren dat particuliere investeerders en entiteiten uit de publieke sector financiële ondersteuning bieden aan sociale en solidaire ondernemingen op regionaal, nationaal en Europees niveau, met bijzondere aandacht voor de financiering van innovatie, verzoekt de Commissie om in het kader van het volgend meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 de sociale dimensie van de bestaande EU-financiering te versterken, zoals het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie, teneinde de sociale economie en het sociaal ondernemerschap te bevorderen; verzoekt de Commissie de uitvoering van het Europees programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) en de pijler Microfinanciering en sociaal ondernemerschap ervan te verbeteren en de financiële sector meer vertrouwd te maken met de kenmerken en de economische en sociale voordelen van sociale en solidaire ondernemingen; acht het bovendien noodzakelijk om in het algemeen alternatieve financieringsmiddelen te ondersteunen, zoals durfkapitaalfondsen, financiering voor startups, microkredieten en crowdfunding, teneinde de investeringen in de sector te vergroten, gebaseerd op het label “Europese sociale economie”;

    34.

    dringt aan op een efficiënte benutting van de middelen van de Unie en wijst erop dat de toegang tot deze middelen voor de begunstigden vergemakkelijkt moet worden, ook om sociale en solidaire ondernemingen te ondersteunen en te versterken bij hun primaire doelstelling een maatschappelijke impact te realiseren, veeleer dan winstmaximalisatie, hetgeen uiteindelijk een rendement op investeringen oplevert voor de samenleving op lange termijn; verzoekt de Commissie in het kader van het volgende MFK 2021-2027 het regelgevingskader voor ethische beleggingsfondsen te herzien, om de toegang tot de financiële markten voor sociale en solidaire ondernemingen te vergemakkelijken; dringt in dit verband aan op een effectieve Europese campagne om de bureaucratische rompslomp te verminderen en het label “Europese sociale economie” te promoten;

    35.

    merkt in verband hiermee op dat de sociale economie nog steeds moeilijkheden ondervindt bij het verkrijgen van toegang tot openbare aanbestedingen, bijvoorbeeld door belemmeringen op het gebied van omvang en financiële capaciteit; wijst er nogmaals op dat het belangrijk is dat de lidstaten het hervormingspakket inzake overheidsopdrachten effectief ten uitvoer leggen, om te komen tot een grotere deelneming van deze ondernemingen aan aanbestedingsprocedures voor overheidsopdrachten, door de regels en criteria voor en informatie over aanbestedingen beter te verspreiden en door de toegang tot opdrachten voor deze ondernemingen te verbeteren, met inbegrip van sociale clausules en criteria, een vereenvoudiging van de procedures en een dusdanige opstelling van aanbestedingen dat deze beter toegankelijk worden voor kleinere spelers;

    36.

    erkent dat het belangrijk is ondernemingen van de sociale en solidaire economie financieel te ondersteunen; verzoekt de Commissie rekening te houden met de specifieke kenmerken van sociale en solidaire ondernemingen bij de toekenning van overheidssteun; stelt voor van de toegang tot financiering te vergemakkelijken naar het voorbeeld van de categorieën in Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (14);

    37.

    merkt op dat naast financiering het verstrekken van diensten op het gebied van onderwijs en opleiding voor personen die werkzaam zijn bij sociale en solidaire ondernemingen, vooral voor het bevorderen van ondernemerschapsvaardigheden en economische basiskennis over het beheren van een onderneming, evenals het verlenen van gespecialiseerde ondersteuning en het vereenvoudigen van de administratie, cruciaal zijn om de groei van deze sector te vergroten; verzoekt de lidstaten beleidsmaatregelen vast te stellen om een gunstige fiscale behandeling in te voeren voor sociale en solidaire ondernemingen;

    38.

    roept de Commissie en de lidstaten op zowel kwantitatieve als kwalitatieve gegevens te verzamelen, en analyses uit te voeren van sociale en solidaire ondernemingen en hun bijdrage aan het overheidsbeleid in landen en over landsgrenzen heen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van deze ondernemingen en gebruikmakend van geschikte en relevante criteria, om het uitstippelen van beleid en strategieën te verbeteren en instrumenten te ontwikkelen om hen te ondersteunen in hun ontwikkeling;

    39.

    verzoekt de Commissie op basis van artikel 50 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een voorstel in te dienen voor een wetgevingshandeling betreffende de vaststelling van een label “Europese sociale economie” voor sociale en solidaire ondernemingen, aan de hand van de aanbevelingen in de bijlage hierbij;

    40.

    meent dat de financiële gevolgen van het verlangde voorstel moeten worden gedekt door de Unie en de lidstaten;

    41.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de bijgaande aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, alsook aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

    (1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0062.

    (2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0429.

    (3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0320.

    (4)  13766/15 SOC 643 EMPL 423.

    (5)  Verordening (EU) nr. 346/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 inzake Europese sociaalondernemerschapsfondsen (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 18).

    (6)  Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende een programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie (“EaSI”) en tot wijziging van Besluit nr. 283/2010/EU tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 238).

    (7)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

    (8)  Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SCE), (PB L 207 van 18.8.2003, blz. 1).

    (9)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0094.

    (10)  http://ec.europa.eu/growth/tools-databases/newsroom/cf/itemdetail.cfm?item_id=9024

    (11)  Verordening (EU) nr. 346/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 inzake Europese sociaalondernemerschapsfondsen (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 18).

    (12)  https://ec.europa.eu/growth/sectors/social-economy_nl

    (13)  http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=738&langId=nl&pubId=7523, blz. 47.

    (14)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).


    BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE:

    AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

    Aanbeveling 1 (vaststelling van het Europees sociaal label en de in aanmerking komende ondernemingen)

    Het Europees Parlement meent dat de aan te nemen wetgevingshandeling een label “Europese sociale economie” moet vaststellen dat optioneel is voor ondernemingen gebaseerd op de sociale economie en solidariteit (sociale en solidaire ondernemingen), ongeacht de rechtsvorm die ze aannemen onder hun nationale wetgeving.

    Het Europees Parlement meent dat het label “Europese sociale economie” enkel mag worden toegekend aan ondernemingen die cumulatief aan de volgende criteria voldoen:

    a)

    de organisatie moet een entiteit naar privaat recht zijn die is opgericht in eender welke vorm die in de lidstaat en onder het EU-recht beschikbaar is, en moet onafhankelijk zijn van de staat en overheidsinstanties;

    b)

    haar doelstelling moet hoofdzakelijk van algemeen belang of openbaar nut zijn;

    c)

    ze moet in wezen een sociaal nuttige en op solidariteit gebaseerde activiteit uitoefenen, dit wil zeggen dat zij via haar activiteiten steun moet verlenen aan kwetsbare groepen, sociale uitsluiting, ongelijkheid en schendingen van de grondrechten moet bestrijden, onder andere op internationaal niveau, of het milieu, de biodiversiteit, het klimaat en de natuurlijke hulpbronnen moet helpen beschermen;

    d)

    ze moet zijn onderworpen aan een minstens gedeeltelijke beperking op winstdistributie en specifieke regels inzake de toekenning van winst en activa tijdens de hele levensduur van de onderneming, ook bij de ontbinding ervan; in elk geval moet de onderneming de meerderheid van haar winst opnieuw investeren of anderszins gebruiken om haar sociale doelstelling te realiseren;

    e)

    ze moet worden beheerd volgens democratische governancemodellen waarbij werknemers, klanten en door de activiteiten getroffen belanghebbenden worden betrokken; de beslissingsbevoegdheid en het gewicht van leden mag niet zijn gebaseerd op hun kapitaalbelang.

    Het Europees Parlement meent dat niets conventionele ondernemingen belet om het “Europese sociale economie” te verkrijgen indien ze voldoen aan de bovenvermelde eisen, met name wat betreft de doelstelling, winstdistributie, governance en besluitvorming.

    Aanbeveling 2 (certificerings-, toezichts- en controlemechanismen voor het label “Europese sociale economie”)

    De wetgevingshandeling moet een certificerings-, toezichts- en controlemechanisme voor het wettelijke label met participatie van de lidstaten en vertegenwoordigers van de sociale economie instellen, wat essentieel is om het wettelijke label van “onderneming gebaseerd op de sociale economie en solidariteit” te beschermen en de intrinsieke waarde ervan te handhaven. Het Europees Parlement meent dat bij die controle organisaties kunnen worden betrokken die representatief zijn voor de sector van het sociaal ondernemen.

    Boetes voor overtreding van de relevante regels kunnen variëren van een loutere vermaning tot de intrekking van het label.

    Aanbeveling 3 (erkenning van het label “Europese sociale economie”)

    Het label “Europese sociale economie” moet geldig zijn in alle lidstaten. Een onderneming die over het label beschikt moet als sociale en solidaire onderneming worden erkend in alle lidstaten. Het label moet ondernemingen in staat stellen hun hoofdactiviteit in andere lidstaten uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als nationale ondernemingen met dat label. Ze moeten van dezelfde voordelen, rechten en verplichtingen kunnen genieten als de sociale en solidaire ondernemingen die zijn opgericht onder het recht van de lidstaat waarin ze actief zijn.

    Aanbeveling 4 (verslagleggingsverplichtingen)

    In de wetgevingshandeling moeten sociale en solidaire ondernemingen die het label willen behouden worden verplicht om op jaarbasis een sociaal rapport af te geven over hun activiteiten, resultaten, de participatie van belanghebbenden, winsttoekenning, lonen, subsidies en andere ontvangen voordelen. De Commissie moet bevoegd zijn een model op te stellen om sociale en solidaire ondernemingen daarbij te helpen.

    Aanbeveling 5 (richtsnoeren inzake goede praktijken)

    Middels de wetgevingshandeling moet de Commissie ook de bevoegdheid krijgen om richtsnoeren op te stellen voor goede praktijken voor sociale en solidaire ondernemingen in Europa. Dergelijke goede praktijken moeten met name het volgende omvatten:

    a)

    modellen van effectieve democratische governance;

    b)

    consultatieprocedures voor het vaststellen van een effectieve bedrijfsstrategie;

    c)

    aanpassing aan de sociale behoeften en de arbeidsmarkt, in het bijzonder op plaatselijk niveau;

    d)

    loonbeleid, beroepsopleiding, gezondheid en veiligheid op het werk en de kwaliteit van de werkgelegenheid;

    e)

    relaties met gebruikers en klanten en de reactie op sociale behoeften waarvoor de markt of de staat niet instaat;

    f)

    de situatie van de onderneming met betrekking tot diversiteit, non-discriminatie en gelijke kansen voor mannen en vrouwen onder hun leden, met inbegrip van verantwoordelijke en leidende functies.

    Aanbeveling 6 (lijst van rechtsvormen)

    De wetgevingshandeling moet een lijst per lidstaat bevatten van rechtsvormen van ondernemingen die in aanmerking komen voor het label “Europese sociale economie”. Deze lijst moet regelmatig worden herzien. Met het oog op transparantie en doeltreffende samenwerking tussen de lidstaten moet deze lijst op de website van de Europese Commissie worden gepubliceerd.

    Aanbeveling 7 (herziening van bestaande wetgeving)

    De Commissie wordt uitgenodigd om de bestaande wetgeving te herzien en waar nodig wetgevingsvoorstellen in te dienen tot vaststelling van een samenhangender en vollediger wettelijk kader ter ondersteuning van sociale en solidaire ondernemingen;

    Aanbeveling 8 (ecosysteem voor sociale en solidaire ondernemingen en samenwerking tussen lidstaten)

    De Commissie moet ervoor zorgen dat haar beleid overeenstemt met het engagement om een ecosysteem voor sociale en solidaire ondernemingen te creëren. Aan de Commissie wordt gevraagd rekening te houden met het feit dat ondernemingen in de sociale en solidaire economie een sterke lokale en regionale invloed hebben, wat hun het voordeel geeft dat ze specifieke behoeften beter herkennen en daaraan aangepaste producten en diensten kunnen aanbieden — waarvan het merendeel in de gemeenschap — en zo de sociale en territoriale samenhang verbeteren. Aan de Commissie wordt gevraagd maatregelen te treffen ter bevordering van de samenwerking tussen sociale en solidaire ondernemingen in verschillende landen en sectoren zodat de uitwisseling van kennis en praktijken zodanig wordt bevorderd dat de ontwikkeling van dergelijke ondernemingen wordt ontwikkeld.


    Top