Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018AE2861

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een Europese detailhandel die past bij de 21e eeuw [COM(2018) 219 final]

    EESC 2018/02861

    PB C 110 van 22.3.2019, p. 41–45 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    22.3.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 110/41


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een Europese detailhandel die past bij de 21e eeuw

    [COM(2018) 219 final]

    (2019/C 110/07)

    Rapporteur:

    Ronny LANNOO

    Corapporteur:

    Gerardo LARGHI

    Raadpleging

    Europese Commissie, 18.6.2018

    Rechtsgrondslag

    Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

    Bevoegde afdeling

    Interne Markt, Productie en Consumptie

    Goedkeuring door de afdeling

    21.11.2018

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    12.12.2018

    Zitting nr.

    539

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    171/3/2

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met de mededeling van de Europese Commissie over de modernisering van de detailhandel. Het benadrukt nogmaals het economische en sociale belang van de detailhandel voor alle belanghebbenden en voor de samenleving als geheel (1). Het EESC wijst erop dat het in eerdere adviezen reeds heeft aanbevolen een open economische omgeving te creëren die erop gericht is eerlijke mededinging te waarborgen, de omstandigheden te scheppen voor de positieve co-existentie van en samenwerking tussen grote, middelgrote, kleine en micro-detailhandelaren.

    1.2.

    De bescherming en bevordering van diversiteit in de detailhandel is cruciaal om aan de behoeften van de consumenten te voldoen en om het Europese productiestelsel te beschermen en te bevorderen. Het EESC meent dat er een evenwicht moet worden gevonden tussen in de mededeling zeer duidelijk aangegeven maatregelen in het voordeel van grote detailhandelaren en overeenkomstige maatregelen die aan de behoeften van kleine en micro-ondernemingen voldoen.

    1.3.

    Het EESC merkt op dat de Commissie in haar voorstel te veel nadruk legt op de prijs als belangrijkste element voor consumenten, ten koste van andere relevante aspecten zoals informatie, productkwaliteit en -personalisering, nabijheid, mobiliteit, kringloopeconomie en duurzaamheid, de prijs-kwaliteitverhouding en de dienstverlening voor of na de aankoop. In het belang van alle partijen moet de Commissie de diversificatie van producten behoorlijk beschermen.

    1.4.

    Het EESC gelooft dat het recht van vestiging moet worden behandeld in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel en dat overleg op nationaal, regionaal en lokaal niveau de beste manier is om in te spelen op de behoeften van alle belanghebbenden.

    1.5.

    Het EESC is met name van mening dat sommige belemmeringen voor de vrijheid van vestiging en sommige operationele beperkingen, zoals die in sommige lidstaten bestaan, de vestiging van nieuwe ondernemingen in de weg staan, maar dat volledige liberalisering het noodzakelijke evenwicht tussen grote, kleine en familiebedrijven niet waarborgt.

    1.6.

    Volgens het EESC zijn nationale regelgevingen inzake openingstijden van winkels en arbeidstijden cruciaal om bedrijven van verschillende omvang een gelijk speelveld te bieden en vooral om voor zowel werknemers als zelfstandigen adequate sociale bescherming te waarborgen, daarbij ook rekening houdend met veranderingen in de gewoonten van de consument.

    1.7.

    Het EESC herhaalt dat overleg op nationaal en subnationaal niveau de beste manier is om openingstijden en -dagen te bepalen en om de behoeften van consumenten die tot bepaalde producten en diensten toegang willen hebben te verzoenen met de wens van sommige bedrijven om ook op zon- en feestdagen of ’s avonds hun deuren te openen. Aldus kan tegelijk ook het evenwicht tussen werk en gezinsleven van ondernemers en werknemers worden gewaarborgd en ervoor worden gezorgd dat er tijd wordt vrijgemaakt voor opleiding.

    1.8.

    Voorts wijst het EESC, in overeenstemming met de sociale pijler, op de noodzaak om te voorzien in een billijke vergoeding en arbeidskwaliteit voor alle werknemers in de sector, zowel online als offline. Het vraagt in het bijzonder aandacht voor het geval van arbeidscontracten van duizenden mensen die voor onlinebedrijven werken die nog steeds geen deel uitmaken van collectieve onderhandelingen, en voor de contracten bij grote detailhandelaren die enkel bedoeld zijn om de grotere klantendrukte tijdens het weekend op te vangen (met een stijging van het aantal tijdelijke contracten tot gevolg) of waarin weekend-, avond- en nachtwerk niet meetelt als overwerk. Ten slotte is het EESC van oordeel dat de instelling van een doeltreffend mechanisme voor sociaal overleg waarbij ook kleine en micro-ondernemingen worden betrokken, bedrijven betere ontwikkelingskansen zou bieden en werknemers een betere beschermingsregeling.

    1.9.

    Het EESC is het met de Commissie eens dat het noodzakelijk is om innovatie in de detailhandel, een leven lang leren voor werkgevers en werknemers en productpromotie op lange termijn aan te moedigen en te ondersteunen. Niettemin moet er, naast het voorstel van de Commissie, een stappenplan komen om dit proces te begeleiden in het kader van de digitale omschakeling, met een passende financiering en bijzondere aandacht voor kleine en micro-ondernemingen, in samenwerking met belangenorganisaties van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s).

    1.10.

    Het EESC verzoekt de autoriteiten op alle niveaus om een nauwe samenwerking aan te gaan met alle belanghebbenden met als doel een specifiek actieplan op te stellen inzake de toekomst van de Europese detailhandel in de 21e eeuw (d.w.z. informatie, opleiding, financiering, goede praktijken enz.).

    2.   Samenvatting van het Commissiedocument

    2.1.

    De mededeling beoogt het potentieel van de detailhandel voor de EU-economie te helpen ontsluiten door goede praktijken vast te stellen. Dat vergt inspanningen van de EU-instellingen en -lidstaten om het concurrentievermogen van de sector te ondersteunen op een moment waarop die een transformatie ondergaat door de snelle groei van e-handel en de veranderende gewoonten van de consument.

    2.2.

    Wil de eengemaakte markt renderen, dan moeten op alle niveaus passende maatregelen worden genomen. Qua productiviteit loopt de detailhandel in de EU achter op andere sectoren. Dat komt door de accumulatie van belastingwetgeving op alle niveaus en een vertraging in de transitie naar de digitale markt.

    2.3.

    Detailhandelaren worden geconfronteerd met tal van beperkingen wanneer ze starten met winkels en activiteiten. Veel van die beperkingen worden gerechtvaardigd door legitieme doelstellingen van algemeen belang. Die kunnen ook barrières vormen voor start-ups en productiviteit.

    2.4.

    De opening van nieuwe commerciële vestigingen is een cruciaal element voor de levensvatbaarheid van de sector. Het is belangrijk strategieën te kunnen uitwerken op het vlak van markttoegang waarbij online- en offlineaanwezigheid worden gecombineerd. Eenvoudige, transparante en doeltreffende vestigingsprocedures bieden de detailhandel mogelijkheden om de productiviteit op te voeren.

    2.5.

    De Commissie beveelt aan dat lidstaten hun regelgevingskader beoordelen en indien nodig moderniseren door zich eventueel te laten inspireren door goede praktijkvoorbeelden die reeds werden ontwikkeld in andere lidstaten.

    2.6.

    Operationele beperkingen hebben doorgaans vooral gevolgen voor detailhandelaren met een fysiek verkooppunt. De overheid zou het evenwicht, de evenredigheid en doeltreffendheid van dergelijke beperkingen moeten beoordelen om te zorgen voor mededingingsvoorwaarden die overeenstemmen met die voor elektronische handel.

    2.7.

    De nalevingskosten bedragen tussen 0,4 % en 6 % van de jaaromzet van detailhandelaren. Voor micro-ondernemingen is dat een bijzonder zware belasting. De ontwikkeling van de detailhandel stimuleren ten behoeve van de consumenten, vergt een brede aanpak: regelgeving vereenvoudigen, ervoor zorgen dat die geschikt is voor een multichannel omgeving en de overdreven omslachtige en dure maatregelen en procedures die detailhandelaren worden opgelegd om aan de regels te voldoen, beperken.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1.

    Het EESC is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om de detailhandel te moderniseren teneinde de nieuwe uitdagingen die digitalisering en e-commerce met zich meebrengen, het hoofd te bieden.

    3.2.

    In zijn eerdere adviezen, in het bijzonder INT/682 over Een Europees actieplan inzake detailhandel (2), heeft het Comité reeds aanbevolen om een open economische omgeving te creëren die gericht is op eerlijke concurrentie tussen ondernemingen met eenzelfde omvang. De EU zou de voorwaarden moeten creëren voor diversiteit, positieve co-existentie en samenwerking van online en offline grote, middelgrote, kleine en microdetailhandelaren. De bevordering van diversiteit in de Europese detailhandel is een goede manier om in te spelen op de diverse behoeften van consumenten, maar ook om het Europese productiestelsel te beschermen en te bevorderen.

    3.3.

    De Commissie is te veel gefocust op de prijs als belangrijkste element voor consumenten, terwijl het hoofddoel zou moeten zijn de consumenten nauwkeurige informatie te verstrekken (consumentenbewustzijn). Consumenten zouden vrij moeten kunnen beslissen om andere elementen in overweging te nemen wanneer ze een product kopen, zoals de kwaliteit van het product, de personalisatie, de duurzaamheid, de eigen mobiliteit, de nabijheid, de prijs-kwaliteitverhouding en de dienstverlening voor of na de aankoop, de impact op de kringloopeconomie en milieucriteria. Productdiversificatie heeft een feitelijke meerwaarde voor de productiesector en de detailhandel en moet behoorlijk worden beschermd door de Commissie (3).

    3.4.

    Het EESC vindt de aanpak van de Commissie ongelijk in het voordeel van grote detailhandelaren en meent dat het belangrijk is dat er een evenwicht is met de behoeften van kleine en micro-ondernemingen. Het is met name van oordeel dat co-existentie van grote bedrijven en micro-ondernemingen en familiebedrijven moet worden gewaarborgd.

    3.5.

    Het EESC beaamt dat sommige beperkingen op het vlak van de vrijheid van vestiging alsook de operationele beperkingen in sommige lidstaten de vestiging van nieuwe ondernemingen en de opschaling van ondernemingen in de weg kunnen staan. Het ziet de volledige liberalisering van de vrijheid van vestiging weliswaar niet als een wondermiddel. Bovendien zou in dit opzicht het subsidiariteitsbeginsel in acht moeten worden genomen en zouden er op nationaal, regionaal en lokaal niveau akkoorden moeten worden bereikt om passende antwoorden te vinden op de lokale behoeften en de behoeften van alle belanghebbenden.

    3.6.

    Het EESC volgt de Commissie niet in haar negatieve lezing van het arrest-Visser. Volgens het EESC bevestigt deze zaak wat de wetgever met de dienstenrichtlijn beoogt: ze codificeert de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake de vrijheid van vestiging en verbiedt slechts bepaalde vereisten zoals onderzoek naar de economische noodzaak, terwijl wordt erkend dat „[het] doel van bescherming van het stedelijk milieu […] een dwingende reden van algemeen belang [kan] vormen die een territoriale beperking rechtvaardigt.” Het is belangrijk om een dergelijke noodzaak af te wegen tegen de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit.

    3.7.

    In dit verband kan, bij de totstandbrenging van een eengemaakte Europese markt, veel worden gedaan om de openingstijden van bedrijven en de procedures om een bedrijf op te starten te vereenvoudigen en om die procedures transparant en uniform te maken met inachtneming van de geldende legitieme beperkingen op territoriale schaal, wat ook aansluit bij het subsidiariteitsbeginsel.

    3.8.

    Voor het EESC is het van het grootste belang om bepaalde specifieke economische omgevingen te behouden en te beschermen, met name wanneer die verband houden met de instandhouding van nationaal historisch en artistiek erfgoed en met sociale en culturele beleidsdoelstellingen. Een andere aanpak zou een verstorend effect kunnen hebben op lokale gemeenschappen en consumenten (4).

    3.9.

    Over het geheel genomen moeten grensoverschrijdende expansie, schaalvergroting en elektronische handel ernstig overwogen worden, en moeten de ondernemingen in overleg met hun organisaties bij dat proces worden ondersteund. Dit kan evenwel niet worden beschouwd als een verplichting of als de enige manier waarop ondernemingen kunnen groeien, in overeenstemming met het primaire belang van de consumenten (multichannel distributie en dienstverlening). Daarom is het van essentieel belang om innovatieprocessen, opleiding en productpromotie op lange termijn aan te moedigen en te ondersteunen, onder meer door voldoende steunmiddelen uit te trekken voor kleine en micro-ondernemingen en hun belangenorganisaties.

    3.10.

    Een doeltreffend beleid inzake detailhandel moet streven naar een evenwicht tussen rentabiliteit en doeltreffendheid wat de locatie betreft. Met overwegingen op (middel)lange termijn moet vooral rekening worden gehouden als het gaat over fysieke verkooppunten en hun verhouding tot bestaande en mogelijke toekomstige ontwikkelingen (wooncentra, beschikbare diensten enz. en bijgevolg tot bestaande stadscentra en wijken). Het EESC vindt dat de Commissie haar voorstel verder moet afronden in samenwerking met de relevante nationale en regionale organisaties, door structurele maatregelen in te voeren waarbij factoren inzake territoriale ontwikkeling voor lokale gemeenschappen en stadscentra (toeristische gebieden, lokale ruimtelijke ordening, bouwvoorschriften, omstandigheden enz.) worden meegenomen.

    3.11.

    Nationale regelgevingen inzake openingstijden van winkels en arbeidstijden, in overeenstemming met de nieuwe technologische oplossingen, spelen een cruciale rol aangezien die een gelijk speelveld bieden voor bedrijven van verschillende omvang en adequate sociale bescherming waarborgen voor zowel werknemers als zelfstandigen; voorts zijn ze vooral een cruciaal instrument voor de sociale bescherming van zelfstandigen en werknemers.

    3.12.

    Het EESC herhaalt dat overleg met de betrokken organisaties op nationaal of subnationaal niveau de beste manier is om openingstijden en -dagen te bepalen. Het is immers van cruciaal belang om de behoeften van consumenten die toegang willen hebben tot bepaalde producten en diensten te verzoenen met de wens van sommige bedrijven om ook op zon- en feestdagen of ’s avonds de deuren te openen, en om tegelijk ook het evenwicht tussen werk en gezinsleven van ondernemers en werknemers te waarborgen en ervoor te zorgen dat er tijd wordt vrijgemaakt voor opleiding.

    3.13.

    Voorts wijst het EESC, in overeenstemming met de sociale pijler, op de noodzaak om te voorzien in een billijke vergoeding en arbeidskwaliteit voor alle werknemers in de sector, zowel online als offline. Het vraagt in het bijzonder aandacht voor het geval van arbeidscontracten van duizenden mensen die voor onlinebedrijven werken die nog steeds geen deel uitmaken van collectieve onderhandelingen, en voor de contracten bij grote detailhandelaren die enkel bedoeld zijn om de grotere klantendrukte tijdens het weekend op te vangen (met een stijging van het aantal tijdelijke contracten tot gevolg) of waarin weekend-, avond- en nachtwerk niet meetelt als overwerk. Ten slotte is het EESC van oordeel dat de instelling van een doeltreffend mechanisme voor sociaal overleg waarbij ook kleine en micro-ondernemingen worden betrokken, bedrijven betere ontwikkelingskansen zou bieden en werknemers een betere beschermingsregeling.

    3.14.

    Het EESC is ingenomen met de aanbeveling dat overheidsinstanties de invoering van digitale technologieën door kleine ondernemingen moeten vergemakkelijken. E-handel mag echter niet de enige mogelijkheid zijn. Traditionele winkels blijven een cruciaal element, niet alleen voor de groei binnen de EU maar ook op het vlak van sociale samenhang, in het bijzonder in lokale gemeenschappen en voor consumenten die niet tot de digitale generatie behoren. Daarom moeten online- en offlinehandel naast elkaar bestaan. In dat verband is het EESC van mening dat de Commissie de moeilijkheden onderschat waarmee kleine en micro-ondernemingen te maken hebben wanneer het gaat om deel te nemen aan en te profiteren van elektronische handel.

    3.15.

    Het EESC is het met de Commissie eens dat werkgevers die met elektronische handel willen beginnen, een gedegen opleiding nodig hebben. Niettemin acht het Comité de situatie ingewikkelder dan dat, daar kmo’s, met name kleine en micro-ondernemingen, het hoofd moeten bieden aan diverse uitdagingen, zoals: a) de verandering en aanpassing van hun interne organisatie; b) kennis van vreemde talen; c) het verkrijgen en begrijpen van juridische en administratieve informatie; d) het opzetten van een doeltreffend en concurrerend verzendingssysteem; e) het ondervangen van fiscale en sociale dumping op EU-niveau (btw-fraude, namaak enz.). Daarom dringt het EESC er bij de Commissie en de lidstaten op aan ondersteuning te bieden aan kmo’s en hun organisaties tijdens hun overgang naar elektronische handel, en daarbij een brede benadering te hanteren waarbij rekening wordt gehouden met alle voorwaarden die nodig zijn voor de oprichting van succesvolle onlineondernemingen.

    3.16.

    Het EESC meent dat elektronische handel voor veel kmo’s een betekenisvolle oplossing kan zijn. Bovendien wijst het erop dat de Commissie onlangs het eerste voorstel heeft gepubliceerd ter regulering van betrekkingen tussen platforms en bedrijven in de digitale markt. Deze maatregel plaatst transparantie op de voorgrond, maar raakt niet aan bepaalde veelvoorkomende wanpraktijken die eerlijke concurrentie in de weg staan (bijv. prijspariteitsclausules, fiscale dumping, verschillen in belastingheffing enz.) tussen commerciële gebruikers en grote onlineplatforms (5). Daarom beveelt het Comité aan dat de Commissie een gelijk speelveld tot stand brengt met het oog op eerlijke concurrentie in de digitale markt.

    3.17.

    Volgens het EESC moeten er verschillende maatregelen worden genomen om de detailhandel, en dan vooral de kmo’s en micro-ondernemingen, als grootste netto-werkgelegenheidsverschaffers, passende voorwaarden te bieden en zo de kloof tussen de vraag naar en het aanbod van vaardigheden te overbruggen: de behoefte aan vaardigheden beter in kaart brengen en er sneller op anticiperen, ook wat begeleiding betreft; een betere afstemming van de resultaten van onderwijs en opleidingen op de behoeften van de arbeidsmarkt, inclusief de bevordering van beroepsonderwijs en -opleiding; betere randvoorwaarden om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen; een betere ondersteuning voor de opleidingsbehoeften van kmo’s en micro-ondernemingen.

    3.18.

    Het EESC is verheugd over de aandacht van de Commissie voor de nalevingskosten, in het bijzonder voor kleine ondernemingen, en over het feit dat ze de nadruk legt op het gebrek aan bewustzijn van de specifieke kenmerken van de sector.

    4.   Specifieke opmerkingen

    4.1.

    Het EESC vraagt de Commissie het toenemende probleem van de ontvolking van stadscentra en de sociale en milieugevolgen daarvan onder ogen te zien. Hoe leefbaar grote en kleine steden zijn, hangt niet in de laatste plaats af van het voortbestaan van kleine en micro-ondernemingen (lokale winkels) die voldoen aan de behoeften van een groot aantal consumenten maar door de in aantal toenemende grote detailhandelsgroepen verdrongen dreigen te worden.

    4.2.

    Helaas wordt er geenszins verwezen naar een duurzame detailhandel en de rol die kleine en microdetailhandelaren daarbij kunnen spelen. Hoe dan ook is er een gunstiger kader nodig om hen bewust te maken van het verband tussen duurzame keuzes en concurrentievermogen, en om hun informatie en technische ondersteuning op maat te bieden, evenals de kredietregelingen die nodig zijn om verbeteringen door te voeren. Gezien hun zwakke positie bij de beïnvloeding van consumenten en producenten, zouden aan kleine en micro-ondernemingen geen keuzes mogen worden opgelegd.

    4.3.

    In de mededeling wordt geen aandacht besteed aan de wrijvingen die zich voordoen in het kader van contractuele betrekkingen tussen ondernemingen, bijv. onevenwichtige franchiseovereenkomsten, vertragingen bij betalingen en oneerlijke handelspraktijken. Met name de groeiende concentratie van macht bij grote detailhandelaren in Europa doet ernstige problemen rijzen (6). Deze twee kwesties hadden in de mededeling aan bod moeten komen, teneinde concurrentievervalsing tegen te gaan en het concurrentievermogen te waarborgen.

    4.4.

    Het EESC beveelt de Commissie aan om, zoals het reeds in zijn advies over een „new deal” voor consumenten heeft opgemerkt, een doeltreffend systeem voor geschillenbeslechting uit te werken en in te voeren om het hoofd te bieden aan situaties die het gevolg zijn van misbruik van economische macht en concurrentieverstorende praktijken.

    Brussel, 12 december 2018.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Luca JAHIER


    (1)  Omzet in 2016: 9 864 468,4 miljoen euro; aantal bedrijven (in 2015): 6 205 080; productiewaarde (in 2015): 2 687 115 miljoen euro. In 2016 waren er 33 399 447 mensen in deze sector werkzaam, van wie 27 892 082 als werknemer.

    (2)  PB C 327 van 12.11.2013, blz. 20.

    (3)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 165.

    (4)  Zie voetnoot 2.

    (5)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 177.

    (6)  Zie voetnoot 3.


    Top