EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 20.1.2017
COM(2017) 22 final
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
over de uitvoering en de relevantie van het werkplan van de Europese Unie voor sport (2014-2017)
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
inzake de uitvoering en de relevantie van het
werkplan van de Europese Unie voor sport (2014-2017)
A)
INLEIDING
Naar aanleiding van de opname van sport in het Verdrag van Lissabon, en in overeenstemming met artikel 165 VWEU, hebben de Europese Unie (EU) en de lidstaten hun samenwerking versterkt om zich in te spannen voor de verdere ontwikkeling van de Europese dimensie van de sport. De samenwerking heeft zich met name gericht op de gebieden waarbinnen de EU waarde toe kan voegen aan de activiteiten die door de lidstaten worden uitgevoerd en hun acties ondersteunen. In het afgelopen decennium is sport een beleidsterrein geworden dat van invloed is op de algehele ambities van de EU voor wat betreft economische groei, meer en betere banen en een inclusieve maatschappij, en die bijdraagt aan het uitvoeren van de prioriteiten die gesteld zijn in de Europa 2020-strategie en de agenda voor werkgelegenheid, groei, eerlijkheid en democratische verandering. Daarnaast heeft de Commissie, samen met de lidstaten, in toenemende mate de nadruk gelegd op het aanpakken van kwesties binnen de sport op het gebied van goed bestuur, integriteit en sociale inclusiviteit, en het stimuleren van de voordelen van deelname aan sport en lichamelijke activiteit.
Als voortzetting van de geslaagde uitvoering van het eerste EU-werkplan voor sport (2011-2014), heeft de Raad een tweede EU-werkplan voor sport (2014-2017) aangenomen om sportbeleid op Europees niveau te propageren en te ontwikkelen. Binnen dit kader hebben de Commissie en de voorzitterschappen van de Raad nauw samengewerkt met de lidstaten, waarbij zij zich vooral gericht hebben op de thema's "de integriteit binnen de sport", "de economische dimensie van sport" en "sport en samenleving", met volledige inachtneming van de nationale en EU-bevoegdheden. Sportorganisaties en belanghebbenden zijn ook direct betrokken geweest bij de uitvoering van dit EU-werkplan.
Het tweede EU-werkplan voor sport stelt prioriteiten en somt een aantal gevraagde resultaten op die opgeleverd moeten worden, alsmede de overeenkomstige werkstructuren, met name deskundigengroepen.
De Commissie werd belast met de taak om uiterlijk november 2016, in de eindfase van het werkplan, een verslag aan te nemen inzake de uitvoering en relevantie van het EU-werkplan, dat als basis moest dienen voor de voorbereiding van een mogelijk derde EU-werkplan voor sport tijdens de eerste helft van 2017.
Dit verslag bevat een weergave van de kijk van de Commissie op deze uitvoering en evalueert de brede politieke gevolgen van het werkplan. Tevens wordt rekening gehouden met de schriftelijke bijdragen die zijn ingediend door lidstaten, maar ook door deskundigen en waarnemers die aan de deskundigengroepen deelnemen. Daarnaast bevat het aanbevelingen voor een mogelijk toekomstig EU-werkplan voor sport.
B)
EVALUATIE
De Commissie heeft haar evaluatie van de uitvoering van het tweede EU-werkplan voor sport gemaakt op basis van een vragenlijst, bijdragen van verschillende bijeenkomsten en evenementen voor belanghebbenden en spontane bijdragen. De analyse van de ontvangen informatie laat zien dat het tweede werkplan aan de verwachtingen voldaan heeft. Er is echter wel een aantal te verbeteren punten geïdentificeerd.
1.Werkmethoden en -structuren
Na de aanneming van het tweede EU-werkplan voor sport, heeft de Commissie vijf deskundigengroepen opgericht, bestaande uit door de lidstaten voorgedragen vertegenwoordigers die specifieke aandachtsgebieden binnen het sportbeleid moesten bekijken en de gevraagde resultaten helpen bereiken. Geïnteresseerde belanghebbenden werden, op hun verzoek en met de goedkeuring van de vertegenwoordigers van de lidstaten, in de gelegenheid gesteld om als waarnemers deel te nemen aan de bijeenkomsten van deze groepen (zie Bijlage I). De rol van de Commissie bestond in nauwe samenwerking met en ondersteuning van de lidstaten bij de uitvoering van het werkplan.
De deskundigengroepen begonnen hun werk in de tweede helft van 2014. Elk van deze volgde zijn eigen werkschema voor het leveren van specifieke resultaten in overeenstemming met de tijdlijnen die in het werkplan zijn aangegeven. De gevraagde resultaten waren zodanig opgesteld dat deze de weg konden vrijmaken voor mogelijke toekomstige activiteiten op EU-niveau en om nationaal beleid te vormen.
Naast het werk dat door de vijf deskundigengroepen verricht zou worden, gaf het EU-werkplan aan dat ook andere structuren en werkmethoden gebruikt konden worden, waaronder de door voorzitterschappen belegde conferenties, de bijeenkomsten van de ministers van Sport en directeuren-generaal van de ministeries van Sport, studies en conferenties van de Commissie, alsmede waarden- en normenborden.
De directeuren-generaal van de ministers van Sport moesten vooral beste praktijken uitwisselen en zorgen dat leren van gelijken plaatsvond op sportgebied.
Er vond een gestructureerde dialoog plaats met sportorganisaties in de vorm van verschillende bijeenkomsten en evenementen. Deze omvatte ook het jaarlijkse EU-sportforum en de bijeenkomsten die in de marge van iedere Raad plaatsvonden.
Tussen 2014 en 2016 vonden er 2 informele bijeenkomsten van ministers van Sport, 9 door voorzitterschappen belegde evenementen en conferenties en 5 bijeenkomsten van directeuren-generaal van de ministeries van Sport plaats. Verder zijn er 8 onderzoeken van de Commissie bekendgemaakt ter ondersteuning van het werkplan en om de uitvoering ervan te stimuleren. Ook is er voorbereidend werk verricht voor een waarden- en normenbord.
2.Resultaten
Het tweede EU-werkplan voor sport definieert in zijn bijlage I 16 resultaten op belangrijke gebieden die voor een bepaalde streefdatum moeten worden opgeleverd en geeft ook aan wat de overeenkomstige werkstructuren moeten zijn. De resultaten hebben betrekking op de sport in al zijn facetten (sociaal, economisch, organisatorisch). Alle resultaten zijn ofwel afgeleverd of worden nog afgerond voor het einde van 2016 of begin 2017. De bij dit verslag bijgesloten tabel somt de status van elk van deze af te leveren resultaten op (zie bijlage II).
Een aantal gebieden waar uitzonderlijk veel vooruitgang is geboekt, verdient uitgelicht te worden:
Om wedstrijdvervalsing te voorkomen en te bestrijden, heeft de relevante deskundigengroep alle belanghebbende partijen samengebracht, zodat ontwikkelingen tijdig gedeeld konden worden in het licht van het verdrag van Macolin dat was aangenomen voor het werkplan van start ging.
Met betrekking tot goed bestuur binnen de sport, heeft de relevante deskundigengroep verduidelijkt in welke mate de EU-principes geïmplementeerd waren en ook vervolgstappen geïdentificeerd ten aanzien van een mogelijk waarden- en normenbord, wat culmineerde in de recente aankondiging van een belofte van goed bestuur door de Commissie.
Ten aanzien van gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging (HEPA), heeft de relevante deskundigengroep goede praktijken voor het stimuleren van lichamelijke activiteit verzameld en gedeeld, zodat deze het opstellen en uitvoeren van beleid en actieplannen op het nationale niveau kunnen informeren. Door het monitoringkader van de aanbeveling van de Raad inzake HEPA, meldden lidstaten de aanname van 37 nieuwe beleidslijnen en actieplannen sinds 2013, over alle voor HEPA relevante sectoren (op een totaal van 152 beleidslijnen en actieplannen), wat het nut en de actuele relevantie van deze uitwisselingen van goede praktijken laat zien.
De deskundigengroep die zich met de economische dimensie van de sport bezighield, richtte zich vooral op de economische voordelen van de sport, het nalatenschap van belangrijke sportevenementen en de duurzame financiering van sport. Om het effect van de sector op de economie te kunnen meten en zichtbaar te maken, is er vooruitgang geboekt op het gebied van sportsatellietrekeningen (SSA's). In de tussentijd hebben acht lidstaten (AT, CY, DE, LT, NL, PO, PT, UK) en Zwitserland nationale SSA's; LU en RO zijn bezig met het finaliseren van hun nationale SSA's, terwijl een aantal andere lidstaten gestart is met voorbeschouwingen en onderhandelingen met hun landelijke bureaus voor de statistiek.
De deskundigengroep inzake personeelsbeleid heeft het delen van goede praktijken tussen lidstaten vereenvoudigd. Daarnaast heeft de groep nationale strategieën besproken omtrent duale carrières voor sporters en bijgedragen aan de voorbereiding van sectorkwalificatiekaders in het kader van nationale kwalificatiekaders (NQF's) en het Europese kwalificatiekader (EQF). Verder heeft sport op politiek niveau erkenning gekregen als een van de manieren waarop de inzetbaarheid en sociale insluiting van jongeren vergroot kan worden.
3.Beoordeling
Het eerste EU-werkplan voor sport is doorgaans als geslaagd beschouwd door de lidstaten, de Commissie en de meeste belanghebbenden. Het tweede EU-werkplan was vervolgens grotendeels een voortzetting van het eerste, met aangepaste prioriteitstelling en een lichte vermindering van het aantal deskundigengroepen (5 in plaats van 6). De evaluatie van dit tweede EU-werkplan laat zien dat het waarborgen van continuïteit de juiste benadering was, al moeten naar de toekomst toe wel bepaalde heroriëntaties overwogen worden.
Uit de schriftelijke bijdragen die in antwoord op de vragenlijst zijn ingediend, blijkt dat de in het kader van dit werkplan uitgevoerde activiteiten in het algemeen tot goede resultaten hebben geleid binnen de vastgestelde prioriteitsgebieden. De overgrote meerderheid was het eens met de stelling dat het werkplan zich op de juiste prioriteiten richtte (91 %), dat het de samenwerking tussen de EU en de sportwereld verbeterde (69 %) en dat het de politieke coördinatie over sport op EU-niveau verbeterde (69 %). 70 % was het eens met de stelling dat het werkplan geschikte structuren en werkmethodes had ingevoerd, terwijl 26 % het daar niet mee eens was. Op de vraag of het werkplan tot vruchtbare resultaten had geleid voor het beleidsvormingsproces, was 61 % het daarmee eens, terwijl 29 % vond van niet. 46 % van de respondenten was het eens met de stelling dat het werkplan de coördinatie tussen de lidstaten en de sportwereld op het nationale niveau heeft verbeterd, terwijl 38 % vond van niet.
Ten aanzien van het werk van de deskundigengroepen was de overgrote meerderheid van mening dat de deskundigengroepen een belangrijke rol gespeeld hebben bij het uitvoeren van het werkplan (85 %). Er bestond brede overeenstemming dat de Commissie deskundigheid leverde die relevant was voor het werk van de deskundigengroepen (84 %), en dat zij zorgde voor toereikende logistieke en secretariële ondersteuning van hun werk (90 %). Ten aanzien van de resultaten van de deskundigengroepen was 56 % van mening dat deze een effect hadden gehad op de sportsector, terwijl 32 % van mening was dat de resultaten dat niet hadden gehad.
Een meerderheid van respondenten gaf aan dat het EU-werkplan voor sport een positieve weerslag heeft gehad op de sportsector (80 %) en dat het van belang was voor de ontwikkeling van sportbeleid op EU-niveau (93 %). Wat betreft het effect op de ontwikkeling van de sport op het nationale niveau was 64 % van mening dat het werkplan relevant was, terwijl 26 % een tegengestelde mening was toegedaan. Op de vraag of het werkplan effect had gehad op sportbeleid buiten de EU waren de antwoorden verdeeld (34 % tegen 33 %).
De schriftelijke opmerkingen van lidstaten mede in overweging nemend, lijkt het onderstaande het geval te zijn:
Met betrekking tot de duur van het EU-werkplan voor sport gaven de meeste antwoorden aan dat de huidige duur van 3 jaar passend was. Een aantal antwoorden wees er echter op dat een langere duur van maximaal 4 jaar ook geschikt zou zijn, terwijl slechts een gering aantal aangaf dat een periode van 3 jaar te lang was.
De regelingen ten aanzien van de deskundigengroepen werden als goed functionerend beschouwd. Verscheidene respondenten suggereerden dat een meer geconcentreerde aanpak, met minder te behandelen onderwerpen, minder deskundigengroepen en minder bijeenkomsten een verbetering zou zijn voor een toekomstig werkplan voor sport;
De deelname van waarnemers in het werk van de deskundigengroepen was een punt van zorg in veel antwoorden. Een algemene opmerking was dat sommige waarnemers de neiging hadden om de gezichtspunten van hun organisatie uit te dragen in plaats van een neutrale houding aan te nemen;
De gevraagde resultaten van de deskundigengroepen waren vaak te talrijk en de te behandelen onderwerpen waren, met name voor een aantal deskundigengroepen, te breed. Meerdere opmerkingen stelden voor om het werkterrein van de deskundigengroepen meer te concentreren en minder resultaten te vragen.
De gestructureerde dialoog die de EU met sportorganisaties voert, is in zijn huidige vorm voor verbetering vatbaar. De meeste respondenten beschouwden in dit verband het jaarlijkse EU-sportforum als het belangrijkste en als een waardevol evenement. Er bestaan bedenkingen omtrent de werkelijke toegevoegde waarde van de bijeenkomst in het kader van de gestructureerde dialoog zoals deze in zijn huidige vorm in de marge van de Raad plaatsvindt.
De beoordeling van de Commissie bevestigt in vele opzichten de belangrijkste opmerkingen die ook tijdens het raadplegingsproces gemaakt zijn. In de eerste plaats beschouwt de Commissie dit tweede EU-werkplan voor sport als geslaagd in de zin dat alle gevraagde resultaten met een behoorlijk kwaliteitsniveau zijn opgeleverd. De werkmethodes zijn doeltreffend gebleken bij het teweegbrengen van een doorlopende dialoog met belanghebbenden en lidstaten rond belangrijke Europese sportkwesties. De deskundigengroepen zijn een uitmuntend forum geweest om te kunnen netwerken. Ze hebben een toename in de samenwerking tussen lidstaten en sportorganisaties mogelijk gemaakt. Verschillende beleidsterreinen zoals HEPA of goed bestuur hebben rechtstreeks baat gehad bij het werk dat op het niveau van de deskundigengroepen is verricht.
De Commissie meent ook dat het effect van de resultaten niet altijd van betekenis is geweest. Sommige resultaten, zoals de resultaten met betrekking tot grote sportevenementen en lichamelijke opvoeding op scholen, hebben het beleidvormingsproces gevoed, met name conclusies van de Raad. Sommige zijn ook gebruikt voor conferenties, seminars of bewustmakingsevenementen. Anderen zijn echter niet echt gevaloriseerd na hun oplevering aan de Raad. Bovendien is er tot nu toe slechts beperkte informatie beschikbaar over de mate waarin zij invloed hebben gehad op of effectief zijn ingezet bij de nationale beleidsvorming.
Verder heeft het organiseren van het grote aantal bijeenkomsten van deskundigengroepen vanuit logistiek perspectief veel gevergd. Het was ook een uitdaging voor de lidstaten en de Commissie om deelname aan de deskundigengroepen te waarborgen. Regelmatig konden niet alle lidstaten bij de bijeenkomsten vertegenwoordigd worden.
De Commissie meent dat er een tegenstelling was tussen het ambitieuze aandachtsgebied van sommige deskundigengroepen en de behoefte om te kunnen profiteren van gespecialiseerde kennis op een bepaald gebied. De omvang van het mandaat dat aan sommige groepen gegeven werd (goed bestuur, menselijk potentieel), heeft geleid tot groepen die qua expertise heterogeen van samenstelling waren. In de praktijk was het door de grote reikwijdte van de mandaten van de deskundigengroepen voor lidstaten niet altijd mogelijk om vertegenwoordigers aan te stellen met de geschikte mate van deskundigheid. De Commissie is juist van mening dat waarnemers het grootste deel van de tijd toegevoegde waarde leverden voor wat betreft hun specifieke kennis.
De Commissie meent ook dat de diversificatie van de werkmethoden, d.w.z. verder gaan dan de deskundigengroepen, bijgedragen zou hebben aan een betere uitvoering van het EU-werkplan voor sport.
C)
AANBEVELINGEN VOOR DE TOEKOMST
De Commissie meent dat verschillende verbeteringen overwogen moeten worden voor een toekomstig EU-werkplan voor sport om het relevanter en effectiever te maken. De aanbevelingen van de Commissie verwijzen naar de algemene beginselen, prioriteiten en werkmethoden.
1) Algemene beginselen
Allereerst moet er een duidelijke duur worden vastgesteld voor het volgende EU-werkplan voor sport. Hoewel de duur van de eerste twee werkplannen niet uitdrukkelijk was vastgelegd, bestreken zij effectief periodes van drie jaren. Wanneer echter rekening gehouden wordt met de voorbereidingsfase van een aantal maanden en de beoordelingsoefening en onderhandelingsperiode voor het volgende EU-werkplan voor sport van meer dan zes maanden, worden de daadwerkelijke actieve werkzaamheden feitelijk beperkt tot een periode van twee tot twee en een half jaar.
De tijd om de gevraagde resultaten te behalen was dan ook beperkt. Dit zorgde voor een aanzienlijke tijdsdruk om tot een aantal resultaten te komen en liet geen ruimte voor aanpassingen aan veranderde omstandigheden en nieuwe uitdagingen. Het is dan ook wellicht verstandig om de duur van een mogelijk toekomstig EU-werkplan te verlengen om de resultaten van het werk maximaal te kunnen benutten en deze verder te verbeteren. De toegevoegde waarde van een lange duur ligt ook in de mogelijkheid om het werkplan af te stemmen op de prioriteiten die op EU-niveau gedefinieerd zijn, alsmede op het meerjarig financieel kader van de EU (MFK).
In de tussentijd raadt de Commissie aan om, gelet op het feit dat het jaar 2020 in veel opzichten een mijlpaal is, een eventuele derde EU-werkplan voor sport tot eind 2020 te laten duren, zodat het onder andere samenvalt met het einde van het huidig MFK. De mogelijkheid van een langere duur moet voor de toekomst open blijven.
Ten tweede moet er meer flexibiliteit worden ingevoerd om het EU-werkplan voor sport tijdens de uitvoering ervan aan te kunnen passen. Het zou belangrijk zijn om opties te overwegen om het werk dat onder het EU-werkplan voor sport wordt uitgevoerd aan te kunnen passen aan veranderende omstandigheden zoals, bijvoorbeeld, de ongekende vluchtelingencrisis waar Europa momenteel voor staat of de grote problematiek rond gewelddadige radicalisering. Een minder starre benadering van de behandelde onderwerpen zou het ook feitelijk mogelijk maken om, wanneer van toepassing, een antwoord te bieden op ontwikkelingen op het gebied van de sport. De flexibiliteit die een dergelijke benadering met zich mee zou brengen, zou kunnen helpen om de toegevoegde waarde van werk op EU-niveau op het gebied van de sport te waarborgen.
Ten derde moet in een derde EU-werkplan voor sport rekening gehouden worden met de behoefte aan een hogere mate van interactie met andere beleidsterreinen die een belangrijke invloed hebben op de sport (bijvoorbeeld concurrentie, bewegingsvrijheid, werkgelegenheid, gegevensbescherming, onderwijs en opleiding, volksgezondheid). De Commissie en lidstaten kunnen samenwerking over sectoren heen verder ontwikkelen om ervoor te zorgen dat andere beleidsterreinen van de EU meer betrokken worden bij kwesties die specifiek met sport te maken hebben. Het bewaken van een meer holistische benadering van het Europese sportbeleid en het ingang doen vinden van de sport binnen andere beleidsterreinen zou tot nut kunnen zijn bij het blijven zorgen dat er toegevoegde waarde geleverd wordt op het gebied van de sport op EU-niveau. Sportbeleid is geen geïsoleerd beleidsterrein; samenwerking en complementariteit met andere relevante beleidsterreinen zijn van wezenlijk belang.
Ten vierde kunnen de synergieën met het Erasmus+- sportprogramma versterkt worden, onder meer door bij te dragen aan het identificeren van specifiek voor de sport geldende prioriteiten voor het Erasmus+ jaarlijkse werkprogramma en door ervoor te zorgen dat er sterkere banden worden opgebouwd tussen het EU-werkplan en de keuze van projecten. De resultaten van bepaalde Erasmus+-projecten zouden tegelijkertijd de prioriteiten binnen het sportbeleid kunnen voeden ("bottom-upmethode"). Bovendien zouden synergieën met andere financiële instrumenten van de EU overwogen kunnen worden.
2) Prioriteiten
Bevoegdheden op sportgebied bevinden zich bij de lidstaten. Alleen de toegevoegde waarde van samenwerking op EU-niveau kan dan ook de opname van een onderwerp in het EU-werkplan rechtvaardigen. De rol die de EU kan spelen door bij te dragen aan de aanpak van bestaande uitdagingen in de sport zou van wezenlijk belang moeten zijn wanneer wordt beslist of een onderwerp al dan niet wordt opgenomen in een toekomstig EU-werkplan. Dit zou waarschijnlijk leiden tot een vermindering van het aantal prioriteiten.
De Commissie stelt voor om de prioriteiten die in een toekomstig EU-werkplan worden opgenomen beter te koppelen aan de politieke prioriteiten die door de Europese Unie gesteld worden, zoals groei en werkgelegenheid, waaronder ook de inzetbaarheid van jongeren, sociale inclusie en integratie van vluchtingen, klimaatverandering, de agenda voor vaardigheden, enz. om het politieke effect van het EU-werkplan te vergroten. De instrumenten van het cohesiebeleid kunnen ook een rol spelen bij de ondersteuning van sportprojecten, met het oog op het bevorderen van sociale inclusie en het bestrijden van armoede, met name binnen gemarginaliseerde gemeenschappen.
Het waarborgen van de continuïteit van eerder gedefinieerde prioriteiten moet voor toekomstige EU-werkplannen overwogen worden om voort te bouwen op het werk dat al gedaan is. Daarnaast verdient het zeker aanbeveling om een sterkere nadruk te leggen op de uitvoering van de praktische en bestaande resultaten (bv. EU-richtsnoeren, beleidsadviezen, waarden- en normenborden) die in het kader van de eerste twee EU-werkplannen behaald zijn, waaronder lichte monitoring van de vooruitgang die daarbij geboekt is. Tegelijkertijd moet in grotere mate aansluiting gezocht worden bij de huidige problematiek binnen de sportwereld (bv. gegevensbescherming, mensenrechten, grote sportevenementen, doping, corruptie, enz.), waaronder ook de mogelijkheid om de krachten op EU-niveau te bundelen om een antwoord te bieden op dergelijke actuele kwesties.
Mogelijke prioriteiten die opgenomen zouden kunnen worden in het toekomstige EU-werkplan zijn onder andere het gebruik van sport bij de externe betrekkingen van de EU, goed bestuur, het stimuleren van sport op basisniveau en het leggen van een sterke koppeling tussen lichamelijke activiteit en het bevorderen van de gezondheid en het voorkomen van ziektes, overigens zonder dat dit een uitputtende opsomming is. De Commissie raadt ook aan om te overwegen om het toekomstige EU-werkplan voor sport te gebruiken als benadering van de economische dimensie van de sport en om de bewijsbasis voor sport te verbeteren, met inbegrip van het werken aan een grotere erkenning voor de bijdrage die de sector aan de economie levert en zijn positieve effect op de maatschappij.
De Commissie meent dat een toekomstig EU-werkplan voor sport ook een instrument zou moeten zijn om de positieve waarden van de sport, waaronder de gezondheidsbevorderende effecten, te stimuleren en dat voorkomen moet worden dat alleen de negatieve aspecten van sportieve activiteiten belicht worden. De Commissie stelt ook voor om een toekomstig EU-werkplan te gebruiken ter ondersteuning van de inspanningen van lidstaten om innovatieve antwoorden te stimuleren op complexe verschijnselen zoals marginalisatie, uitsluiting en een gebrek aan participatie.
De Commissie meent dat het vaststellen van de door een toekomstig EU-werkplan te behandelen prioriteiten baat zouden kunnen hebben bij een dialoog tussen EU-instellingen, lidstaten en de relevante belanghebbenden op het gebied van de sport, waaronder ook de relevante sociale partners. Het Europese Parlement moet nauwer betrokken zijn bij de uitvoering van het toekomstige EU-werkplan voor sport, bijvoorbeeld door regelmatige verslagen, het delen van informatie met de respectievelijke structuren binnen het Parlement en deelname aan bepaalde bijeenkomsten en evenementen.
Tot slot zou een betere coördinatie van en een duidelijker verband tussen het werk dat verricht wordt onder het EU-werkplan voor sport en de roulerende voorzitterschappen van de EU het nut van de resultaten van ons werk vergroten. Er moet gezorgd worden voor een sterkere band tussen de resultaten van het EU-werkplan en de prioriteiten van de lidstaten die het EU-voorzitterschap hebben tijdens de looptijd van het EU-werkplan voor sport.
3) Werkmethoden
Om voort te kunnen bouwen op de positieve ervaringen van het eerste en tweede EU-werkplan voor sport en tegelijkertijd de vastgestelde problemen het hoofd te kunnen bieden, lijkt het de Commissie waardevol om de werkmethoden te wijzigen, waardoor de betrokken actoren effectief kunnen samenwerken terwijl deze werkmethoden ook de prioriteiten bestrijken die in het kader van een nieuw EU-werkplan voor sport opgenomen zijn.
Allereerst zou het EU-werkplan de mogelijkheid moeten bieden om verschillende werkmethoden te omvatten, naast de traditionele deskundigengroepen die, in bepaalde gevallen nog steeds de meest geschikte wijze van samenwerken zouden kunnen zijn. Mogelijke andere werkmethoden die overwogen kunnen worden zijn congressen, platforms, seminars, onderzoeken, deskundigengroepen op Commissieniveau, leren van gelijken en de uitwisseling van goede praktijken. Een betere verduidelijking van de verwachte resultaten op deskundigen- en beleidsniveau zal bepalen wat de meest geschikte werkmethode is.
Ten tweede mag niet verondersteld worden dat alleen het opstellen van een schriftelijk document een waardevolle uitkomst kan zijn. Soms kan het proces zelf al een wenselijk resultaat zijn. Het opstellen van een schriftelijk document ontleent zijn waarde aan de verwachte behoefte aan en het gebruik door de bredere sportgemeenschap, of een behoefte die duidelijk door de Raad gedefinieerd is. Met andere woorden, voor elk schriftelijk document moet duidelijk gemaakt worden waarom het vereist is. In het algemeen wordt sterk aangeraden om het aantal schriftelijke documenten dat opgesteld moet worden sterk te verminderen in vergelijking met de eerste twee EU-werkplannen.
Ten derde, hoewel het hebben van deskundigengroepen onder de EU-werkplannen voor sport belangrijke voordelen had, is de Commissie van mening dat de samenwerking op EU-niveau baat zou hebben bij het gebruikmaken van een grotere diversiteit aan werkmethoden, met name om het "mainstreamen" van de sport op relevante EU-beleidsterreinen en EU-financieringsprogramma's te vergemakkelijken en bij te houden.
Ten vierde zou er een mechanisme overwogen kunnen worden om op de een of andere manier ook actuele onderwerpen te kunnen behandelen. Een dergelijk mechanisme kan de vorm aannemen van jaarlijkse bijeenkomsten van belanghebbenden, platforms of seminars, waar de lidstaten en de sportwereld bij betrokken zijn en die de geboekte vooruitgang op reguliere basis zouden kunnen meten.
Ten vijfde moet de gestructureerde dialoog die de EU met sportorganisaties voert, verder ontwikkeld worden. De centrale plek die het EU-sportforum inneemt, moet behouden en verstevigd worden. In het algemeen moet de plaats en de rol van de sportorganisaties in het toekomstige EU-werkplan voor sport versterkt worden. De bijeenkomst in het kader van de gestructureerde dialoog die plaatsvindt in de marge van de Raad, moet heroverwogen worden om de bredere deelname van lidstaten en organisaties mogelijk te maken. De organisatie van specifieke clusterbijeenkomsten over verschillende beleidsterreinen zou overwogen kunnen worden. Hierbij zouden Erasmus+-projecten, deskundigen en andere belanghebbenden rond de sport betrokken kunnen worden om sport op basisniveau in Europa verder te stimuleren.
Tot slot geldt dat hoewel het duidelijk is dat sommige beoogde werkmethoden uitsluitend gedachtewisselingen tussen lidstaten mogelijk maken, ook een hoge en samenhangende mate van representativiteit van de sportwereld bij de voorbereiding en uitvoering van het EU-werkplan voor sport gewaarborgd moet worden, waar van toepassing. Hoewel de Commissie van mening is dat de toegevoegde waarde van waarnemers bij de deskundigengroepen is aangetoond, moet ook erkend worden dat het aantal betrokken organisaties meer beperkt zou moeten worden tot organisaties met een duidelijke band met het onderwerp. Er moet een selectieproces komen voor deelnemende organisaties, op basis van de activiteiten en representativiteit van de sportwereld. Meer gerichte onderwerpen voor toekomstige deskundigengroepen zouden ook bijdragen aan passende vertegenwoordiging, zowel op het niveau van de lidstaten als van de waarnemers, en daarmee ook van passende kennis over het te behandelen onderwerp.