EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52015PC0086
Proposal for a COUNCIL DECISION on the signing, on behalf of the European Union, of the Council of Europe Convention on the manipulation of sports competitions with regard to matters related to substantive criminal law and judicial cooperation in criminal matters
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD over de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de manipulatie van sportwedstrijden met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met materieel strafrecht en justitiële samenwerking in strafzaken
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD over de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de manipulatie van sportwedstrijden met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met materieel strafrecht en justitiële samenwerking in strafzaken
/* COM/2015/086 final - 2015/0043 (NLE) */
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD over de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de manipulatie van sportwedstrijden met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met materieel strafrecht en justitiële samenwerking in strafzaken /* COM/2015/086 final - 2015/0043 (NLE) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Wedstrijdvervalsing wordt alom beschouwd als
een van de grootste bedreigingen voor de hedendaagse sport. Wedstrijdvervalsing
ondermijnt de waarden van de sport, zoals integriteit, fair play en respect
voor anderen, en kan ertoe leiden dat liefhebbers en supporters worden
vervreemd van de georganiseerde sport. Bovendien zijn bij wedstrijdvervalsing
vaak georganiseerde criminele netwerken betrokken, die wereldwijd opereren. Dit
alles vormt een probleem dat inmiddels een prioriteit is geworden voor
overheidsinstanties, de sportwereld en handhavingsinstanties in de hele wereld.
Om deze uitdagingen aan te gaan, heeft de Raad van Europa de partijen bij het
Europees Cultureel Verdrag in de loop van de zomer 2012 verzocht om
onderhandelingen te beginnen over een Verdrag van de Raad van Europa ter
bestrijding van de manipulatie van sportuitslagen. De onderhandelingen zijn in
oktober 2012 begonnen met de eerste vergadering van de redactiegroep van de
Raad van Europa. Op 13 november 2012 heeft de Commissie haar
goedkeuring gehecht aan de "Aanbeveling voor een besluit van de Raad
tot verlening van machtiging aan de Europese Commissie om namens de EU deel te
nemen aan onderhandelingen over een internationaal verdrag van de Raad van
Europa ter bestrijding van de manipulatie van sportuitslagen".[1] De aanbeveling van de
Commissie is op 15 november 2012 toegezonden aan de Groep sport van de Raad.
Naar aanleiding van de besprekingen in de Groep van de Raad heeft de Raad
besloten het ontwerp-besluit van de Raad te splitsen in twee besluiten als
gevolg van de toevoeging van materiële rechtsgrondslagen door de Raad,
waaronder een rechtsgrondslag uit hoofde van deel 3, titel V, van het
VWEU.[2]
Het ene besluit over weddenschappen en sport is door de Raad goedgekeurd op 10
juni 2013.[3]
Het andere besluit is door de Raad goedgekeurd op 23 september 2013 en hield
verband met samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking.[4] De Commissie heeft
overeenkomstig de desbetreffende besluiten van de Raad deelgenomen aan de
daaropvolgende onderhandelingen, die op 9 juli 2014 hebben geleid tot de
goedkeuring door de afgevaardigden van de ministers van het Verdrag van de Raad
van Europa inzake de manipulatie van sportwedstrijden.[5] Het Verdrag is vervolgens
op de conferentie van de ministers voor sportzaken van de Raad van Europa op 18
september 2014 opengesteld voor ondertekening. Op grond van artikel 32, lid 3,
staat het Verdrag open voor ondertekening door de Europese Unie. Sindsdien
heeft een aantal partijen, waaronder enkele lidstaten, het Verdrag ondertekend. Gezien de internationale dimensie van
wedstrijdvervalsing staat het Verdrag ook open voor niet-Europese landen. Dit
aspect is cruciaal omdat wereldwijde samenwerking, met name met landen waar het
gokken op sportuitslagen wijdverbreid is, zoals de Zuidoost-Aziatische landen,
is aan te merken als een essentieel element van een doelmatige bestrijding van
transnationale georganiseerde criminele netwerken die betrokken zijn bij
wedstrijdvervalsing en die actief zijn op verschillende continenten. De
Commissie is van oordeel dat het Verdrag een doeltreffend instrument kan zijn
bij de bestrijding van wedstrijdvervalsing. Volgens artikel 165 VWEU moet het
optreden van de Unie zijn gericht op de ontwikkeling van de Europese dimensie
van de sport, onder meer door de eerlijkheid en de openheid van
sportcompetities en de samenwerking tussen de verantwoordelijke
sportorganisaties te bevorderen. Bovendien worden de Unie en de lidstaten in
artikel 165 VWEU opgeroepen om de samenwerking te bevorderen met de inzake
sport bevoegde internationale organisaties, met name met de Raad van Europa.
Het optreden van de EU kan bijdragen tot de aanpak van de transnationale
uitdagingen waarmee de sport in Europa wordt geconfronteerd, zoals
wedstrijdvervalsing, waarvoor gezamenlijke inspanningen en een sterk
gecoördineerde aanpak nodig zijn. Een van de voornaamste doelstellingen van het
Verdrag is de bevordering van nationale en internationale samenwerking; hiertoe
stelt hoofdstuk III een aantal bepalingen vast om de uitwisseling van
informatie tussen alle betrokken partijen te vergemakkelijken. De strijd tegen
wedstrijdvervalsing vereist nauwe samenwerking tussen de sportwereld,
regeringen, gokexploitanten, wetshandhavingsinstanties en internationale
organisaties. Een dergelijk breed scala van belanghebbenden heeft zijn eigen
uitdagingen; de EU kan de hulp bundelen en zorgen voor een gecoördineerde
aanpak. De lidstaten bevinden zich in verschillende
ontwikkelingsstadia in de strijd tegen wedstrijdvervalsing. Door het
transnationale karakter van wedstrijdvervalsing ligt het voor de hand dat er
moet worden samengewerkt met de lidstaten die een uiteenlopende mate van
ervaring hebben, waardoor er behoefte is aan de uitwisseling van goede
praktijken en de ontwikkeling van deskundigheid. De EU heeft hier een
belangrijke rol te vervullen bij de opbouw van capaciteit, het bevorderen van
samenwerking en uiteindelijk bij het bijdragen aan de tenuitvoerlegging van het
Verdrag. De ondertekening van dit Verdrag moet deel
uitmaken van de inspanningen van de Commissie om bij te dragen aan de strijd
tegen wedstrijdvervalsing, in combinatie met andere instrumenten zoals het op
handen zijnde initiatief van de Commissie inzake wedstrijdvervalsing overeenkomstig
de mededeling van de Commissie van 2012 inzake onlinegokken[6], de werkzaamheden van
de EU-deskundigengroep inzake wedstrijdvervalsing en de voorbereidende acties
en projecten met betrekking tot wedstrijdvervalsing.[7] Volgens de Raad moeten besluiten tot
machtiging tot het openen van onderhandelingen over de toetreding van de Unie
worden voorafgegaan door een volledige analyse, waarbij wordt gepreciseerd dat
"de juridische aard van het Verdrag en de verdeling van bevoegdheden
tussen de lidstaten en de Unie afzonderlijk zullen worden vastgesteld aan het
einde van de onderhandelingen op basis van een analyse van de exacte reikwijdte
van de afzonderlijke bepalingen." Deze analyse van de bevoegdheden wordt hierna uiteengezet: Aard en
reikwijdte van de bevoegdheid van de Unie Het doel van het Verdrag is volgens
artikel 1 ervan "de manipulatie van sportwedstrijden te bestrijden
teneinde de integriteit van de sport en de ethiek in de sport te beschermen in
overeenstemming met het beginsel van de autonomie van de sport". De
uiteindelijke doelstelling van het Verdrag is dan ook "de integriteit
van de sport en de ethiek in de sport te beschermen." Hiertoe voorziet
het in een aantal maatregelen die zijn gericht op de preventie, opsporing en
sanctionering van de manipulatie van sportwedstrijden. Met het oog hierop
stimuleert het Verdrag ook internationale samenwerking en voorziet het in een
toezichtsmechanisme om ervoor te zorgen dat de bepalingen van het Verdrag
worden opgevolgd. Het Verdrag omvat dus een veelzijdige
strategie om de manipulatie van sportwedstrijden te voorkomen. Bijgevolg zijn
de vast te stellen maatregelen uiteenlopend van aard en betreffen zij
verschillende rechtsgebieden, waarbij veel aandacht wordt besteed aan
preventie.[8]
Andere betrokken rechtsgebieden zijn materieel strafrecht, justitiële
samenwerking in strafzaken, gegevensbescherming, alsmede de regulering van
kansspelen. Preventie
(hoofdstukken II en III, artikelen 4 -14) De meeste verdragsbepalingen over preventie
kunnen vallen onder artikel 165, lid 4, eerste streepje, VWEU wat de
stimulerende maatregelen op het gebied van sport betreft.[9] De reikwijdte van dit
type bevoegdheid is echter beperkt, aangezien iedere vorm van harmonisatie van
de wet- en regelgeving van de lidstaten wordt uitgesloten. In artikel 165 VWEU
is sprake van "bevordering", "samenwerking en
"stimuleringsmaatregelen". De bevoegdheid van de Unie heeft dan ook
geen voorrang op die van de lidstaten op dat gebied[10]. Daarentegen kunnen maatregelen op het gebied
van sportweddenschappen – voor zover de gokexploitanten een economische
activiteit verrichten – een weerslag hebben op de vrijheden van de interne
markt, namelijk de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten.
Met name met betrekking tot artikel 3, lid 5, onder a, en
artikel 11 moet worden opgemerkt dat de definitie van het begrip "illegale
sportweddenschappen" betrekking heeft op elke sportweddenschap waarvan de
vorm of exploitant niet is toegelaten op grond van het toepasselijke recht van
het rechtsgebied van de partij waar de gokker zich bevindt. De term
"toepasselijk recht" omvat ook het EU-recht. Dit houdt in dat
rekening moet worden gehouden met alle door het EU-recht verleende rechten en
dat het recht van de lidstaten in overeenstemming moet zijn met het EU-recht,
en in het bijzonder met de voorschriften van de interne markt. De artikelen 9 tot en met 11 voorzien in
maatregelen die tot een zekere harmonisatie van wetgeving kan leiden. Zo bevat
artikel 9 van het Verdrag een indicatieve lijst van maatregelen die
kunnen worden toegepast door de respectieve autoriteit die is belast met de
regelgeving omtrent sportweddenschappen om "indien van toepassing"
de manipulatie van sportwedstrijden met betrekking tot sportprijsvragen te
bestrijden. Artikel 10, lid 1, van het Verdrag luidt: "Elke
partij neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn
om belangenverstrengeling en misbruik van voorkennis door natuurlijke personen
of rechtspersonen die betrokken zijn bij het aanbieden van producten op het
gebied van sportweddenschappen te voorkomen [...]" (onderstreping
toegevoegd). Artikel 10, lid 3, van het Verdrag betreft de invoering van een
meldingsplicht en luidt als volgt: "Elke partij neemt de wetgevende of
andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn om exploitanten van
sportweddenschappen te verplichten onregelmatige of verdachte weddenschappen
onverwijld te melden aan de regelgevende autoriteit op het gebied van
weddenschappen [...]" (onderstreping toegevoegd). Tot slot verleent
artikel 11 van het Verdrag inzake illegale sportweddenschappen de partijen nog
meer speelruimte: "[...] elke partij [onderzoekt] de meest geschikte
manieren om exploitanten van illegale sportweddenschappen aan te pakken en
overweegt [...] het aannemen van maatregelen in overeenstemming met het
toepasselijke recht op het desbetreffende grondgebied, waaronder:
[...]." Hieruit blijkt dat artikel 9 en artikel 10,
leden 1 en 3, van het Verdrag de grondslag leggen voor een mogelijke
harmonisatie krachtens artikel 114 VWEU, voor zover het gaat om
gokexploitanten die een economische activiteit uitoefenen. Artikel 11, dat
zelfs nog flexibeler is geformuleerd, voorziet in een zekere mate van
harmonisatie van bepalingen die ook kan worden gedekt door artikel 114
betreffende de instelling en de werking van de interne markt. Bovendien kan artikel 11 van het Verdrag
ook betrekking hebben op diensten die vanuit een derde land worden verricht. De
maatregelen in kwestie, die rechtstreeks betrekking hebben op
"toegang" tot dergelijke diensten, zouden vallen onder het
gemeenschappelijke handelsbeleid van de Unie overeenkomstig artikel 207
VWEU. Artikel 14 van het Verdrag inzake
gegevensbescherming valt onder de bevoegdheid van de Unie overeenkomstig
artikel 16 VWEU. Rechtshandhaving
(hoofdstukken IV-VI; artikelen 15-25) Hoofdstuk IV betreft strafrecht en
samenwerking ten behoeve van handhaving (artikelen 15 tot en met 18).
Artikel 15 van het Verdrag verplicht niet tot een algemene
strafbaarstelling van gedragingen van manipulatie van sportwedstrijden, maar
slechts van bepaalde vormen (voor zover er sprake is van corruptie, dwang of
fraude). Dit moet vallen onder artikel 83, lid 1, VWEU wanneer dit wordt
begaan door georganiseerde misdaad of door middel van corrupt gedrag[11]. Artikel 15 is echter
niet beperkt tot de georganiseerde misdaad en omvat ook dwang en fraude zonder
corruptie. In dit verband is het acquis van de EU op dit gebied beperkt. Artikel 16 betreft het witwassen van
geld. Op Unieniveau wordt dit geregeld door Kaderbesluit 2001/500/JBZ[12], tezamen met Richtlijn
2014/42/EU[13].
Artikel 16, lid 3, van het Verdrag valt onder de bevoegdheid van de
EU en onder artikel 114 VWEU, dat ook de rechtsbasis vormt van Richtlijn
2005/60/EG tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het
witwassen van geld en de financiering van terrorisme[14]. Aangezien de
richtlijn niet specifiek betrekking heeft op sportwedstrijden, doet deze geen
afbreuk aan artikel 16, lid 3, van het Verdrag, dat uitsluitend
"exploitanten van sportweddenschappen" betreft. De bevoegdheid voor
de artikelen 17, 18, 22 en 23 (in de hoofdstukken IV en VI) houdt verband met
de bevoegdheid op grond van de artikelen 15 en 16 van het Verdrag. De bepalingen van hoofdstuk V (Rechtsmacht,
strafrechtelijke procedure en handhaving), en van hoofdstuk VI (Sancties en
maatregelen) flankeren de bepalingen van materieel strafrecht in de artikelen
15 tot en met 18 van het Verdrag. Artikel 19 van het Verdrag (Rechtsmacht) is
een bijkomende bepaling bij de vaststelling van de strafrechtelijke bepalingen.
De artikelen 20, 21 en 25 van het Verdrag (onderzoeksmaatregelen, beschermende
maatregelen, beslaglegging en verbeurdverklaring) betreffen strafrechtelijke
procedurele maatregelen die onder artikel 82, lid 2, onder a en b, VWEU kunnen vallen. Internationale samenwerking (hoofdstuk VII;
artikelen 26-28) Hoofdstuk VII betreft internationale
samenwerking in justitiële en andere aangelegenheden. Benadrukt moet worden dat
het Verdrag niet voorziet in een rechtskader dat reeds geldende regelingen
vervangt, en dat het daarom reeds bestaande instrumenten op het gebied van
wederzijdse bijstand in strafzaken en uitlevering onverlet laat.[15] Op Europees niveau
bestaat er een alomvattende reeks instrumenten met het oog op een
gemakkelijkere samenwerking in strafzaken, die van toepassing zouden zijn op
hetzij de verschillende werkwijzen van wedstrijdvervalsing, hetzij op de
strafbaarstelling van wedstrijdvervalsing als nieuw delict in de interne
rechtsorde van de lidstaten.[16]
Dit instrumentarium zou artikel 26 van het Verdrag afdekken. De artikelen 27 en 28 van het Verdrag zijn
algemene bepalingen inzake samenwerking die vallen onder artikel 165 VWEU. Conclusies Bepaalde delicten vallen momenteel niet onder
artikel 83, lid 1, VWEU. De Unie is bevoegd voor de andere delicten, maar een
uitsluitende bevoegdheid heeft zij slechts voor twee bepalingen, namelijk
artikel 11 (voor zover het diensten van en naar derde landen betreft), en
artikel 14 inzake gegevensbescherming (gedeeltelijk)[17]. De rest betreft
gedeelde of "ondersteunende" bevoegdheden. 2. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET
VOORSTEL Wat de rechtsgrondslag betreft, moet volgens
vaste rechtspraak de keuze van de rechtsgrondslag van een handeling van de Unie
berusten op objectieve gegevens die vatbaar zijn voor rechterlijke toetsing;
daartoe behoren het doel en de inhoud van de maatregel.[18] Indien uit een
handeling van de Europese Unie blijkt dat zij een tweeledig doel heeft of dat
er sprake is van twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als een
hoofddoel of overwegende component, terwijl het andere doel of de andere
component slechts ondergeschikt is, moet de handeling op één rechtsgrondslag
worden gebaseerd, namelijk die welke voor het hoofddoel of de voornaamste
component vereist is. In uitzonderingsgevallen – indien wordt aangetoond dat de
handeling meerdere doelstellingen heeft die onverbrekelijk met elkaar zijn
verbonden, zonder dat de ene secundair en indirect is ten opzichte van de
andere – moeten de maatregelen op de verschillende relevante rechtsgrondslagen
worden gebaseerd[19].
De volgende rechtsgrondslagen kunnen in casu
relevant zijn: artikel 16 VWEU (gegevensbescherming), artikel 82, leden 1 en 2,
VWEU (justitiële samenwerking in strafzaken), artikel 83, lid 1, VWEU
(materieel strafrecht), artikel 114 VWEU (instelling en werking van de interne
markt), artikel 165 VWEU (sport) en artikel 207 VWEU (gemeenschappelijke
handelspolitiek). Over het geheel genomen omvat het doel van de
bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden elementen van preventie en
samenwerking die vooral onder artikel 165 VWEU vallen en elementen van
samenwerking en harmonisatie die vallen onder artikel 114 VWEU (voor de
niet-strafrechtelijke bepalingen), artikel 207 VWEU (voor zover deze
bepalingen de toegang van gokexploitanten uit derde landen betreffen), alsmede
artikel 82, lid 1, VWEU en artikel 83 VWEU (voor strafzaken). Voor zover het sportweddenschappen betreft,
kunnen de artikelen 114 VWEU en 207 VWEU relevant zijn, afhankelijk van de
vraag of de diensten al dan niet binnen de EU worden verricht. Het aspect van
de interne markt komt prominenter naar voren in het Verdrag als geheel, terwijl
van het aspect van de gemeenschappelijke handelspolitiek alleen sprake is in
artikel 11 van het Verdrag. Maar hoewel artikel 207 VWEU niet wordt
vermeld en als bijkomstigheid bij de aspecten van de interne markt is te
beschouwen, zijn de lidstaten niet bevoegd voor de desbetreffende aspecten die
onder de gemeenschappelijke handelspolitiek vallen. Wat gegevensbescherming betreft, moet worden
opgemerkt dat dit niet het belangrijkste doel van het Verdrag is en dat de
bepalingen op dat gebied slechts van bijkomend belang zijn. Tegenwoordig wordt
in tal van verdragen van de Raad van Europa gewezen op het belang van
gegevensbescherming, zelfs als dergelijke verplichtingen ook kunnen
voortvloeien uit andere verdragen (zoals Verdrag nr. 108 tot bescherming van
personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van
persoonsgegevens), voor zover de partijen bij elk verdrag niet identiek zijn. Daarom zijn artikel 82, lid 1, artikel 83, lid
1, en de artikelen 114 en 165 VWEU de belangrijkste rechtsgrondslagen om ervoor
te zorgen dat de EU haar bevoegdheden voor het hele Verdrag kan vervullen (met
uitzondering van de elementen waarvoor zij geen bevoegdheid heeft). Aangezien de verschillende bevoegdheden van het Verdrag met elkaar
vervlochten zijn en er sprake is van bevoegdheden die wellicht uitsluitend aan
de EU toekomen en bevoegdheden die niet aan de EU zijn verleend, is het voor de
Unie of de lidstaten niet mogelijk het Verdrag geïsoleerd alleen te sluiten. 2015/0043 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD over de ondertekening, namens de Europese
Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de manipulatie van
sportwedstrijden met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met
materieel strafrecht en justitiële samenwerking in strafzaken DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name de artikelen 82, lid 1, en 83, lid 1, juncto
artikel 218, lid 5, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt: (1) Op 10 juni 2013 heeft de Raad
de Commissie machtiging verleend om namens de EU deel te nemen aan
onderhandelingen over een internationaal verdrag van de Raad van Europa ter
bestrijding van de manipulatie van sportuitslagen (hierna "het
Verdrag" genoemd), met uitzondering van aangelegenheden die verband houden
met samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking. (2) Op 23 september 2013 heeft de
Raad een tweede machtiging voor de Commissie goedgekeurd om namens de Europese
Unie deel te nemen aan onderhandelingen voor het Verdrag met betrekking tot
aangelegenheden die verband houden met de samenwerking in strafzaken en de
politiële samenwerking. [20] (3) De onderhandelingen zijn
succesvol afgesloten met de aanneming van het Verdrag door het Comité van
ministers van de Raad van Europa op 9 juli 2014. (4) Artikel 15 van het
Verdrag verplicht niet tot een algemene strafbaarstelling van gedragingen van
manipulatie van sportwedstrijden, maar slechts van bepaalde vormen (voor zover
er sprake is van corruptie, dwang of fraude). De gedraging van manipulatie van
sportwedstrijden wordt slechts gedeeltelijk gedekt door de expliciet genoemde
vormen van criminaliteit, in artikel 83, lid 1, VWEU, voor zover het gaat om
georganiseerde criminaliteit of frauduleuze praktijken.[21] (5) Artikel 16 van het
Verdrag bepaalt dat de partijen de nodige maatregelen moeten nemen om
gedragingen in verband met het witwassen van geld strafbaar te stellen, indien
het basisdelict dat leidt tot opbrengsten behoort tot de feiten omschreven in
de artikelen 15 en 17 van het Verdrag "en in elk geval van afpersing,
corruptie en fraude". "Witwassen van geld" wordt
genoemd in artikel 83, lid 1, VWEU. Op Unieniveau valt het witwassen van geld
onder Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad.[22] (6) De
bevoegdheid voor de artikelen 17, 18, 22 en 23 (in de hoofdstukken IV en VI)
van het Verdrag houdt verband met de bevoegdheid op grond van de artikelen 15
en 16 van het Verdrag. (7) De bepalingen van hoofdstuk V
(Rechtsmacht, strafrechtelijke procedure en handhaving), en van hoofdstuk VI
(Sancties en maatregelen) flankeren de bepalingen van materieel strafrecht van
de artikelen 15 tot en met 18 van het Verdrag. Artikel 19 van het Verdrag
(Rechtsmacht) is een bijkomende bepaling is bij de vaststelling van de
strafrechtelijke bepalingen. (8) Hoofdstuk VII betreft
internationale samenwerking in justitiële en andere aangelegenheden. Opgemerkt
moet worden dat het Verdrag niet voorziet in een rechtskader dat reeds geldende
regelingen vervangt, en dat het daarom reeds bestaande instrumenten op het
gebied van wederzijdse bijstand in strafzaken en uitlevering onverlet laat.[23] Op Europees niveau
bestaat er een alomvattende reeks instrumenten met het oog op een
gemakkelijkere samenwerking in strafzaken, die van toepassing zouden zijn op
hetzij de verschillende werkwijzen van de manipulatie van sportwedstrijden,
hetzij op de strafbaarstelling van manipulatie van sportwedstrijden als nieuw
delict in de interne rechtsorde van de lidstaten.[24] (9) Het Verdrag moet daarom
namens de Europese Unie worden ondertekend, onder voorbehoud van de sluiting
ervan op een latere datum, HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD: Artikel 1 De ondertekening van het Verdrag van de Raad
van Europa inzake de manipulatie van sportwedstrijden wordt hierbij goedgekeurd
namens de Unie, onder voorbehoud van de sluiting van dat Verdrag. De tekst van het te ondertekenen Verdrag is
aan dit besluit gehecht. Artikel 2 Het secretariaat-generaal van de Raad stelt
het volmachtinstrument op dat de persoon (personen) die daartoe door de
onderhandelaar over het Verdrag is (zijn) aangewezen, machtiging verleent het
Verdrag, onder voorbehoud van de sluiting ervan, te ondertekenen. Artikel 3 Dit besluit treedt in werking op de dag na
die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Gedaan te Brussel, Voor
de Raad De
voorzitter [1] COM(2012) 655 definitief. [2] De Commissie legde een verklaring voor de Raadsnotulen af waarin
zij bezwaar maakte tegen de vermelding van de materiële rechtsgrondslag, zie
document nr. 10509/13 van de Raad. [3] Besluit 2013/304/EU van de Raad van 10 juni 2013 tot
verlening van machtiging aan de Europese Commissie om namens de EU deel te
nemen aan onderhandelingen over een internationaal verdrag van de Raad van
Europa ter bestrijding van de manipulatie van sportuitslagen, met uitzondering
van aangelegenheden die verband houden met de samenwerking in strafzaken en de
politiële samenwerking, PB L 170 van 22.6.2013, blz.62. [4] Besluit van de Raad tot verlening van machtiging aan de Europese
Commissie om namens de EU deel te nemen aan de onderhandelingen over een
internationaal verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van manipulatie
van sportuitslagen met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met de
samenwerking in strafzaken en de politiële samenwerking, zie document nr.
10180/13 van de Raad. [5] Malta stemde tegen het Verdrag en heeft op 11 juli 2014 overeenkomstig
artikel 218, lid 11, VWEU bij het Europees Hof van Justitie een
verzoek om advies over het Verdrag ingediend (Advies 1/14). [6] http://ec.europa.eu/internal_market/gambling/communication/index_en.htm [7] Bij wijze van recent voorbeeld: http://ec.europa.eu/dgs/home-affairs/financing/fundings/security-and-safeguarding-liberties/other-programmes/cooperation-between-public-private/index_en.htm [8] Preventie komt aan de orde in de hoofdstukken II en III en in de
artikelen 27 en 28 van het Verdrag. [9] Met name artikel 4, artikel 5, lid 1, en de artikelen 6 en 7 van
het Verdrag (bevordering van bepaalde acties door sportorganisaties) en
artikel 8 van het Verdrag, alsook bepaalde aspecten van artikel 9, artikel
10, lid 2, en de artikelen 12 en 13 van het Verdrag. [10] Zie artikel 2, lid 5, VWEU: "Op bepaalde gebieden en
onder de bij de Verdragen gestelde voorwaarden is de Unie bevoegd om het
optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen,
zonder evenwel de bevoegdheid van de lidstaten op die gebieden over te nemen."
[11] Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad inzake de bestrijding van
corruptie in de privésector (PB L 192 van 31.7.2003, blz. 54). [12] Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad inzake het witwassen van
geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie
van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven (PB L 182 van
5.7.2001, blz. 1). [13] Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van
3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en
opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie. [14] De richtlijn stelt het kader vast om de soliditeit, integriteit
en stabiliteit van kredietinstellingen en financiële instellingen en het
vertrouwen in het financiële stelsel als geheel te beschermen tegen de risico's
van witwassen en financiering van terrorisme. [15] Punt 21 van de toelichting. [16] Akte van de Raad van 29 mei 2000 tot vaststelling van de
Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de
lidstaten van de Europese Unie (PB C 197 van 12.7.2000, blz. 1);
Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad betreffende het Europees aanhoudingsbevel
en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002,
blz. 20); Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad inzake de tenuitvoerlegging in
de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of
bewijsstukken (PB L 196 van 2.8.2003, blz. 45); Kaderbesluit 2006/783/JBZ van
de Raad inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op
beslissingen tot confiscatie; Kaderbesluit 2008/978/JBZ van de Raad betreffende
het Europees bewijsverkrijgingsbevel (PB L 350 van 30.12.2008);
Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad over het voorkomen en beslechten van
geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures (PB
L 328 van 15.12.2009, blz. 42); Richtlijn 2014/41/EU betreffende het
Europees onderzoeksbevel in strafzaken (PB L 130 van 1.5.2014,
blz. 1); Richtlijn 2014/42/EU betreffende de bevriezing en confiscatie van
hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB L 127 van
29.4.2014, blz. 39). [17] Relevante wetgevingshandelingen kunnen o.m. zijn: Richtlijn
95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31), Verordening (EG)
nr. 45/2001 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband
met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en
organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van
12.1.2001, blz. l) en Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad over de
bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de
politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PB L 350 van
30.12.2008, blz. 60). [18] C-377/12, Commissie/Raad, punt 34. [19] Ibid., punt 34 van het arrest. [20] Document nr. 10180/13 van de Raad. [21] Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad inzake de
bestrijding van corruptie in de privésector (PB L 192 van 31.7.2003,
blz. 54). [22] PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1; Zie ook Richtlijn
2005/60/EG tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het
witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005,
blz. 15). [23] Punt
21 van de toelichting. [24] Akte
van de Raad van 29 mei 2000 tot vaststelling van de Overeenkomst betreffende de
wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie
(PB C 197 van 12.7.2000, blz. 1); Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de
Raad betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van
overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 20);
Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad inzake de tenuitvoerlegging in de
Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken
(PB L 196 van 2.8.2003, blz. 45); Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad inzake
de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot
confiscatie; Kaderbesluit 2008/978/JHA van de Raad betreffende het Europees
bewijsverkrijgingsbevel (PB L 350 van 30.12.2008); Kaderbesluit
2009/948/JHA van de Raad over het voorkomen en beslechten van geschillen over
de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures (PB L 328 van
15.12.2009, blz. 42); Richtlijn 2014/41/EU betreffende het Europees
onderzoeksbevel in strafzaken (PB L 130 van 1.5.2014, blz. 1);
Richtlijn 2014/42/EU betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen
en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB L 127 van 29.4.2014, blz.
39). (Raad
van Europa, European Treaty series nr. 215 Verdrag van de Raad van Europa inzake de manipulatie van sportwedstrijden Magglingen/Macolin, 18.IX.2014 Preambule De
lidstaten van de Raad van Europa en de andere Staten die dit Verdrag hebben
ondertekend, Overwegend
dat het doel van de Raad van Europa is het tot stand brengen van een grotere
eenheid tussen zijn leden; Overwegend
het Actieplan van de derde top van staatshoofden en regeringsleiders van de
Raad van Europa (Warschau, 16-17 mei 2005) waarin wordt aanbevolen de
activiteiten van de Raad van Europa voort te zetten die fungeren als referentie
op het gebied van sport; Overwegend
dat het nodig is een algemeen Europees en mondiaal kader te ontwikkelen voor de
ontwikkeling van sport gebaseerd op de begrippen pluralistische democratie,
rechtsstaat, mensenrechten en sportethiek; Ervan
doordrongen dat elk land en elk type sport ter wereld een mogelijk doelwit kan
zijn van de manipulatie van sportwedstrijden en benadrukkend dat dit
verschijnsel wereldwijd een bedreiging vormt voor de integriteit van sport en
een mondiaal antwoord vergt dat ook dient te worden ondersteund door staten die
geen lid zijn van de Raad van Europa; Blijk
gevend van hun bezorgdheid over het feit dat er sprake is van criminele
activiteiten en in het bijzonder georganiseerde misdaad bij de manipulatie van
sportwedstrijden en het transnationale karakter ervan; Herinnerend
aan het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden (1950, ETS nr. 5) en de protocollen daarbij, de Europese Overeenkomst
inzake gewelddadigheden door en wangedrag van toeschouwers rond
sportevenementen en in het bijzonder rond voetbalwedstrijden (1985, ETS nr.
120), de Overeenkomst ter bestrijding van doping (1989, ETS nr. 135), het
Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie (1999, ETS nr.
173) en het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing,
de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de
financiering van terrorisme (2005, CETS, nr. 198); Herinnerend
aan het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende
georganiseerde misdaad (2000) en de protocollen daarbij; Tevens
in herinnering roepend het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie
(2003); Wijzend
op het belang van onverwijld en effectief onderzoek naar de strafbare feiten
onder hun rechtsmacht; Wijzend
op de sleutelrol van de Internationale Criminele Politie Organisatie (Interpol)
bij het faciliteren van effectieve samenwerking tussen de rechtshandhavende
autoriteiten in aanvulling op de samenwerking tussen de gerechtelijke
autoriteiten; Benadrukkend
dat sportorganisaties de verantwoordelijkheid dragen voor het ontdekken en
stellen van sancties op de manipulatie van sportwedstrijden door personen die
onder hun bevoegdheid vallen; Erkennend
de reeds behaalde resultaten in de strijd tegen de manipulatie van
sportwedstrijden; Ervan
overtuigd dat de effectieve bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden
meer, snellere, duurzame en naar behoren functionerende nationale en
internationale samenwerking vergt; Gelet op de aanbevelingen van het Comité van
Ministers aan de lidstaten Rec(92)13rev inzake het herziene Europees Handvest
inzake sport; CM/Rec(2010)9 inzake de herziene code voor sportethiek;
Rec(2005)8 inzake de beginselen van goed bestuur in sport en CM/Rec(2011)10
inzake het bevorderen van integriteit in de sport en de bestrijding van de
manipulatie van uitslagen, met name matchfixing; In het licht van het werk en de conclusies van de
volgende conferenties: – de 11e
conferentie van de ministers van de Raad van Europa belast met Sport gehouden
in Athene op 11 en 12 december 2008; – de 18e
informele conferentie van de ministers van de Raad van Europa belast met Sport
(Bakoe, 22 september 2010) inzake de bevordering van de integriteit in de sport
tegen de manipulatie van uitslagen (matchfixing); – de 12e
conferentie van de ministers van de Raad van Europa belast met Sport (Belgrado,
15 maart 2012) met name ten behoeve van het formuleren van een nieuw
internationaal juridisch instrument tegen de manipulatie van sportuitslagen; – de vijfde
internationale UNESCO-conferentie van ministers en hoge ambtenaren verantwoordelijk
voor lichamelijke opvoeding en sport (MINEPS V); Ervan overtuigd dat de dialoog en samenwerking
tussen de publieke autoriteiten, sportorganisaties, wedstrijdorganisatoren en
exploitanten van sportweddenschappen op nationaal en internationaal niveau op
basis van wederzijds respect en vertrouwen essentieel zijn voor het zoeken naar
effectieve algemene antwoorden op de uitdagingen die het probleem van de
manipulatie van sportwedstrijden met zich brengt; Erkennend dat sport op basis van eerlijke en
gelijkwaardige competitie inherent onvoorspelbaar is en vereist dat onethische
praktijken en gedragingen binnen de sport met kracht en effectief dienen te
worden bestreden; Hun overtuiging benadrukkend dat consistente
toepassing van de beginselen van goed bestuur en ethiek in de sport een
wezenlijke factor is die bijdraagt aan het uitbannen van corruptie, de
manipulatie van sportwedstrijden en andere wanpraktijken in de sport; Erkennend dat in overeenstemming met het beginsel
van de autonomie van de sport, sportorganisaties verantwoordelijk zijn voor de
sport en zelfregulering en disciplinering ter bestrijding van de manipulatie
van sportwedstrijden, maar dat de publieke autoriteiten waar nodig de
integriteit van de sport beschermen; Erkennend dat de ontwikkeling van
sportweddenschappen, in het bijzonder illegale sportweddenschappen, het risico
van manipulatie bevorderen; Overwegend dat de manipulatie van sportwedstrijden
al dan niet in verband kan staan met sportweddenschappen en al dan niet met
strafbare feiten maar in alle gevallen dient te worden aangepakt; De discretionaire bevoegdheden in acht nemend die
staten genieten binnen het kader van de toepasselijke wetgeving tot besluiten
over beleid inzake sportweddenschappen, Zijn het volgende overeengekomen: Hoofdstuk I – Doel, richtsnoeren,
begripsomschrijvingen Artikel 1 – Doel en voornaamste
doelstellingen 1 Het doel
van dit Verdrag is de manipulatie van sportwedstrijden te bestrijden teneinde
de integriteit van de sport en de ethiek in de sport te beschermen in
overeenstemming met het beginsel van de autonomie van de sport. 2 Daartoe
zijn de voornaamste doelstellingen van dit Verdrag: a het
voorkomen, opsporen en bestraffen van nationale of transnationale manipulatie
van internationale sportwedstrijden; b het
stimuleren van nationale en internationale samenwerking tegen de manipulatie
van sportwedstrijden tussen de betrokken publieke autoriteiten alsmede de
organisaties die betrokken zijn bij sport en sportweddenschappen. Artikel 2 – Richtsnoeren 1 Bij de
bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden dient de eerbiediging van
onder meer de volgende beginselen te worden gewaarborgd: a mensenrechten; b legality; c proportionaliteit; d bescherming
van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens. Artikel 3 – Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan
onder: 1 "sportwedstrijd"
elk sportevenement georganiseerd in overeenstemming met de regels vastgesteld
door een sportorganisatie vermeld door het Comité voor de follow-up van het
Verdrag in overeenstemming met artikel 31, tweede lid, en erkend door een
internationale sportorganisatie of indien van toepassing een andere bevoegde
sportorganisatie. 2 "sportorganisatie"
elke organisatie die belast is met het bestuur op het gebied van sport of een
specifieke sport en die voorkomt op de lijst aangenomen door het Comité voor de
follow-up van het Verdrag in overeenstemming met artikel 31, tweede lid, indien
nodig met inbegrip van aan haar gelieerde continentale en nationale
organisaties. 3 "wedstrijdorganisator"
elke sportorganisatie of andere entiteit, ongeacht de rechtsvorm, die
sportwedstrijden organiseert. 4 "manipulatie
van sportwedstrijden" opzettelijke regelingen, handelingen of het nalaten
te handelen gericht op het ongeoorloofd wijzigen van de uitslagen of het
verloop van sportwedstrijden teneinde het onvoorspelbare karakter van deze
sportwedstrijden geheel of gedeeltelijk teniet te doen met het oog op het verkrijgen
van een niet-gerechtvaardigd voordeel voor zichzelf of derden. 5 "sportweddenschap"
het plaatsen van een inzet van geldswaarde met de verwachting een prijs van
geldswaarde [te winnen] afhankelijk van een toekomstige en onzekere gebeurtenis
die betrekking heeft op een sportwedstrijd. In het bijzonder: a wordt
verstaan onder "illegale sportweddenschap" een weddenschap waarvan de
vorm of exploitant in strijd is met het toepasselijke recht op het rechtsgebied
waar de consument zich bevindt; b wordt verstaan
onder "ongebruikelijke sportweddenschap" elke sportweddenschap die
onverenigbaar is met de gebruikelijke of verwachte patronen op de
desbetreffende markt of die verband houdt met een weddenschap op een
sportwedstrijd waarvan het verloop ongebruikelijke kenmerken vertoont; c wordt
verstaan onder "verdachte sportweddenschap" elke sportweddenschap die
op grond van betrouwbaar en consistent bewijs verband lijkt te houden met
manipulatie van de sportwedstrijd waarvoor deze wordt aangeboden. 6 "belanghebbende"
elke natuurlijke of rechtspersoon die behoort tot een van de volgende
categorieën: a "sporter":
elke persoon of groep personen die deelneemt aan sportwedstrijden; b "begeleiders
van sporters": coaches, trainers, managers, zaakwaarnemers, teammedewerkers,
teamofficials, medisch of paramedisch personeel met wie een sporter die
deelneemt aan of zich voorbereidt op deelname aan een sportwedstrijd samenwerkt
of door wie deze wordt behandeld en alle overige personen die werken met de
sporters; c "official":
een persoon die eigenaar, aandeelhouder, leidinggevende of medewerker is van
een entiteit die sportwedstrijden organiseert en bevordert of optreedt als
scheidsrechter, jurylid of anderszins geaccrediteerd is. De uitdrukking heeft
ook betrekking op leidinggevenden en medewerkers van de internationale
sportorganisatie, of indien van toepassing, een andere bevoegde
sportorganisatie die de wedstrijd erkent. 7 "voorkennis"
informatie over een wedstrijd waarover een persoon uit hoofde van zijn positie
met betrekking tot een sport of wedstrijd beschikt, met uitzondering van
informatie die reeds gepubliceerd of algemeen bekend is, die eenvoudig
toegankelijk is voor geïnteresseerde leden van het publiek of die bekendgemaakt
is in overeenstemming met de regels en voorschriften die van toepassing zijn op
de desbetreffende wedstrijd. Hoofdstuk
II – Preventie, samenwerking en andere maatregelen Artikel 4 – Nationale coördinatie 1 Elke partij
coördineert het beleid en de maatregelen van alle publieke autoriteiten die
betrokken zijn bij de bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden. 2 Elke partij
moedigt binnen haar rechtsgebied sportorganisaties, wedstrijdorganisatoren en
exploitanten van sportweddenschappen aan samen te werken bij de bestrijding van
de manipulatie van sportwedstrijden en vertrouwt hun, zo nodig, de uitvoering
van de relevante bepalingen van dit Verdrag toe. Artikel 5 – Risicobeoordeling en
risicomanagement 1 Elke partij
identificeert, analyseert en evalueert – zo nodig in samenwerking met
sportorganisaties, wedstrijdorganisatoren en exploitanten van
sportweddenschappen en andere relevante organisaties – de risico's die verband
houden met de manipulatie van sportwedstrijden. 2 Elke partij
moedigt sportorganisaties, wedstrijdorganisatoren en exploitanten van
sportweddenschappen en andere betrokken organisaties aan procedures en regels
vast te stellen teneinde de manipulatie van sportwedstrijden te bestrijden en
waar nodig neemt zij daartoe wetgevende of andere maatregelen aan. Artikel 6 – Voorlichting en
bewustwording 1 Elke partij
moedigt bewustwording, voorlichting, training en onderzoek aan ter versterking
van de bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden. Artikel 7 – Sportorganisaties en
wedstrijdorganisatoren 1 Elke partij
moedigt sportorganisaties en wedstrijdorganisatoren aan regels aan te nemen en
te implementeren ter bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden
alsmede beginselen van goed bestuur, die onder meer betrekking hebben op: a het
voorkomen van belangenverstrengeling, onder meer door: – belanghebbenden bij wedstrijden te verbieden
weddenschappen te sluiten ter zake van de wedstrijden waarbij zij betrokken
zijn; – misbruik of verspreiden van voorkennis te verbieden; b nakoming
door sportorganisaties en hun gelieerde leden van al hun contractuele en andere
verplichtingen; c de eis dat
belanghebbenden bij een wedstrijd onmiddellijk alle verdachte activiteiten,
incidenten of handelwijzen melden die kunnen worden aangemerkt als een inbreuk
op de regels tegen de manipulatie van sportwedstrijden. 2 Elke partij
moedigt sportorganisaties aan passende maatregelen aan te nemen en te
implementeren teneinde te waarborgen dat: a het verloop
van sportwedstrijden waarbij het gevaar van manipulatie dreigt intensiever en
effectief gemonitord wordt; b regelingen
worden getroffen zodat verdachte activiteiten die verband houden met de
manipulatie van sportwedstrijden onverwijld gemeld worden aan de relevante
publieke autoriteiten of een nationaal platform; c er
effectieve mechanismen ingesteld zijn ter vereenvoudiging van de bekendmaking
van alle informatie betreffende mogelijke of feitelijke gevallen van
manipulatie van sportwedstrijden, met inbegrip van adequate bescherming van
klokkenluiders; d de
bewustwording onder belanghebbenden bij sportwedstrijden, met inbegrip van
jonge sporters, van het risico van manipulatie van sportwedstrijden en pogingen
die te bestrijden, wordt bevorderd via voorlichting, training en de
verspreiding van informatie; e de
desbetreffende officials voor een sportwedstrijd, met name juryleden en
scheidsrechters, in een zo laat mogelijk stadium worden benoemd. 3 Elke partij
moedigt haar sportorganisaties en via hen de internationale sportorganisaties
aan specifieke, effectieve, proportionele en ontmoedigende disciplinaire
sancties en maatregelen toe te passen bij overtredingen van hun interne regels
tegen de manipulatie van sportwedstrijden, in het bijzonder de maatregelen
bedoeld in het eerste lid van dit artikel alsmede de wederzijdse erkenning en
uitvoering van door andere sportorganisaties opgelegde sancties, in het
bijzonder in andere landen, te waarborgen. 4 Door
sportorganisaties vastgestelde tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid sluit geen
strafrechtelijke, civiele of bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid uit. Artikel 8 – Maatregelen ten aanzien
van de financiering van sportorganisaties 1 Elke partij
neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn voor het
waarborgen van voldoende transparantie omtrent de financiering van
sportorganisaties die financieel ondersteund worden door die partij. 2 Elke partij
overweegt de mogelijkheid sportorganisaties te helpen bij de bestrijding van de
manipulatie van sportwedstrijden, met inbegrip van de financiering van passende
mechanismen. 3 Elke partij
overweegt zo nodig financiële ondersteuning te onthouden of sportorganisaties
uit te nodigen financiële ondersteuning te onthouden aan belanghebbenden bij
wedstrijden aan wie sancties zijn opgelegd wegens de manipulatie van
sportwedstrijden zolang de sancties duren. 4 Waar nodig
neemt elke partij stappen teneinde financiële of andere aan sport gerelateerde
ondersteuning geheel of gedeeltelijk te onthouden aan sportorganisaties die
geen effectieve voorschriften toepassen voor de bestrijding van de manipulatie
van sportwedstrijden. Artikel 9 – Maatregelen ten aanzien van de regelgevende autoriteit
op het gebied van weddenschappen of andere verantwoordelijke autoriteiten 1 Elke partij
wijst een of meer verantwoordelijke autoriteiten aan die binnen de rechtsorde
van de partij belast wordt of worden met de implementatie van de regelgeving
omtrent sportweddenschappen en met de toepassing van de relevante maatregelen
ter bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden met betrekking tot
sportweddenschappen, indien van toepassing met inbegrip van: a tijdige
uitwisseling van informatie met andere relevante autoriteiten of een nationaal
platform voor illegale, ongebruikelijke of verdachte sportweddenschappen,
alsmede overtredingen van de voorschriften bedoeld in of vastgesteld in
overeenstemming met dit Verdrag; b beperking
van het aanbod aan sportweddenschappen na overleg met de nationale
sportorganisaties en exploitanten van sportweddenschappen, waarbij met name
sportwedstrijden worden uitgesloten: – die
bedoeld zijn voor personen jonger dan 18; of – waarbij
de organisatorische omstandigheden en/of sportieve belangen ontoereikend
geregeld zijn; c vooraf
verstrekken van informatie over de soorten en doelen van producten op het
gebied van sportweddenschappen aan wedstrijdorganisatoren ter ondersteuning van
hun pogingen tot het identificeren en beheersen van de risico's van de
manipulatie van sport binnen hun competitie; d systematisch
gebruik bij sportweddenschappen van betaalmogelijkheden waarbij financiële
stromen boven een bepaalde door elke partij vastgestelde drempel en in het
bijzonder de afzenders, ontvangers en de bedragen kunnen worden gevolgd; e mechanismen
in samenwerking met en tussen sportorganisaties en, indien van toepassing,
exploitanten van sportweddenschappen teneinde te voorkomen dat belanghebbenden
sportweddenschappen aangaan die in strijd zijn met de desbetreffende
sportregels of het toepasselijke recht; f schorsen
van weddenschappen volgens het nationale recht op wedstrijden waarvoor een
relevante waarschuwing is afgegeven. 2 Elke partij
doet de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa de naam en het adres
toekomen van de autoriteit of autoriteiten aangewezen uit hoofde van het eerste
lid van dit artikel. Artikel 10– Exploitanten van
sportweddenschappen 1 Elke partij
neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn om
belangenverstrengeling en misbruik van voorkennis door natuurlijke personen of
rechtspersonen die betrokken zijn bij het aanbieden van producten op het gebied
van sportweddenschappen te voorkomen, in het bijzonder via beperkingen ten
aanzien van: a natuurlijke
personen of rechtspersonen die producten op het gebied van sportweddenschappen
aanbieden waarbij gewed wordt op hun eigen producten; b misbruik
van de positie als sponsor of mede-eigenaar van een sportorganisatie teneinde
manipulatie van een sportwedstrijd of misbruik van voorkennis te
vereenvoudigen; c belanghebbenden
bij wedstrijden die betrokken zijn bij het vaststellen van de noteringen van
weddenschappen voor wedstrijden waarbij zij betrokken zijn; d exploitanten
van sportweddenschappen die zeggenschap hebben over een wedstrijdorganisator of
belanghebbenden, alsmede exploitanten van sportweddenschappen waarover
wedstrijdorganisatoren of belanghebbenden zeggenschap hebben, die
weddenschappen aanbieden voor wedstrijden waarbij deze wedstrijdorganisatoren
betrokken zijn. 2 Elke partij
moedigt haar exploitanten van sportweddenschappen, en via hen de internationale
organisaties van exploitanten van sportweddenschappen, aan onder hun eigenaren
en medewerkers de bewustwording van de consequenties en de bestrijding van de
manipulatie van sportwedstrijden te stimuleren door middel van voorlichting,
training en het verspreiden van informatie. 3 Elke partij
neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn om
exploitanten van sportweddenschappen te verplichten onregelmatige of verdachte weddenschappen
onverwijld te melden aan de regelgevende autoriteit op het gebied van
weddenschappen, de overige verantwoordelijke autoriteit(en) of het nationale
platform. Artikel 11 – De bestrijding van
illegale sportweddenschappen 1 Ten behoeve
van de bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden onderzoekt elke
partij de meest geschikte manieren om exploitanten van illegale
sportweddenschappen aan te pakken en overweegt zij het aannemen van maatregelen
in overeenstemming met het toepasselijke recht op het desbetreffende
grondgebied, waaronder: a het sluiten
of direct en indirect beperken van de toegang tot exploitanten van illegale
sportweddenschappen op afstand en het sluiten van exploitanten van illegale
sportweddenschappen aan land onder de rechtsmacht van de partij; b het
blokkeren van de financiële stromen tussen consumenten en exploitanten van
illegale sportweddenschappen; c het
verbieden van het adverteren voor exploitanten van illegale
sportweddenschappen; d het
bevorderen van de bewustwording onder consumenten van de risico's van illegale
sportweddenschappen. Hoofdstuk
III – Uitwisseling van informatie Artikel 12 – Uitwisseling van informatie tussen de bevoegde publieke
autoriteiten, sportorganisaties en exploitanten van sportweddenschappen 1 Onverminderd
artikel 14 vereenvoudigt elke partij op nationaal en internationaal niveau en
in overeenstemming met haar nationale recht de uitwisseling van informatie
tussen de relevante publieke autoriteiten, sportorganisaties, wedstrijdorganisatoren,
exploitanten van sportweddenschappen en nationale platforms. Elke partij
verplicht zich in het bijzonder mechanismen in te stellen voor het delen van
relevante informatie, wanneer dergelijke informatie kan helpen bij de
uitvoering van de risicoanalyses bedoeld in artikel 5 en in het bijzonder het
vooraf verstrekken van informatie aan de wedstrijdorganisatoren over de soorten
en doelen van producten op het gebied van weddenschappen en bij het instellen
of uitvoeren van onderzoek of procedures inzake de manipulatie van
sportwedstrijden. 2 Op verzoek
stelt de ontvanger van dergelijke informatie in overeenstemming met het
nationale recht onverwijld de organisatie of de autoriteit die de informatie
verstrekt in kennis van de follow-up naar aanleiding van de ontvangen
informatie. 3 Elke partij
onderzoekt mogelijkheden voor het opzetten of verbeteren van de samenwerking en
uitwisseling van informatie in het kader van de bestrijding van illegale
sportweddenschappen zoals omschreven in artikel 11 van dit Verdrag. Artikel 13 – Nationaal platform 1 Elke partij
wijst een nationaal platform aan voor de aanpak van de manipulatie van
sportwedstrijden. In overeenstemming met het nationale recht zal het nationale
platform onder meer: a fungeren
als centraal informatiepunt en informatie verzamelen en verspreiden onder de
relevante organisaties en autoriteiten die relevant is voor de bestrijding van
de manipulatie van sportwedstrijden; b de
bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden coördineren; c informatie
ontvangen, verzamelen en analyseren over onregelmatige en verdachte
weddenschappen op sportwedstrijden die plaatsvinden op het grondgebied van de
partij en waar nodig waarschuwingen doen uitgaan; d informatie
over mogelijke overtredingen van de wetgeving of sportreglementen bedoeld in
dit Verdrag toezenden aan de publieke autoriteiten of sportorganisaties en/of
exploitanten van sportweddenschappen; e samenwerken
met alle organisaties en betrokken autoriteiten op nationaal en internationaal
niveau, met inbegrip van de nationale platforms van andere staten. 2 Elke partij
stelt de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa in kennis van de namen en
adressen van het nationale platform. Artikel 14 – Bescherming van
persoonsgegevens 1 Elke partij
neemt de wetgevende en andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn om te
waarborgen dat alle maatregelen tegen de manipulatie van sportwedstrijden
voldoen aan de desbetreffende nationale en internationale wetgeving en normen
inzake de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder wat betreft de
uitwisseling van informatie waarop dit Verdrag betrekking heeft. 2 Elke partij
neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn om te
waarborgen dat de publieke autoriteiten en organisaties waarop dit Verdrag
betrekking heeft de nodige maatregelen treffen teneinde te waarborgen dat bij
het verzamelen, bewerken en uitwisselen van persoonsgegevens, ongeacht de aard
van deze uitwisselingen, de beginselen van rechtmatigheid, adequaatheid,
relevantie en accuraatheid evenals de veiligheid van de gegevens en rechten van
de personen op wie de gegevens betrekking hebben naar behoren in acht worden
genomen. 3 Elke partij
bepaalt via haar wetgeving dat de publieke autoriteiten en organisaties waarop
dit Verdrag betrekking heeft verplicht zijn te waarborgen dat de uitwisseling
van gegevens voor de toepassing van dit Verdrag niet verder reikt dan hetgeen
minimaal nodig is ter verwezenlijking van de omschreven doelen van de
uitwisseling. 4 Elke partij
nodigt de diverse publieke autoriteiten en organisaties waarop dit Verdrag
betrekking heeft uit de benodigde technische middelen te verschaffen teneinde
de veiligheid, betrouwbaarheid en integriteit van de uitgewisselde gegevens te
waarborgen evenals de beschikbaarheid en integriteit van de systemen voor de
gegevensuitwisseling en de identificatie van de gebruikers ervan. Hoofdstuk
IV – Materieel strafrecht en samenwerking ten behoeve van de handhaving Artikel 15 – Strafbare feiten die
betrekking hebben op de manipulatie van sportwedstrijden 1 Elke partij
ziet erop toe dat de manipulatie van sportwedstrijden waarbij gebruik wordt
gemaakt van dwang, corruptie of frauduleuze praktijken zoals omschreven in haar
nationale wetgeving, strafbaar is. Artikel 16 – Witwassen van de opbrengsten van strafbare feiten die
betrekking hebben op de manipulatie van sportwedstrijden 1 Elke partij
neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn om te
waarborgen dat gedragingen bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, van het
Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de
inbeslagneming en confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering
van terrorisme (2005, CETS nr. 198), in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag
van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad
(2000) of in artikel 23, eerste lid, van het Verdrag van de Verenigde Naties
tegen corruptie (2003), onder de daarin bedoelde voorwaarden strafbaar worden
gesteld, indien het basisdelict dat leidt tot opbrengsten behoort tot de feiten
omschreven in de artikelen 15 en 17 van dit Verdrag en in elk geval van
afpersing, corruptie en fraude. 2 Bij de
beslissing welke strafbare feiten als basisdelicten onder de bovenvermelde
categorieën dienen te vallen, kan elke partij bepalen hoe zij in
overeenstemming met haar nationale recht deze strafbare feiten alsmede de aard
van specifieke elementen daarvan die hen tot ernstige strafbare feiten
stempelen omschrijft. 3 Elke partij
overweegt de manipulatie van sportwedstrijden op te nemen in haar kader ter
voorkoming van het witwassen van geld door van de exploitanten van
sportweddenschappen te verlangen dat zij vereisten hanteren ten aanzien van due
diligence omtrent klanten, registratie en rapportage. Artikel 17 – Medeplichtigheid en
uitlokking 1 Elke partij
neemt de wetgevende en andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn om
medeplichtigheid aan of uitlokking van elk van de overeenkomstig artikel 15 van
dit Verdrag omschreven feiten, indien zulks opzettelijk geschiedt, strafbaar te
stellen volgens haar nationale wetgeving. Artikel 18 – Strafrechtelijke
aansprakelijkheid van bedrijven 1 Elke partij
neemt de wetgevende en andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn om zich
ervan te vergewissen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld
voor de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit
Verdrag, wanneer deze te hunner voordele zijn gepleegd door een natuurlijke
persoon, handelend ofwel individueel ofwel als lid van een orgaan van de
rechtspersoon, en die binnen die rechtspersoon een leidinggevende functie
vervult die gebaseerd is op: a een
bevoegdheid de rechtspersoon te vertegenwoordigen; b de
bevoegdheid in naam van de rechtspersoon beslissingen te nemen; c de
bevoegdheid binnen de rechtspersoon controle uit te oefenen. 2 Met
inachtneming van de rechtsbeginselen van de partij kan deze aansprakelijkheid
van een rechtspersoon strafrechtelijk, civielrechtelijk of bestuursrechtelijk
zijn. 3 Afgezien
van de reeds in het eerste lid vastgestelde gevallen, neemt elke partij de
maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat een rechtspersoon aansprakelijk
kan worden gesteld, wanneer het gebrek aan toezicht of controle van de zijde
van een natuurlijke persoon als bedoeld in het eerste lid het plegen van een
strafbaar feit bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag ten
voordele van genoemde rechtspersoon door een aan diens gezag onderworpen
natuurlijke persoon mogelijk heeft gemaakt. 4 Deze
aansprakelijkheid geldt onverminderd de strafrechtelijke aansprakelijkheid van
de natuurlijke personen die het strafbare feit hebben gepleegd. Hoofdstuk
V – Rechtsmacht, strafrechtelijke procedure en handhaving Artikel 19 – Rechtsmacht 1 Elke partij
neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn om haar
rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de strafbare feiten bedoeld in de
artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag, indien een dergelijk strafbaar feit
wordt gepleegd: a op haar
grondgebied; of b aan boord
van een schip dat onder haar vlag vaart; of c aan boord
van een overeenkomstig haar wetgeving ingeschreven luchtvaartuig; of d door een
van haar onderdanen of een persoon die gewoonlijk op haar grondgebied
verblijft. 2 Elke staat
of de Europese Unie kan, op het tijdstip van ondertekening of bij de
nederlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of
goedkeuring, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal
van de Raad van Europa verklaren dat hij of zij zich het recht voorbehoudt de
regels betreffende rechtsmacht vastgesteld in het eerste lid, onderdeel d, van
dit artikel, niet toe te passen of slechts in specifieke gevallen of
omstandigheden toe te passen. 3 Elke partij
neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig zijn om haar
rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de strafbare feiten bedoeld in de
artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag in gevallen waarin een vermoedelijke
dader zich op haar grondgebied bevindt en zij die persoon op grond van zijn
nationaliteit niet kan uitleveren aan een andere partij. 4 Wanneer
meer dan een partij rechtsmacht opeist met betrekking tot een vermoedelijk
strafbaar feit bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag,
raadplegen de betrokken partijen, wanneer dat passend is, elkaar teneinde te
bepalen wier rechtsmacht het meest geëigend is ten behoeve van strafrechtelijke
vervolging. 5 Onverminderd
de algemene normen van het internationale recht, sluit dit Verdrag geen
strafrechtelijke, civiele en bestuursrechtelijke rechtsmacht uit in strafzaken
die een partij in overeenstemming met haar nationale recht uitoefent. Artikel 20 – Maatregelen teneinde
elektronisch bewijsmateriaal veilig te stellen 1 Elke partij
neemt wetgevende of andere maatregelen aan om elektronisch bewijs veilig te
stellen, onder meer door het met spoed bewaren van opgeslagen computergegevens,
met spoed bewaren en onthullen van verkeersgegevens, bevelen tot het overleggen
van stukken, opsporen van en beslag leggen op opgeslagen computergegevens,
real-time verzamelen van verkeersgegevens en het onderscheppen van inhoudelijke
gegevens in overeenstemming met haar nationale recht tijdens het onderzoek naar
de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag. Artikel 21 – Beschermende
maatregelen 1 Elke partij
overweegt het aannemen van de wettelijke maatregelen die nodig kunnen zijn voor
het verschaffen van effectieve bescherming aan: a personen
die te goeder trouw en op redelijke gronden informatie verschaffen over
strafbare feiten bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag of
anderszins medewerking verlenen aan de met de opsporing of vervolging belaste
autoriteiten; b getuigen
die verklaringen afleggen ter zake van deze strafbare feiten; c indien
noodzakelijk, familieleden van de in de onderdelen a en b bedoelde personen. Hoofdstuk
VI – Sancties en maatregelen Artikel 22 – Strafrechtelijke
sancties voor natuurlijke personen 1 Elke partij
neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig zijn om te waarborgen
dat de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit
Verdrag gepleegd door natuurlijke personen worden bestraft met doeltreffende,
evenredige en afschrikkende straffen, met inbegrip van financiële sancties,
rekening houdend met de ernst van de feiten. Deze sancties omvatten straffen
die vrijheidsbeneming met zich kunnen brengen en tot uitlevering kunnen leiden,
zoals omschreven in het nationale recht. Artikel 23 – Sancties voor
rechtspersonen 1 Elke partij
neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig zijn om te waarborgen
dat rechtspersonen die aansprakelijk worden gesteld overeenkomstig artikel 18
onderworpen worden aan doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen, met
inbegrip van financiële sancties, en eventueel andere maatregelen, zoals: a tijdelijk
of permanent verbod op de uitoefening van commerciële activiteiten; b plaatsing
onder gerechtelijk toezicht; c gerechtelijke
maatregel tot liquidatie. Artikel 24 – Bestuursrechtelijke
sancties 1 Elke partij
neemt waar nodig de wetgevende of andere maatregelen aan ter zake van volgens
haar nationale recht strafbaar gestelde feiten zodat in overeenstemming met dit
Verdrag vastgestelde overtredingen worden bestraft met doeltreffende,
evenredige en afschrikkende straffen en maatregelen na procedures ingesteld
door de bestuurlijke autoriteiten, indien de beslissing aanleiding kan zijn
voor een procedure ten overstaan van een bevoegde rechter. 2 Elke partij
ziet erop toe dat bestuursrechtelijke maatregelen worden toegepast. Dit kan
geschieden door de regelgevende autoriteit op het gebied van weddenschappen of
andere verantwoordelijke autoriteiten in overeenstemming met haar nationale
recht. Artikel 25 – Beslaglegging en
verbeurdverklaring 1 Elke partij
neemt in overeenstemming met haar nationale recht de wetgevende of andere
maatregelen die nodig zijn teneinde beslaglegging en verbeurdverklaring toe te
staan van: a de goederen,
documenten en andere hulpmiddelen die zijn gebruikt of bestemd waren om te
worden gebruikt bij het plegen van de strafbare feiten bedoeld in de artikelen
15 tot en met 17 van dit Verdrag; b de
opbrengsten van deze feiten of goederen van een waarde die overeenkomt met de
opbrengsten. Hoofdstuk
VII – Internationale samenwerking in justitiële en andere aangelegenheden Artikel 26 – Maatregelen met het oog op
internationale samenwerking bij strafzaken 1 De partijen
werken in de ruimst mogelijke mate met elkaar samen in overeenstemming met de
bepalingen van dit Verdrag en in overeenstemming met de relevante van
toepassing zijnde internationale en regionale instrumenten en regelingen
overeengekomen op basis van uniforme of wederkerige wetgeving en met hun
nationale recht ten behoeve van de opsporing, vervolging en gerechtelijke
procedures met betrekking tot de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 15
tot en met 17 van dit Verdrag, met inbegrip van beslaglegging en
verbeurdverklaring. 2 De partijen
werken in de ruimst mogelijke mate met elkaar samen in overeenstemming met de
relevante van toepassing zijnde internationale, regionale en bilaterale
verdragen inzake uitlevering en wederzijdse bijstand in strafzaken en in
overeenstemming met hun nationale recht met betrekking tot de strafbare feiten
bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag 3 Wanneer, in
gevallen van internationale samenwerking, dubbele strafbaarheid als vereiste
wordt aangemerkt, wordt geacht hieraan te zijn voldaan, ongeacht of het
strafbare feit in de wetgeving van de aangezochte staat tot dezelfde categorie
wordt gerekend of met dezelfde terminologie wordt aangeduid als in de
verzoekende staat, indien de gedraging die ten grondslag ligt aan het strafbare
feit waarvoor wederzijdse bijstand wordt gevraagd ingevolge het recht van beide
partijen als strafbaar wordt aangemerkt. 4 Indien een
partij die uitlevering of wederzijdse rechtshulp in strafzaken afhankelijk
maakt van het bestaan van een verdrag, een verzoek tot uitlevering of
rechtshulp in strafzaken ontvangt van een partij waarmee zij een dergelijk
verdrag niet heeft gesloten, kan zij mits zij volledig voldoet aan haar
verplichtingen uit hoofde van het internationale recht en overeenkomstig de
voorwaarden die zijn vastgesteld in haar eigen nationale recht, dit Verdrag
beschouwen als de juridische grondslag voor uitlevering of wederzijdse
rechtshulp in strafzaken voor zover het gaat om de strafbare feiten bedoeld in
de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag. Artikel 27 – Overige maatregelen
tot internationale samenwerking ten behoeve van preventie 1 Elke partij
streeft ernaar waar mogelijk de preventie en bestrijding van de manipulatie van
sportwedstrijden te integreren in hulpprogramma's ten behoeve van derde staten. Artikel 28 – Internationale
samenwerking met internationale sportorganisaties 1 Elke partij
werkt in overeenstemming met haar nationale recht samen met internationale
sportorganisaties bij de bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden. Hoofdstuk
VIII – Follow up Artikel 29 – Verstrekking van
informatie 1 Elke partij
doet de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa alle relevante informatie in
een van de officiële talen van de Raad van Europa toekomen over de wetgevende
en andere maatregelen die zij heeft getroffen teneinde te voldoen aan de
voorwaarden van dit Verdrag. Artikel 30 – Comité voor de
follow-up van het Verdrag 1 Voor de
toepassing van dit Verdrag wordt hierbij het Comité voor de follow-up van het
Verdrag ingesteld. 2 Elke partij
kan in het Comité voor de follow-up van het Verdrag vertegenwoordigd worden
door één of meer gedelegeerden, met inbegrip van vertegenwoordigers van de
publieke autoriteiten verantwoordelijk voor sport, handhaving of regelgeving
inzake weddenschappen. Elke partij heeft één stem. 3 De
Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, alsmede andere relevante
intergouvernementele comités van de Raad van Europa benoemen elk een
vertegenwoordiger voor het Comité voor de follow-up van het Verdrag, teneinde
bij te dragen aan een multisectorale en multidisciplinaire aanpak. Zo nodig kan
het Comité voor de follow-up van het Verdrag, met eenparigheid van stemmen elke
staat die geen partij is bij het Verdrag, elke internationale organisatie of elk
internationaal lichaam uitnodigen zich te laten vertegenwoordigen door een
waarnemer bij zijn vergaderingen. Uit hoofde van dit lid benoemde
vertegenwoordigers nemen zonder stemrecht deel aan de vergaderingen van het
Comité voor de follow-up van het Verdrag. 4 Het Comité
voor de follow-up van het Verdrag wordt bijeengeroepen door de
Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. Zijn eerste vergadering vindt
plaats zodra dat redelijkerwijs mogelijk is, maar in elk geval binnen een jaar
na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag. Het komt vervolgens telkens
bijeen op verzoek van ten minste een derde van de partijen of van de
Secretaris-Generaal. 5 Met
inachtneming van de bepalingen van dit Verdrag stelt het Comité voor de
follow-up van het Verdrag zijn eigen reglement van orde op en neemt dat bij
consensus aan. 6 Het Comité
voor de follow-up van het Verdrag krijgt bij de uitvoering van zijn taken
ondersteuning van het Secretariaat van de Raad van Europa. Artikel 31 – Taken van het Comité
voor de follow-up van het Verdrag 1 Het Comité
voor de follow-up van het Verdrag is verantwoordelijk voor de follow-up van de
implementatie van dit Verdrag. 2 Het Comité
voor de follow-up van het Verdrag neemt de lijst van sportorganisaties bedoeld
in artikel 3, tweede lid, aan en wijzigt deze, en waarborgt dat deze op
passende wijze wordt gepubliceerd. 3 Het Comité
voor de follow-up van het Verdrag kan in het bijzonder: a aanbevelingen
doen aan de partijen ter zake van te nemen maatregelen voor de toepassing van
dit Verdrag, in het bijzonder met betrekking tot internationale samenwerking; b zo nodig
aanbevelingen doen aan de partijen na de publicatie van toelichtende
documentatie en na voorafgaand overleg met vertegenwoordigers van
sportorganisaties en exploitanten van sportweddenschappen, met name ter zake
van: – de criteria waaraan sportorganisaties en exploitanten
van sportweddenschappen dienen te voldoen teneinde te profiteren van de
uitwisseling van informatie bedoeld in artikel 12, eerste lid, van dit Verdrag; – andere mogelijkheden ter verbetering van de operationele
samenwerking tussen de relevante publieke autoriteiten, sportorganisaties en
exploitanten van weddenschappen genoemd in dit Verdrag; c de
relevante internationale organisaties en het publiek op de hoogte houden van de
activiteiten ontplooid in het kader van dit Verdrag; d een advies
aan het Comité van Ministers opstellen inzake het verzoek van een staat die
geen lid is van de Raad van Europa te worden uitgenodigd door het Comité van
Ministers tot ondertekening van het Verdrag ingevolge artikel 32, tweede lid. 4 Voor het
vervullen van zijn functies kan het Comité voor de follow-up van het Verdrag
eigener beweging vergaderingen met deskundigen organiseren. 5 Het Comité
voor de follow-up van het Verdrag kan na voorafgaande instemming van de
betrokken partijen bezoeken aan de partijen organiseren. Hoofdstuk
IX – Slotbepalingen Artikel 32 – Ondertekening en
inwerkingtreding 1 Dit Verdrag
staat open voor ondertekening door de lidstaten van de Raad van Europa, de
andere staten die partij zijn bij het Europees Cultureel Verdrag, de Europese
Unie en de niet-lidstaten die hebben deelgenomen aan de opstelling ervan of de
status van waarnemer hebben bij de Raad van Europa. 2 Dit Verdrag
staat op uitnodiging van het Comité van Ministers voorts open voor
ondertekening door andere niet-lidstaten van de Raad van Europa. Het besluit
tot uitnodiging van een niet-lidstaat tot ondertekening van het Verdrag wordt
na overleg met het Comité voor de follow-up van het Verdrag, zodra dat is
ingesteld, genomen met meerderheid van stemmen overeenkomstig artikel 20,
onderdeel d, van het Statuut van de Raad van Europa en met algemene stemmen van
de vertegenwoordigers van de verdragsluitende staten die recht hebben op een
zetel in het Comité van Ministers. 3 Dit Verdrag
dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van
bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de
Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. 4 Dit Verdrag
treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken
van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop vijf ondertekenaars,
waaronder ten minste drie lidstaten van de Raad van Europa, overeenkomstig de
bepalingen van het eerste, tweede en derde lid hun instemming door het Verdrag
te worden gebonden tot uitdrukking hebben gebracht. 5 Ten aanzien
van elke ondertekenende staat of de Europese Unie die later zijn of haar
instemming door dit Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking brengt, treedt
het in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van
een tijdvak van drie maanden na de datum waarop deze zijn of die haar
instemming tot uitdrukking heeft gebracht door het Verdrag te worden gebonden in
overeenstemming met de bepalingen van het eerste, tweede en derde lid. 6 Een
verdragsluitende partij die geen lid is van de Raad van Europa draagt bij aan
de financiering van het Comité voor de follow-up van het Verdrag op een wijze
vast te stellen door het Comité van Ministers na overleg met die partij. Artikel 33 – Gevolgen van het
Verdrag en de verhouding tot andere internationale instrumenten 1 Dit Verdrag
laat onverlet de rechten en verplichtingen van de partijen die voortvloeien uit
internationale multilaterale verdragen inzake specifieke aangelegenheden. Dit
Verdrag leidt niet tot verandering van hun rechten en verplichtingen die
voortvloeien uit andere, eerder gesloten verdragen ter zake van de bestrijding
van doping en verenigbaar zijn met het onderwerp en het doel van dit Verdrag. 2 Dit Verdrag
vult waar van toepassing in het bijzonder de van toepassing zijnde
multilaterale of bilaterale verdragen tussen de partijen aan, met inbegrip van
de bepalingen van: a het
Europees Verdrag betreffende uitlevering (1957, ETS nr. 24); b het
Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (1959, ETS
nr. 30); c de
Overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de
confiscatie van opbrengsten van misdrijven (1990, ETS nr. 141); d het Verdrag
van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en
confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme
(2005, CETS nr. 198). 3 De partijen
bij het Verdrag kunnen met elkaar bilaterale of multilaterale verdragen sluiten
inzake de aangelegenheden die in dit Verdrag worden geregeld teneinde de
bepalingen ervan aan te vullen of aan te scherpen of de toepassing van de erin
vervatte beginselen te faciliteren. 4 Indien twee
of meer partijen reeds een verdrag hebben gesloten met betrekking tot de in dit
Verdrag geregelde aangelegenheden of anderszins hun betrekkingen ter zake van
deze aangelegenheden hebben geregeld, zijn zij eveneens gerechtigd dat verdrag
toe te passen of die betrekkingen dienovereenkomstig te regelen. Wanneer
partijen evenwel hun betrekkingen ten aanzien van de in dit Verdrag geregelde
aangelegenheden vaststellen op een andere dan de hier voorgeschreven wijze,
doen zij dit op een wijze die niet onverenigbaar is met de doelen en beginselen
van het Verdrag. 5 Niets in
dit Verdrag tast de overige rechten, beperkingen, verplichtingen en
verantwoordelijkheden van de partijen aan. Artikel 34 – Voorwaarden en
waarborgen 1 Elke partij
ziet erop toe dat op het vaststellen, implementeren en toepassen van de
bevoegdheden en procedures die zijn vastgesteld in de hoofdstukken II tot en
met VII de in haar nationale recht voorgeschreven voorwaarden en waarborgen van
toepassing zijn, die moeten voorzien in de adequate bescherming van de rechten
en vrijheden van de mens, met inbegrip van de rechten die voortvloeien uit de
verplichtingen die zij heeft aanvaard uit hoofde van het Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Internationaal
Verdrag van de Verenigde Naties inzake burgerrechten en politieke rechten uit
1966 en andere van toepassing zijnde internationale instrumenten op het gebied
van mensenrechten en die het beginsel van proportionaliteit integreren in haar
nationale recht. 2 Deze
voorwaarden en waarborgen dienen, naargelang van toepassing gelet op de aard
van de desbetreffende procedure of bevoegdheid, onder meer te voorzien in
gerechtelijk of ander onafhankelijk toezicht, gronden die de toepassing
rechtvaardigen alsmede beperking van de reikwijdte en duur van een dergelijke
bevoegdheid of procedure. 3 Voor zover
zulks verenigbaar is met het openbaar belang, in het bijzonder met een
behoorlijke rechtsbedeling, neemt elke partij de gevolgen van de bevoegdheden
en procedures in deze hoofdstukken voor de rechten, verantwoordelijkheden en
gerechtvaardigde belangen van derden in overweging. Artikel 35 – Territoriale
toepassing 1 Elke staat
of de Europese Unie kan, op het tijdstip van de ondertekening of bij de nederlegging
van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring het
grondgebied of de grondgebieden waarop dit Verdrag van toepassing is nader
aanduiden. 2 Elke partij
kan op een later tijdstip door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal
van de Raad van Europa de toepassing van dit Verdrag uitbreiden tot elk ander
grondgebied dat in de verklaring wordt genoemd en voor de internationale
betrekkingen waarvan zij verantwoordelijk is of ten aanzien waarvan zij bevoegd
is verbintenissen aan te gaan. Ten aanzien van een dergelijk grondgebied treedt
het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het
verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de
verklaring door de Secretaris-Generaal. 3 Elke
krachtens de twee voorgaande leden gedane verklaring kan, met betrekking tot
elk in die verklaring genoemd grondgebied, worden ingetrokken door middel van
een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving. De
intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het
verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de
kennisgeving door de Secretaris-Generaal. Artikel 36 – Federale clausule 1 Een
federale staat kan zich het recht voorbehouden verplichtingen ingevolge de
hoofdstukken II, IV, V en VI van dit Verdrag te aanvaarden conform zijn
fundamentele beginselen die van toepassing zijn op de relatie tussen zijn
centrale overheid en constituerende staten of andere soortgelijke territoriale
entiteiten, mits hij in staat blijft tot samenwerking ingevolge de hoofdstukken
III en VII. 2 Bij het
maken van een voorbehoud uit hoofde van het eerste lid, kan een federale staat
de voorwaarden van dit voorbehoud niet aanwenden om zijn verplichtingen uit te
sluiten of aanmerkelijk te beperken ten behoeve van de maatregelen vervat in de
hoofdstukken III en VII. In het algemeen dient de staat te voorzien in ruime en
effectieve handhavingscapaciteiten ten behoeve van deze maatregelen. 3 Ten aanzien
van de bepalingen van dit Verdrag, waarvan de toepassing onder de rechtsmacht
valt van de afzonderlijke deelstaten of andere soortgelijke territoriale
entiteiten die door het constitutionele stelsel van de federatie niet verplicht
zijn wetgevende maatregelen te treffen, stelt de federale regering de bevoegde
autoriteiten van deze deelstaten in kennis van genoemde bepalingen, tezamen met
haar aanbeveling passende maatregelen te nemen om er gevolg aan te geven. Artikel 37 – Voorbehouden 1 Door middel
van een schriftelijke kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de
Raad van Europa kan een staat of de Europese Unie op het tijdstip van
ondertekening of bij de nederlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging,
aanvaarding of goedkeuring verklaren dat hij of zij gebruikmaakt van de
voorbehouden waarin is voorzien in artikel 19, tweede lid, en artikel 36,
eerste lid. Andere voorbehouden kunnen niet worden gemaakt. 2 Elke partij
die een voorbehoud heeft gemaakt krachtens het eerste lid, kan dat geheel of
gedeeltelijk intrekken door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de
Raad van Europa gerichte kennisgeving. De intrekking wordt van kracht op de
datum van ontvangst van deze kennisgeving door de Secretaris-Generaal. Indien in
de kennisgeving wordt vermeld dat de intrekking van een voorbehoud van kracht
moet worden op een daarin nader aangeduide datum, en deze datum later valt dan
de datum waarop de kennisgeving door de Secretaris-Generaal wordt ontvangen,
wordt de intrekking op die latere datum van kracht. 3 Een partij
die een voorbehoud heeft gemaakt, trekt dit voorbehoud geheel of ten dele in
zodra de omstandigheden dit toelaten. 4 De
Secretaris-Generaal van de Raad van Europa kan met regelmatige tussenpozen bij
de partijen die een of meerdere voorbehouden hebben gemaakt, informeren naar de
mogelijke intrekking daarvan. Artikel 38 – Wijzigingen 1 Wijzigingen
van artikelen van dit Verdrag kunnen worden voorgesteld door een partij, het
Comité voor de follow-up van dit Verdrag of het Comité van Ministers van de
Raad van Europa. 2 Elk
voorstel tot wijziging wordt medegedeeld aan de Secretaris-Generaal van de Raad
van Europa en door hem of haar ten minste twee maanden voor de vergadering
waarop het zal worden behandeld toegezonden aan de partijen, de lidstaten van
de Raad van Europa, niet-lidstaten die hebben deelgenomen aan de opstelling van
dit Verdrag of de status van waarnemer genieten bij de Raad van Europa, de
Europese Unie, elke staat die is uitgenodigd dit Verdrag te ondertekenen en het
Comité voor de follow-up van dit Verdrag. Het Comité voor de follow-up van dit
Verdrag doet het Comité van Ministers zijn standpunt omtrent de voorgestelde
wijziging toekomen. 3 Het Comité
van Ministers bestudeert de voorgestelde wijziging en het door het Comité voor
de follow-up van dit Verdrag ingediende standpunt en kan de wijziging bij de in
artikel 20, onderdeel d, van het Statuut van de Raad van Europa voorgeschreven
meerderheid aannemen. 4 De tekst
van elke wijziging aangenomen door het Comité van Ministers overeenkomstig het
derde lid van dit artikel, wordt toegezonden aan de partijen voor aanvaarding. 5 Elke
overeenkomstig het derde lid van dit artikel aangenomen wijziging treedt in
werking op de eerste dag van de maand na het verstrijken van een tijdvak van
een maand na de datum waarop alle partijen de Secretaris-Generaal hebben
medegedeeld dat zij haar hebben aanvaard. 6 Indien een
wijziging is aangenomen door het Comité van Ministers, maar nog niet in werking
is getreden in overeenstemming met het vijfde lid, mag een staat of de Europese
Unie niet verklaren zich door het Verdrag gebonden te achten zonder
tegelijkertijd de wijziging te aanvaarden. Artikel 39 – Beslechting van
geschillen 1 Het Comité
voor de follow-up van dit Verdrag wordt in nauwe samenwerking met de relevante
intergouvernementele comités van de Raad van Europa op de hoogte gehouden van
eventuele moeilijkheden met betrekking tot de uitlegging en toepassing van dit
Verdrag. 2 Ingeval
tussen partijen een geschil ontstaat met betrekking tot de uitlegging of
toepassing van dit Verdrag trachten zij tot een regeling van het geschil te
komen door middel van onderhandeling, verzoening of arbitrage of andere
vreedzame middelen van hun keuze. 3 Het Comité
van Ministers van de Raad van Europa kan procedures voor de regeling van
geschillen vaststellen die partijen bij een geschil met wederzijds goedvinden
kunnen gebruiken. Artikel 40 – Opzegging 1 Elke partij
kan dit Verdrag te allen tijde opzeggen door middel van een kennisgeving
gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. 2 Deze
opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het
verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de
kennisgeving door de Secretaris-Generaal. Artikel 41 – Kennisgeving 1 De
Secretaris-Generaal van de Raad van Europa stelt de partijen, de lidstaten van
de Raad van Europa, de overige staten die partij zijn bij het Europees
Cultureel Verdrag, de niet-lidstaten die hebben deelgenomen aan de opstelling
van dit Verdrag of de status van waarnemer genieten bij de Raad van Europa, de
Europese Unie en elke staat die is uitgenodigd dit Verdrag te ondertekenen in
overeenstemming met de bepalingen van artikel 32 in kennis van: a elke
ondertekening; b de
nederlegging van elke akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring; c elke datum
van inwerkingtreding van dit Verdrag overeenkomstig artikel 32; d elk
voorbehoud en elke intrekking van voorbehouden gemaakt ingevolge artikel 37; e elke
verklaring afgelegd in overeenstemming met de artikelen 9 en 13; f elke andere
akte, kennisgeving of mededeling met betrekking tot dit Verdrag. TEN BLIJKE waarvan de ondergetekenden, daartoe
naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend. GEDAAN te Magglingen/Macolin, op 18 september
2014, in de Engelse en de Franse taal, waarbij beide teksten gelijkelijk
authentiek zijn, in een enkel exemplaar dat zal worden nedergelegd in het
archief van de Raad van Europa. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa
doet een gewaarmerkt afschrift toekomen aan elke lidstaat van de Raad van
Europa, aan de staten die geen lid zijn van de Raad die hebben deelgenomen aan
de opstelling van dit Verdrag of de status van waarnemer hebben bij de Raad van
Europa, aan de Europese Unie en aan elke staat die is uitgenodigd tot dit
Verdrag toe te treden.