Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52015AE1593

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank — Een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering (COM(2015) 80 final) en de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Bereiken van het streefcijfer van 10 % voor de interconnectie van elektriciteit — Het Europese elektriciteitsnet voorbereiden voor 2020 (COM(2015) 82 final)

    PB C 383 van 17.11.2015, p. 84–90 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    17.11.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 383/84


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank — Een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering

    (COM(2015) 80 final)

    en de

    mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Bereiken van het streefcijfer van 10 % voor de interconnectie van elektriciteit — Het Europese elektriciteitsnet voorbereiden voor 2020

    (COM(2015) 82 final)

    (2015/C 383/12)

    Rapporteur:

    Ulla SIRKEINEN

    Corapporteur:

    Pierre-Jean COULON

    De Europese Commissie heeft op resp. 9 maart 2015 en 25 maart 2015 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank — Een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering

    (COM(2015) 80 final), en de

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Bereiken van het streefcijfer van 10 % voor de interconnectie van elektriciteit — Het Europese elektriciteitsnet voorbereiden voor 2020

    (COM(2015) 82 final).

    De afdeling Vervoer, Energie, Infrastructuur, Informatiemaatschappij, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 16 juni 2015 goedgekeurd.

    Tijdens zijn 509e zitting van 1 en 2 juli 2015 (vergadering van 1 juli) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat met 100 stemmen vóór algemeen werd goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    Het EESC komt tot de volgende conclusies:

    1.1.

    Het energiebeleid van de EU heeft ten dele vruchten afgeworpen, vooral in die zin dat het gebruik van hernieuwbare energie erdoor is toegenomen en dat de consument een ruimere keuze wordt geboden. Daar staat tegenover dat de meeste energievraagstukken nog altijd als een kwestie van nationaal belang worden behandeld.

    1.2.

    De problemen zijn groter geworden: risico’s voor de continuïteit van de gasvoorziening, hogere energiekosten waar de consument de dupe van is en waar het concurrentievermogen van het bedrijfsleven door wordt aangetast, gevolgen van grote aandelen van intermitterende hernieuwbare energiebronnen voor de stabiliteit van het elektriciteitsnet.

    1.3.

    Er moet op grote schaal geïnvesteerd worden om de energievoorziening in Europa veilig te stellen. Investeerders hebben een zo voorspelbaar en betrouwbaar mogelijk beleidskader nodig.

    1.4.

    De energieproblematiek moet consequenter worden aangepakt; alleen dan kan worden voldaan aan de verwachtingen van de Europeanen. Samenwerking tussen lidstaten en een probleemloos functionerende interne energiemarkt zijn onontbeerlijk.

    1.5.

    Het EESC steunt het voorstel voor een Europese energie-unie en vindt dat hier snel werk van gemaakt moet worden. Het vrij verkeer van energie zou de vijfde EU-vrijheid kunnen worden.

    Het EESC doet de volgende aanbevelingen:

    1.6.

    Om een succes te kunnen worden, zou van dit initiatief een duidelijkere boodschap moeten uitgaan. Het zou een visie moeten vertegenwoordigen die de burgers en ondernemingen van Europa de weg wijst als het gaat om de voordelen die zij uit de energie-unie kunnen halen.

    1.7.

    Naast voorzieningszekerheid en duurzaamheid moet hoge prioriteit uitgaan naar het aanpakken van de energiekosten voor burgers en ondernemingen. Voor zover eindprijzen voor elektriciteit worden verhoogd om politieke redenen, is de rechtzetting daarvan zonder meer aangewezen.

    1.8.

    Gezien de steeds feller wordende concurrentie om energiebronnen en de noodzaak om die energiebronnen te diversifiëren, zou energie zou een centraal onderdeel van het externe beleid van de EU moeten worden.

    1.9.

    De Commissie zou ervoor moeten instaan dat haar voorstellen om delen van de energiewetgeving te herzien (zoals is voorzien in het stappenplan waar het EESC achter staat), noch leiden tot meer kosten, noch tot een gebrek aan samenhang, en dat juist wordt geprobeerd om de procedures te vereenvoudigen.

    1.10.

    Er zou samen met de consumenten zelf moeten worden gewerkt aan methoden om consumenten te mobiliseren. Daarbij moet ook worden gedacht aan een vernieuwend gebruik van ICT. Energiearmoede zou in eerste instantie met sociale maatregelen aangepakt moeten worden.

    1.11.

    Er is behoefte aan innovatieve financieringsideeën om de grote energie-efficiëntiemogelijkheden van — vooral — gebouwen en vervoer te benutten.

    1.12.

    Een structurele hervorming van het emissiehandelssysteem van de EU (EU-ETS) is noodzakelijk; even belangrijk zijn echter maatregelen in de sectoren die niet onder het ETS vallen.

    1.13.

    Het probleem van het weglekken van koolstof mag niet licht worden opgevat zolang er wereldwijd nog geen gelijke voorwaarden gelden. Rechtstreekse en indirecte kostenstijgingen moeten volledig worden vergoed voor optimaal presterende ondernemingen.

    1.14.

    De ontwikkeling van hernieuwbare energie moet worden gesteund, maar dit mag niet tot hogere kosten voor de gebruikers leiden.

    1.15.

    Willen toekomstige uitdagingen op energiegebied het hoofd geboden kunnen worden, dan moet er meer geld naar O&O uitgaan. Een zo efficiënt en duurzaam mogelijk gebruik van energie als productiefactor biedt allerlei mogelijkheden om in de EU voor groei en banen te zorgen.

    1.16.

    Een nieuwe governance op het vlak van het energiebeleid moet ervoor zorgen dat de verschillende aspecten van energie met elkaar samenhangen en dat de doelstellingen op EU-niveau gerealiseerd worden. De door het EESC voorgestane Europese energiedialoog (EED) moet onverwijld op gang worden gebracht.

    1.17.

    Er moet dringend uitvoering worden gegeven aan maatregelen ter bevordering van de interconnectie van elektriciteitsnetten, wat ook betekent dat de procedures voor de goedkeuring daarvan minder tijdrovend moeten worden. Of eenzelfde streefcijfer voor iedereen wel haalbaar is, zou nader onderzocht kunnen worden.

    2.   Inleiding

    2.1.

    De voornaamste doelstellingen van het energiebeleid in de EU zijn: energiezekerheid, duurzaamheid en concurrentievermogen. De wetgeving van de EU bestrijkt de energiemarkten, maar ook aspecten van energie die het milieu en het klimaat betreffen. De EU subsidieert O&O op het gebied van energie en de ontwikkeling van infrastructuur. Energie-efficiëntie is uiteraard een zaak die tot op grote hoogte onder lokale of nationale verantwoordelijkheid valt, waarbij aspecten van de interne markt in aanmerking moeten worden genomen. De lidstaten hebben krachtens de Verdragen het recht om zelf over het gebruik van hun energievoorraden te beslissen en voor een bepaalde energiemix te kiezen.

    2.2.

    Het energiebeleid dat in Europa wordt gevoerd, is in sommige opzichten succesvol geweest. De streefcijfers (20-20-20 vóór 2020) voor de terugdringing van de emissies van broeikasgassen en de toename van het gebruik van hernieuwbare energie lijken ruim op tijd te worden gehaald en de resultaten qua energie-efficiëntie lijken ook niet veraf te liggen van het nagestreefde doel, al is dit deels toe te schrijven aan de economische achteruitgang. Er zijn markten opengesteld en de consument heeft een ruimere keuze gekregen. In de praktijk wordt het energiebeleid echter nog altijd als een nationale aangelegenheid behandeld. Ook wordt de wetgeving van de EU maar langzaam of onvolledig toegepast en is er nog geen sprake van een echt functionerende interne markt. Het door de EU en de lidstaten gevoerde beleid voor diverse aspecten van energie is versnipperd en vaak niet goed gedoseerd geweest.

    2.3.

    Het Notre Europe-Jacques Delors-instituut heeft voorgesteld om dit euvel te verhelpen door een Europese Energiegemeenschap op te richten. Het EESC heeft zich actief ingezet voor de totstandbrenging daarvan.

    2.4.

    Onlangs zijn er nieuwe problemen gerezen op energiegebied. In sommige lidstaten is de continuïteit van de energievoorziening acuut zorgwekkend. Consumenten — en dan vooral de kwetsbare onder hen — hebben te lijden onder hoge energiekosten in een tijd dat het ook nog economisch slechter gaat. Het bedrijfsleven worstelt om de concurrentie van regio’s die energie tegen lagere prijzen leveren, het hoofd te blijven bieden. Als de industriële teruggang, die zich in tal van landen voordoet, en de koolstoflekkage aanhouden, zijn niet alleen de werkgelegenheid en de groei in gevaar, maar wordt het ook twijfelachtig of de energietransitie wel kan doorgaan. Alle grote successen op het gebied van hernieuwbare energie ten spijt dreigt Europa zijn voortrekkersrol te verliezen. In sommige landen zijn er beheersproblemen met het elektriciteitssysteem vanwege de steeds hogere aandelen daarin van hernieuwbare energie. De traditionele productie van energie wordt steeds minder rendabel. Volgens de Commissie (1) moet er tussen 2020 en 2030 in de orde van grootte van 2  000 miljard EUR geïnvesteerd worden — mede in de productie-infrastructuur en het elektriciteitsnet — om de energievoorziening veilig te stellen, ongeacht of men voor traditionele of alternatieve energiebronnen kiest.

    3.   De mededeling van de Commissie

    3.1.

    De nieuwe Commissie onder Jean-Claude JUNCKER heeft energiebeleid uitgeroepen tot een van haar tien prioritaire gebieden. De Europese Raad heeft in oktober 2014 doelstellingen vastgelegd voor het energie- en klimaatbeleid tot 2030: vermindering van de broeikasgasemissies met minstens 40 % (referentiejaar: 1990), een aandeel van hernieuwbare energie van minstens 27 % en een verbetering van de energie-efficiëntie met minstens 27 %.

    3.2.

    De Commissie heeft op 25 februari 2015 een mededeling uitgebracht over „Een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering” (2). Het gaat hier om een strategie met vijf, elkaar wederzijds versterkende en nauw met elkaar verbonden dimensies die tot meer energiezekerheid en duurzaamheid en een groter concurrentievermogen moeten leiden:

    energiezekerheid, solidariteit en vertrouwen;

    een volledig geïntegreerde Europese energiemarkt;

    energie-efficiëntie als bijdrage aan de matiging van de vraag naar energie;

    het streven naar een koolstofarme economie;

    onderzoek, innovatie en concurrentievermogen.

    3.3.

    Met deze strategie wordt uitdrukking gegeven aan de algemene visie van de Commissie op de energie-unie. Er worden, uitgaande van een korte omschrijving van de problemen die in die vijf dimensies spelen, 15 actiepunten voorgesteld. In een bij deze mededeling gevoegd stappenplan wordt een opsomming gegeven van alle acties die de Commissie — vooral dit jaar, maar daarna ook nog in 2016 — wil ondernemen. Daarbij gaat het meestal om herzieningen van wetgeving.

    3.4.

    Als onderdeel van hetzelfde pakket heeft de Commissie ook nog een mededeling over het „Bereiken van het streefcijfer van 10 % voor de interconnectie van elektriciteit — Het Europese elektriciteitsnet voorbereiden voor 2020” (3) en een mededeling over het „Protocol van Parijs — Een blauwdruk om de wereldwijde klimaatverandering na 2020 tegen te gaan” (4) uitgebracht.

    4.   Algemene opmerkingen

    4.1.

    Volgens het EESC is het initiatief van de Commissie om een Europese energie-unie tot stand te brengen, nauw verwant met het eerdere denkbeeld van een Europese Energiegemeenschap. Daarom staat het achter dit initiatief.

    4.2.

    Om aan de gigantische behoeften te kunnen voldoen, moet investeerders zo snel mogelijk een voorspelbaar en betrouwbaar rechtskader voor de periode na 2020 worden geboden. De actiepunten en het stappenplan, zoals voorgesteld door de Commissie, houden geen grote veranderingen in; het gaat om een herziening en actualisering van de huidige wetgeving. Waar het nu op aankomt, is de implementatie. Het allerbelangrijkste is nu dat niet wordt afgeweken van de korte termijnen. Net zo belangrijk is uiteraard dat noch het Europees Parlement, noch de Raad de zaak op de lange baan blijven schuiven.

    4.3.

    Om een succes te kunnen worden, zou van dit initiatief wel een duidelijkere boodschap moeten uitgaan. Het zou een visie moeten vertegenwoordigen die de burgers en ondernemingen van Europa de weg wijst als het gaat om de voordelen die zij uit de energie-unie kunnen halen. Alle betrokken besluitvormers moeten die visie steeds in het achterhoofd houden.

    4.4.

    Veel stakeholders maken zich zorgen over inconsistenties in de wetgeving en bemoeienis met te veel aspecten van de energie-economie. De energieproblematiek moet consequenter worden aangepakt; alleen dan kan worden voldaan aan de verwachtingen van de Europeanen. Die samenhang betreft niet alleen de verschillende beleidsdoelstellingen en -gebieden, maar ook de nationale versus de bredere gemeenschappelijke belangen van de EU.

    4.5.

    Het EESC is ervan overtuigd dat de doelstellingen van het energiebeleid alleen verwezenlijkt kunnen worden als de lidstaten samenwerken en de interne energiemarkt probleemloos functioneert. Er zijn meer hernieuwbare energiebronnen nodig om de emissies terug te dringen en de afhankelijkheid van landen buiten de EU minder groot te maken. Hoe dan ook is al duidelijk dat een elektriciteitssysteem dat voor een groot deel door intermitterende hernieuwbare energiebronnen wordt gevoed, beter functioneert op een markt die groter is dan de nationale markt. Daar komt nog bij dat de met reservevorming, piekverbruik en de opslag (van gas) gemoeide kosten ook lager worden naarmate de markt groter is.

    4.6.

    Naast voorzieningszekerheid en duurzaamheid moet ook het aanpakken van de energiekosten voor burgers en ondernemingen hoge prioriteit krijgen. Wanneer burgers de EU steeds meer als ver van hun bed staand gaan ervaren en de economische terugval hun veel zorgen baart, zijn de energiekosten voor hen zonder twijfel een groot probleem. Hetzelfde geldt voor — met name kleine en middelgrote — ondernemingen en hun werknemers die de concurrentie op de wereldmarkten aangaan.

    4.7.

    Voor zover de eindprijzen voor energie, en dan vooral voor elektriciteit, worden verhoogd als gevolg van politieke besluiten over belastingen en af te dragen lasten, is de rechtzetting daarvan zonder meer aangewezen. De Commissie moet haar plannen inzake de herziening van prijzen en begeleiding van ondersteunende maatregelen doorzetten. Tegelijkertijd moet zij verduidelijken welk effecten de geplande wijzigingen in het emissiehandelssysteem en de toegezegde schrapping van de subsidies voor milieuonvriendelijke energievormen (5) op de prijzen zullen hebben.

    5.   Specifieke opmerkingen

    Energiezekerheid, solidariteit en vertrouwen

    5.1.

    Het EESC vindt net als de Commissie dat de voltooiing van de interne energiemarkt en een efficiënter energieverbruik de voornaamste aandrijvers van energiezekerheid zijn. Ook zou het geopolitieke wereldtoneel veel meer aandacht moeten krijgen. De wereldwijde concurrentie voor energiebronnen zal nog feller worden. Die omstandigheid én de noodzaak om de energiebronnen voor de EU te diversifiëren, moeten de kern uitmaken van het externe en het handelsbeleid van de EU.

    5.2.

    De diversifiëring van energiebronnen hangt voornamelijk af van de energiemix van lidstaten en de keuzen die lidstaten voor hun energievoorziening maken. De EU kan en moet steun verlenen aan de ontwikkeling van infrastructuur. Alle ogen zijn nu gericht op de gasvoorziening. De ontwikkeling van de vraag naar gas in de EU dient grondig onderzocht te worden en de prognoses voor investeringen in infrastructuur moeten dienovereenkomstig worden bijgestuurd. De aandacht zou meer moeten uitgaan naar andere, bijv. endogene energiebronnen.

    5.3.

    Het moet voor de lidstaten als een paal boven water staan dat nauwere samenwerking en de uitwisseling van informatie op een markt — of dat nu de gasmarkt of een andere markt is — waarop zij met een dominante leverancier of een kartel worden geconfronteerd, in hun belang is. Samenwerking mag de werking van de markt echter niet in de weg staan. Er moet op kunnen worden gerekend dat de lidstaten zich onderling solidair opstellen, maar een dergelijke solidariteit moet dan wel zijn gegrondvest op vertrouwen en de naleving van gemeenschappelijke afspraken en regels. Energie-eilanden vormen een probleem dat extra aandacht vergt, waarbij ook moet worden gekeken naar de specifieke kenmerken die eilanden onderscheiden van het vasteland.

    Een volledig geïntegreerde interne energiemarkt

    5.4.

    Van groot belang voor de totstandbrenging van de energie-unie is dat de elektriciteits- en gasnetten up-to-date worden gemaakt. In hoofdstuk 6 zal worden stilgestaan bij de interconnectie van elektriciteitsnetten en de mededeling die over dat onderwerp is uitgebracht.

    5.5.

    De energiemarkten, en dan vooral de markt voor elektriciteit, gaan gebukt onder de onvolledige toepassing van de relevante richtlijnen en de nog nauwelijks op gang gekomen samenwerking tussen operatoren van transmissiesystemen en nationale regulatoren. Het EESC stemt in met de voorstellen die de Commissie op dit gebied heeft gedaan, maar waarschuwt dat deze niet mogen leiden tot nog meer administratieve rompslomp en kosten.

    5.6.

    De banden tussen groothandels- en kleinhandelsmarkt zijn niet hecht en hoe dan ook onduidelijk. Op dit gebied is meer prijstransparantie nodig. Kennelijk speelt hier vooral dat de prijssignalen voor investeringen niet voldoen en dat er geen flexibiliteit is aan de vraagzijde. Problematisch zijn het toegenomen aandeel van hernieuwbare energie en de kwestie van overcapaciteit versus de behoefte aan evenwicht en piekvermogen. De relevante regelgeving is aan herziening toe, maar de Commissie moet bij de uitwerking van voorstellen in die zin erop toezien dat hogere kosten voor de gebruikers worden voorkomen, terwijl steun wordt verleend aan oplossingen die bevorderlijk zijn voor de totstandkoming van grensoverschrijdende markten.

    5.7.

    Elektriciteits- en gasmarkten groeien de facto al steeds vaker uit tot regionale markten van buurlanden. Die ontwikkeling valt toe te juichen, omdat daarmee wordt toegewerkt naar EU-wijde markten, en ze zou dan ook moeten worden ondersteund door regelgevers. Regio’s zouden onderling voorbeelden van geslaagde methoden en ervaringen moeten uitwisselen, wat overigens ook in EU-verband zou moeten worden gedaan. Ook daarbij moet meer administratieve rompslomp worden voorkomen.

    5.8.

    Het is in het belang van iedereen dat consumenten zich actief opstellen op de energiemarkten, maar zij kunnen daartoe niet worden gedwongen. Er moeten, zorgvuldig en met de medewerking van de consumenten zelf, methoden worden uitgewerkt om gebruik te maken van de mogelijkheden die er zijn om zich op de vraag af te stemmen en daardoor kosten te besparen. Bij „methoden” wordt vooral gedacht aan een vernieuwende aanwending van ICT.

    5.9.

    De toestand waarin de economie van veel lidstaten zich momenteel bevindt, maakt toch al kwetsbare consumenten nog kwetsbaarder. Het EESC vindt net als de Commissie dat die groep van consumenten in eerste instantie moet worden geholpen met sociale maatregelen. De al eerder door het EESC voorgestelde waarnemingspost voor energiearmoede zou kunnen worden ingezet om de echte behoeften op te sporen.

    Energie-efficiëntie als bijdrage aan de matiging van de vraag naar energie

    5.10.

    Het EESC vindt net als de Commissie dat het streven naar energie-efficiëntie vooral een zaak is van nationale en lokale overheden. De maatregelen die de EU voor de etikettering en de regelgeving voor ecologische ontwerpen (die om de zoveel tijd moet worden herzien) heeft genomen, zijn succesvol gebleken.

    5.11.

    Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om voorstellen in te dienen waardoor „ondernemingen die op efficiëntie gerichte maatregelen nemen en ondernemingen die zich op de vraagzijde instellen”, op de energiemarkt gelijke concurrentievoorwaarden worden geboden, voor zover die maatregelen en inspanningen tot doel hebben om de reële belangen van de gebruikers te dienen.

    5.12.

    Het EESC vindt ook dat de mogelijkheden om in de bouw en de vervoerssector door meer efficiëntie energie te besparen, groot zijn en dat daarvan gebruik moet worden gemaakt door middel van zorgvuldig uitgewerkte maatregelen. Zo zijn de energiecertificeringsregeling en de etiketteringsregeling voor bouwmaterialen toe aan herziening. Er is behoefte aan innovatieve financieringsideeën.

    Het streven naar een koolstofarme economie

    5.13.

    Het EESC werkt aan een apart advies over „De weg naar Parijs” en staat grotendeels achter de inspanningen die de EU zich op dit cruciale traject naar de Conferentie van Parijs getroost om tot toereikende en bindende wereldwijde afspraken te komen.

    5.14.

    Ook stemt het, net als in eerdere adviezen, in met de voorstellen om het emissiehandelssysteem van de EU (EU-ETS) structureel te hervormen. Niet minder belangrijk zijn ook de besluiten over toekomstige, hoofdzakelijk nationale maatregelen in sectoren die niet onder het EU-ETS vallen.

    5.15.

    Het probleem van het weglekken van koolstof mag zeker niet licht worden opgevat zolang er wereldwijd nog geen gelijke voorwaarden gelden. Energie-intensieve bedrijven die met het weglekken van koolstof worden bedreigd, moeten worden vergoed voor rechtstreekse en indirecte kostenstijgingen van het EU-ETS in verband met hun efficiëntie op het gebied van broeikasgassen. De best presterende ondernemingen moeten volledig worden gecompenseerd. Voor de vergoeding van indirecte kostenstijgingen moet een voor de hele EU geldend systeem worden ingevoerd om scheeftrekking van de concurrentie in de EU te voorkomen.

    5.16.

    Het EESC stemt van harte in met de doelstelling om de EU een voortrekkersrol op het gebied van hernieuwbare energie te laten spelen. Ondersteunende maatregelen zijn noodzakelijk, maar deze moeten wel in overeenstemming zijn met de markt- en mededingingsregels, moeten op de markt zijn gebaseerd en mogen niet leiden tot een verhoging van de energieprijzen voor eindgebruikers. Steun aan volwassen en concurrerende technologieën moet afgebouwd worden. In deze opzichten steunt het EESC de inspanningen van de Commissie.

    5.17.

    De EU moet zich er, naast haar doel om het gebruik van hernieuwbare energie te bevorderen, ook voor inzetten dat allerhande technologieën en oplossingen voor een koolstofarme/schone economie worden ontwikkeld.

    5.18.

    Het EESC vindt net als de Commissie dat de EU behoefte heeft aan investeringen in de plantaardige bio-economie als een belangrijke bron van niet-intermitterende hernieuwbare energie. Als er plannen in die richting worden gemaakt, moeten de gevolgen daarvan voor het milieu, het bodemgebruik en de productie van levensmiddelen worden meegewogen. Ook waterkracht biedt mogelijkheden.

    Een energie-unie voor onderzoek, innovatie en concurrentievermogen

    5.19.

    Het EESC staat achter de voorgestelde nieuwe strategie voor O&I, maar wijst er net als in eerdere adviezen op dat er meer middelen nodig zijn om toekomstige uitdagingen op energiegebied met succes aan te kunnen pakken. Het benadrukt met name dat de EU maatregelen moet nemen waardoor particulier kapitaal wordt aangetrokken. Ook moet de EU zich meer inzetten voor globale samenwerking op het gebied van O&O.

    5.20.

    Het concurrentievermogen van de EU komt echter niet neer op alleen maar uitblinken in klimaat- en energietechnologie; net zo belangrijk, zo niet belangrijker, is dat energie als productiefactor zo efficiënt en duurzaam mogelijk wordt gebruikt; de EU moet daar beter in zijn dan haar concurrenten. Daarmee wordt gekozen voor een ruimere en meer zekerheid biedende manier om in de EU voor groei en banen te zorgen.

    5.21.

    In alle sectoren van de economie is de energietransitie ophanden. Het EESC vindt het erg belangrijk dat de energietransitie op een billijke en rechtvaardige wijze verloopt. Opleidingen en een leven lang leren zijn onontbeerlijke voorwaarden voor succes. De sociale dialoog op nationaal en EU-niveau heeft in dit opzicht een spilfunctie.

    Governance van de energie-unie

    5.22.

    Het EESC staat onverkort achter de pogingen van de Commissie om samenhang te brengen in de diverse aspecten van het energiebeleid en het beleid van de lidstaten te coördineren. De nieuwe governance moet er ook op gericht zijn dat de EU-doelstellingen voor 2030 gehaald worden. De lidstaten mogen daarentegen niet worden opgezadeld met nog meer verplichtingen op het gebied van planning en verslaggeving. In plaats daarvan zouden de bestaande verplichtingen moeten worden gestroomlijnd.

    5.23.

    Het strekt het EESC tot tevredenheid dat de Commissie zijn plan om met belanghebbenden een energiedialoog op gang te brengen, heeft overgenomen. Het wachten is nu alleen nog maar op een uitvoerig actieplan voor die dialoog.

    6.   Kanttekeningen bij de mededeling „Bereiken van het streefcijfer van 10 % voor de interconnectie van elektriciteit”

    6.1.

    Een groter aandeel voor hernieuwbare, intermitterende elektriciteit en de vermindering van de kosten voor piek- en reservecapaciteit vergen een groter netwerkvermogen. Dat de interconnectiecapaciteit groter moet worden, is in veel gevallen overduidelijk en zelfs urgent. Wat verbaast, is dat het streefcijfer van 10 % vaak bij lange na nog niet bereikt is. De voorstellen die de Commissie in onderhavige mededeling doet, worden toegejuicht. Het EESC heeft al eerder zijn mening hierover gegeven, o.m. in een recent initiatiefadvies over Europese samenwerking in energienetwerken.

    6.2.

    De keuze voor een aanpak op grond van projecten van gemeenschappelijk belang lijkt de juiste. Ook kan daarmee kennelijk daadwerkelijk voorrang worden gegeven aan de financiering van projecten waarmee het huidige percentage van de interconnectiecapaciteit van minder dan 10 % kan worden opgetrokken. Daarbij lijkt het evenwel redelijk dat ook de economische situatie in het betrokken land in aanmerking wordt genomen.

    6.3.

    Het is hoog tijd om de TEN-E-verordening onverkort toe te passen. Erg nodig is ook dat de procedures voor goedkeuring worden ingekort. Daar komt nog bij dat dit een van de gebieden is waar de mogelijkheden om procedures door de betrokkenheid van lokale belanghebbenden vlotter te maken en te versnellen, moeten worden verkend. Dit was een van de doelstellingen die het EESC voor ogen had met zijn voorstel om een Europese energiedialoog op gang te brengen. Dit moet in het achterhoofd worden gehouden als het voorstel voor een forum voor energie-infrastructuur wordt uitgewerkt.

    6.4.

    Er zou wel nader onderzocht kunnen worden of eenzelfde streefcijfer voor alle lidstaten — ongeacht grootte, energiemix, buurlanden enz. — haalbaar is. Een gelijkgetrokken elektriciteitsprijs zou kunnen worden gebruikt als indicator voor een toereikende interconnectiecapaciteit.

    Brussel, 1 juli 2015.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Henri MALOSSE


    (1)  COM(2014) 903 final.

    (2)  COM(2015) 80 final.

    (3)  COM(2015) 82 final.

    (4)  COM(2015) 81 final.

    (5)  Deze worden door het IMF voor Europa op 330 miljard EUR per jaar geschat.


    Top