Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013PC0311

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (Herschikking)

    /* COM/2013/0311 final - 2013/0162 (COD) */

    52013PC0311

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (Herschikking) /* COM/2013/0311 final - 2013/0162 (COD) */


    TOELICHTING

    1.           Achtergrond van het voorstel

    · Algemene context, motivering en doel van het voorstel

    Nationale cultuurgoederen zijn goederen waarvan de lidstaten vaststellen dat zij deel uitmaken van hun cultureel erfgoed. Deze goederen worden over het algemeen als nationaal erfgoed aangemerkt naargelang van hun belang op cultuurgebied, waaraan meer of minder strenge beschermende voorschriften worden verbonden. Cultuurgoederen die overeenkomstig de nationale wetgeving of nationale administratieve procedures in de zin van artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) als nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit zijn aangemerkt (hierna "nationaal bezit" genoemd) zijn goederen van bijzondere betekenis die voor toekomstige generaties behouden moeten blijven. Over het algemeen krijgt nationaal bezit vanuit juridisch oogpunt een beter bescherming waarbij het definitief buiten het grondgebied van een lidstaat brengen is verboden.

    De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen is gewaarborgd volgens de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Deze bepalingen vormen geen beletsel voor verboden of beperkingen die uit hoofde van bescherming van het nationaal artistiek, historisch en archeologisch bezit in de zin van artikel 36 van het VWEU gerechtvaardigd zijn.

    Richtlijn 93/7/EEG van de Raad betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht[1] is in 1993 bij de afschaffing van de binnengrenzen vastgesteld om de bescherming van de als nationaal bezit aangemerkte cultuurgoederen van de lidstaten te waarborgen. Deze richtlijn beoogt het grondbeginsel van het vrije verkeer van goederen in overeenstemming te brengen met de noodzaak van de bescherming van nationaal bezit.

    Bij de beoordelingen van de richtlijn[2] kon worden vastgesteld dat dit instrument ontoereikend is om teruggave te verkrijgen van bepaalde cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt, die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn:

    · de voorwaarden waaraan als nationaal bezit aangemerkte goederen moeten voldoen om voor teruggave in aanmerking te komen, d.w.z. tot een van de in de bijlage bedoelde gemeenschappelijke categorieën behoren, aan financiëlewaarde‑ en ouderdomsdrempels voldoen;

    · de korte termijn voor de instelling van een vordering tot teruggave;

    · de kosten van de schadeloosstellingen.

    Uit deze beoordeling is tevens gebleken dat er behoefte bestaat aan verbetering van de administratieve samenwerking en het overleg tussen de centrale autoriteiten om de richtlijn beter ten uitvoer te leggen.

    Als gevolg van het door de richtlijn ingestelde systeem moesten sommige lidstaten voor de teruggave van hun cultuurgoederen gebruikmaken van de mechanismen van internationale overeenkomsten. De Unesco-Overeenkomst van 1970 betreffende de maatregelen die moeten worden genomen om de illegale invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van culturele goederen te verbieden en te beletten, en het Unidroit-Verdrag van 1995 over gestolen of op onrechtmatige wijze uitgevoerde cultuurgoederen zijn niet door alle lidstaten geratificeerd[3].

    Ondanks de verscheidenheid van de bestaande instrumenten is de verboden handel in cultuurgoederen een van de wijdst verspreide vormen van illegale handel geworden. De verboden handel in cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt, is een bijzonder ernstige vorm van dit type criminaliteit met schadelijke gevolgen voor de nationale identiteit, de cultuur en de geschiedenis van de lidstaten, aangezien de verdwijning van nationaal bezit alle burgers van de staat van een bewijs van hun identiteit en hun geschiedenis berooft.

    De Raad van de Europese Unie heeft vastgesteld dat dit probleem de lidstaten van de Unie zwaar treft en heeft op 13 en 14 december 2011 geconcludeerd dat er maatregelen moeten worden genomen om tot een doeltreffender preventie en bestrijding van criminaliteit jegens cultuurgoederen te komen. In deze zin heeft de Raad de Commissie onder andere aanbevolen de lidstaten te ondersteunen bij de doeltreffende bescherming van cultuurgoederen teneinde de illegale handel van cultuurgoederen te voorkomen en te bestrijden en, waar nodig, aanvullende maatregelen te stimuleren[4].

    Het doel van dit voorstel is om de lidstaten de mogelijkheid te bieden om teruggave te verkrijgen van cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt en sinds 1993 buiten hun grondgebied zijn gebracht.

    De algemene doelstelling is om bij te dragen aan de bescherming van cultuurgoederen in het kader van de interne markt.

    Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU

    Dit initiatief sluit aan bij het beleid van de Unie op het gebied van de bescherming van cultuurgoederen. Het ligt ook in de lijn van de eerder aangehaalde conclusies van de Raad van de Europese Unie over het voorkomen en bestrijden van de illegale handel in cultuurgoederen.

    Dit voorstel voor een richtlijn betreft een regeling voor de teruggave van cultuurgoederen waarmee de lidstaten hun als nationaal bezit aangemerkte cultuurgoederen kunne beschermen.

    Wat betreft de terugvordering van een cultuurgoed door de eigenaar die ervan beroofd is, wijst Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[5] een forum aan, de rechtbanken van de plaats waar het goed zich bevindt, die de bevoegdheid heeft om de op eigendom gebaseerde vordering tot teruggave in behandeling te nemen. Deze nieuwe bepaling zou tevens betrekking moeten hebben op rechtsvorderingen tot teruggave van cultuurgoederen.

    Beide initiatieven beogen de bescherming van cultuurgoederen te bevorderen, waarbij het ene de nationale autoriteiten de mogelijkheid biedt om teruggave te verzoeken van een als nationaal bezit aangemerkt cultuurgoed dat op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied is gebracht, en het andere het recht van de eigenaar erkent om voor de rechtbanken van de lidstaat waar zijn cultuurgoed zich bevindt, om teruggave van dat goed te verzoeken.

    2.           Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling

    · Raadpleging van belanghebbende partijen

    Van 30 november 2011 tot 5 maart 2012 is voor alle bij dit initiatief betrokken partijen een openbare raadpleging georganiseerd. Deze raadpleging heeft plaatsgevonden via het instrument van de interactieve beleidsvorming (Uw stem in Europa) door middel van twee gerichte vragenlijsten voor enerzijds overheidsinstanties en anderzijds burgers en belanghebbende marktdeelnemers of mensen die werkzaam zijn op het gebied van cultuurgoederen.

    De diensten van de Commissie hebben 142 antwoorden ontvangen waarvan 24 afkomstig waren van overheidsinstanties en 118 uit de particuliere sector. Op de Europa‑website is een samenvatting van de resultaten van deze openbare raadpleging beschikbaar[6].

    De meerderheid van de deelnemers uit de particuliere sector (61 %) vindt dat Richtlijn 93/7/EEG naar behoren aan de behoeften van de lidstaten beantwoord; de richtlijn hoeft dus ook niet te worden herzien. Slechts 22 % is voor een herziening.

    Daarnaast is 54 % van de overheidsinstanties van mening dat de richtlijn geen daadwerkelijke teruggave garandeert van nationaal bezit dat op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat is gebracht. De steun voor de geplande oplossingen om de doeltreffendheid van de richtlijn te verbeteren is redelijk evenwichtig verdeeld met 29 % voor herziening van de richtlijn, 29 % voor verbetering van de administratieve samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten, 17 % voor stimulering van de ratificatie van de internationale overeenkomsten (Unesco en Unidroit) door de lidstaten en 25 % voor een combinatie van verschillende oplossingen, waaronder herziening van de richtlijn met inbegrip van verbetering van de administratieve samenwerking en overleg tussen de bevoegde autoriteiten.

    · Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

    Met regelmatige tussenpozen zijn er over Richtlijn 93/7/EEG beoordelingverslagen van de Commissie opgesteld op basis van de nationale uitvoeringsverslagen. Deze beoordelingsverslagen hebben betrekking op de periode van 1993 tot en met 2011 en zijn aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité gericht[7].

    Daarnaast heeft de Commissie een evaluatie achteraf van de richtlijn georganiseerd door een groep van nationale deskundigen op te zetten die de centrale autoriteiten vertegenwoordigen die de in de richtlijn voorziene taken uitvoeren. Het mandaat van de deskundigengroep Teruggave van cultuurgoederen, opgericht binnen het Comité voor de uitvoer en de teruggave van cultuurgoederen, was om vast te stellen wat de problemen met de toepassing van de richtlijn zijn en om met eventuele oplossingen te komen. De werkzaamheden van de groep hebben tussen 2009 en 2011 plaatsgevonden.

    De werkgroep heeft geconcludeerd dat de richtlijn moest worden herzien om er een doeltreffender instrument van te maken voor de teruggave van nationaal bezit en dat er voor mechanismen moest worden gezorgd ter verbetering van de administratieve samenwerking en het overleg tussen de centrale autoriteiten[8].

    · Effectbeoordeling

    Dit voorstel gaat vergezeld van een effectbeoordeling en een samenvatting ervan. Over een ontwerpversie van de effectbeoordeling heeft de Raad voor effectbeoordeling van de Europese Commissie op 21 september 2012 advies uitgebracht. In de definitieve gewijzigde versie van de effectbeoordeling is rekening gehouden met de aanbevelingen van de Raad voor effectbeoordeling.

    In de effectbeoordeling is meer in het bijzonder rekening gehouden met de beoordelingsverslagen van de richtlijn, de documentatie in het kader van de werkzaamheden van de deskundigengroep Teruggave van cultuurgoederen, de werkzaamheden van de OCM-deskundigenwerkgroep (open coördinatiemethode) inzake mobiliteit van collecties in het kader van het Werkplan voor cultuur 2007‑2010[9], de resultaten van de openbare raadpleging ter zake maar ook studies die in 2004, 2007 en 2011 op het gebied van cultuurgoederen zijn uitgevoerd[10].

    Op basis van de verzamelde informatie heeft de Commissie een effectbeoordeling uitgevoerd waarin de volgende opties zijn onderzocht en vergeleken[11].

    Optie 1: geen wijziging van de huidige situatie

    Richtlijn 93/7/EEG, zoals gewijzigd bij de Richtlijnen 96/100/EG en 2001/38/EG, blijft ongewijzigd.

    Optie 2: stimuleren van het gebruik van gemeenschappelijke instrumenten door de centrale overheden

    De centrale overheden wordt een elektronische instrument ter beschikking gesteld (het informatiesysteem interne markt, hierna "het IMI" genoemd) om de administratieve samenwerking, het overleg en de informatieuitwisseling tussen deze overheden te vergemakkelijken.

    Optie 3: herziening van Richtlijn 93/7/EEG

    Richtlijn 93/7/EEG wordt herzien om: i) het toepassingsgebied van de richtlijn tot alle als nationaal bezit aangemerkte goederen uit te breiden, ii) de termijnen voor de instelling van een vordering tot teruggave en voor de verificatie van het cultuurgoed te verlengen en iii) de voorwaarden voor de toekenning van een vergoeding aan de bezitter dichter bij elkaar te brengen.

    Optie 4: de lidstaten aanmoedigen de Unesco-Overeenkomst van 1970 inzake cultuurgoederen te ratificeren en ten uitvoer te leggen

    Richtlijn 93/7/EEG blijft onveranderd, het optreden wordt gericht op de ratificatie en tenuitvoerlegging door de lidstaten van de Unesco-Overeenkomst van 1970 betreffende de maatregelen die moeten worden genomen om de illegale invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van culturele goederen te verbieden en te beletten.

    De voorkeur wordt gegeven aan een combinatie van de opties 2 en 3, waarbij met name wordt beoogd:

    – het IMI‑systeem voor administratieve samenwerking tussen de centrale overheden te gebruiken;

    – het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden tot alle in de zin van artikel 36 van het Verdrag als nationaal bezit aangemerkte goederen;

    – de termijn voor de instelling van een vordering tot teruggave te verlengen;

    – de vastgestelde termijn voor de verificatie van het cultuurgoed te verlengen;

    – de voorwaarden voor de toekenning van een vergoeding aan de bezitter in geval van teruggave dichter bij elkaar brengen.

    3.           Juridische elementen van het voorstel

    · Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)

    Het doel van de herschikking van Richtlijn 93/7/EEG, gewijzigd bij de Richtlijnen 96/100/EG en 2001/38/EG, is om de lidstaten de mogelijkheid te bieden teruggave te verkrijgen van cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt. Deze herschikking beoogt tevens vereenvoudiging van de wetgeving van de Unie op dit gebied.

    De wijzigingen van Richtlijn 93/7/EEG betreffen: i) de uitbreiding van het toepassingsgebied ervan tot alle in de zin van artikel 36 van het Verdrag als nationaal bezit aangemerkte cultuurgoederen, ii) het gebruik van het IMI‑systeem voor de administratieve samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de centrale overheden, iii) verlenging van de termijn om de autoriteiten van de verzoekende lidstaat in staat te stellen de aard van het in een andere lidstaat ontdekte cultuurgoed te verifiëren, iv) verlenging van de termijn voor de instelling van een vordering tot teruggave, v) vermelding welke autoriteit van de verzoekende lidstaat de termijn voor de instelling van een vordering doet ingaan, vi) de verduidelijking dat de bezitter moet bewijzen dat hij bij de verwerving van het cultuurgoed de nodige zorgvuldigheid heeft betracht, vii) de vermelding van gemeenschappelijke criteria om het begrip "de nodige zorgvuldigheid" uit te leggen en viii) verlenging van de termijnen voor de verslagen over de toepassing en de beoordeling van de richtlijn.

    · Rechtsgrondslag

    Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag (VWEU).

    · Subsidiariteitsbeginsel

    De Unie en de lidstaten zijn samen bevoegd voor de interne markt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve van toepassing.

    Aangezien afzonderlijke maatregelen van de lidstaten op het gebied van teruggave op verschillen tussen nationale voorschriften kunnen stuiten, is bij de instelling van de interne markt ook Richtlijn 93/7/EEG vastgesteld.

    Het vaststellen van voorschriften voor teruggave is een manier om de werking van de interne markt te vergemakkelijken. Het zou immers voor een lidstaat erg moeilijk zijn teruggave te krijgen van een als nationaal bezit aangemerkt cultuurgoed dat op onrechtmatige wijze zijn grondgebied heeft verlaten, zonder een gemeenschappelijke procedure die van toepassing is in de lidstaat waar dit goed zich bevindt. Derhalve zou een bezitter die weet dat het goed op onrechtmatige wijze buiten de lidstaat van herkomst is gebracht, zich in een lidstaat kunnen vestigen zonder bang te hoeven zijn dat hij dit object zal verliezen.

    De grensoverschrijdende dimensie van het op onrechtmatige wijze buiten het nationale grondgebied brengen van cultuurgoederen zorgt ervoor dat de Unie de meest aangewezen instantie is om op dit gebied op te treden en de teruggave van goederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden, mogelijk te maken. De doelstelling van dit voorstel kan dus niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, en vergt een optreden op EU-niveau.

    De Unie is echter niet bevoegd om vast te stellen wat nationaal bezit is, noch om te bepalen welke rechterlijke instantie bevoegd is om uitspraak te doen over vorderingen tot teruggave die een verzoekende lidstaat tegen een bezitter en/of houder van een als nationaal bezit aangemerkt cultuurgoed dat op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied is gebracht, kan instellen. Deze aspecten vallen onder de subsidiariteit, aangezien zij onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen.

    · Evenredigheidsbeginsel

    Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaan de voorgestelde wijzigingen niet verder dan wat nodig is om de gestelde doelstellingen te verwezenlijken.

    De omvang van de maatregelen staat in verhouding tot de belangrijkste oorzaken die de doeltreffendheid van Richtlijn 93/7/EEG beperken om teruggave van bepaalde als nationaal bezit aangemerkte goederen te verkrijgen. Dit voorstel staat in verhouding tot de doelstelling om teruggave van alle cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt en sinds 1993 op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, te garanderen, zonder verder te gaan dan dat wat nodig is.

    Om de toepassing van de richtlijn te verbeteren stelt dit voorstel vast dat de administratieve samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de centrale autoriteiten via het IMI‑systeem moet plaatsvinden, welke nationale autoriteit van de verzoekende lidstaat de termijn voor de instelling van een vordering doet ingaan en dat de bezitter moet bewijzen dat hij de nodige zorgvuldigheid heeft betracht, waarbij bepaalde gemeenschappelijke criteria van het begrip "de nodige zorgvuldigheid" worden gegeven om bij de toekenning van een vergoeding aan de bezitter een meer uniforme interpretatie van dit begrip door de nationale rechters te vergemakkelijken. Deze lijst van criteria is niet uitputtend.

    De noodzaak tot optreden staat derhalve niet vast voor andere aspecten, zoals het voor een particulier mogelijk maken een vordering tot teruggave in te stellen voor een als nationaal bezit aangemerkt goed waarvan hij de eigenaar is, de verlenging van de verjaringstermijn voor de vordering tot teruggave van dertig naar vijftig jaar of de beperking van het maximumbedrag van de schadeloosstelling van de bezitter.

    Dit voorstel levert geen nieuwe administratieve lasten voor de overheidsdiensten op; het zou zelfs de lasten moeten verlagen.

    · Gebruikte wetgevingstechniek

    Er wordt aan herinnerd dat de Commissie bij haar besluit van 1 april 1987 haar diensten heeft opgedragen alle besluiten na maximaal tien wijzigingen te codificeren, waarbij zij erop wijst dat dit een minimumregel is en dat haar diensten ter wille van de duidelijkheid en het juiste begrip van de bepalingen ernaar zouden moeten streven de teksten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, met nog kortere tussenpozen te codificeren.

    De Commissie is begonnen met de codificatie van Richtlijn 93/7/EEG van de Raad van 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht[12] en heeft de te dien einde een voorstel aan de wetgever voorgelegd[13]. De nieuwe richtlijn moest de verschillende besluiten die erin zijn verwerkt, vervangen[14].

    Tijdens de wetgevingsprocedure is vastgesteld dat artikel 16, lid 4, van Richtlijn 93/7/EEG, dat overeenkomt met artikel 16, lid 3, van het codificatievoorstel, een afgeleide rechtsgrondslag creëert. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 6 mei 2008 in zaak C‑133/06, werd een schrapping van artikel 16, lid 3, van het codificatievoorstel noodzakelijk geacht. Daar deze schrapping een inhoudelijke wijziging hebben ingehouden die verder ging dan loutere codificatie, is het noodzakelijk geacht punt 8[15] van het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten, toe te passen, gelet op de gemeenschappelijke verklaring ten aanzien van dat punt[16].

    De Commissie heeft het derhalve passend geacht het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter codificatie van Richtlijn 93/7/EEG[17] in te trekken en de codificatie van deze richtlijn om te zetten in een herschikking om de noodzakelijke wijziging aan te brengen.

    Zoals reeds toegelicht, is voor het bereiken van de doelstelling om de lidstaten de mogelijkheid te bieden teruggave te verkrijgen van als nationaal bezit aangemerkte cultuurgoederen een aantal ingrijpende wijzigingen van Richtlijn 93/7/EEG nodig. Derhalve is besloten gebruik te maken van de herschikking overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten[18].

    Dit voorstel is een herschikking van Richtlijn 93/7/EEG, zoals gewijzigd bij de Richtlijnen 96/100/EG en 2001/38/EG. Het voorstel is een vereenvoudiging van de bestaande wetgeving en zal tot intrekking van de Richtlijnen 93/7/EEG, 96/100/EG en 2001/38/EG leiden.

    · Nadere uitleg van het voorstel

    In artikel 1, lid 1, wordt "cultuurgoed" gedefinieerd als een goed dat, voordat of nadat het op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat is gebracht, uit hoofde van de nationale wetgeving of van nationale administratieve procedures, in de zin van artikel 36 van het Verdrag, als "nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit" is aangemerkt. De bijlage bij Richtlijn 93/7/EEG wordt als geschrapt.

    Met het oog op teruggave wordt in deze richtlijn de verplichting geschrapt dat als nationaal bezit aangemerkte goederen:

    · tot een van de in de bijlage bedoelde gemeenschappelijke categorieën moeten behoren en eventueel aan voor deze categorieën vastgestelde ouderdomsdrempels en/of financiëlewaardedrempels moeten voldoen, of

    · voor goederen die niet tot een van deze categorieën behoren, een integrerend deel moeten vormen van openbare collecties die vermeld staan in inventarissen van musea, archieven en vaste collecties van bibliotheken of in inventarissen van kerkelijke instellingen.

    In dit verband wordt erop gewezen dat het aan de lidstaten is hun nationaal bezit te omschrijven in de zin van en binnen de beperkingen van artikel 36 van het Verdrag. De bijlage bij Richtlijn 93/7/EEG beoogt geen omschrijving van de goederen die als nationaal bezit in de zin van artikel 36 moeten worden beschouwd, maar strekt er alleen toe de categorieën goederen vast te stellen die in aanmerking komen om als zodanig te worden aangemerkt en uit dien hoofde het voorwerp van een teruggaveprocedure kunnen vormen.

    Dit voorstel is bedoeld om het grondbeginsel van het vrije verkeer van cultuurgoederen in overeenstemming te brengen met de noodzaak van de bescherming van nationaal bezit. Het voorstel bevestigt de wens van de wetgever in 1993 om met Richtlijn 93/7/EEG een eerste stap te zetten naar samenwerking tussen de lidstaten op dit gebied in het kader van de interne markt en de doelstelling om tot een wederzijdse erkenning van de nationale wetgevingen op dit gebied te komen.

    Dit voorstel beantwoordt aan het herhaalde verzoek van de vertegenwoordigers van de lidstaten om een doeltreffend systeem voor de teruggave van als nationaal bezit aangemerkte cultuurgoederen in te stellen. Het garandeert de lidstaten de mogelijkheid teruggave te verkrijgen van als nationaal bezit aangemerkte cultuurgoederen die sinds 1993 op onrechtmatige wijze buiten hun grondgebied zijn gebracht, hetgeen een betere bescherming van het erfgoed van de lidstaten bevordert.

    Tijdens de teruggaveprocedure kan de bezitter van het goed echter verweermiddelen aanvoeren met het argument dat de verzoekende lidstaat artikel 36 van het Verdrag heeft geschonden toen hij het goed als nationaal bezit heeft aangemerkt. De rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, moet, eventueel na een prejudiciële procedure van het Hof van Justitie van de Europese Unie, een beslissing nemen.

    In de artikelen 4 en 6 wordt voorgesteld dat de centrale autoriteiten het informatiesysteem interne markt (IMI) gebruiken om de administratieve samenwerking, het overleg en de informatieuitwisseling onderling te vergemakkelijken.

    In artikel 4, lid 3, wordt de aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat toegekende termijn om na te gaan of het in een andere lidstaat ontdekte goed inderdaad een cultuurgoed is, verlengd tot vijf maanden na kennisgeving van de ontdekking van het goed.

    Gelet op het grensoverschrijdende effect maakt verlenging van deze termijn doeltreffender samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten mogelijk.

    In artikel 7, lid 1, wordt vastgesteld dat de instelling van een vordering tot teruggave verjaart drie jaar na de datum waarop de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt en de identiteit van de bezitter of de houder van dat goed ter kennis van de centrale autoriteit van de verzoekende lidstaat zijn gekomen.

    Bij de verlenging van deze termijn is rekening gehouden met het complexe karakter van grensoverschrijdende betrekkingen, zonder voorbij te gaan aan de verplichting tot voortvarendheid van de verzoekende lidstaat.

    Artikel 9 bevat gemeenschappelijke criteria voor de interpretatie van het begrip "de nodige zorgvuldigheid" van de bezitter bij de verwerving van het goed. Deze criteria zijn gebaseerd op die van artikel 4, lid 4, en artikel 6, lid 2, van het Unidroit-Verdrag van 1995.

    In dit voorstel is vastgelegd dat de bezitter moet bewijzen dat hij bij de verwerving van het goed de nodige zorgvuldigheid heeft betracht. De verwerver van het goed heeft recht op een vergoeding op voorwaarde dat hij bewijst dat hij bij de verwerving van het goed de nodige zorgvuldigheid heeft betracht wat betreft het feit dat het cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat is gebracht.

    Deze wijzigingen zouden moeten bijdragen aan een meer uniforme toepassing van de richtlijn op dit gebied en het, in voorkomend geval, moeilijker moeten maken voor bezitters die niet te goeder trouw of weinig zorgvuldig zijn, om een vergoeding te krijgen.

    In artikel 16 worden de procedures voor de beoordeling en het toezicht vastgesteld die de andere instellingen van de Unie de gelegenheid bieden informatie over de toepassing van de richtlijn te krijgen. De verslagen over de toepassing en de beoordeling van deze richtlijn worden om de vijf jaar opgesteld. Dit artikel bevat een herzieningsbepaling.

    · Comitéprocedure en gedelegeerde handelingen

    In artikel 17 van Richtlijn 93/7/EEG is vastgelegd dat de Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 8 van Verordening (EG) nr. 116/2009 ingestelde comité (gecodificeerde versie van verordening (EEG) nr. 3911/92 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen[19]. Het gaat om het Comité voor de uitvoer en de teruggave van cultuurgoederen, een raadgevend comité van de Commissie, dat uit vertegenwoordigers van de lidstaten bestaat.

    In Richtlijn 93/7/EEG is vastgesteld dat het Comité elk vraagstuk met betrekking tot de toepassing van de bijlage ervan behandelt dat zijn voorzitter, op eigen initiatief of op verzoek van een vertegenwoordiger van een lidstaat, aan het Comité voorlegt.

    Aangezien de nieuwe richtlijn geen bijlage bevat, is de verwijzing naar het Comité in het voorstel geschrapt.

    Overeenkomstig de mededeling van de Commissie "Kader voor deskundigengroepen van de Commissie: horizontale voorschriften en openbaar register", zal de Commissie in voorkomend geval een deskundigengroep instellen bestaande uit de centrale autoriteiten die belast zijn met de richtlijn om de wijze vast te stellen waarop het informatiesysteem interne markt (IMI) op het gebied van cultuurgoederen functioneert.

    4.           Aanvullende informatie

    · Intrekking van bestaande wetgeving

    Indien dit voorstel tot herschikking wordt goedgekeurd, moet de bestaande wetgeving, de Richtlijnen 93/7/EEG, 96/100/EG en 2001/38/EG, worden ingetrokken.

    · Wijziging van bestaande wetgeving

    Deze richtlijn wijzigt de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt teneinde deze nieuwe richtlijn hierin op te nemen.

    · Europese Economische Ruimte

    De voorgestelde maatregel betreft een onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom worden uitgebreid tot de Europese Economische Ruimte.

    5.           Gevolgen voor de begroting

    De gevolgen voor de begroting van dit voorstel zijn opgenomen in het financieel memorandum bij het voorstel. Het voorstel houdt slechts administratieve uitgaven in.

    ê 93/7/EEG (aangepast)

    2013/0162 (COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht

    (Herschikking)

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap Ö betreffende de werking van de Europese Unie Õ, inzonderheid op en met name artikel 100 A Ö 114 Õ,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Ö Europees Õ Economisch en Sociaal Comité[20],

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    ò nieuw

    (1)       Richtlijn 93/7/EEG van de Raad van 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht[21] is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd[22]. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die richtlijn te worden overgegaan.

    ê93/7/EEG overweging 1 (aangepast)

    ð nieuw

    (2)       Overwegende dat volgens artikel 8 A van het Verdrag uiterlijk op 1 januari 1993 een Ö De Õ interne markt tot stand moet zijn gebracht die Ö omvat Õ een ruimte zonder binnengrenzen omvat waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van het Verdrag;. ð Deze bepalingen vormen geen beletsel voor verboden of beperkingen die uit hoofde van bescherming van het nationaal artistiek, historisch en archeologisch bezit gerechtvaardigd zijn. ï

    ê 93/7/EEG overweging 2 (aangepast)

    (3)       Overwegende dat de Lid-Staten, kKrachtens en binnen de grenzen van artikel 36 van het Verdrag, ook na 1992 Ö blijven de lidstaten Õ gerechtigd blijven om hun nationaal bezit nader te omschrijven en Ö blijven zij Õ de mogelijkheid behouden de nodige maatregelen te treffen ter bescherming van hun nationaal bezit in deze ruimte zonder binnengrenzen;.

    ê 93/7/EEG overweging 3 (aangepast)

    (4)       Overwegende dat derhalve Ö Bij Richtlijn 93/7/EEG is Õ een teruggaveregeling tot stand moet worden gebracht die de lidstaten de mogelijkheid biedt om Ö terugkeer op hun grondgebied te verkrijgen Õ van cultuurgoederen die in de zin van artikel 36 Ö van het Verdrag Õ als nationaal bezit zijn aangemerktÖ , die in de zin van de bijlage bij deze richtlijn tot gemeenschappelijke categorieën van cultuurgoederen behoren Õ en die in strijd met de hierboven genoemde nationale bepalingen of met Verordening (EEG) nr. 3911/92116/2009 van de Raad van 9 18 december 1992 2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen[23] buiten hun grondgebied zijn gebracht, Ö en van cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt en die een integrerend deel vormen van openbare collecties of inventarissen van kerkelijke instellingen, maar die niet onder deze gemeenschappelijke categorieën vallen Õ ;. dat de toepassing van deze regeling zo eenvoudig en zo doeltreffend mogelijk dient te zijn; dat het, om de samenwerking in verband met de teruggave te vergemakkelijken, nodig is de werkingssfeer van deze regeling te beperken tot voorwerpen die tot gemeenschappelijke categorieën van cultuurgoederen behoren; dat de bijlage bij deze richtlijn bijgevolg geen omschrijving beoogt van de goederen die als «nationaal bezit» in de zin van artikel 36 dienen te worden beschouwd, maar er alleen toe strekt de categorieën goederen vast te stellen die in aanmerking komen om als zodanig te worden beschouwd en uit dien hoofde het voorwerp van een teruggaveprocedure in de zin van deze richtlijn kunnen vormen;

    ê 93/7/EEG overweging 4 (aangepast)

    Overwegende dat ook cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn geklasseerd en die een integrerend deel vormen van openbare collecties of inventarissen van kerkelijke instellingen, maar die niet onder deze gemeenschappelijke categorieën vallen, onder deze richtlijn dienen te vallen;

    ê 93/7/EEG overweging 5 (aangepast)

    (5)       Overwegende dat moet worden Ö Richtlijn 93/7/EEG heeft Õ gezorgd voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van hun nationaal bezit, en dit in nauwe samenhang met de samenwerking op het stuk van gestolen kunstwerken, met name door verloren, gestolen of illegaal uitgevoerde cultuurgoederen die deel uitmaken van hun nationaal bezit en van hun openbare collecties, te registreren bij Interpol of bij andere bevoegde instanties die gelijksoortige lijsten bijhouden;.

    ê 93/7/EEG overweging 6 (aangepast)

    (6)       Overwegende dat dDe bij deze rRichtlijn Ö 93/7/EEG voorziene Õ ingevoerde procedure Ö is Õ een eerste stap vormt Ö geweest Õ naar samenwerking tussen de lidstaten op dit gebied in het kader van de interne markt;. dat hHet oogmerk Ö was Õ een wederzijdse erkenning van de ter zake geldende nationale wetgevingen is;. dat daarom met name dient te worden voorzien in de oprichting van een Raadgevend Comité dat de Commissie moet bijstaan;

    ê 93/7/EEG overweging 7 (aangepast)

    (7)       Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 3911/92 116/2009 voert, samen met de onderhavige richtlijn, een communautair systeem Ö van de Unie Õ voor de bescherming van de cultuurgoederen van de lidstaten invoert; dat de datum waarop de Lid-Staten aan de onderhavige richtlijn dienen te voldoen zo dicht mogelijk bij die van de inwerkingtreding van die verordening dient te liggen; dat bepaalde Lid-Staten over een langere termijn dienen te beschikken, gezien de aard van hun rechtssystemen en de omvang van de wijzigingen in hun wetgeving om aan deze richtlijn te voldoen,

    ò nieuw

    (8)       Uit de werking van Richtlijn 93/7/EEG zijn de beperkingen van het systeem gebleken om teruggave te verkrijgen van goederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt, die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en die op het grondgebied van een andere lidstaat zijn ontdekt.

    (9)       De lidstaten moeten over een systeem kunnen beschikken dat waarborgt dat het op onrechtmatige wijze naar een andere lidstaat brengen van een cultuurgoed dat als nationaal bezit is aangemerkt, niet hetzelfde risico in zich bergt, als de onrechtmatige uitvoer van dit goed buiten de Unie.

    (10)     Het toepassingsgebied van deze richtlijn moet zich uitstrekken tot alle cultuurgoederen die uit hoofde van de nationale wetgeving of van nationale administratieve procedures, in de zin van artikel 36 van het Verdrag, als "nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit" zijn aangemerkt. In die zin moeten zowel het criterium dat de goederen moeten behoren tot de in de bijlage bij Richtlijn 93/7/EEG bedoelde categorieën, als dientengevolge die bijlage en het criterium dat de goederen deel moeten uitmaken van openbare collecties die vermeld staan in inventarissen van musea, archieven en vaste collecties van bibliotheken of inventarissen van kerkelijke instellingen, worden geschrapt. In artikel 36 van het Verdrag wordt de eerbiediging van de diversiteit van de nationale systemen voor de bescherming van cultuurgoederen erkend. In dit verband zijn wederzijds vertrouwen, bereidheid tot samenwerking en wederzijds begrip van de lidstaten derhalve noodzakelijk.

    (11)     Ter bevordering van een meer doeltreffende en uniforme toepassing van deze richtlijn moet de administratieve samenwerking tussen de lidstaten worden geïntensiveerd. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de centrale autoriteiten het informatiesysteem interne markt dat bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en tot intrekking van Beschikking 2008/49/EG van de Commissie[24] is ingesteld, (hierna "IMI" genoemd) gebruiken. De andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten ook zoveel mogelijk dit zelfde systeem gebruiken.

    (12)     Om de bescherming van persoonsgegevens te waarborgen moet bij de administratieve samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten worden voldaan aan de voorschriften van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens[25] en, voor zover het informatiesysteem interne markt wordt gebruikt, van Verordening (EU) nr. 1024/2012.

    (13)     De aan de bevoegde autoriteiten van de verzoekende lidstaat toegekende termijn om na te gaan of het in een andere lidstaat ontdekte cultuurgoed inderdaad een cultuurgoed is in de zin van deze richtlijn, moet worden verlengd. Een langere termijn maakt het makkelijker passende maatregelen te nemen om het cultuurgoed te behouden en eventueel te voorkomen dat het aan de procedure van teruggave wordt onttrokken.

    (14)     Het is tevens noodzakelijk de termijn voor de de instelling van een vordering tot teruggave te verlengen tot drie jaar na de datum waarop de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt en de identiteit van de bezitter of de houder van dat goed ter kennis van de verzoekende lidstaat zijn gekomen. Omwille van de duidelijkheid moet worden vastgesteld dat de verjaringstermijn ingaat op de datum waarop de centrale autoriteit van de verzoekende lidstaat op de hoogte is gesteld.

    (15)     De Raad van de Unie heeft erkend dat er maatregelen moeten worden genomen om tot een doeltreffender preventie en bestrijding van criminaliteit jegens cultuurgoederen te komen. In dit verband heeft de Raad de Commissie aanbevolen de lidstaten te ondersteunen bij de doeltreffende bescherming van cultuurgoederen teneinde de illegale handel van cultuurgoederen te voorkomen en te bestrijden en, waar passend, aanvullende maatregelen te stimuleren[26].

    (16)     Het is derhalve wenselijk ervoor te zorgen dat alle betrokkenen bij de markt van cultuurgoederen bij transacties van cultuurgoederen de vereiste zorgvuldigheid betrachten. De consequenties van de verwerving van een cultuurgoed van illegale herkomst zullen pas voldoende afschrikwekkend zijn wanneer om voor een vergoeding in aanmerking te komen de verplichting tot teruggave samengaat met de verplichting aan te tonen dat de bezitter van het goed de nodige zorgvuldigheid heeft betracht. Om de doelstellingen van de Unie op het gebied van de preventie en de bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen te behalen, moet derhalve worden vastgesteld dat de bezitter om een vergoeding te krijgen moet bewijzen dat hij bij de verwerving van het goed de nodige zorgvuldigheid heeft betracht, en dat hij zich niet kan beroepen op zijn goede trouw als hij niet het niveau van de door de omstandigheden van het gegeven geval vereiste zorgvuldigheid heeft betracht.

    (17)     Om de uniforme interpretatie van het begrip "de nodige zorgvuldigheid" door de lidstaten te vergemakkelijken, moet worden vermeld welke omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen om te bepalen of de nodigde zorgvuldigheid is betracht.

    (18)     Het doel van deze richtlijn, namelijk de mogelijkheid bieden om teruggave te verkrijgen van alle cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt en op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, kan niet voldoende door de lidstaten worden gerealiseerd en kan derhalve, gelet op de omvang en de gevolgen ervan, beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt. Dus kan de Unie in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

    (19)     Daar de taken van het bij artikel 8 van Verordening (EG) nr. 116/2009 ingestelde comité gezien de schrapping van de bijlage bij Richtlijn 93/7/EEG overbodig zijn geworden, moeten de verwijzingen naar dit comité worden geschrapt.

    (20)     Aangezien de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 een lijst bevat van via IMI uit te voeren bepalingen over administratieve samenwerking in handelingen van de Unie, moet die bijlage worden gewijzigd om deze richtlijn erin op te nemen.

    (21)     De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijnen zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit Richtlijn 93/7/EEG.

    (22)     Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten.

    ê 93/7/EEG

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    1)           "cultuurgoed": een goed dat, voordat of nadat het op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat is gebracht, uit hoofde van de nationale wetgeving of van nationale administratieve procedures, in de zin van artikel 36 van het Verdrag, als "nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit" is aangemerkt,;

             en

    – tot een van de in de bijlage vermelde categorieën behoort, of, indien het niet tot een van deze categorieën behoort, integrerend deel uitmaakt van:

    – - openbare collecties die vermeld staan in de inventarissen van de musea, de archieven en de vaste collecties van bibliotheken.

    ê 93/7/EEG (aangepast)

    In deze richtlijn worden onder «openbare collecties» verstaan collecties die het eigendom zijn van een Lid-Staat, een lokale of regionale overheid in een Lid-Staat of een instelling op het grondgebied van een Lid-Staat die overeenkomstig de wetgeving van die Lid-Staat als openbaar wordt aangemerkt en die het eigendom is van of in grote mate wordt gefinancierd door die Lid-Staat of een lokale of regionale overheid;

    ê 93/7/EEG

    – - de inventarissen van de kerkelijke instellingen;

    2)           "op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat brengen":

    a)      elk buiten het grondgebied van een lidstaat brengen dat in strijd met de wetgeving van die lidstaat betreffende de bescherming van het nationaal bezit, of in strijd met Verordening (EEG) nr. 3911/92 116/2009 geschiedt,

             alsmede

    b)      het niet terugzenden van een rechtmatige tijdelijke zending na het verstrijken van de termijn en iedere schending van een van de andere voorwaarden die aan die tijdelijke zending verbonden waren;

    3)           "verzoekende lidstaat": de lidstaat waarvan het cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied is gebracht;

    4)           "aangezochte lidstaat": de lidstaat op het grondgebied waarvan zich een op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een andere lidstaat gebracht cultuurgoed bevindt;

    5)           "teruggave": de daadwerkelijke terugkeer van het cultuurgoed op het grondgebied van de verzoekende lidstaat;

    6)           "bezitter": degene die een cultuurgoed feitelijk houdt voor zichzelf;

    7)           "houder": degene die een cultuurgoed feitelijk houdt voor een ander.;

    ê 93/7/EEG (aangepast)

    Ö 8)     "openbare collecties": collecties die het eigendom zijn van een lidstaat, een lokale of regionale overheid in een lidstaat of een instelling op het grondgebied van een lidstaat – op voorwaarde dat die instelling het eigendom is van of in grote mate wordt gefinancierd door die lidstaat of een lokale of regionale overheid – en die overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat als openbaar worden aangemerkt. Õ

    ê 93/7/EEG

    Artikel 2

    Cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, worden teruggegeven overeenkomstig de bij deze richtlijn vastgestelde procedure en voorwaarden.

    Artikel 3

    Elke lidstaat wijst een of meer centrale autoriteiten aan die de in deze richtlijn omschreven bevoegdheden uitoefenen.

    De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle benoemingen van centrale autoriteiten op grond van dit artikel.

    ê 93/7/EEG (aangepast)

    De Commissie maakt de lijst van deze centrale autoriteiten alsmede elke wijziging daarin bekend in de C-reeksserie van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Ö Unie Õ.

    ê 93/7/EEG

    Artikel 4

    De centrale autoriteiten van de lidstaten werken samen en bevorderen overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die met name:

    ê 93/7/EEG (aangepast)

    1)           op verzoek van de verzoekende lidstaat een nader bepaald cultuurgoed dat op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van deze lidstaat is gebracht, opsporen en de identiteit van de bezitter en/of de houder ervan vaststellen. Dit verzoek moet vergezeld gaan van alle nodige informatie om deze opsporing en vaststelling te vergemakkelijken, met name over de plaats waar het goed zich feitelijk of vermoedelijk bevindt;

    ê 93/7/EEG (aangepast)

    ð nieuw

    2)           bij ontdekking op hun grondgebied van cultuurgoederen waarvoor er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat die goederen op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van andere lidstaten zijn gebracht, de betrokken lidstaten hiervan in kennis stellen;

    3)           de bevoegde autoriteiten van de verzoekende lidstaat gedurende een termijn van twee ð vijf ï maanden na de in punt 2 bedoelde kennisgeving, de gelegenheid geven na te trekken of het betrokken goed een cultuurgoed in de zin van artikel 1, punt 1, vormt. Doen zij dit niet binnen de gestelde termijn, dan zijn de punten 4 en 5 niet langer van toepassing;

    4)           in samenwerking met de betrokken lidstaat de nodige maatregelen treffen voor het materiële behoud van het cultuurgoed;

    5)           door de nodige voorlopige maatregelen voorkomen dat het cultuurgoed aan de procedure van teruggave wordt onttrokken;

    ê 93/7/EEG (aangepast)

    6)           met betrekking tot de teruggave als tussenpersoon fungeren tussen de bezitter en/of de houder en de verzoekende lidstaat. Te dien einde kunnen de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Lid-Staat, onverminderd artikel 5, eerst de weg effenen voor een arbitrageprocedure overeenkomstig de nationale wetgeving van de aangezochte Lid-Staat; de verzoekende Staat en de bezitter of houder moeten uitdrukkelijk met de arbitrageprocedure akkoord gaan.

    ê 93/7/EEG (aangepast)

    Ö Met het oog op punt 1 moet het verzoek van de lidstaat vergezeld gaan van alle nodige informatie om de opsporing te vergemakkelijken, met name over de plaats waar het goed zich feitelijk of vermoedelijk bevindt. Õ

    Ö Met het oog op punt 6 kunnen de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat, onverminderd artikel 5, eerst de weg effenen voor een arbitrageprocedure overeenkomstig de nationale wetgeving van de aangezochte lidstaat; de verzoekende lidstaat en de bezitter of houder moeten uitdrukkelijk met de arbitrageprocedure akkoord gaan. Õ

    ò nieuw

    De centrale autoriteiten van de lidstaten maken gebruik van het bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 ingestelde informatiesysteem interne markt (hierna "IMI" genoemd) om samen te werken en onderling overleg te voeren. De lidstaten besluiten of de andere bevoegde autoriteiten het IMI voor de toepassing van deze richtlijn gebruiken.

    ê 93/7/EEG

    Artikel 5

    De verzoekende lidstaat kan bij de bevoegde rechtbank van de aangezochte lidstaat tegen de bezitter, of, bij ontstentenis van de bezitter, tegen de houder, een vordering instellen tot teruggave van een op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat gebracht cultuurgoed.

    Voor de ontvankelijkheid van de vordering moet het stuk dat het geding inleidt, vergezeld gaan van:

    a)      een document waarin het goed waarop de vordering tot teruggave betrekking heeft, wordt beschreven en waarin wordt verklaard dat dit goed een cultuurgoed is;

    b)      een verklaring van de bevoegde autoriteiten van de verzoekende lidstaat dat het cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat is gebracht.

    Artikel 6

    De centrale autoriteit van de verzoekende lidstaat stelt de centrale autoriteit van de aangezochte lidstaat onverwijld in kennis van de vordering tot teruggave.

    De centrale autoriteit van de aangezochte lidstaat licht de centrale autoriteit van de overige lidstaten onverwijld in.

    ò nieuw

    Uitwisseling van informatie vindt via het IMI plaats.

    ê 93/7/EEG (aangepast)

    ð nieuw

    Artikel 7

    1. De lidstaten bepalen in hun wetgeving dat de in deze richtlijn bedoelde vordering tot teruggave verjaart één ð drie ï jaar na de datum waarop de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt en de identiteit van de bezitter of de houder van dat goed ter kennis van de Ö centrale autoriteit van de Õ verzoekende lidstaat zijn gekomen.

    ê 93/7/EEG

    De vordering tot teruggave verjaart in elk geval dertig jaar na de datum waarop het cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat is gebracht.

    In het geval van goederen die deel uitmaken van openbare collecties, als bedoeld in artikel 1, punt 18, en van kerkelijke goederen in de lidstaten waar deze zijn onderworpen aan speciale beschermende maatregelen krachtens nationaal recht, verjaart de vordering tot teruggave evenwel na 75 jaar, behalve in de lidstaten waar geen verjaring van de vordering geldt of indien bij bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten een termijn van meer dan 75 jaar is vastgesteld.

    2. De vordering tot teruggave is niet ontvankelijk indien het buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat brengen op het tijdstip waarop de vordering wordt ingesteld, niet meer onrechtmatig is.

    Artikel 8

    Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 7 en 13 gelast de bevoegde rechtbank de teruggave van het cultuurgoed indien wordt bewezen dat dit goed een cultuurgoed in de zin van artikel 1, punt 1, is en dat het op onrechtmatige wijze buiten het nationale grondgebied is gebracht.

    ê 93/7/EEG (aangepast)

    Artikel 9

    Wanneer teruggave wordt gelast, kent de bevoegde rechtbank van de aangezochte lidstaat de bezitter een al naargelang van de omstandigheden van het gegeven geval vast te stellen billijke vergoeding toe, op voorwaarde dat hij ervan overtuigd is dat de bezitter Ö bewijst dat hij Õ bij de verwerving van het goed de nodige zorgvuldigheid heeft betracht.

    ò nieuw

    Om vast te stellen of de bezitter de nodige zorgvuldigheid heeft betracht, wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van de verwerving, met name de documentatie over de herkomst van het goed, de uit hoofde van het recht van de verzoekende lidstaat vereiste uitvoervergunningen, de hoedanigheid van de betrokken partijen, de betaalde prijs, de raadpleging door de bezitter van toegankelijke registers betreffende gestolen cultuurgoederen, alle andere relevante informatie en documentatie die hij redelijkerwijs had kunnen verkrijgen, de raadpleging van instanties waartoe hij toegang had kunnen hebben, en alle andere stappen die een verstandig mens in dezelfde omstandigheden zou hebben ondernomen.

    De bezitter kan zich niet beroepen op zijn goede trouw als hij niet het niveau van de door de omstandigheden vereiste zorgvuldigheid heeft betracht.

    ê 93/7/EEG

    De regeling van de bewijslast is onderworpen aan de wetgeving van de aangezochte Lid-Staat.

    In geval van schenking of erfopvolging mag de rechtspositie van de verkrijger niet gunstiger zijn dan die van degene van wie hij het goed uit dien hoofde heeft verkregen.

    De verzoekende lidstaat is gehouden deze vergoeding bij de teruggave uit te keren.

    Artikel 10

    De kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de beslissing waarbij de teruggave van het cultuurgoed wordt gelast, komen ten laste van de verzoekende lidstaat. Dit geldt ook voor de kosten betreffende de in artikel 4, punt 4, bedoelde maatregelen.

    Artikel 11

    De betaling van de in artikel 9 bedoelde billijke vergoeding en van de in artikel 10 bedoelde kosten doet niet af aan het recht van de verzoekende lidstaat om van de personen die verantwoordelijk zijn voor het op onrechtmatige wijze buiten zijn grondgebied brengen van het cultuurgoed, terugbetaling van die bedragen te vorderen.

    Artikel 12

    De eigendom van het cultuurgoed na de teruggave ervan wordt door het nationale recht van de verzoekende lidstaat geregeld.

    Artikel 13

    Deze richtlijn is alleen van toepassing op cultuurgoederen die met ingang van 1 januari 1993 op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht.

    ê 93/7/EEG (aangepast)

    ð nieuw

    Artikel 14

    1. Elke lidstaat kan zijn verplichting tot teruggave uitbreiden tot andere dan Ö de Õ in de bijlage ð artikel 1, punt 1, ï vermelde Ö gedefinieerde Õ categorieën cultuurgoederen.

    ê 93/7/EEG

    ð nieuw

    2. Elke lidstaat kan de bij deze richtlijn ingestelde regeling toepassen op de verzoeken tot teruggave van cultuurgoederen die vóór 1 januari 1993 op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van andere lidstaten zijn gebracht.

    Artikel 15

    Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de burgerlijke of strafrechtelijke vorderingen die de verzoekende lidstaat en/of de eigenaar van wie het cultuurgoed werd ontvreemd, op grond van het nationale recht van de lidstaten kunnen instellen.

    Artikel 16

    1. De lidstaten brengen om de drie ð vijf ï jaar en voor het eerst in februari 1996 ð [...] ï aan de Commissie verslag uit over de toepassing van deze richtlijn.

    ê 93/7/EEG (aangepast)

    ð nieuw

    2. Om de drie ð vijf ï jaar doet de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Ö Europees Õ Economisch en Sociaal Comité een beoordelingsverslag over de toepassing van deze richtlijn toekomen. ð Dit verslag gaat zo nodig vergezeld van passende voorstellen. ï

    ê 93/7/EEG

    3. Nadat de richtlijn drie jaar is toegepast, gaat de Raad na of zij doeltreffend is geweest en brengt hij, op voorstel van de Commissie, hierin eventueel noodzakelijke aanpassingen aan.

    4. De Raad gaat in ieder geval om de drie jaar, op voorstel van de Commissie, over tot onderzoek naar en, in voorkomend geval, tot herziening van de in de bijlage genoemde bedragen, rekening houdend met de economische en monetaire indicatoren in de Gemeenschap.

    Artikel 17

    De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 3911/92 ingestelde comité.

    Het comité behandelt elk vraagstuk met betrekking tot de toepassing van de bijlage van deze richtlijn dat door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat, aan de orde wordt gesteld.

    ò nieuw

    Artikel 17

    Aan de bijlage van Verordening (EU) nr. 1024/2012 wordt het volgende punt toegevoegd:

    "6. Richtlijn xxxx/xx/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (*): de artikelen 4 en 6.

    (*) PB L […]."

    ê 93/7/EEG (aangepast)

    Artikel 18

    1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om binnen negen maanden na vaststelling ervan aan deze richtlijn te voldoen, behalve voor wat betreft het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden, die uiterlijk twaalf maanden na vaststelling ervan aan Ö de volgende artikelen[: artikel 1, punt 1, artikel 4, eerste alinea, punt 3, artikel 4, vierde alinea, artikel 6, derde alinea, artikel 7, artikel 9 en artikel 16] van Õ deze richtlijn moeten Ö te Õ voldoen.

    Zij stellen Ö delen Õ de Commissie daarvan Ö de tekst van die bepalingen Õ onverwijld in kennis Ö mede Õ. Wanneer de lidstaten deze Ö die Õ bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen Ö zelf of bij de officiële bekendmaking ervan Õ naar de onderhavige Ö deze Õ richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. Ö In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn(en), gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. Õ De regels voor die verwijzing Ö en de formulering van die vermelding Õ worden vastgesteld door de lidstaten.

    ê

    2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 19

    Richtlijn 93/7/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage I, deel A, genoemde richtlijnen, wordt met ingang van […] ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

    Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

    Artikel 20

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    De artikelen […] zijn van toepassing met ingang van […].

    ê 93/7/EEG

    Artikel 21

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement                       Voor de Raad

    De voorzitter                                                  De voorzitter

    ê 93/7/EEG

    BIJLAGE

    Categorieën bedoeld in artikel 1, punt 1, tweede streepje, waartoe de goederen die als «nationaal bezit» in de zin van artikel 36 van het Verdrag dienen te worden beschouwd, moeten behoren om krachtens deze richtlijn te kunnen worden teruggegeven

    A.           1.      Oudheidkundige voorwerpen, ouder dan 100 jaar, afkomstig van:

    – - opgravingen en vondsten, op het land en in zee;

    – - oudheidkundige locaties;

    – - oudheidkundige collecties.

    2.      Delen die integrerend deel hebben uitgemaakt van artistieke, historische of religieuze monumenten die niet in hun geheel bewaard zijn gebleven, ouder dan 100 jaar.

    ê 96/100/EG art. 1, punt 1, onder a)

    3.      Afbeeldingen en schilderijen die niet tot categorie 3 A of 4 behoren en geheel met de hand zijn vervaardigd, ongeacht op welke ondergrond en van welke materialen[27].

    ê 96/100/EG art. 1, punt 1, onder b)

    3 A.   Aquarellen, gouaches en pasteltekeningen die geheel met de hand zijn vervaardigd, ongeacht op welke ondergrond1.

    ê 96/100/EG art. 1, punt 1, onder c)

    4.      Mozaïeken, ongeacht van welke materialen, die geheel met de hand zijn vervaardigd en niet tot categorie 1 of 2 behoren, en tekeningen die geheel met de hand zijn vervaardigd, ongeacht op welke ondergrond en van welke materialen1.

    ê 93/7/EEG

    5.      Oorspronkelijke gravuren, prenten, zeefdrukken en lithografieën en hun respectieve matrijzen, alsmede de originele affiches1.

    6.      Oorspronkelijke beelden of oorspronkelijk beeldhouwwerk, alsmede kopieën die zijn verkregen volgens hetzelfde procédé als de oorspronkelijke stukken1, die niet tot categorie 1 behoren.

    7.      Fotoafdrukken, films en de negatieven daarvan1.

    8.      Wiegedrukken en manuscripten, met inbegrip van geografische kaarten en partituren, afzonderlijk of in verzamelingen1.

    9.      Boeken, ouder dan 100 jaar, afzonderlijk of in verzamelingen.

    10.    Gedrukte geografische kaarten, ouder dan 200 jaar.

    11.    Archieven van elke aard die onderdelen ouder dan 50 jaar bevatten, ongeacht de drager ervan.

    12.    a)       Verzamelingen[28] en exemplaren voor verzamelingen van fauna, flora, mineralen en anatomische delen.

    b)      Verzamelingen2 van historisch, paleontologisch, etnografisch of numismatisch belang.

    13.    Vervoermiddelen, ouder dan 75 jaar.

    14.    Alle andere antiquiteiten die niet behoren tot de categorieën A1 tot en met A13, ouder dan 50 jaar.

                  De cultuurgoederen van de categorieën A1 tot en met A14 vallen alleen onder het toepassingsgebied van deze richtlijn indien de financiële waarde ervan ten minste gelijk is aan de in punt B aangegeven drempels.

    B.           Financiële-waardedrempels voor bepaalde onder A genoemde categorieën (in ecu)

    ê 2001/38/EG art. 1, punt 1

    WAARDE:

    ongeacht hun waarde

    ê 93/7/EEG

    – 1 (Oudheidkundige voorwerpen)

    – 2 (Niet in hun geheel bewaarde monumenten)

    – 8 (Wiegedrukken en manuscripten)

    – 11 (Archieven)

    15 000

    – 4 (Mozaïeken en tekeningen)

    – 5 (Gravures)

    – 7 (Fotoafdrukken)

    – 10 (Gedrukte geografische kaarten)

    ê 96/100/EG art. 1, punt 2

    30 000

    – 3 A. (Aquarellen, gouaches en pasteltekeningen)

    ê 93/7/EEG

    50 000

    – 6 (Beelden)

    – 9 (Boeken)

    – 12 (Verzamelingen)

    – 13 (Vervoermiddelen)

    – 14 (Alle andere antiquiteiten)

    150 000

    – 3 (Schilderijen)

                  De naleving van de voorwaarden inzake de financiële-waardedrempels moet worden beoordeeld bij de indiening van het verzoek om teruggave. De financiële waarde is die van het goed in de aangezochte Lid-Staat.

    ê 2001/38/EG art. 1, punt 2

    Voor de lidstaten die de euro niet als munt hebben, worden de in deze bijlage in euro's uitgedrukte waarden omgerekend en uitgedrukt in nationale valuta's tegen de wisselkoers van 31 december 2001 die in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen is gepubliceerd. Deze tegenwaarden in nationale valuta's worden met ingang van 31 december 2001 iedere twee jaar herzien. De berekening van deze tegenwaarden is gebaseerd op het gemiddelde van de dagelijkse waarden van deze valuta's in euro's over de periode van 24 maanden die eindigt op de laatste dag van de maand augustus onmiddellijk voorafgaande aan de herziening die op 31 december in werking treedt. Deze berekeningsmethode wordt op voorstel van de Commissie, in beginsel twee jaar na de eerste toepassing, door het Raadgevend Comité cultuurgoederen opnieuw onderzocht. Bij iedere herziening worden de waarden in euro's en hun tegenwaarden in nationale valuta's periodiek bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen vanaf de eerste dagen van de maand november voorafgaande aan de datum waarop de herziening in werking treedt.

    _____________

    é

    BIJLAGE I

    Deel A

    Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan (als bedoeld in artikel 19)

    Richtlijn 93/7/EEG van de Raad || (PB L 74 van 27.3.1993, blz. 74) ||

    || Richtlijn 96/100/EG van het Europees Parlement en de Raad || (PB L 60 van 1.3.1997, blz. 59)

    || Richtlijn 2001/38/EG van het Europees Parlement en de Raad || (PB L 187 van 10.7.2001, blz. 43)

    Deel B

    Termijnen voor omzetting in nationaal recht (als bedoeld in artikel 19)

    Richtlijn || Omzettingstermijn

    93/7/EEG || 15.12.1993[29]

    96/100/EG || 1.9.1997

    2001/38/EG || 31.12.2001

    _____________

    BIJLAGE II

    Richtlijn 93/7/EEG || Deze richtlijn

    Artikel 1, punt 1, eerste streepje || Artikel 1, punt 1

    Artikel 1, punt 1, tweede streepje, aanhef || _______

    Artikel 1, punt 1, tweede streepje, eerste onderstreepje, eerste alinea || _______

    Artikel 1, punt 1, tweede streepje, eerste onderstreepje, tweede alinea || Artikel 1, punt 8

    Artikel 1, punt 1, tweede streepje, tweede onderstreepje || _______

    Artikel 1, punt 2, eerste streepje || Artikel 1, punt 2, onder a)

    Artikel 1, punt 2, tweede streepje || Artikel 1, punt 2, onder b)

    Artikel 1, punten 3 tot en met 7 || Artikel 1, punten 3 tot en met 7

    Artikelen 2 en 3 Artikel 4, eerste alinea Artikel 1, punt 1, tweede zin Artikel 4, punt 6, tweede zin _______ || Artikelen 2 en 3 Artikel 4, eerste alinea Artikel 4, tweede alinea Artikel 4, derde alinea Artikel 4, vierde alinea

    Artikel 5, eerste alinea || Artikel 5, eerste alinea

    Artikel 5, tweede alinea, eerste streepje || Artikel 5, tweede alinea, onder a)

    Artikel 5, tweede alinea, tweede streepje || Artikel 5, tweede alinea, onder b)

    Artikel 6, eerste alinea || Artikel 6, eerste alinea

    Artikel 6, tweede alinea || Artikel 6, tweede alinea

    _______ || Artikel 6, derde alinea

    Artikelen 7 en 8 || Artikelen 7 en 8

    Artikel 9, eerste alinea || Artikel 9, eerste alinea

    Artikel 9, tweede alinea || _______

    _______ _______ || Artikel 9, tweede alinea Artikel 9, derde alinea

    Artikel 9, derde en vierde alinea || Artikel 9, vierde en vijfde alinea

    Artikelen 10 tot en met 15 || Artikelen 10 tot en met 15

    Artikel 16, leden 1 en 2 || Artikel 16, leden 1 en 2

    Artikel 16, lid 3 || _______

    Artikel 16, lid 4 || _______

    Artikel 17 || _______

    _______ || Artikel 17

    Artikel 18 || Artikel 18, lid 1

    _______ || Artikel 18, lid 2

    _______ || Artikel 19

    _______ || Artikel 20, eerste alinea

    _______ || Artikel 20, tweede alinea

    Artikel 19 Bijlage || Artikel 21 _______

    ______ || Bijlage I

    ______ || Bijlage II

    é

    FINANCIEEL MEMORANDUM

    1.           KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

                  1.1.    Benaming van het voorstel/initiatief

                  1.2.    Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

                  1.3.    Aard van het voorstel/initiatief

                  1.4.    Doelstelling(en)

                  1.5.    Motivering van het voorstel/initiatief

                  1.6.    Duur en financiële gevolgen

                  1.7.    Beheersvorm(en)

    2.           BEHEERSMAATREGELEN

                  2.1.    Regels inzake het toezicht en de verslagen

                  2.2.    Beheers- en controlesysteem

                  2.3.    Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

    3.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

                  3.1.    Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

                  3.2.    Geraamde gevolgen voor de uitgaven

                  3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

                  3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

                  3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

                  3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

                  3.2.5. Bijdragen van derden

                  3.3.    Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

    FINANCIEEL MEMORANDUM

    1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    1.1. Benaming van het voorstel/initiatief

    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (Herschikking)

    1.2. Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur[30]

    Titel 2 – Ondernemingen – Hoofdstuk 02 03: Interne goederenmarkt en sectoraal beleid

    1.3. Aard van het voorstel/initiatief

    Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie

    1.4. Doelstelling(en)

    1.4.1. De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

    Bijdragen aan de bescherming van cultuurgoederen in het kader van de interne markt.

    1.4.2. Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteiten

    Specifieke doelstelling: de lidstaten de mogelijkheid bieden om teruggave te verkrijgen van cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt en sinds 1993 buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht.

    1.4.3. Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

    Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

    Dit voorstel heeft tot doel het aantal teruggaven van cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt, te vergroten en de kosten hiervan te verminderen. Het voorstel heeft gevolgen voor het voorkomen en bestrijden van de illegale handel in cultuurgoederen binnen de Unie.

    1.4.4. Resultaat- en effectindicatoren

    Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

    – Vergroten van het aantal teruggaveprocedures;

    – vergroten van het aantal teruggaven van cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt;

    – waarborgen van de behandeling van verzoeken tot opsporing van een cultuurgoed in de zin van artikel 4, punt 1, van de richtlijn;

    – waarborgen van de behandeling van kennisgevingen van de ontdekking van een cultuurgoed in de zin van artikel 4, punt 2, van de richtlijn;

    – vergelijkbaarheid van statistische gegevens over de toepassing van de richtlijn;

    – tevredenheidsonderzoek naar het gebruik van het IMI‑systeem bij de centrale overheid.

    1.5. Motivering van het voorstel/initiatief

    1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

    Het is de algemene doelstelling van dit initiatief om bij te dragen aan de bescherming van cultuurgoederen binnen de interne markt door de teruggave van cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt en sinds 1993 op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht.

    1.5.2. Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

    De grensoverschrijdende dimensie van het op onrechtmatige wijze buiten het nationale grondgebied brengen van cultuurgoederen zorgt ervoor dat de Unie de meest aangewezen instantie is om op dit gebied op te treden.

    1.5.3. Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

    Uit de beoordelingen van Richtlijn 93/7/EEG blijkt dat het bestaande systeem ontoereikend is om teruggave te verkrijgen van bepaalde cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt.

    Uit studies of verslagen van deskundigen over de preventie en bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen was de Commissie ook de noodzaak gebleken om de richtlijn te herzien.

    1.5.4. Verenigbaarheid en eventuele synergie met andere passende instrumenten

    Dit initiatief is geheel verenigbaar met de andere maatregelen en het overige beleid op het gebied van cultuurgoederen.

    1.6. Duur en financiële gevolgen

    Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

    1.7. Beheersvorm(en)[31]

    Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie

    2. BEHEERSMAATREGELEN

    2.1. Regels inzake het toezicht en de verslagen

    Vermeld frequentie en voorwaarden.

    In artikel 16 worden de procedures voor de beoordeling en het toezicht vastgesteld die de andere instellingen van de Unie de gelegenheid bieden informatie over de toepassing van de richtlijn te krijgen. De verslagen over de toepassing en de beoordeling van deze richtlijn worden om de vijf jaar opgesteld.

    2.2. Beheers- en controlesysteem

    2.2.1. Mogelijke risico's

    Er zijn geen financiële risico's aan verbonden.

    2.2.2. Controlemiddel(en)

    De controlemiddelen zijn vermeld in het Financieel Reglement en in Verordening (EU) nr. 1268/2012.

    2.3. Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

    Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

    De Commissie moet ervoor zorgen dat de financiële belangen van de Europese Unie worden beschermd door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere illegale handelingen, door de uitvoering van doeltreffende controles en de terugvordering van ten onrechte uitgekeerde bedragen en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, overeenkomstig de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95, (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EG) nr. 1073/1999.

    3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    3.1. Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

    · Bestaande begrotingsonderdelen

    In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

    Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage

    || GK/NGK ([32]) || van EVA-landen[33] || van kandidaat-lidstaten[34] || van derde landen || in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

    […] || [XX.YY.YY.YY] […] || GK/NGK || || || ||

    Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

    In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

    Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage

    Nummer [Omschrijving………………………………..] || GK/NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

    || [XX.YY.YY.YY] || || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE

    3.2. Geraamde gevolgen voor de uitgaven

    3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

    in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

    Rubriek van het meerjarige financiële kader || || ||

    || DG: ENTR || || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || TOTAAL

    || Ÿ Beleidskredieten || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

    || TOTAAL kredieten voor DG ENTR || Vastleggingen || =1+1a +3 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

    || Betalingen || =2+2a +3 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

    ||

    Rubriek van het meerjarige financiële kader || 5 || "Administratieve uitgaven" ||

    || DG ENTR || || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || TOTAAL

    || Ÿ Personele middelen || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 1,0

    || Ÿ Andere administratieve uitgaven || 0,05 || 0,05 || 0,05 || 0,05 || 0,05 || 0,25

    || TOTAAL DG ENTR || Kredieten || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 1,25

    || TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 1,25

    || TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 1,25

    || Betalingen || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 1,25

    3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

    Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

    3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

    3.2.3.1. Samenvatting

    Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

    || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || TOTAAL

    RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || ||

    Personele middelen || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 1,0

    Andere administratieve uitgaven || 0,05 || 0,05 || 0,05 || 0,05 || 0,05 || 0,25

    Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 1,25

    Buiten RUBRIEK 5[35] van het meerjarige financiële kader || || || || || ||

    Personele middelen || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

    Andere administratieve uitgaven || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

    Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

    TOTAAL || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 0,25 || 1,25

    3.2.3.2. Geraamde personeelsbehoeften

    Voor het voorstel zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    Raming in een geheel getal (of met hoogstens een decimaal)

    || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019

    Ÿ Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

    02 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2

    VTE= 1,5 || VTE= 1,5 || VTE= 1,5 || VTE= 1,5 || VTE= 1,5

    XX 01 01 02 (delegaties) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

    XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

    10 01 05 01 (eigen onderzoek) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

    Ÿ Extern personeel (in voltijdequivalenten VTE)[36]

    XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen") || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

    XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

    XX 01 04 jj[37] || - zetel[38] || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

    - delegaties || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

    XX 01 05 02 (AC, END, INT – onderzoek door derden) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

    10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

    Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

    TOTAAL || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2

    VTE=1,5 || VTE=1,5 || VTE=1,5 || VTE=1,5 || VTE=1,5

    Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

    Beschrijving van de uit te voeren taken

    Ambtenaren en tijdelijk personeel || Het beheer van de omzetting en uitvoering van de richtlijn.

    3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

    Het voorstel is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader.

    3.2.5. Bijdragen van derden

    Het voorstel voorziet niet in medefinanciering door derden.

    3.3. Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

    Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

    [1]               Richtlijn 93/7/EEG van de Raad van 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (PB L 74 van 27.3.1993, blz. 74), gewijzigd bij Richtlijn 96/100/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 februari 1997 (PB L 60 van 1.3.1997, blz. 59) en bij Richtlijn 2001/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001 (PB L 187 van 10.7.2001, blz. 43).

    [2]               Eerste verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité over de toepassing van Verordening (EEG) nr. 3911/92 van de Raad betreffende de uitvoer van cultuurgoederen en Richtlijn 93/7/EEG van de Raad betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, COM(2000) 325 definitief van 25.5.2000. Tweede verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité over de toepassing van Richtlijn 93/7/EEG van de Raad betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, COM(2005) 675 definitief van 21.12.2005. Derde verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité over de toepassing van Richtlijn 93/7/EEG van de Raad betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, COM(2009) 408 definitief van 30.7.2009. Vierde verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité over de toepassing van Richtlijn 93/7/EEG van de Raad betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, COM(2013) 310 definitief van 30.5.2013.

    [3]               In september 2012 was de Unesco-Overeenkomst van 1970 door 22 lidstaten geratificeerd en het Unidroit-Verdrag van 1995 door 13 lidsaten. Oostenrijk was bezig om de Unesco‑Overeenkomst te ratificeren.

    [4]               Conclusies van de Raad inzake de preventie en de bestrijding van criminaliteit jegens cultuurgoederen, Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 13 en 14 december 2011.

                    http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/jha/126866.pdf

    [5]               PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1.

    [6]               http://ec.europa.eu/yourvoice/consultations/2012/index_nl.htm

    [7]               http://ec.europa.eu/enterprise/policies/single-market-goods/regulated-sectors/cultural-goods/index_en.htm

    [8]               De werkzaamheden van deze groep en de individuele bijdragen van de leden zijn niet openbaar gemaakt.

    [9]               Final report and Recommendations to the Cultural Affairs Committee on improving the means of increasing the mobility of collections, June 2010: http://ec.europa.eu/culture/our-policy-development/working-group-on-museum-activities_en.htm

    [10]             De studie "Analyse des structures et mécanismes de diffusion des données nécessaires aux autorités afin de garantir l’application de la directive relative aux biens culturels" van 2004 en de studie over de uitbreiding tot de twaalf nieuwe lidstaten in 2007, (Information & Communication Partners, (studiecontract 30-CE-0102617/00-49)) zijn op verzoek beschikbaar via ENTR-PRODUCT-MARKET-INTEGR-AND-ENFOR@ec.europa.eu "Study on preventing and fighting illicit trafficking in cultural goods in the European Union", CECOJI-CNRS-UMR 6224 (Frankrijk), 2011. http://ec.europa.eu/home-affairs/doc_centre/crime/docs/Report%20Trafficking%20in%20cultural%20goods%20EN.pdf#zoom

    [11]             Andere opties zoals: i) ratificatie door de Europese Unie van de Unesco‑Overeenkomst van 1970 en het Unidroit‑Verdrag van 1995; ii) de vaststelling van een strategie van de Unie die de ratificatie door alle lidstaten van het Unidroit‑Verdrag beoogt; iii) vervanging van Richtlijn 93/7/EEG door een verordening; en iv) intrekking van Richtlijn 93/7/EEG, hebben het om haalbaarheidsredenen in de eerste stadia van het onderzoek naar de verschillende oplossingen niet gehaald.

    [12]             Uitgevoerd overeenkomstig de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Codificatie van het Acquis communautaire, COM(2001) 645 definitief.

    [13]             COM(2007) 873 definitief.

    [14]             Zie bijlage I, deel A, bij dit voorstel.

    [15]             "Ingeval het in de loop van de wetgevingsprocedure nodig zou blijken, verder te gaan dan een loutere codificatie en inhoudelijke wijzigingen aan te brengen, staat het aan de Commissie, in voorkomend geval het (de) daartoe nodige voorstel(len) te doen."

    [16]             "Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie nemen er kennis van dat, ingeval het nodig mocht blijken verder te gaan dan een loutere codificatie en inhoudelijke wijzigingen aan te brengen, de Commissie in haar voorstellen per geval tussen de procedure van algehele herziening en het doen van een apart wijzigingsvoorstel kan kiezen. Het codificatievoorstel blijft dan hangende en de inhoudelijke wijziging wordt daarin later, na vaststelling, verwerkt."

    [17]             PB C 252 van 18.9.2010, blz. 11.

    [18]             PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.

    [19]             PB L 39 van 10.2.2009, blz. 1.

    [20]             PB C […] van […], blz. […].

    [21]             PB L 74 van 27.3.1993, blz. 74.

    [22]             Zie bijlage I, deel A.

    [23]             PB L 395 van 31.12.1992, blz. 1. PB L 39 van 10.2.2009, blz. 1.

    [24]             PB L 316 van 14.11.2012, blz. 1.

    [25]             PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

    [26]             Conclusies van de Raad inzake de preventie en de bestrijding van criminaliteit jegens cultuurgoederen, Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 13 en 14 december 2011.

    [27]             Ouder dan 50 jaar en niet meer in het bezit van de maker.

    [28]             Als omschreven in het arrest van het Hof van Justitie in zaak 252/84, namelijk "Voorwerpen voor verzamelingen in de zin van post 99.05 van het gemeenschappelijk douanetarief zijn voorwerpen die geschikt zijn om in een verzameling te worden opgenomen, dat wil zeggen voorwerpen die relatief zeldzaam zijn, normalerwijs niet overeenkomstig hun oorspronkelijke bestemming worden gebruikt, voorwerp zijn van speciale handelsbranches buiten de gewone handel in soortgelijke gebruiksvoorwerpen en een hoge waarde hebben.".

    [29]             De omzettingstermijn voor België, Duitsland en Nederland was 15 maart 1994.

    [30]             ABM: Activity Based Management – ABB: Activity Based Budgeting.

    [31]             Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html

    [32]             GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.

    [33]             EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.

    [34]             Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan.

    [35]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

    [36]             AC= Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL= Agent Local (plaatselijk functionaris); END = Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JED= Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in delegaties).

    [37]             Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen).

    [38]             Vooral voor structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en Europees Visserijfonds (EVF).

    Top