Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012PC0496

/* COM/2012/0496 final - 2011/0276 (COD) */

/* COM/2012/0496 final - 2011/0276 (COD) */

52012PC0496

/* COM/2012/0496 final - 2011/0276 (COD) */ /* COM/2012/0496 final - 2011/0276 (COD) */


TOELICHTING

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Op 6 oktober 2011 heeft de Commissie haar voorstel voor een verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het EFRO, het ESF, het CF, het Elfpo en het EFMZV en algemene bepalingen inzake de fondsen in het kader van het cohesiebeleid ingediend (COM(2011) 615 definitief).

Deze voorgestelde gemeenschappelijke verordening (GV) voorzag in de goedkeuring van een gezamenlijk strategisch kader (GSK) dat:

"… de doelstellingen van de Unie vertaalt in kernacties voor de GSK-fondsen, teneinde het programmeringsproces van de lidstaten en de regio’s een duidelijker strategische richting te bieden. Het gemeenschappelijk strategisch kader moet de sectorale en territoriale coördinatie van steunmaatregelen van de Unie in het kader van de GSK-fondsen en de coördinatie met ander beleid en andere instrumenten van de Unie op dit gebied vergemakkelijken.

In het gemeenschappelijk strategisch kader moeten daarom naast de belangrijkste gebieden voor steun ook territoriale vraagstukken, beleidsdoelstellingen, prioritaire gebieden voor samenwerking, coördinatiemechanismen en mechanismen voor samenhang en consistentie met het economisch beleid van de lidstaten worden vastgesteld." (Overwegingen 14 en 15)

Het voorstel van de Commissie formuleert de doelstellingen en de inhoud van het GSK in de artikelen 10 en 11 van de GV. Artikel 12 van het voorstel voorzag in de vaststelling van het gemeenschappelijk strategisch kader door de Commissie bij gedelegeerde handeling.

Zowel de Raad als de commissie REGI van het Europees Parlement heeft te kennen gegeven het GSK te willen laten vaststellen middels een bijlage bij de verordening en niet bij gedelegeerde handeling. Met het oog hierop en teneinde een compromis tussen de instellingen te vergemakkelijken, dient de Commissie dit gewijzigde wetgevingsvoorstel in, waarin de elementen van het GSK worden verdeeld over een nieuwe bijlage (bijlage I) bij de GV en een gedelegeerde handeling. De Commissie blijft echter bij haar standpunt dat alle onderdelen, hetzij opgenomen in de bijlage, hetzij in de gedelegeerde handeling, niet-essentiële onderdelen in de zin van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie blijven en bijgevolg bij gedelegeerde handeling kunnen worden gewijzigd. De essentiële onderdelen zijn opgenomen in de artikelen 11 en 12 van de GV.

2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BETROKKEN PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

Teneinde de bespreking te vergemakkelijken, is er op 14 maart 2012 een werkdocument van de diensten van de Commissie gepubliceerd waarin de belangrijkste onderdelen van het GSK werden uiteengezet (SWD(2012) 61).

Na onderzoek van het werkdocument bleven de Raad en de commissie REGI van het Europees Parlement bij hun standpunt dat het GSK middels een bijlage bij de GV moet worden vastgesteld. Beide beschouwen het GSK als een essentieel onderdeel van de wetgevingshandeling omdat zij van oordeel zijn dat in het GSK politieke keuzes met betrekking tot de fundamentele aspecten van het cohesiebeleid tot uiting komen. In de op 24 april 2012 door de Raad Algemene Zaken aangenomen gedeeltelijke algemene aanpak en in de ontwerpverslagen van de commissie REGI van het EP zijn dienovereenkomstig wijzigingen aangebracht.

Voor het oorspronkelijke wetgevingsvoorstel is een effectbeoordeling uitgevoerd.

3. JURIDISCHE ASPECTEN VAN HET VOORSTEL

Het gewijzigde wetgevingsvoorstel verdeelt de onderdelen van het GSK over een nieuwe bijlage (bijlage I) bij de GV en een gedelegeerde handeling. De in de bijlage opgenomen bepalingen betreffende het GSK zijn niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling in de zin van artikel 290 VWEU en kunnen bijgevolg bij gedelegeerde handeling worden gewijzigd.

De nieuwe bijlage bevat vier afdelingen betreffende 1) middelen voor het bereiken van samenhang en consistentie met het economische beleid van de lidstaten en van de Unie, 2) mechanismen voor de coördinatie tussen de GSK-fondsen onderling en met andere beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie op dit gebied, 3) horizontale beginselen en transversale beleidsdoelstellingen en 4) regelingen om territoriale vraagstukken aan te pakken. Deze afdelingen zijn in ruime mate gebaseerd op de afdelingen 3, 4 en 5 van het werkdocument van de diensten van de Commissie en de relevante onderdelen van de daarbij behorende bijlagen I en II, waarbij het taalgebruik aan de voorschriften voor regelgeving is aangepast.

De gedelegeerde handeling bestaat op haar beurt uit twee afdelingen: 1) indicatieve acties met grote Europese meerwaarde en de overeenkomstige beginselen voor de uitvoering en 2) prioriteiten voor samenwerking. Deze zijn in ruime mate gebaseerd op de bijlagen I en II bij het werkdocument, opnieuw met de nodige juridische aanpassingen.

De cijfers in het gedeelte betreffende het financieel kader en in het financieel memorandum zijn bijgewerkt om rekening te houden met het gewijzigde voorstel van de Commissie voor het meerjarig financieel kader voor 2014-2020[1].

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het gewijzigde voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting. Nieuwe beschikbare gegevens en macro-economische prognoses en de toetreding van de Republiek Kroatië leiden echter tot wijzigingen in het cohesiebudget.

5. SAMENVATTING VAN DE WIJZIGINGEN

De wijziging heeft betrekking op de overwegingen 14, 15, 16, 83, 84 en 88 en de artikelen 2, 10, 11, 12, 14, 141 en 142. Er is tevens een nieuwe bijlage I toegevoegd, waardoor in sommige aanvullende artikelen (19, 83, 86, 87, 105, 106 en 107) veranderingen in de nummering van de bijlagen zijn ontstaan. Het financieel memorandum werd eveneens bijgewerkt.

2011/0276 (COD)

Gewijzigd voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 177,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[2],

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s[3],

Gezien het advies van de Rekenkamer[4],

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) In artikel 174 van het Verdrag is bepaald dat de Unie zich met het oog op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang ten doel stelt de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s en de achterstand van de minst begunstigde regio’s of eilanden, in het bijzonder plattelandsgebieden, regio’s die een industriële overgang doormaken en regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, te verkleinen. Ingevolge artikel 175 van het Verdrag moet de Unie de verwezenlijking van deze doelstellingen ondersteunen door haar optreden via het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling Oriëntatie, het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, de Europese Investeringsbank en andere instrumenten.

(2) Overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van 17 juni 2010, waarbij de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei werd goedgekeurd, moeten de Unie en de lidstaten zorg dragen voor slimme, duurzame en inclusieve groei, een harmonieuze ontwikkeling van de Unie bevorderen en regionale verschillen verkleinen.

(3) Met het oog op verbetering van de coördinatie en harmonisatie van de implementatie van de fondsen die steun verlenen in het kader van het cohesiebeleid, namelijk het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds (CF), met het fonds voor plattelandsontwikkeling, namelijk het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), en het fonds voor de maritieme en visserijsector, namelijk het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), moeten gemeenschappelijke bepalingen voor al deze fondsen (de “GSK-fondsen”) worden vastgesteld. Bovendien bevat deze verordening gemeenschappelijke bepalingen voor het EFRO, het ESF en het CF, die niet van toepassing zijn op het Elfpo en het EFMVZ. Wegens de bijzondere kenmerken van de onderscheiden GSK-fondsen moeten voor elk van deze fondsen en, in het kader van het EFRO, voor het doel “Europese territoriale samenwerking” in afzonderlijke verordeningen specifieke regels worden neergelegd.

(4) Wat het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) betreft, zijn er al aanmerkelijke synergieën bereikt door de harmonisatie en het op elkaar afstemmen van de beheers- en controleregels voor de eerste pijler (ELGF – Europees Landbouwgarantiefonds) en de tweede pijler (Elfpo) van het GLB. De sterke band tussen het ELGF en het Elfpo moet daarom worden gehandhaafd en de structuren die al in de lidstaten bestaan, moeten worden verstevigd.

(5) De ultraperifere regio’s moeten in aanmerking komen voor specifieke maatregelen en extra financiering ter compensatie van de belemmeringen die voortvloeien uit de in artikel 349 van het Verdrag vermelde factoren.

(6) Om een correcte, uniforme interpretatie van de bepalingen te waarborgen en de rechtszekerheid voor de lidstaten en begunstigden te vergroten, moeten bepaalde uitdrukkingen in de verordening worden gedefinieerd.

(7) Deze verordening bestaat uit drie delen: het eerste bevat de overwegingen en definities, het tweede de regels voor alle GSK-fondsen en het derde bepalingen die alleen van toepassing zijn op het EFRO, het ESF en het CF (de “Fondsen”).

(8) Ingevolge artikel 317 van het Verdrag moeten, in het kader van gedeeld beheer, de voorwaarden worden vastgesteld die de Commissie in staat stellen haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie op te nemen, en moet de verantwoordelijkheid voor de samenwerking met de lidstaten worden verduidelijkt. Dankzij deze voorwaarden moet de Commissie de zekerheid kunnen krijgen dat de lidstaten de GSK-fondsen aanwenden op legale en regelmatige wijze en in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer in de zin van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (hierna het “Financieel Reglement” genoemd)[5]. De lidstaten en de daartoe door hen aangewezen instanties dienen verantwoordelijk te zijn voor de uitvoering van de programma’s op het passende territoriale niveau, in overeenstemming met het institutionele, juridische en financiële kader van de betrokken lidstaat. Deze bepalingen vestigen tevens de aandacht op de noodzaak de complementariteit en samenhang van het optreden van de Unie, de evenredigheid van de administratieve regelingen en een vermindering van de administratieve last voor de begunstigden van de GSK-fondsen te waarborgen.

(9) Een lidstaat moet voor het partnerschapscontract en voor elk programma een partnerschap tot stand brengen met vertegenwoordigers van de bevoegde regionale, plaatselijke, stedelijke en andere overheden, instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, waaronder milieupartners, niet-gouvernementele organisaties en instanties die tot taak hebben gelijkheid en non-discriminatie te bevorderen. Met een dergelijk partnerschap wordt beoogd het beginsel van meerlagig bestuur in acht te nemen, te waarborgen dat de belanghebbenden zich verantwoordelijk voelen voor de geplande steunmaatregelen en voort te bouwen op de ervaring en knowhow van de betrokken actoren. De Commissie moet worden gemachtigd om in een gedelegeerde handeling een gedragscode vast te stellen, teneinde ervoor te zorgen dat de partners op coherente wijze betrokken worden bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van de partnerschapscontracten en programma’s.

(10) De activiteiten van de GSK-fondsen en de concrete acties die zij ondersteunen moeten in overeenstemming zijn met de toepasselijke wetgeving van de Unie en de lidstaten die direct of indirect verband houdt met de uitvoering van een concrete actie.

(11) In de context van haar inspanningen ter verbetering van de economische, territoriale en sociale cohesie moet de Unie er in alle fasen van de implementatie van de GSK-fondsen naar streven ongelijkheden op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, alsmede discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische oorsprong, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden.

(12) De doelstellingen van de GSK-fondsen moeten worden nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en van de bevordering door de Unie van de in de artikelen 11 en 19 van het Verdrag verankerde doelstelling inzake bescherming en verbetering van het milieu, waarbij het beginsel “de vervuiler betaalt” wordt toegepast. In overeenstemming met het streven ten minste 20 % van de begroting van de Unie aan doelstellingen op het gebied van klimaatverandering te besteden, moeten de lidstaten aan de hand van door de Commissie in een uitvoeringshandeling vastgestelde methoden informatie over steun voor deze doelstellingen verstrekken.

(13) Om de streefdoelen en doelstellingen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei te bereiken, moeten de GSK-fondsen hun steun richten op een beperkt aantal gemeenschappelijke thematische doelstellingen. De precieze werkingssfeer van elk van de GSK-fondsen moet worden uiteengezet in specifieke regels voor elk fonds en kan eventueel slechts enkele van de in deze verordening gedefinieerde thematische doelstellingen omvatten.

(14) Teneinde de bijdrage van de GSK-fondsen zo groot mogelijk te maken en het programmeringsproces van de lidstaten en de regio's een duidelijke strategische richting te geven, dient De Commissie moet door middel van een gedelegeerde handeling een gemeenschappelijk strategisch kader te worden vastgesteldgoedkeuren dat de doelstellingen van de Unie vertaalt in kernacties voor de GSK-fondsen, teneinde het programmeringsproces van de lidstaten en de regio’s een duidelijker strategische richting te bieden. Het gemeenschappelijk strategisch kader moet de sectorale en territoriale coördinatie van steunmaatregelen van de Unie in het kader van de GSK-fondsen en de coördinatie met ander beleid en andere instrumenten van de Unie op dit gebied vergemakkelijken.

(15) In het Het gemeenschappelijk strategisch kader moeten daarom naast de middelen voor het bereiken van samenhang en consistentie met het economische beleid van de lidstaten en van de Unie, de mechanismen voor de coördinatie tussen de GSK-fondsen onderling en met andere relevante beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie, horizontale beginselen en transversale beleidsdoelstellingen, de regelingen voor het aanpakken van belangrijkste gebieden voor steun ook territoriale vraagstukken, indicatieve acties met grote Europese meerwaarde en de overeenkomstige beginselen voor de uitvoering, en prioriteiten beleidsdoelstellingen, prioritaire gebieden voor samenwerking, coördinatiemechanismen en mechanismen voor samenhang en consistentie met het economisch beleid van de lidstaten worden vastgesteld vastleggen.

(16) Op basis van het door de Commissie goedgekeurde gemeenschappelijk strategisch kader moet elke lidstaat, in samenwerking met zijn partners en in overleg met de Commissie, een partnerschapscontract opstellen. Dit moet de in het gemeenschappelijk strategisch kader opgenomen elementen vertalen naar de nationale context en vaste verbintenissen bevatten om de doelstellingen van de Unie te bereiken door middel van de programmering van de GSK-fondsen.

(17) De lidstaten moeten de steun concentreren om te zorgen voor een belangrijke bijdrage aan het bereiken van de doelstellingen van de Unie in overeenstemming met hun specifieke nationale en regionale ontwikkelingsbehoeften. Er moeten ex-antevoorwaarden worden vastgesteld om de noodzakelijke kadervoorwaarden voor een doeltreffend gebruik van de door de Unie verleende steun te waarborgen. De Commissie moet in het kader van haar beoordeling van het partnerschapscontract en de programma’s beoordelen of aan deze ex-antevoorwaarden wordt voldaan. Wanneer niet aan een ex-antevoorwaarde wordt voldaan, moet de Commissie betalingen aan het programma kunnen schorsen.

(18) Voor elk programma moet een prestatiekader worden vastgesteld teneinde toezicht te kunnen uitoefenen op de vorderingen die in de loop van de programmeringsperiode met betrekking tot de doelstellingen en streefdoelen van elk programma worden gemaakt. De Commissie moet de prestaties in 2017 en 2019 evalueren in samenwerking met de lidstaten. Er moet worden voorzien in een prestatiereserve die in 2019 moet worden toegewezen wanneer de in het prestatiekader gestelde mijlpalen zijn bereikt. Omdat de programma’s in het kader van de Europese territoriale samenwerking sterk uiteenlopen en meer dan een land bestrijken, moet er voor deze programma’s geen prestatiereserve komen. Wanneer de tekortkomingen bij het bereiken van mijlpalen of streefdoelen significant zijn, moet de Commissie betalingen aan het programma kunnen schorsen of, aan het eind van de programmeringsperiode, financiële correcties kunnen toepassen om ervoor te zorgen dat de begroting van de Unie niet wordt verspild of inefficiënt wordt gebruikt.

(19) Wanneer een nauwere band tussen het cohesiebeleid en het economisch bestuur van de Unie tot stand wordt gebracht, wordt gewaarborgd dat de doeltreffendheid van de uitgaven in het kader van de GSK-fondsen gebaseerd is op gezond economisch beleid en dat de GSK-fondsen zo nodig kunnen worden omgebogen naar de aanpak van economische problemen waarmee een land te kampen heeft. Dit proces moet geleidelijk plaatsvinden, te beginnen met wijzigingen in het partnerschapscontract en de programma’s, ter ondersteuning van aanbevelingen van de Raad om macro-economische onevenwichtigheden en sociale en economische problemen aan te pakken. Wanneer een lidstaat ondanks het toegenomen gebruik van de GSK-fondsen geen doeltreffende actie in het kader van het economisch bestuur onderneemt, moet de Commissie het recht hebben alle betalingen en verbintenissen of een deel daarvan te schorsen. Besluiten over schorsingen moeten evenwichtig en doeltreffend zijn en rekening houden met het effect van de afzonderlijke programma’s voor de aanpak van de economische en sociale situatie van de betrokken lidstaat en met eerdere wijzigingen van het partnerschapscontract. Bij besluiten over een schorsing moet de Commissie ook een gelijke behandeling van de lidstaten in acht nemen en daarbij in het bijzonder rekening houden met het effect van de schorsing voor de economie van de betrokken lidstaat. De schorsing moet worden beëindigd en er moeten weer fondsen voor de betrokken lidstaat beschikbaar zijn zodra deze de noodzakelijke actie onderneemt.

(20) Om ervoor te zorgen dat verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei centraal staat, moeten de elementen worden vastgesteld die alle programma’s gemeen hebben. Om de samenhang van de programmeringsregelingen voor de GSK-fondsen te waarborgen, moeten de procedures voor de goedkeuring en wijziging van de programma’s op elkaar worden afgestemd. Bij de programmering moet worden gezorgd voor samenhang met het gemeenschappelijk strategisch kader en het partnerschapscontract en voor coördinatie van de GSK-fondsen onderling en met de andere bestaande financieringsinstrumenten en de Europese Investeringsbank.

(21) Het Verdrag heeft territoriale samenhang als doel toegevoegd aan economische en sociale samenhang, en het is noodzakelijk in te gaan op de rol van steden, functionele geografische gebieden en subregionale gebieden die te kampen hebben met specifieke geografische of demografische problemen. Om het potentieel op lokaal niveau beter te mobiliseren, is het daarom noodzakelijk de vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling te versterken en te vergemakkelijken door gemeenschappelijke regels en nauwe samenwerking voor alle GSK-fondsen voor te schrijven. Het is van wezenlijk belang dat lokale actiegroepen die de belangen van de gemeenschap vertegenwoordigen verantwoordelijkheid voor de implementatie van lokale ontwikkelingsstrategieën krijgen.

(22) Financieringsinstrumenten worden steeds belangrijker wegens hun hefboomeffect op GSK-fondsen en hun vermogen uiteenlopende vormen van publieke en private middelen te combineren ter ondersteuning van beleidsdoelstellingen van de overheid, en omdat revolverende financieringsvormen de steun op langere termijn duurzamer maakt.

(23) Door de GSK-fondsen ondersteunde financieringsinstrumenten moeten worden gebruikt om op kosteneffectieve wijze en in overeenstemming met de doelstellingen van de programma’s tegemoet te komen aan specifieke behoeften van de markt, maar mogen niet in de plaats komen van private financiering. Daarom moet het besluit steunmaatregelen door middel van financieringsinstrumenten te financieren, worden genomen op basis van een ex-ante-analyse.

(24) Financieringsinstrumenten moeten zodanig worden ontworpen en geïmplementeerd dat een substantiële participatie van particuliere investeerders en financiële instellingen op basis van deugdelijke risicodeling wordt bevorderd. Om voldoende attractief voor de particuliere sector te zijn, moeten financieringsinstrumenten flexibel worden ontworpen en geïmplementeerd. De beheersautoriteiten moeten derhalve een beslissing nemen over de meest geschikte vormen om, in overeenstemming met de doelstellingen van het desbetreffende programma, financieringsinstrumenten in te zetten voor de aanpak van de specifieke behoeften van de doelregio’s.

(25) De beheersautoriteiten moeten de mogelijkheid hebben om met middelen uit de programma’s bij te dragen aan financieringsinstrumenten die op het niveau van de Unie of op regionaal niveau in het leven zijn geroepen. Voorts moeten beheersautoriteiten de mogelijkheid hebben financieringsinstrumenten via specifieke fondsen of via fondsen van fondsen direct te implementeren.

(26) Het bedrag van de op enig tijdstip uit de GSK-fondsen aan financieringsinstrumenten verstrekte middelen moet in overeenstemming zijn met het bedrag dat nodig is voor de uitvoering van de geplande investeringen en voor betalingen aan eindontvangers, met inbegrip van beheerskosten en ‑vergoedingen, en dat is bepaald op basis van bedrijfsplannen en cashflowprognoses voor een vooraf bepaalde periode van niet meer dan twee jaar.

(27) Er moeten specifieke regels worden vastgesteld met betrekking tot de bedragen die bij de afsluiting van de programma’s als subsidiabele uitgaven kunnen worden aanvaard, teneinde ervoor te zorgen dat de bedragen, met inbegrip van beheerskosten en ‑vergoedingen, die uit de GSK-fondsen aan de financieringsinstrumenten worden betaald, daadwerkelijk zijn gebruikt voor investeringen en betalingen aan eindontvangers. Ook zijn er specifieke regels nodig met betrekking tot het hergebruik van middelen die kunnen worden toegeschreven aan de steun uit de GSK-fondsen, met inbegrip van het gebruik van resterende middelen na afsluiting van de programma’s.

(28) De lidstaten moeten toezicht op de programma’s uitoefenen om zich een oordeel te vormen over de tenuitvoerlegging en de met het bereiken van de doelstellingen gemaakte vorderingen. Te dien einde moeten toezichtcomités worden opgericht, waarvan de samenstelling en taken met betrekking tot de GSK-fondsen moeten worden vastgesteld. Er moeten gezamenlijke toezichtcomités worden opgericht om de coördinatie tussen de GSK-fondsen te vergemakkelijken. Om de doeltreffendheid te waarborgen, moeten de toezichtcomités aanbevelingen aan de beheersautoriteiten kunnen doen over de tenuitvoerlegging van het programma en toezicht uitoefenen op de acties die naar aanleiding van hun aanbevelingen worden ondernomen.

(29) De regelingen van de GSK-fondsen inzake toezicht en verslaglegging moeten op elkaar worden afgestemd om de beheersregelingen op alle niveaus te vereenvoudigen. Het is van belang te zorgen voor evenredige verslagleggingsvereisten, maar daarnaast ook voor de beschikbaarheid van uitgebreide informatie over de vorderingen die op de belangrijkste geëvalueerde punten zijn gemaakt. Daarom moeten de verslagleggingsvereisten aangepast zijn aan de informatiebehoeften in bepaalde jaren en afgestemd zijn op het tijdschema voor de prestatie-evaluaties.

(30) Om toezicht uit te oefenen op de voortgang van programma’s moet een jaarlijkse evaluatievergadering tussen de lidstaat en de Commissie plaatsvinden. De lidstaat en de Commissie moeten evenwel kunnen besluiten geen vergadering te beleggen om een onnodige administratieve belasting te vermijden.

(31) Om de Commissie in staat te stellen toezicht uit te oefenen op de vorderingen bij het bereiken van de doelstellingen van de Unie moeten de lidstaten voortgangsrapporten over de uitvoering van de partnerschapscontracten indienen. Op basis van die verslagen moet de Commissie in 2017 en 2019 een strategieverslag over de gemaakte vorderingen opstellen.

(32) De doeltreffendheid, de doelmatigheid en het effect van de hulp uit de GSK-fondsen moeten worden geëvalueerd teneinde de kwaliteit van de tenuitvoerlegging en opzet van programma’s te verbeteren en om te bepalen welk effect de programma’s hebben op de streefdoelen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en, waar dit relevant is, op het bbp en de werkloosheid. De verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie in dit verband moeten worden gespecificeerd.

(33) Om de kwaliteit en de opzet van elk programma te verbeteren en om te verifiëren of de doelstellingen en streefdoelen kunnen worden gehaald, moet van elk programma een ex-ante-evaluatie worden uitgevoerd.

(34) De voor de opstelling van het programma verantwoordelijke beheersautoriteit moet een evaluatieplan opstellen. Gedurende de programmeringsperiode moeten de beheersautoriteiten evaluaties uitvoeren om de doeltreffendheid en het effect van een programma te beoordelen. Het toezichtcomité en de Commissie moeten van de resultaten van de evaluaties in kennis worden gesteld om besluiten ten aanzien van het beheer te vergemakkelijken.

(35) Er moeten ex-post-evaluaties worden uitgevoerd teneinde de doeltreffendheid en efficiëntie van de GSK-fondsen en het effect ervan op de algemene doelen van de GSK-fondsen en de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei te beoordelen.

(36) Het is nuttig te specificeren welke soorten acties op initiatief van de Commissie en van de lidstaten kunnen worden ondernomen als technische bijstand met steun uit de GSK-fondsen.

(37) Om zorg te dragen voor een doeltreffend gebruik van de middelen van de Unie en om overfinanciering van inkomsten genererende concrete acties te vermijden, moeten de regels voor de berekening van de bijdrage uit de GSK-fondsen aan een inkomsten genererende concrete actie worden vastgesteld.

(38) De begindatum en einddatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven moeten worden bepaald, zodat de GSK-fondsen in de gehele Unie op eenvormige, billijke wijze worden geïmplementeerd. Om de uitvoering van de programma’s te vergemakkelijken, is het dienstig vast te stellen dat de begindatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven vóór 1 januari 2014 kan vallen als de betrokken lidstaat vóór die datum een programma indient. Om een doeltreffend gebruik van EU-fondsen te waarborgen en het risico voor de begroting van de EU te verkleinen, moeten beperkingen worden vastgesteld voor concrete acties die al zijn voltooid.

(39) In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel en behoudens de in (de) Verordening(en) (EU) nr. [...] [EFRO-, ESF-, CF-, ETS-, Elfpo- en EMVF-verordeningen] genoemde uitzonderingen moeten de lidstaten nationale regels voor de subsidiabiliteit van de uitgaven vaststellen.

(40) Om het gebruik van de GSK-fondsen te vereenvoudigen en het risico van fouten te verkleinen, en tegelijkertijd waar nodig voor differentiatie te zorgen om rekening te houden met specifieke beleidskenmerken, moeten de steunvormen, geharmoniseerde voorwaarden voor de terugbetaling van subsidies en forfaitaire financiering, specifieke subsidiabiliteitsregels voor subsidies en specifieke voorwaarden voor de subsidiabiliteit van concrete acties afhankelijk van de locatie worden vastgesteld.

(41) Om ervoor te zorgen dat de steunmaatregelen van de GSK-fondsen doeltreffend en billijk zijn en een duurzaam effect sorteren, zijn bepalingen nodig die het duurzame karakter van investeringen in ondernemingen en in infrastructuur garanderen, en voorkomen dat de GSK-fondsen worden gebruikt om een onrechtmatig voordeel te behalen. Uit de ervaring is gebleken dat een periode van vijf jaar een geschikte minimumperiode is, tenzij regels inzake staatssteun een andere periode voorschrijven. Acties die worden ondersteund uit het ESF of die niet leiden tot productieve investeringen of investeringen in infrastructuur moeten van het algemene duurzaamheidsvereiste worden uitgesloten, tenzij dit vereiste voortvloeit uit toepasselijke regels inzake staatssteun; dit geldt ook voor bijdragen aan of uit financieringsinstrumenten.

(42) De lidstaten moeten passende maatregelen nemen om een goede opzet en werking van hun beheers- en controlesystemen te waarborgen en zo te garanderen dat er een legaal en regelmatig gebruik van de GSK-fondsen wordt gemaakt. De verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de beheers- en controlesystemen van de programma’s en in verband met het voorkomen, opsporen en corrigeren van onregelmatigheden en van inbreuken op het recht van de Unie moeten daarom worden gespecificeerd.

(43) In overeenstemming met het beginsel van gedeeld beheer dienen de lidstaten, via hun beheers- en controlesystemen, in eerste instantie verantwoordelijk te zijn voor de uitvoering van en het toezicht op de concrete acties in de programma’s. Om de doeltreffendheid van het toezicht op de selectie en uitvoering van concrete acties en de werking van het beheers- en controlesysteem te versterken, moeten de functies van de beheersautoriteit worden gespecificeerd.

(44) Om zekerheid vooraf te geven met betrekking tot de structuur en opzet van de belangrijkste beheers- en controlesystemen, moeten de lidstaten een accreditatie-instantie aanwijzen die verantwoordelijk is voor de accreditatie en de intrekking van de accreditatie van beheers- en controleorganen.

(45) De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie om de doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen te controleren en van de lidstaten te verlangen dat zij actie ondernemen, moeten worden vastgesteld. Ook moet de Commissie de bevoegdheid krijgen audits uit te voeren aangaande onderwerpen in verband met een goed financieel beheer, zodat zij conclusies kan trekken over de prestaties van Fondsen.

(46) De vastlegging van bijdragen uit de begroting van de Unie moet per jaar geschieden. Om een doeltreffend beheer van de programma’s te waarborgen, moeten gemeenschappelijke regels voor verzoeken om tussentijdse betalingen, eventuele betalingen van het jaarlijkse saldo en de betaling van het eindsaldo worden vastgesteld, onverminderd specifieke regels uit hoofde van elk van de GSK-fondsen.

(47) Een voorfinancieringsbetaling bij de start van een programma waarborgt dat de lidstaat de middelen heeft om begunstigden al vanaf de goedkeuring van het programma steun te verlenen bij de implementatie ervan. Daarom zijn bepalingen over initiële voorfinanciering uit de GSK-fondsen nodig. Initiële voorfinanciering moet bij de afsluiting van het programma volledig zijn goedgekeurd.

(48) Ter vrijwaring van de financiële belangen van de Unie moeten tijdelijke maatregelen worden genomen die de gedelegeerde ordonnateur de mogelijkheid bieden betalingen te schorsen wanneer er aanwijzingen zijn dat er grote tekortkomingen zijn in de werking van het beheers- en controlesysteem of dat er onregelmatigheden bij het verrichten van een betaling hebben plaatsgevonden, of wanneer de voor de goedkeuring van de rekeningen bestemde documenten niet zijn ingediend.

(49) Om te waarborgen dat de in een bepaald boekjaar uit de begroting van de Unie medegefinancierde uitgaven in overeenstemming met de toepasselijke regels worden gebruikt, moet een passend kader voor de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen worden ingevoerd. Binnen dit kader moeten de geaccrediteerde instanties voor elk programma een beheersverklaring bij de Commissie indienen, die vergezeld dient te gaan van de gecertificeerde jaarrekeningen, een samenvattend verslag van alle controles en een onafhankelijk auditoordeel en controleverslag.

(50) Ter vrijwaring van de begroting van de Unie kan het noodzakelijk zijn dat de Commissie financiële correcties aanbrengt. Met het oog op de rechtszekerheid voor de lidstaten is het van belang te bepalen onder welke omstandigheden inbreuken op de wetgeving van de Unie of de lidstaat aanleiding kunnen zijn voor financiële correcties door de Commissie. Om te waarborgen dat door de Commissie aan de lidstaten opgelegde financiële correcties de bescherming van de financiële belangen van de EU dienen, moeten zij beperkt blijven tot gevallen waarin de inbreuk op de wetgeving van de Unie of de lidstaat direct of indirect betrekking heeft op de subsidiabiliteit, de regelmatigheid, het beheer of de controle van concrete acties en de uitgaven daarvoor. Met het oog op de evenredigheid is het belangrijk dat de Commissie de aard en de ernst van de inbreuk in aanmerking neemt bij haar beslissing over het bedrag van de financiële correctie.

(51) Om financiële discipline aan te moedigen, moeten regelingen voor de vrijmaking van delen van vastleggingen voor een programma worden vastgesteld, met name wanneer een bedrag van de vrijmaking kan worden uitgezonderd, bijvoorbeeld wanneer een vertraging bij de uitvoering voortvloeit uit omstandigheden waarop de betrokken partij geen invloed had, die abnormaal en onvoorzien waren, of waarvan de gevolgen ondanks de geleverde inspanningen niet kunnen worden vermeden.

(52) In verband met de specifieke functionering van de Fondsen zijn aanvullende algemene bepalingen nodig. Om de Fondsen een grotere toegevoegde waarde te verlenen en hun bijdrage aan de prioriteiten van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei te vergroten, moet met name hun werkwijze worden vereenvoudigd en worden geconcentreerd op de doelstellingen “investeren in groei en werkgelegenheid” en “Europese territoriale samenwerking”.

(53) Aanvullende bepalingen in verband met de specifieke functionering van het Elfpo en het EFMZV zijn opgenomen in de wetgeving voor de desbetreffende sectoren.

(54) Ter bevordering van de Verdragsdoelstellingen inzake economische, sociale en territoriale cohesie moeten in het kader van het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” alle regio’s worden ondersteund. Om evenwichtige, geleidelijke steun te verlenen op basis van het niveau van economische ontwikkeling moeten de middelen uit het EFRO en het ESF voor dat doel aan minder ontwikkelde regio’s, overgangsregio’s en de meer ontwikkelde regio’s worden toegewezen op basis van hun bruto binnenlandse product (bbp) per inwoner in verhouding tot het gemiddelde voor de EU. Om de duurzaamheid van investeringen uit de structuurfondsen op lange termijn te waarborgen, moeten regio’s met een bbp per inwoner dat in de periode 2007-2013 minder dan 75 % van het gemiddelde voor EU-25 voor de referentieperiode bedroeg, maar waar het bbp per inwoner tot meer dan 75 % van het gemiddelde voor EU-27 is gestegen, ten minste twee derde van hun toewijzing voor 2007-2013 ontvangen. Lidstaten waarvan het bruto nationaal inkomen (bni) per inwoner minder dan 90 % van het gemiddelde voor de Unie bedraagt, moeten steun krijgen in het kader van het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” van het CF.

(55) Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke regio’s en gebieden voor steun uit de Fondsen in aanmerking komen. Daartoe moet de identificatie van de regio’s en gebieden op Unieniveau worden gebaseerd op het gemeenschappelijke classificatiesysteem voor de regio’s in Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS)[6].

(56) Om een passend financieel kader vast te stellen, moet de Commissie elk jaar door middel van uitvoeringshandelingen aan de hand van een objectieve, transparante methode een indicatieve verdeling van de beschikbare vastleggingskredieten maken, om ervoor te zorgen dat deze kredieten vooral terechtkomen in regio’s met een ontwikkelingsachterstand, inclusief die welke overgangssteun krijgen.

(57) Het is noodzakelijk de plafonds voor de middelen voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” en objectieve criteria voor de toewijzing ervan aan regio’s en lidstaten vast te stellen. Ter stimulering van de noodzakelijke versnelde ontwikkeling van vervoers- en energie-infrastructuur en informatie- en communicatietechnologieën in de gehele Unie moet een financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen worden gecreëerd. De jaarlijkse kredieten uit de Fondsen en de uit het Cohesiefonds aan de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen overgemaakte bedragen die aan een lidstaat worden toegewezen, moeten worden geplafonneerd met inachtneming van de capaciteit van die lidstaat om die kredieten te absorberen. In overeenstemming met het kerndoel inzake armoedebestrijding is het noodzakelijk de regeling voor voedselsteun voor de meest hulpbehoevenden te heroriënteren teneinde sociale insluiting en de harmonische ontwikkeling van de Unie te bevorderen. Er is voorzien in een mechanisme dat middelen aan dit instrument overdraagt en ervoor zorgt dat deze middelen bestaan uit ESF-toewijzingen, doordat het minimumpercentage dat per land uit de structuurfondsen aan het ESF wordt toegewezen impliciet dienovereenkomstig wordt verlaagd.

(58) Om de resultaatgerichtheid en de nadruk op het bereiken van de doelstellingen en streefdoelen van de Europa 2020-strategie te vergroten, moet vijf procent van de middelen voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” apart worden gezet als prestatiereserve voor elk Fonds en categorie regio’s in elke lidstaat.

(59) Wat de Fondsen betreft, moet, om een passende toewijzing aan elke categorie regio’s te waarborgen, geen overdracht van middelen plaatsvinden tussen minder ontwikkelde, overgangs- en meer ontwikkelde regio’s, tenzij er sprake is van naar behoren gemotiveerde omstandigheden in verband met de verwezenlijking van een of meer thematische doelstellingen, waarbij de omvang van de overdracht niet meer dan 2 % van het totale krediet voor die categorie regio’s mag bedragen.

(60) Om een reëel economisch effect te sorteren, mag de steun uit de Fondsen niet in de plaats komen van structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structuuruitgaven die de lidstaten in het kader van deze verordening moeten doen. Om ervoor te zorgen dat bij de steun uit de Fondsen rekening wordt gehouden met een ruimere economische context, moet de hoogte van de overheidsuitgaven worden bepaald met inachtneming van de algemene macro-economische omstandigheden waarin de financiering plaatsvindt, en wel op basis van de indicatoren die zijn vervat in de jaarlijks door de lidstaten in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1446/1997 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid[7] ingediende stabiliteits- en convergentieprogramma’s. De verificatie door de Commissie van het additionaliteitsbeginsel moet met name zijn gericht op de lidstaten waar ten minste 15 % van de bevolking in minder ontwikkelde en overgangsregio’s woont, daar de financiële middelen voor een groot deel voor deze regio’s bestemd zijn.

(61) Er moeten aanvullende bepalingen worden vastgesteld over de programmering en het beheer van en het toezicht en de controle op de operationele programma’s die steun uit de Fondsen ontvangen. De operationele programma’s moeten voor elk van de thematische doelstellingen prioritaire assen vaststellen, een samenhangende interventielogica voor de aanpak van de vastgestelde ontwikkelingsbehoeften uitwerken en het kader voor de beoordeling van de prestaties bepalen. Verder moeten deze programma’s ook andere, voor een doeltreffende, efficiënte implementatie van de Fondsen nodige elementen bevatten.

(62) Ter verbetering van de complementariteit en ter vereenvoudiging van de implementatie moet het mogelijk zijn de steun uit het CF en het EFRO met steun uit het ESF te combineren in gemeenschappelijke operationele programma’s in het kader van het doel “investeren in groei en werkgelegenheid”.

(63) Een aanzienlijk deel van de uitgaven van de Unie gaat naar grote projecten die vaak van strategisch belang zijn voor het welslagen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Daarom is het gerechtvaardigd dat in het kader van deze verordening concrete acties van grote aanvang nog steeds door de Commissie moeten worden goedgekeurd. Met het oog op de duidelijkheid moet in verband hiermee worden gedefinieerd wat een groot project inhoudt. De Commissie moet ook de mogelijkheid hebben steun voor een groot project te weigeren wanneer steunverlening niet gerechtvaardigd is.

(64) Om lidstaten de keuze te geven een deel van een operationeel programma met behulp van een resultaatgerichte aanpak te implementeren, is het nuttig te voorzien in een gezamenlijk actieplan bestaande uit een aantal acties die door een begunstigde moeten worden uitgevoerd om aan de doelstellingen van het operationele programma bij te dragen. Om de resultaatgerichtheid van de Fondsen te vereenvoudigen en te versterken, moet het beheer van het gezamenlijke actieplan uitsluitend worden gebaseerd op gezamenlijk overeengekomen mijlpalen, output en resultaten, zoals gedefinieerd in het besluit van de Commissie betreffende de goedkeuring van het gezamenlijke actieplan. De controle en de audit van een gezamenlijk actieplan moeten ook beperkt blijven tot het bereiken van de mijlpalen, de output en de resultaten. Bijgevolg moeten regels worden vastgesteld betreffende de opstelling, de inhoud, de goedkeuring, het financieel beheer en de controle van gezamenlijke actieplannen.

(65) Wanneer een stedelijke of territoriale ontwikkelingsstrategie een geïntegreerde aanpak verlangt omdat er investeringen in het kader van meer dan een prioritaire as van een of meer operationele programma’s nodig zijn, moet de door de Fondsen ondersteunde actie in het kader van een operationeel programma als geïntegreerde territoriale investering worden uitgevoerd.

(66) Er moeten specifieke regels voor de taken van het toezichtcomité en voor de jaarverslagen over de uitvoering van de door de Fondsen ondersteunde operationele programma’s worden goedgekeurd. Aanvullende bepalingen voor de specifieke werking van het Elfpo zijn opgenomen in de wetgeving voor die sector.

(67) Om de beschikbaarheid van essentiële, actuele informatie over de uitvoering van een programma te garanderen, moeten de lidstaten de Commissie regelmatig kerngegevens verstrekken. Om een extra belasting voor de lidstaten te vermijden, moet dit beperkt blijven tot continu verzamelde gegevens die elektronisch worden ingediend.

(68) In overeenstemming met artikel 175 van het Verdrag legt de Commissie het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s om de drie jaar een Cohesieverslag voor over de vorderingen die bij het bereiken van economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie zijn gemaakt. De inhoud van dit verslag moet worden vastgesteld.

(69) Het wordt dienstig geacht dat de Commissie, in samenwerking met de lidstaten de ex-post-evaluatie voor de Fondsen uitvoert, zodat zij op het juiste niveau informatie verkrijgt over de resultaten en het effect van de gefinancierde steunmaatregelen. Er zijn ook specifieke bepalingen nodig om een procedure voor de goedkeuring van de evaluatieplannen voor de Fondsen vast te stellen.

(70) Het is belangrijk de prestaties van de Fondsen van de Unie onder de aandacht van het grote publiek te brengen. Burgers hebben er recht op te weten hoe de financiële middelen van de Unie worden geïnvesteerd. Zowel de beheersautoriteiten als de begunstigden moeten er verantwoordelijk voor zijn het publiek op passende wijze voor te lichten. Om doelmatiger met het grote publiek te communiceren en de synergieën tussen de op initiatief van de Commissie genomen communicatieactiviteiten te vergroten, moeten de middelen die krachtens deze verordening aan communicatieacties worden toegewezen, ook bijdragen tot dekking van de public relations ter bevordering van de beleidsprioriteiten van de Europese Unie, voor zover deze verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening.

(71) Om te zorgen voor een ruime verspreiding van informatie over de prestaties van de Fondsen en de rol van de Unie daarbij, en om potentiële begunstigden in te lichten over financieringsmogelijkheden, moeten in deze verordening gedetailleerde regels over maatregelen betreffende informatie en communicatie en bepaalde technische kenmerken van dergelijke maatregelen worden opgenomen.

(72) Om de toegankelijkheid en transparantie van de informatie over financieringsmogelijkheden en begunstigden van projecten te vergroten, moet de informatie over alle operationele programma’s, waaronder lijsten van in het kader van elk operationeel programma ondersteunde concrete acties, in elke lidstaat worden vermeld op een enkele website of een enkel webportaal.

(73) De elementen voor de differentiatie van het medefinancieringspercentage uit de Fondsen voor operationele programma’s moeten worden vastgesteld, met name om de multiplicatoreffecten van de middelen van de Unie te verhogen. Ook moeten maximale medefinancieringspercentages per categorie regio’s worden vastgesteld teneinde ervoor te zorgen dat het beginsel van medefinanciering door middel van een passend niveau van nationale steunverlening in acht wordt genomen.

(74) Voor elk operationeel programma moeten de lidstaten een beheersautoriteit, een certificeringsautoriteit en een functioneel onafhankelijke auditautoriteit aanwijzen. Om de lidstaten flexibiliteit te bieden bij het opzetten van de controlesystemen, moet de mogelijkheid worden geboden de functies van de certificeringsautoriteit te laten uitvoeren door de beheersautoriteit. De lidstaat moet ook de mogelijkheid krijgen intermediaire instanties aan te wijzen die bepaalde taken van de beheersautoriteit of de certificeringsautoriteit kunnen uitvoeren. De lidstaten moeten in dat geval duidelijk bepalen welke verantwoordelijkheden en functies deze autoriteiten en instanties hebben.

(75) De beheersautoriteit draagt de hoofdverantwoordelijkheid voor de doeltreffende en doelmatige implementatie van de Fondsen en heeft aldus een groot aantal functies in verband met het beheer van en het toezicht op het programma, het financieel beheer, de financiële controle en de selectie van projecten. De verantwoordelijkheden en taken van deze autoriteit moeten worden vastgesteld.

(76) De certificeringsautoriteit moet betalingsaanvragen opstellen en bij de Commissie indienen. Zij moet de jaarrekeningen opstellen, en certificeren dat deze volledig, juist en waarheidsgetrouw zijn en dat de in de rekeningen vermelde uitgaven in overeenstemming zijn met de toepasselijke regels van de Unie en de lidstaat. De verantwoordelijkheden en taken van deze autoriteit moeten worden vastgesteld.

(77) De auditautoriteit moet waarborgen dat er audits worden uitgevoerd van de beheers- en controlesystemen, van een geschikte steekproef van concrete acties en van de jaarrekeningen. De verantwoordelijkheden en taken van deze autoriteit moeten worden vastgesteld.

(78) Om rekening te houden met de specifieke organisatie van het beheer en de controlesystemen bij het EFRO, het ESF en het CF en met de noodzaak een evenredige aanpak te garanderen, zijn specifieke bepalingen nodig voor de accreditatie en de intrekking van een accreditatie van de beheers- en de certificeringsautoriteit.

(79) Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de Commissie op het gebied van de financiële controle, moeten de lidstaten en de Commissie op dit vlak meer samenwerken en moeten criteria worden vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie, in het kader van haar strategie met betrekking tot de controle van nationale systemen, kan bepalen welk niveau van zekerheid zij van de nationale auditinstanties kan krijgen.

(80) In aanvulling op gemeenschappelijke regels over financieel beheer zijn aanvullende bepalingen voor het EFRO, het ESF en het CF nodig. Teneinde de Commissie al vóór de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen een redelijke zekerheid te geven, moeten aanvragen voor tussentijdse betalingen worden vergoed voor 90 % van het bedrag dat resulteert uit toepassing van het medefinancieringspercentage voor elke prioritaire as, dat is neergelegd in het besluit betreffende de goedkeuring van het operationele programma, op de subsidiabele uitgaven voor de prioritaire as. De uitstaande restbedragen moeten aan de lidstaten worden betaald na de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen, mits een redelijke zekerheid is verkregen met betrekking tot de subsidiabiliteit van de uitgaven voor het jaar waarop de goedkeuringsprocedure betrekking heeft.

(81) Om ervoor te zorgen dat de begunstigden hun steun zo spoedig mogelijk ontvangen en om de zekerheid voor de Commissie te versterken, is het dienstig te verlangen dat betalingsaanvragen alleen betrekking hebben op uitgaven waarvoor steun aan de begunstigden is betaald. Er moet worden voorzien in een jaarlijkse voorfinanciering opdat de lidstaten over voldoende middelen voor een dergelijke procedure beschikken. Deze voorfinanciering moet ieder jaar bij de goedkeuring van de rekeningen worden behandeld.

(82) Om te waarborgen dat de algemene regels over vrijmaking juist worden toegepast, moeten de voor de Fondsen vastgestelde regels nauwkeurig beschrijven hoe de termijnen voor vrijmaking worden vastgesteld en hoe de respectieve bedragen worden berekend.

(83) De procedure voor de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen die van toepassing is op de Fondsen, moet uitvoerig worden gespecificeerd om te zorgen voor een duidelijke grondslag en rechtszekerheid voor deze bepalingen. Het is van belang te voorzien in een beperkte mogelijkheid voor de lidstaten om in hun jaarrekeningen een voorziening op te nemen voor een bedrag ten aanzien waarvan een procedure bij de auditautoriteit loopt.

(84) De jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen moet gepaard gaan met een jaarlijkse afsluiting van voltooide concrete acties (voor het EFRO en het CF) of de uitgaven (voor het ESF). Om de kosten in verband met de eindafsluiting van operationele programma’s te beperken, de administratieve last voor de begunstigden te verminderen en rechtszekerheid te verschaffen, moet de jaarlijkse afsluiting verplicht zijn, waardoor de periode dat de bewijsstukken bewaard moeten blijven, er een audit van de concrete acties kan worden gehouden en er financiële correcties kunnen worden toegepast, wordt ingekort.

(85) Om de financiële belangen van de Unie te vrijwaren en te voorzien in middelen om een doeltreffende implementatie van het programma te waarborgen, moeten er maatregelen worden genomen op grond waarvan de Commissie betalingen op het niveau van een prioritaire as of een operationeel programma kan schorsen.

(86) Om de lidstaten rechtszekerheid te bieden, moeten er specifieke regelingen en procedures voor financiële correcties door de lidstaten en de Commissie met betrekking tot de Fondsen worden vastgesteld.

(87) De frequentie van audits van concrete acties moet evenredig zijn aan de omvang van de steun die de Unie uit de Fondsen verstrekt. Met name moeten minder audits worden uitgevoerd wanneer de totale subsidiabele uitgaven voor een concrete actie 100 000 EUR niet overschrijden. Desondanks moet het mogelijk zijn te allen tijde een audit uit te voeren wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat er sprake is van onregelmatigheden of fraude, dan wel, na afsluiting van een voltooide concrete actie, als onderdeel van een auditsteekproef. Om ervoor te zorgen dat de omvang van de auditing door de Commissie evenredig is aan het risico, moet de Commissie haar auditwerkzaamheden kunnen verminderen voor operationele programma’s die geen grote tekortkomingen te zien geven of waarvoor op de auditautoriteit kan worden vertrouwd.

(88) Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening te kunnen aanvullen of wijzigen, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake een gedragscode betreffende de doelstellingen en criteria ter ondersteuning van de uitvoering van partnerschappen, de goedkeuring van de elementen van het een gezamenlijk strategisch kader in verband met indicatieve acties met grote Europese meerwaarde en de overeenkomstige beginselen voor de uitvoering, en prioriteiten voor samenwerking, aanvullende regels over de toewijzing van de prestatiereserve, de vaststelling van het gebied en de bevolking waarop de strategieën voor lokale ontwikkeling van toepassing zijn, gedetailleerde regels voor financieringsinstrumenten (ex-antebeoordeling, combinatie van steun, subsidiabiliteit, soorten activiteiten waarvoor geen steun wordt verleend), voorschriften voor bepaalde soorten op nationaal, regionaal, transnationaal of grensoverschrijdend niveau ingestelde financieringsinstrumenten, voorschriften voor financieringsovereenkomsten, de overdracht en het beheer van activa, regelingen voor beheer en controle, voorschriften voor betalingsverzoeken, de invoering van een systeem voor de kapitalisatie van jaartranches, de vaststelling van het forfaitaire bedrag voor inkomsten genererende concrete acties, de vaststelling van het vaste percentage dat wordt toegepast op de indirecte kosten voor subsidies gebaseerd op bestaande methoden en overeenkomstige percentages in het beleid van de Unie, de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de procedure voor het melden van onregelmatigheden en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, de wijze waarop informatie over concrete acties wordt uitgewisseld, de regelingen voor een toereikend controlespoor, de voorwaarden voor nationale audits, de accreditatiecriteria voor beheers- en certificeringsautoriteiten, de identificatie van algemeen aanvaarde gegevensdragers en de criteria voor de vaststelling van de hoogte van de toe te passen financiële correctie. De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen de bijlagen I en VI, die beide niet-essentiële onderdelen van deze verordening bevatten, middels gedelegeerde handelingen te wijzigen om deze aan toekomstige behoeften aan te passen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, ook op deskundigenniveau.

(89) Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie erop toe te zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend.

(90) De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om door middel van uitvoeringshandelingen met betrekking tot alle GSK-fondsen besluiten tot goedkeuring van partnerschapscontracten, besluiten betreffende de toewijzing van de prestatiereserve, besluiten tot schorsing van betalingen in verband met het economisch beleid van de lidstaten en, in het geval van vrijmaking, besluiten tot wijziging van het besluit waarbij een programma is vastgesteld, vast te stellen, en met betrekking tot de Fondsen besluiten tot vaststelling van de regio’s en lidstaten die aan de criteria voor investeringen in groei en werkgelegenheid voldoen, besluiten tot vaststelling van de jaarlijkse verdeling van de vastleggingskredieten voor de lidstaten, besluiten tot vaststelling van het uit de CF-toewijzing van elke lidstaat naar de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen over te schrijven bedrag, besluiten tot vaststelling van het uit de toewijzing van de structuurfondsen voor elke lidstaat over te schrijven bedrag voor levensmiddelen voor hulpbehoevenden, besluiten tot vaststelling en tot wijziging van operationele programma’s, besluiten betreffende belangrijke projecten, besluiten betreffende gezamenlijke actieplannen, besluiten tot schorsing van betalingen en besluiten betreffende financiële correcties vast te stellen.

(91) Om te zorgen voor uniforme uitvoeringsvoorwaarden voor deze verordening moeten de uitvoeringsbevoegdheden ten aanzien van de methoden inzake doelstellingen op het gebied van klimaatverandering, de standaardvoorwaarden voor het toezicht op financieringsinstrumenten, de uniforme voorwaarden voor het toezicht en voor het verstrekken van informatie over het toezicht voor financieringsinstrumenten, de methoden voor de berekening van netto-inkomsten voor inkomsten genererende projecten, het systeem voor elektronische gegevensuitwisseling tussen de lidstaat en de Commissie, het model voor operationele programma’s voor de Fondsen, de nomenclatuur voor de categorieën steunverlening, de vorm van de informatie over belangrijke projecten en de methoden voor de uitvoering van kosten-batenanalyses voor dergelijke projecten, het model voor het gezamenlijke actieplan, het model van het jaarlijkse uitvoeringsverslag en het eindverslag over de uitvoering, bepaalde technische kenmerken van informatie- en publiciteitsmaatregelen en desbetreffende grondregels, voorschriften voor de uitwisseling van informatie tussen de begunstigden en de beheersautoriteiten, certificeringsautoriteiten, auditautoriteiten en intermediaire instanties, het model van de beheersverklaring, de modellen voor de auditstrategie, het auditoordeel en het jaarlijkse controleverslag alsmede de steekproefmethode, de voorschriften voor het gebruik van bij audits verzamelde gegevens en het model voor betalingsaanvragen worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[8].

(92) Deze verordening vervangt Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999[9]. Die verordening moet derhalve worden ingetrokken.

(93) Omdat de doelstelling van deze verordening, namelijk de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s en de achterstand van de minst begunstigde regio’s of eilanden, in het bijzonder plattelandsgebieden, regio’s die een industriële overgang doormaken en regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, te verkleinen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen treffen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

DEEL 1 ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1 Onderwerp

Bij deze verordening worden de gemeenschappelijke bepalingen vastgesteld die van toepassing zijn op het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds (CF), het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen (“de GSK-fondsen”). Bovendien bevat deze verordening bepalingen om de doeltreffendheid van de GSK-fondsen te waarborgen en te zorgen voor coördinatie tussen de GSK-fondsen onderling, alsmede tussen de GSK-fondsen en andere instrumenten van de Unie.

Deze verordening bevat tevens de algemene bepalingen met betrekking tot het EFRO, het ESF (samen “de structuurfondsen” genoemd) en het CF. Bij deze verordening worden de taken, de prioritaire doelstellingen en de organisatie van de structuurfondsen en het CF (“de Fondsen”) vastgesteld, alsmede de criteria waaraan de lidstaten en de regio’s moeten voldoen om voor steun uit de GSK-fondsen in aanmerking te komen, de beschikbare financiële middelen en de criteria voor de toewijzing ervan.

De voorschriften in deze verordening zijn van toepassing onverminderd de bepalingen in Verordening (EU) nr. [...]/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de financiering en het beheer van en het toezicht op het gemeenschappelijk landbouwbeleid[10] (hierna “de GLB-verordening” genoemd) en de specifieke bepalingen in de volgende verordeningen:

1)           Verordening (EU) nr. [...]/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006[11] (“de EFRO-verordening”);

2)           Verordening (EU) nr. [...]/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006[12] (“de ESF-verordening”);

3)           Verordening (EU) nr. [...]/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006[13] (“de CF-verordening”);

4)           Verordening (EU) nr. [...]/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese territoriale samenwerking[14] (“de ETS-verordening”);

5)           Verordening (EU) nr. [...]/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005[15] (“de Elfpo-verordening”); en

6)           Verordening (EU) nr. [...]/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1198/2006[16] (“de EFMZV-verordening “).

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening zijn de in het Financieel Reglement neergelegde definities en beginselen met betrekking tot financieringsinstrumenten van toepassing op de door de GSK-fondsen ondersteunde financieringsinstrumenten, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

Bovendien zijn de volgende definities van toepassing:

1)           “strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei”: de streefdoelen en gedeelde leidende doelstellingen voor maatregelen van de lidstaten en van de Unie zoals uiteengezet in de Mededeling van de Commissie: Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, en opgenomen in de conclusies die de Europese Raad van 17 juni 2010 heeft aangenomen als bijlage I (Nieuwe Europese strategie voor banen en groei; EU-kerndoelen), in de aanbeveling van de Raad van 13 juli 2010 betreffende de globale richtsnoeren voor het economische beleid van de lidstaten en de Unie[17] en in het Besluit van de Raad van 21 oktober 2010 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten[18], alsmede eventuele aanpassingen van die streefdoelen en gedeelde doelstellingen;

2)           “gemeenschappelijk strategisch kader”: het document waarin de doelstellingen en streefdoelen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei worden omgezet in kernacties voor de GSK-fondsen, waarbij voor elke thematische doelstelling de door elk GSK-fonds te ondersteunen kernacties worden vastgesteld, alsook de mechanismen om de samenhang en de consistentie van de programmering van de GSK-fondsen met het economische en werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten en van de Unie te waarborgen; de elementen die het programmeringsproces een duidelijke strategische richting bieden en de sectorale en territoriale coördinatie van steunmaatregelen van de Unie in het kader van de GSK-fondsen en de coördinatie met ander beleid en andere instrumenten van de Unie op dit gebied vergemakkelijken in overeenstemming met de doelstellingen en streefdoelen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei;

3)           “actie”: soort concrete acties die door de GSK-fondsen moet worden ondersteund teneinde de doelstellingen van een programma te bereiken;

4)           “indicatieve actie met grote Europese meerwaarde”: een actie die naar verwachting een aanzienlijke bijdrage kan leveren tot het behalen van de doelstellingen en streefdoelen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en die als referentiepunt bij het opstellen van programma's dient;

5)           “fondsspecifieke voorschriften”: de bepalingen zoals neergelegd in of vastgesteld op basis van deel 3 van deze verordening of een specifieke of generieke verordening die van toepassing is op een of meer van de in artikel 1, derde alinea, bedoelde of vermelde GSK-fondsen;

6)           “programmering”: het proces van organisatie, besluitvorming en toewijzing van financiële middelen dat in verscheidene stadia plaatsvindt en tot doel heeft op meerjarenbasis uitvoering te geven aan het gezamenlijke optreden van de Unie en de lidstaten ter verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei;

7)           “programma”: “operationeel programma” als bedoeld in deel 3 van deze verordening en in de EFMZV-verordening, en “plattelandsontwikkelingsprogramma” als bedoeld in de Elfpo-verordening;

8)           “prioriteit”: “prioritaire as” als bedoeld in deel 3 van deze verordening en “prioriteit van de Unie” als bedoeld in de EFMZV-verordening en de Elfpo-verordening;

9)           “concrete actie”: een door of onder verantwoordelijkheid van de beheersautoriteiten van de betrokken programma’s gekozen project, contract, actie of groep projecten, bijdragend tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de betrokken prioriteit of prioriteiten; bij financieringsinstrumenten bestaat de concrete actie in de financiële bijdragen uit een programma aan financieringsinstrumenten en de daaropvolgende financiële steun die door die financieringsinstrumenten wordt verleend;

10)         “begunstigde”: een publiek- of privaatrechtelijke instantie die belast is met het opzetten of met het opzetten en uitvoeren van concrete acties; in verband met staatssteun wordt onder het begrip “begunstigde” verstaan de instantie die de steun ontvangt; in verband met financieringsinstrumenten wordt onder het begrip “begunstigde” verstaan de instantie die het financieringsinstrument ten uitvoer legt;

11)         “eindontvanger”: een natuurlijke of rechtspersoon die financiële steun ontvangt uit een financieringsinstrument;

12)         “staatssteun”: steun die onder artikel 107, lid 1, van het Verdrag valt, die voor de toepassing van deze verordening ook de-minimissteun in de zin van Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun[19], Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector[20] en Verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1860/2004[21] wordt geacht te omvatten;

13)         “voltooide concrete actie”: een concrete actie die fysiek is voltooid of volledig ten uitvoer is gelegd en waarvoor de begunstigden alle betrokken betalingen hebben verricht en de betrokken overheidsbijdrage aan de begunstigden is betaald;

14)         “overheidssteun”: financiële steun ter financiering van een concrete actie, afkomstig uit de begroting van een nationale, regionale of lokale overheid, uit de begroting van de Unie voor de GSK-fondsen, uit de begroting van publiekrechtelijke instanties of uit de begroting van verenigingen van overheden of publiekrechtelijke instanties;

15)         “publiekrechtelijke instantie”: elke publiekrechtelijke instelling in de zin van artikel 1, lid 9, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad[22] en elke Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad[23] is opgericht, ongeacht of de EGTS volgens de desbetreffende nationale uitvoeringbepalingen als publiek- of privaatrechtelijke instantie wordt beschouwd;

16)         “document”: een papieren document of een elektronische gegevensdrager met informatie die in verband met deze verordening van belang is;

17)         “intermediaire instantie”: elke publiek- of privaatrechtelijke instantie die handelt onder verantwoordelijkheid van een beheers- of certificeringsautoriteit of die namens een dergelijke autoriteit taken verricht ten behoeve van begunstigden die concrete acties uitvoeren;

18)         “strategie voor lokale ontwikkeling”: een coherent samenstel van op de plaatselijke doelstellingen en behoeften afgestemde concrete acties dat bijdraagt tot de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en in partnerschap op het passende niveau wordt uitgevoerd;

19)         “jaarlijkse afsluiting”: afsluiting van concrete acties als gevolg van de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen, voorafgaand aan de algemene afsluiting van het programma;

20)         “partnerschapscontract”: het document dat de lidstaat volgens de aanpak van meerlagig bestuur in overleg met de partners opstelt en waarin uiteengezet wordt welke strategie, prioriteiten en regelingen de lidstaat hanteert om de GSK-fondsen op doeltreffende en doelmatige wijze te gebruiken om de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei te verwezenlijken; dit document wordt na beoordeling en overleg met de lidstaat door de Commissie goedgekeurd;

21)         “categorie regio’s”: de indeling van regio’s als “minder ontwikkelde regio’s”, “overgangsregio’s” of “meer ontwikkelde regio’s” overeenkomstig artikel 82, lid 2;

22)         “betalingsverzoek”: een door de lidstaat bij de Commissie ingediende betalingsaanvraag of uitgavendeclaratie;

23)         “EIB”: de Europese Investeringsbank, het Europees Investeringsfonds of een eventuele dochterinstelling van de Europese Investeringsbank;

24)         “mkb”: midden- en kleinbedrijf, bestaande uit kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie, of latere wijzigingen daarvan;

25)         “boekjaar”: voor de toepassing van deel 3, de periode van 1 juli tot en met 30 juni, behalve voor het eerste boekjaar, dat de periode van de begindatum voor subsidiabiliteit van de uitgaven tot en met 30 juni 2015 omvat. Het laatste boekjaar loopt van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023;

26)         “begrotingsjaar”: voor de toepassing van deel 3, de periode van 1 januari tot en met 31 december.

DEEL 2 GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP DE GSK-FONDSEN

TITEL I Beginselen van steun van de Unie voor de GSK-fondsen

Artikel 3 Toepassingsgebied

De voorschriften in dit deel zijn van toepassing onverminderd de bepalingen in deel 3.

Artikel 4 Algemene beginselen

1.           De GSK-fondsen verlenen door middel van meerjarenprogramma’s steun, die een aanvulling vormt op nationale, regionale en lokale steunmaatregelen, aan de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, waarbij rekening wordt gehouden met de geïntegreerde richtsnoeren en de specifieke aanbevelingen per land uit hoofde van artikel 121, lid 2, van het Verdrag en de desbetreffende aanbevelingen van de Raad uit hoofde van artikel 148, lid 4, van het Verdrag.

2.           De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de steun uit de GSK-fondsen coherent is met de beleidsmaatregelen en prioriteiten van de Unie en complementair is met de andere instrumenten van de Unie.

3.           De tenuitvoerlegging van de steun uit de GSK-fondsen gebeurt in nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten.

4.           De lidstaten en de instanties die zij daartoe hebben aangewezen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de programma’s en voor het verrichten van hun taken uit hoofde van deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften op een passend territoriaal niveau, overeenkomstig het institutionele, wettelijke en financiële kader van de lidstaat en overeenkomstig deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften.

5.           De regelingen voor rapportage, evaluatie, beheer en controle in verband met de uitvoering en het gebruik van de GSK-fondsen, en in het bijzonder de financiële en administratieve middelen die voor de uitvoering van de GSK-fondsen noodzakelijk zijn, moeten, gezien de hoogte van de toegewezen steun, in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel.

6.           De Commissie en de lidstaten dragen, overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden, zorg voor de coördinatie tussen de GSK-fondsen, alsmede voor de coördinatie met andere beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie, ook in het kader van het externe optreden van de Unie.

7.           Het aan de GSK-fondsen toegewezen deel van de begroting van de Unie wordt onder gedeeld beheer door de lidstaten en de Commissie uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, onder b), van het Financieel Reglement, met uitzondering van het in artikel 84, lid 4, bedoelde bedrag van het CF dat naar de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen wordt overgeschreven en van innovatieve acties op initiatief van de Commissie uit hoofde van artikel 9 van de EFRO-verordening en technische bijstand op initiatief van de Commissie.

8.           De Commissie en de lidstaten passen overeenkomstig artikel 27 van het Financieel Reglement het beginsel van goed financieel beheer toe.

9.           De Commissie en de lidstaten zien, met name door toezicht, rapportage en evaluatie, toe op de doeltreffendheid van de GSK-fondsen.

10.         De Commissie en de lidstaten vervullen hun respectieve rollen met betrekking tot de GSK-fondsen teneinde de administratieve belasting van de begunstigden te beperken.

Artikel 5 Partnerschap en meerlagig bestuur

1.           Een lidstaat brengt voor het partnerschapscontract en voor elk programma een partnerschap tot stand met de volgende partners:

a)      de bevoegde regionale, plaatselijke, stedelijke en andere overheden;

b)      de economische en sociale partners; en

c)      instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, waaronder milieupartners, niet-gouvernementele organisaties en instanties die tot taak hebben gelijkheid en non-discriminatie te bevorderen.

2.           De lidstaten betrekken de partners volgens de aanpak van meerlagig bestuur bij de voorbereiding van de partnerschapscontracten en voortgangsverslagen, alsook bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van programma’s en het toezicht op die programma’s. De partners nemen deel aan de toezichtcomités voor programma’s.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen om een Europese gedragscode goed te keuren waarin doelstellingen en criteria zijn opgenomen om de uitvoering van partnerschappen te ondersteunen en de uitwisseling van informatie, ervaringen, resultaten en goede praktijken tussen de lidstaten te bevorderen.

4.           Ten minste een keer per jaar raadpleegt de Commissie voor elk GSK-fonds de organisaties die de partners op het niveau van de Unie vertegenwoordigen over de uitvoering van de steun uit de GSK-fondsen.

Artikel 6 Naleving van het recht van de Unie en van de lidstaten

Concrete acties die door de GSK-fondsen zijn gefinancierd, moeten in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht van de Unie en van de lidstaten.

Artikel 7 Bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen en non-discriminatie

De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat de gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief bij de voorbereiding en uitvoering van programma’s worden bevorderd.

De lidstaten en de Commissie nemen passende maatregelen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid bij de voorbereiding en uitvoering van programma’s te voorkomen.

Artikel 8 Duurzame ontwikkeling

De doelstellingen van de GSK-fondsen worden nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en van de bevordering door de Unie van de in artikel 11 van het Verdrag verankerde doelstelling inzake bescherming en verbetering van het milieu, waarbij het beginsel “de vervuiler betaalt” wordt toegepast.

De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat bij de voorbereiding en uitvoering van partnerschapscontracten en programma’s wordt bijgedragen tot milieubescherming, efficiënt gebruik van hulpbronnen, matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en risicobeheer. De lidstaten verstrekken informatie over de steun voor de doelstellingen op het gebied van klimaatverandering volgens de door de Commissie vastgestelde methoden. De Commissie stelt deze methoden bij uitvoeringshandeling vast. De uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 143, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

TITEL II STRATEGISCHE AANPAK

HOOFDSTUK I Thematische doelstellingen voor GSK-fondsen en gemeenschappelijk strategisch kader

Artikel 9 Thematische doelstellingen

Elk GSK-fonds steunt, overeenkomstig de opdracht ervan, de volgende thematische doelstellingen om bij te dragen tot de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei:

1)           versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie;

2)           verbetering van de toegang tot en het gebruik en de kwaliteit van informatie- en communicatietechnologie;

3)           vergroting van de concurrentiekracht van kleine en middelgrote ondernemingen, alsmede van de landbouwsector (voor het Elfpo) en van de visserij- en aquacultuursector (voor het EFMZV);

4)           ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken;

5)           bevordering van de aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en ‑beheer;

6)           bescherming van het milieu en bevordering van efficiënt gebruik van hulpbronnen;

7)           bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren;

8)           bevordering van werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit;

9)           bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede;

10)         investering in onderwijs, vaardigheden en een leven lang leren;

11)         vergroting van de institutionele capaciteit en een doelmatig openbaar bestuur.

De thematische doelstellingen worden omgezet in specifieke prioriteiten voor elk GSK-fonds en uiteengezet in de fondsspecifieke voorschriften.

Artikel 10 Gemeenschappelijk strategisch kader

Om een harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de Unie te bevorderen, worden de doelstellingen en streefdoelen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei in een biedt het gemeenschappelijk strategisch kader het programmeringsproces een duidelijke strategische richting en vergemakkelijkt het de sectorale en territoriale coördinatie van steunmaatregelen van de Unie in het kader van de GSK-fondsen en de coördinatie met ander beleid en andere instrumenten van de Unie op dit gebied, in overeenstemming met de doelstellingen en streefdoelen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groeiomgezet naar kernacties voor de GSK-fondsen.

Artikel 11 Inhoud

In het gemeenschappelijk strategisch kader wordt het volgende vastgesteld:

fa)        mechanismen middelen om de samenhang en de consistentie van de programmering van de GSK-fondsen met de specifieke aanbevelingen per land uit hoofde van artikel 121, lid 2, van het Verdrag en de desbetreffende aanbevelingen van de Raad uit hoofde van artikel 148, lid 4, van het Verdrag, te bereikenwaarborgen;

eb)       mechanismen voor de coördinatie tussen de GSK-fondsen, alsmede met andere relevante beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie, waaronder externe instrumenten voor samenwerking;

c)         horizontale beginselen en transversale beleidsdoelstellingen voor de uitvoering van de GSK-fondsen;

bd)       regelingen voor het aanpakken van de voornaamste territoriale vraagstukken en te nemen stappen om een geïntegreerde benadering aan te moedigen, die de rol weerspiegelt voor van stedelijke, plattelands-, kust- en visserijgebieden, alsook de specifieke vraagstukken voor gebieden met bijzondere territoriale kenmerken, zoals bedoeld in de artikelen 174 en 349 van het Verdrag die door de GSK-fondsen zullen worden aangepakt;

ae)       voor elke thematische doelstelling: de indicatieve kernacties met grote Europese meerwaarde die door elk GSK-fonds zullen worden ondersteund en de overeenkomstige beginselen voor de uitvoering;

df)        prioriteiten aire gebieden voor samenwerkingsactiviteiten voor elk van de GSK-fondsen, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met macroregionale en zeegebiedstrategieën;.

Artikel 12 Vaststelling en evaluatie

De elementen van Commissie is bevoegd binnen drie maanden na de vaststelling van deze verordening overeenkomstig artikel 142 een gedelegeerde handeling vast te stellen met betrekking tot het gemeenschappelijk strategisch kader in verband met samenhang en consistentie met het economisch beleid van de lidstaten en de Unie, de mechanismen voor de coördinatie tussen de GSK-fondsen onderling en met andere relevante beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie, de horizontale beginselen en de transversale beleidsdoelstellingen alsmede de regelingen om territoriale vraagstukken aan te pakken, zijn in bijlage I vastgelegd.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de specifieke elementen van het gemeenschappelijk strategisch kader met betrekking tot het vaststellen van indicatieve acties met grote Europese meerwaarde en de overeenkomstige beginselen voor de uitvoering voor elke thematische doelstelling, en van prioriteiten voor samenwerking zijn vastgelegd.

Als de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei ingrijpend wordt gewijzigd, voert de Commissie een evaluatie van het gemeenschappelijk strategisch kader uit en stelt zij zo nodig bij door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 142 wijzigingen in bijlage I een herzien gemeenschappelijk strategisch kader vast.

De lidstaten stellen zo nodig binnen zes maanden na de vaststelling van een herziening van het gemeenschappelijk strategisch kader wijzigingen op hun partnerschapscontract en programma’s voor om te waarborgen dat deze consistent zijn met het herziene gemeenschappelijk strategisch kader.

HOOFDSTUK II Partnerschapscontract

Artikel 13 Voorbereiding van het partnerschapscontract

1.           Elke lidstaat bereidt een partnerschapscontract voor dat de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 behelst.

2.           De lidstaten stellen het partnerschapscontract op in samenwerking met de in artikel 5 bedoelde partners. Het partnerschapscontract wordt in dialoog met de Commissie voorbereid.

3.           Het partnerschapscontract heeft betrekking op alle steun uit de GSK-fondsen in de betrokken lidstaat.

4.           Elke lidstaat doet zijn partnerschapscontract binnen drie maanden na de vaststelling van het gemeenschappelijk strategisch kader aan de Commissie toekomen.

Artikel 14 Inhoud van het partnerschapscontract

              Het partnerschapscontract omvat het volgende:

a)      regelingen om afstemming op de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei te waarborgen, met inbegrip van:

i)        een analyse van de ongelijkheden en ontwikkelingsbehoeften ten aanzien van de in het gemeenschappelijk strategisch kader vastgestelde thematische doelstellingen en kernacties, het gemeenschappelijk strategisch kader, alsook ten aanzien van de streefdoelen die zijn vastgesteld in de specifieke aanbevelingen per land uit hoofde van artikel 121, lid 2, van het Verdrag en in de desbetreffende aanbevelingen van de Raad uit hoofde van artikel 148, lid 4, van het Verdrag;

ii)       een samenvattende analyse van de ex-ante-evaluaties van de programma’s die de selectie van de thematische doelstellingen en de indicatieve toewijzingen van de GSK-fondsen rechtvaardigen;

iii)      voor elke thematische doelstelling: een samenvatting van de voornaamste verwachte resultaten voor elk van de GSK-fondsen;

iv)      de indicatieve toewijzing van steun door de Unie per thematische doelstelling op nationaal niveau voor elk van de GSK-fondsen, alsook het indicatieve totaalbedrag van de voorziene steun voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering;

v)       de belangrijkste prioritaire gebieden voor samenwerking, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met macroregionale en zeegebiedstrategieën;

vi)      horizontale beginselen en beleidsdoelstellingen voor de uitvoering van de GSK-fondsen;

vii)     de lijst van de programma’s van het EFRO, het ESF en het CF, met uitzondering van die voor het doel “Europese territoriale samenwerking”, en van de programma’s van het Elfpo en het EFMZV, met de respectieve indicatieve toewijzingen per GSK-fonds en per jaar;

b)      een geïntegreerde benadering voor de door de GSK-fondsen gesteunde territoriale ontwikkeling, waarin het volgende wordt uiteengezet:

i)        de mechanismen op nationaal en regionaal niveau die zorgen voor coördinatie tussen de GSK-fondsen en andere financieringsinstrumenten van de Unie en de lidstaten, alsook met de EIB;

ii)       de regelingen die zorgen voor een geïntegreerde aanpak voor het gebruik van de GSK-fondsen voor de territoriale ontwikkeling van stedelijke, plattelands-, kust- en visserijgebieden, alsook van gebieden met bijzondere territoriale kenmerken, in het bijzonder de uitvoeringsregelingen voor de artikelen 28, 29 en 99, in voorkomend geval vergezeld van een lijst van de steden die aan het in artikel 8 van de EFRO-verordening bedoelde platform voor stedelijke ontwikkeling zullen deelnemen;

c)      een geïntegreerde benadering om te voorzien in de specifieke behoeften van de geografische gebieden die het hardst door armoede worden getroffen of van doelgroepen die de grootste kans maken gediscrimineerd of uitgesloten te worden, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan gemarginaliseerde gemeenschappen, met vermelding van de indicatieve financiële toewijzing van de betrokken GSK-fondsen, in voorkomend geval;

d)      regelingen om een doeltreffende uitvoering te waarborgen, met inbegrip van:

i)        een geconsolideerde tabel van de mijlpalen en streefdoelen die in programma’s voor het in artikel 19, lid 1, bedoelde prestatiekader zijn vastgesteld, met de methoden en het mechanisme om te zorgen voor onderlinge consistentie van alle programma’s en GSK-fondsen;

ii)       een samenvatting van de beoordeling of aan de ex-antevoorwaarden wordt voldaan en, indien dit niet het geval is, van de maatregelen die op nationaal en regionaal niveau moeten worden genomen, met een tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen;

iii)      de informatie die nodig is voor de ex-anteverificatie of aan de in deel 3 vastgestelde voorschriften voor additionaliteit wordt voldaan;

iv)      de maatregelen die zijn genomen om de partners te betrekken bij de voorbereiding van het partnerschapscontract en van het in artikel 46 beschreven voortgangsverslag en hun rol daarbij;

e)      regelingen om een doelmatige uitvoering van de GSK-fondsen te waarborgen, met inbegrip van:

i)        een beoordeling of de administratieve capaciteit van de autoriteiten, en in voorkomend geval van de begunstigden, moet worden vergroot, alsook de maatregelen die hiervoor nodig zijn;

ii)       een samenvatting van de geplande maatregelen en de desbetreffende streefdoelen in de programma’s om de administratieve belasting van de begunstigden te reduceren;

iii)      een beoordeling van de bestaande systemen voor de elektronische uitwisseling van gegevens en de geplande maatregelen om het mogelijk te maken dat de uitwisseling van alle informatie tussen de begunstigden en de autoriteiten die voor het beheer en de controle van de programma’s verantwoordelijk zijn, uitsluitend elektronisch plaatsvindt.

Artikel 15 Goedkeuring en wijziging van het partnerschapscontract

1.           De Commissie beoordeelt, rekening houdend met de ex-ante-evaluaties van de programma’s, of het partnerschapscontract verenigbaar is met deze verordening, met het gemeenschappelijk strategisch kader, met de specifieke aanbevelingen per land uit hoofde van artikel 121, lid 2, van het Verdrag en met de aanbevelingen van de Raad uit hoofde van artikel 148, lid 4, van het Verdrag, en doet binnen drie maanden na de datum waarop het partnerschapscontract is ingediend haar opmerkingen toekomen. De lidstaat verstrekt alle noodzakelijke aanvullende informatie en past zo nodig het partnerschapscontract aan.

2.           Uiterlijk zes maanden na indiening van het partnerschapscontract door de lidstaat stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluit tot goedkeuring van dat contract vast, op voorwaarde dat naar tevredenheid rekening is gehouden met de eventuele opmerkingen van de Commissie. Het partnerschapscontract treedt niet vóór 1 januari 2014 in werking.

3.           Wanneer een lidstaat voorstelt het partnerschapscontract te wijzigen, verricht de Commissie een beoordeling overeenkomstig lid 1 en stelt zij zo nodig door middel van uitvoeringshandelingen een besluit tot goedkeuring van de wijziging vast.

HOOFDSTUK III Thematische concentratie, ex-antevoorwaarden en evaluatie van de prestaties

Artikel 16 Thematische concentratie

De lidstaten concentreren de steun, overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften, op acties die de grootste meerwaarde opleveren ten aanzien van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, die de vraagstukken aanpakken die in de specifieke aanbevelingen per land uit hoofde van artikel 121, lid 2, van het Verdrag en in de desbetreffende aanbevelingen van de Raad uit hoofde van artikel 148, lid 4, van het Verdrag zijn vastgesteld en die rekening houden met de nationale en regionale behoeften.

Artikel 17 Ex-antevoorwaarden

1.           In de fondsspecifieke voorschriften worden voor elk GSK-fonds ex-antevoorwaarden vastgesteld.

2.           De lidstaten beoordelen of aan de toepasselijke ex-antevoorwaarden wordt voldaan.

3.           Als op de datum van indiening van het partnerschapscontract niet aan de ex-antevoorwaarden wordt voldaan, nemen de lidstaten in het partnerschapscontract een samenvatting op van de maatregelen die op nationaal of regionaal niveau moeten worden genomen, met een tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen, om te waarborgen dat uiterlijk twee jaar na de vaststelling van het partnerschapscontract, of als dat eerder is uiterlijk op 31 december 2016, aan die voorwaarden wordt voldaan.

4.           De lidstaten beschrijven in de desbetreffende programma’s in detail de maatregelen die nodig zijn om aan de ex-antevoorwaarden te voldoen, met een tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen.

5.           Bij haar beoordeling van het partnerschapscontract en de programma’s beoordeelt de Commissie ook de informatie die wordt gegeven over het vervullen van de ex-antevoorwaarden. Wanneer zij een programma vaststelt, kan zij besluiten de tussentijdse betalingen aan het programma geheel of gedeeltelijk te schorsen totdat de maatregelen om aan een ex-antevoorwaarde te voldoen, naar tevredenheid zijn voltooid. Wanneer de maatregelen om aan een ex-antevoorwaarde te voldoen niet op de in het programma vastgestelde uiterste termijn zijn voltooid, vormt dit voor de Commissie een grond om haar betalingen te schorsen.

6.           De leden 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing op programma’s in het kader van het doel “Europese territoriale samenwerking”.

Artikel 18 Prestatiereserve

5 % van de aan elk GSK-fonds en elke lidstaat toegewezen middelen, met uitzondering van de aan het doel “Europese territoriale samenwerking” en aan titel V van de EFMZV-verordening toegewezen middelen, vormt een prestatiereserve, die overeenkomstig artikel 20 zal worden toegewezen.

Artikel 19 Evaluatie van de prestaties

1.           In 2017 en 2019 verricht de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, een evaluatie van de prestaties van de programma’s in elke lidstaat ten opzichte van het in het partnerschapscontract en de programma’s vastgestelde prestatiekader. De methode voor de vaststelling van het prestatiekader is opgenomen in bijlage II.

2.           Bij deze evaluatie wordt aan de hand van de informatie en de beoordelingen in de in 2017 en 2019 door de lidstaten ingediende voortgangsverslagen nagegaan of de mijlpalen van de programma’s op het niveau van de prioriteiten zijn bereikt.

Artikel 20 Toewijzing van prestatiereserve

1.           Wanneer in 2017 bij de evaluatie van de prestaties blijkt dat ten aanzien van een prioriteit van een programma de voor 2016 vastgestelde mijlpalen niet zijn bereikt, richt de Commissie aanbevelingen tot de betrokken lidstaat.

2.           Op grond van de evaluatie van 2019 stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast om voor elk GSK-fonds en elke lidstaat te bepalen welke programma’s en prioriteiten hun mijlpalen hebben bereikt. De lidstaten doen een voorstel voor de toewijzing van de prestatiereserve aan de in dat besluit van de Commissie vermelde programma’s en prioriteiten. De Commissie keurt de wijziging van de betrokken programma’s overeenkomstig artikel 26 goed. Wanneer een lidstaat nalaat informatie overeenkomstig artikel 46, leden 2 en 3, te verstrekken, wordt de prestatiereserve voor de betrokken programma’s of prioriteiten niet toegewezen.

3.           Wanneer een evaluatie van de prestaties uitwijst dat de in het prestatiekader vastgestelde mijlpalen voor een prioriteit niet zijn bereikt, kan de Commissie een tussentijdse betaling voor een prioriteit van een programma geheel of gedeeltelijk schorsen volgens de in de fondsspecifieke voorschriften vastgestelde procedure.

4.           Wanneer de Commissie na bestudering van het eindverslag over de uitvoering van het programma vaststelt dat ernstig tekortgeschoten is bij het bereiken van de in het prestatiekader vastgestelde streefdoelen, kan zij financiële correcties voor de betrokken prioriteiten toepassen overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de criteria en de methode voor het bepalen van de hoogte van de toe te passen financiële correctie vast te leggen.

5.           Lid 2 is niet van toepassing op programma’s voor het doel “Europese territoriale samenwerking” en op titel V van de EFMZV-verordening.

HOOFDSTUK IV Macro-economische voorwaarden

Artikel 21 Voorwaardelijkheid in verband met de coördinatie van economisch beleid van de lidstaten

1.           De Commissie kan een lidstaat verzoeken zijn partnerschapscontract en de betrokken programma’s te evalueren en wijzigingen daarop voor te stellen wanneer dit nodig is:

a)      ter ondersteuning van de uitvoering van een tot de betrokken lidstaat gerichte aanbeveling van de Raad uit hoofde van artikel 121, lid 2, of artikel 148, lid 4, van het Verdrag, of ter ondersteuning van de uitvoering van tot de betrokken lidstaat gerichte maatregelen uit hoofde van artikel 136, lid 1, van het Verdrag;

b)      ter ondersteuning van de uitvoering van een tot de betrokken lidstaat gerichte aanbeveling van de Raad uit hoofde van artikel 126, lid 7, van het Verdrag;

c)      ter ondersteuning van de uitvoering van een tot de betrokken lidstaat gerichte aanbeveling van de Raad uit hoofde van artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. .../2011 [betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden], op voorwaarde dat deze wijzigingen noodzakelijk worden geacht om macro-economische onevenwichtigheden te helpen corrigeren; of

d)      om het effect van de beschikbare GSK-fondsen op de groei en het concurrentievermogen krachtens lid 4 zo groot mogelijk te maken, als een lidstaat aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

i)        aan de lidstaat is financiële bijstand van de Unie ter beschikking gesteld krachtens Verordening (EU) nr. 407/2010;

ii)       aan de lidstaat is financiële ondersteuning op middellange termijn ter beschikking gesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad[24];

iii)      aan de lidstaat is financiële bijstand in de vorm van een ESM-lening ter beschikking gesteld overeenkomstig het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM).

2.           De lidstaat dient binnen een maand een voorstel tot wijziging van het partnerschapscontract en de betrokken programma’s in. Zo nodig maakt de Commissie binnen een maand na indiening van de wijzigingen opmerkingen, waarna de lidstaat zijn voorstel binnen een maand opnieuw indient.

3.           Als de Commissie geen opmerkingen heeft gemaakt of als naar tevredenheid rekening is gehouden met de opmerkingen van de Commissie, stelt de Commissie onverwijld een besluit tot goedkeuring van de wijziging van het partnerschapscontract en de betrokken programma’s vast.

4.           In afwijking van lid 1 kan de Commissie, als financiële bijstand overeenkomstig lid 1, onder d), aan een lidstaat ter beschikking wordt gesteld die verband houdt met een aanpassingsprogramma, het partnerschapscontract en de programma’s zonder voorstel van de lidstaat wijzigen om het effect van de beschikbare GSK-fondsen op de groei en het concurrentievermogen zo groot mogelijk te maken. Om een doeltreffende uitvoering van het partnerschapscontract en de betrokken programma’s te waarborgen, wordt de Commissie bij het beheer betrokken zoals bepaald is in het aanpassingsprogramma of in het met de betrokken lidstaat gesloten memorandum van overeenstemming.

5.           Wanneer de lidstaat niet antwoordt op het in lid 1 bedoelde verzoek van de Commissie of niet binnen een maand naar tevredenheid antwoordt op de in lid 2 bedoelde opmerkingen van de Commissie, kan de Commissie binnen drie maanden nadat zij opmerkingen heeft gemaakt door middel van uitvoeringshandelingen een besluit tot schorsing van alle of een deel van de betalingen voor de betrokken programma’s vaststellen.

6.           De Commissie schorst door middel van uitvoeringshandelingen alle of een deel van de betalingen en vastleggingen voor de betrokken programma’s wanneer:

a)      de Raad besluit dat de lidstaat niet voldoet aan specifieke maatregelen die de Raad overeenkomstig artikel 136, lid 1, van het Verdrag heeft vastgesteld;

b)      de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 8 of 11, van het Verdrag besluit dat de betrokken lidstaat geen effectieve maatregelen heeft genomen om zijn buitensporige tekort te corrigeren;

c)      de Raad overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. [...]/2011 [betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden] vaststelt dat de lidstaat twee opeenvolgende keren geen toereikend plan met corrigerende maatregelen heeft ingediend of de Raad overeenkomstig artikel 10, lid 4, van die verordening een besluit vaststelt waarin niet-naleving wordt geconstateerd;

d)      de Commissie vaststelt dat de lidstaat geen maatregelen heeft genomen om een aanpassingsprogramma als bedoeld in Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad of Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad uit te voeren en bijgevolg besluit de uitbetaling van de aan deze lidstaat toegekende financiële bijstand niet goed te keuren; of

e)      de Raad van bewind van het Europees Stabiliteitsmechanisme vaststelt dat niet voldaan is aan een voorwaarden die verbonden is aan financiële bijstand uit het ESM in de vorm van een ESM-lening aan de betrokken lidstaat en bijgevolg besluit de aan deze lidstaat toegekende stabiliteitssteun niet uit te betalen.

7.           Wanneer de Commissie besluit betalingen of vastleggingen overeenkomstig lid 5, respectievelijk lid 6 geheel of gedeeltelijk te schorsen, zorgt de Commissie ervoor dat de schorsing evenredig en doeltreffend is, rekening houdend met de sociaaleconomische omstandigheden van de betrokken lidstaat, en dat de lidstaten gelijk worden behandeld, in het bijzonder ten aanzien van het effect van de schorsing op de economie van de betrokken lidstaat.

8.           De Commissie heft de schorsing van betalingen en vastleggingen onverwijld op wanneer de lidstaat wijzigingen op het partnerschapscontract en de betrokken programma’s heeft voorgesteld, zoals gevraagd door de Commissie, die door de Commissie zijn goedgekeurd, en, indien van toepassing:

a)      de Raad heeft besloten dat de lidstaat voldoet aan de specifieke maatregelen die de Raad overeenkomstig artikel 136, lid 1, van het Verdrag heeft vastgesteld;

b)      de procedure bij buitensporige tekorten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1467/97 is opgeschort of de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 12, van het Verdrag heeft besloten het besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in te trekken;

c)      de Raad het door de betrokken lidstaat ingediende plan met corrigerende maatregelen overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. [...] [EIP-verordening] heeft onderschreven of de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 10, lid 5, van die verordening is opgeschort, dan wel de Raad de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 11 van die verordening heeft afgesloten;

d)      de Commissie heeft vastgesteld dat de lidstaat maatregelen heeft genomen om een aanpassingsprogramma als bedoeld in Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad of Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad uit te voeren en bijgevolg de uitbetaling van de aan deze lidstaat toegekende financiële bijstand heeft goedgekeurd; of

e)      de Raad van bewind van het Europees Stabiliteitsmechanisme heeft vastgesteld dat voldaan is aan een voorwaarden die verbonden is aan financiële bijstand in de vorm van een ESM-lening aan de betrokken lidstaat en bijgevolg heeft besloten de aan deze lidstaat toegekende stabiliteitssteun uit te betalen.

Terzelfder tijd besluit de Raad, op voorstel van de Commissie, om de geschorste vastleggingen overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. [...] van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020, opnieuw op de begroting te plaatsen.

Artikel 22 Verhoging van betalingen voor lidstaten met tijdelijke begrotingsproblemen

1.           Op verzoek van een lidstaat kunnen tussentijdse betalingen en betalingen van het eindsaldo worden verhoogd met 10 procentpunten boven het medefinancieringspercentage dat van toepassing is op elke prioriteit van het EFRO, het ESF en het CF of op elke maatregel van het Elfpo en het EFMZV, . Het verhoogde percentage, dat niet meer dan 100 % mag bedragen, is van toepassing op betalingsverzoeken die betrekking hebben op het boekjaar waarin de lidstaat zijn verzoek heeft ingediend, alsmede op latere boekjaren waarin de lidstaat aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

a)      als de betrokken lidstaat de euro heeft ingevoerd, ontvangt hij macro-financiële bijstand van de Unie op grond van Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad[25];

b)      als de betrokken lidstaat de euro niet heeft ingevoerd, ontvangt hij financiële ondersteuning op middellange termijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad[26];

c)      aan de lidstaat wordt financiële bijstand beschikbaar gesteld overeenkomstig het op 11 juli 2011 ondertekende Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme.

De eerste alinea is niet van toepassing op programma’s in het kader van de ETS-verordening.

2.           Onverminderd lid 1 mag de steun van de Unie door middel van tussentijdse betalingen en betalingen van het eindsaldo evenwel niet hoger zijn dan de overheidssteun en het maximale bedrag aan steun uit de GSK-fondsen voor elke prioriteit voor het EFRO, het ESF en het CF, of voor elke maatregel voor het Elfpo en het EFMZV, zoals bepaald in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het programma.

TITEL III PROGRAMMERING

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen betreffende de GSK-fondsen

Artikel 23 Voorbereiding van programma’s

1.           De GSK-fondsen worden uitgevoerd door middel van programma’s overeenkomstig het partnerschapscontract. Elk programma heeft betrekking op de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

2.           De programma’s worden opgesteld door de lidstaten of door een door hen aangewezen autoriteit, in samenwerking met de partners.

3.           De programma’s worden door de lidstaten gelijktijdig met het partnerschapscontract ingediend, met uitzondering van programma’s voor Europese territoriale samenwerking, die binnen zes maanden na goedkeuring van het gemeenschappelijk strategisch kader worden ingediend. Alle programma’s gaan vergezeld van een ex-ante-evaluatie overeenkomstig artikel 48.   

Artikel 24 Inhoud van programma’s

1.           Elk programma bevat een strategie voor de bijdrage van het programma tot de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei overeenkomstig het gemeenschappelijk strategisch kader en het partnerschapscontract. Elk programma omvat regelingen om te zorgen voor een doeltreffende, doelmatige en gecoördineerde uitvoering van de GSK-fondsen, alsmede acties om de administratieve belasting van begunstigden te beperken.

2.           In elk programma worden prioriteiten gesteld door middel van specifieke doelstellingen, financiële toewijzingen van steun uit de GSK-fondsen en overeenkomstige nationale medefinanciering.

3.           Voor elke prioriteit worden indicatoren vastgesteld aan de hand waarvan de vorderingen bij de uitvoering van het programma ten opzichte van de doelstellingen worden beoordeeld als basis voor toezicht, evaluatie, en beoordeling van de prestaties. Deze omvatten:

a)      financiële indicatoren betreffende de toegewezen uitgaven;

b)      outputindicatoren betreffende de gesteunde concrete acties;

c)      resultaatindicatoren betreffende de prioriteit.

Voor elk GSK-fonds worden in de fondsspecifieke voorschriften gemeenschappelijke indicatoren en eventueel programmaspecifieke indicatoren vastgesteld.

4.           In elk programma, met uitzondering van programma’s die uitsluitend betrekking hebben op technische bijstand, wordt een beschrijving opgenomen van de acties om rekening te houden met de in de artikelen 7 en 8 beschreven beginselen.

5.           In elk programma, behalve ingeval technische bijstand in een specifiek programma wordt verleend, wordt het indicatieve bedrag van de steun voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering vermeld.

6.           De lidstaten stellen het programma op overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften.

Artikel 25

Procedure voor de vaststelling van programma’s

1.           De Commissie beoordeelt, rekening houdend met de ex-ante-evaluatie, of de programma’s verenigbaar zijn met deze verordening, met de fondsspecifieke voorschriften, met het gemeenschappelijk strategisch kader, met het partnerschapscontract, met de specifieke aanbevelingen per land uit hoofde van artikel 121, lid 2, van het Verdrag en met de aanbevelingen van de Raad uit hoofde van artikel 148, lid 4, van het Verdrag, alsook de feitelijke bijdrage van het programma tot de verwezenlijking van de specifieke thematische doelstellingen en prioriteiten van de Unie voor elk GSK-fonds. In de beoordeling wordt in het bijzonder gelet op de toereikendheid van de programmastrategie, de overeenkomstige doelstellingen, indicatoren en streefdoelen, en de toewijzing van begrotingsmiddelen.

2.           De Commissie doet binnen drie maanden na de datum waarop het programma is ingediend haar opmerkingen toekomen. De lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie en past zo nodig het voorgestelde programma aan.

3.           Overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften wordt elk programma uiterlijk zes maanden na de formele indiening ervan door de lidstaat of lidstaten door de Commissie goedgekeurd, op voorwaarde dat naar tevredenheid rekening is gehouden met de eventuele opmerkingen van de Commissie; deze goedkeuring geschiedt echter niet vóór 1 januari 2014 of voordat de Commissie een besluit tot goedkeuring van het partnerschapscontract heeft vastgesteld.

Artikel 26 Wijziging van programma’s

1.           Wanneer een lidstaat een verzoek tot wijziging van programma’s indient, wordt dit naar behoren gemotiveerd en wordt in het bijzonder aangegeven welke gevolgen de wijziging van de programma’s naar verwachting zal hebben voor de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en de in het programma vastgestelde specifieke doelstellingen, waarbij rekening wordt gehouden met het gemeenschappelijk strategisch kader en het partnerschapscontract. Bij het verzoek wordt het herziene programma gevoegd en in voorkomend geval tevens een herzien partnerschapscontract.

Bij wijziging van programma’s in het kader van het doel “Europese territoriale samenwerking” wordt het desbetreffende partnerschapscontract niet gewijzigd.

2.           De Commissie beoordeelt de overeenkomstig lid 1 ingediende informatie, rekening houdend met de door de lidstaat gegeven motivatie. De Commissie kan opmerkingen maken en de lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie. Overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften worden verzoeken om wijziging van een programma uiterlijk vijf maanden na de formele indiening ervan door de lidstaat door de Commissie goedgekeurd, op voorwaarde dat naar tevredenheid rekening is gehouden met de eventuele opmerkingen van de Commissie. De Commissie wijzigt zo nodig tegelijkertijd overeenkomstig artikel 15, lid 3, het besluit tot goedkeuring van het partnerschapscontract.

Artikel 27 Deelname van de Europese Investeringsbank

1.           De EIB kan op verzoek van de lidstaten deelnemen aan de voorbereiding van het partnerschapscontract, alsook aan activiteiten in verband met de voorbereiding van concrete acties, met name voor grote projecten, financieringsinstrumenten en publiek-private samenwerking.

2.           De Commissie kan de EIB raadplegen alvorens het partnerschapscontract of programma’s vast te stellen.

3.           De Commissie kan de EIB verzoeken de technische kwaliteit en de economische en financiële levensvatbaarheid van grote projecten te onderzoeken en haar bijstand te verlenen bij de tenuitvoerlegging of ontwikkeling van financieringsinstrumenten.

4.           Bij de uitvoering van deze verordening kan de Commissie subsidies of opdrachten voor diensten aan de EIB verlenen voor initiatieven die op meerjarenbasis worden uitgevoerd. De vastlegging van bijdragen uit de begroting van de Unie voor deze subsidies of opdrachten voor diensten geschiedt per jaar.

HOOFDSTUK II

Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

Artikel 28 Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

1.           Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling, in verband met het Elfpo “plaatselijke ontwikkeling in het kader van LEADER” genoemd, moet:

a)      gericht zijn op specifieke subregionale grondgebieden;

b)      worden geleid vanuit de gemeenschap, namelijk door plaatselijke actiegroepen bestaande uit vertegenwoordigers van de publieke en private lokale sociaaleconomische belangen, waarbij de overheidssector of één belangengroep niet meer dan 49 % van de stemrechten voor de besluitvorming mag hebben;

c)      worden uitgevoerd door middel van geïntegreerde en multisectorale gebiedsgebonden strategieën voor lokale ontwikkeling;

d)      worden ontworpen in het licht van de lokale behoeften en mogelijkheden en aspecten omvatten die in de lokale context innovatief zijn, alsmede netwerkvorming en in voorkomend geval samenwerking.

2.           De steun uit de GSK-fondsen voor lokale ontwikkeling moet samenhangend zijn en tussen de GSK-fondsen worden gecoördineerd. Dit wordt onder meer gewaarborgd door gecoördineerde capaciteitsopbouw, selectie, goedkeuring en financiering van strategieën voor lokale ontwikkeling en lokale ontwikkelingsgroepen.

3.           Indien het bij artikel 29, lid 3, opgerichte selectiecomité voor strategieën voor lokale ontwikkeling bepaalt dat voor de uitvoering van de geselecteerde strategie voor lokale ontwikkeling steun uit meer dan één fonds vereist is, kan een hoofdfonds worden aangewezen.

4.           Indien een hoofdfonds wordt aangewezen, worden de met de strategie voor lokale ontwikkeling samenhangende werkingskosten en activiteiten op het gebied van dynamisering en netwerkvorming uitsluitend uit het hoofdfonds gefinancierd.

5.           Door de GSK-fondsen gesteunde lokale ontwikkeling wordt in het kader van een of meer prioriteiten van het programma uitgevoerd.

Artikel 29 Strategieën voor lokale ontwikkeling

1.           Een strategie voor lokale ontwikkeling omvat ten minste de volgende elementen:

a)      een definitie van het gebied en de populatie waarop de strategie betrekking heeft;

b)      een analyse van de ontwikkelingsbehoeften en mogelijkheden van het gebied, met een analyse van de sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen;

c)      een beschrijving van de strategie en de doelstellingen ervan, een beschrijving van de geïntegreerde en innovatieve aard van de strategie en een hiërarchie van doelstellingen, met duidelijke en meetbare streefdoelen voor outputs of resultaten. De strategie moet verenigbaar zijn met de desbetreffende programma’s van alle betrokken GSK-fondsen;

d)      een beschrijving van het proces om de gemeenschap bij de ontwikkeling van de strategie te betrekken;

e)      een actieplan waaruit blijkt hoe de doelstellingen in acties worden omgezet;

f)       een beschrijving van de beheer- en toezichtregelingen van de strategie waaruit blijkt dat de plaatselijke actiegroep in staat is de strategie uit te voeren en een beschrijving van de specifieke evaluatieregelingen;

g)      het financiële plan van de strategie, met de geplande toewijzing uit elk van de GSK-fondsen.

2.           De lidstaten stellen de criteria voor de selectie van strategieën voor lokale ontwikkeling vast. In de fondsspecifieke voorschriften kunnen selectiecriteria worden vastgesteld.

3.           De strategieën voor lokale ontwikkeling worden geselecteerd door een comité dat hiervoor door de bevoegde beheersautoriteiten van de programma’s wordt opgericht.

4.           De selectie en goedkeuring van alle strategieën voor lokale ontwikkeling moet uiterlijk op 31 december 2015 zijn voltooid.

5.           In het besluit tot goedkeuring van een strategie voor lokale ontwikkeling van de beheersautoriteit worden de toewijzingen uit elke GSK-fonds vermeld. Daarin wordt bovendien beschreven welke rol de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de desbetreffende programma’s bij alle uitvoeringstaken in verband met de strategie hebben.

6.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de in lid 1, onder a), bedoelde definitie van het gebied en de populatie waarop de strategie betrekking heeft.

Artikel 30 Plaatselijke actiegroepen

1.           De strategieën voor lokale ontwikkeling worden ontworpen en uitgevoerd door plaatselijke actiegroepen.

De lidstaten bepalen welke rol de plaatselijke actiegroep en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de desbetreffende programma’s bij alle uitvoeringstaken in verband met de strategie hebben.

2.           De beheersautoriteit zorgt ervoor dat de plaatselijke actiegroepen hetzij één partner van de groep kiezen die in administratieve en financiële aangelegenheden als hoofdpartner optreedt, hetzij zich verenigen in een gemeenschappelijke rechtsstructuur.

3.           De taken van plaatselijke actiegroepen omvatten:

a)      de opbouw van capaciteit van plaatselijke actoren om concrete acties te ontwikkelen en uit te voeren;

b)      de opstelling van een niet-discriminerende en transparante selectieprocedure en van criteria voor de selectie van concrete acties, waardoor belangenconflicten worden vermeden en wordt gewaarborgd dat bij selectiebeslissingen ten minste 50 % van de stemmen afkomstig is van partners uit de niet-publieke sector, waarbij het mogelijk is beroep aan te tekenen tegen selectiebeslissingen en een selectie volgens schriftelijke procedure kan worden gemaakt;

c)      het zorgen voor samenhang met de strategie voor lokale ontwikkeling bij de selectie van concrete acties, door aan de acties prioriteit toe te kennen naargelang de bijdrage die zij leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van de strategieën;

d)      de opstelling en publicatie van oproepen tot het indienen van voorstellen of een permanente procedure voor de indiening van projecten, met inbegrip van de definitie van selectiecriteria;

e)      de ontvangst en beoordeling van steunaanvragen;

f)       de selectie van concrete acties en de vaststelling van de steunbedragen alsmede, in voorkomend geval, de voorlegging van voorstellen aan de instantie die verantwoordelijk is voor de definitieve verificatie van de subsidiabiliteit voorafgaand aan de goedkeuring;

g)      het toezicht op de uitvoering van de strategie voor lokale ontwikkeling en van de ondersteunde concrete acties en de uitvoering van specifieke evaluatiewerkzaamheden in verband met de strategie voor lokale ontwikkeling.

Artikel 31 Steun uit de GSK-fondsen voor lokale ontwikkeling

De steun voor lokale ontwikkeling omvat:

a)           de kosten van voorbereidende steun;

b)           de uitvoering van concrete acties in het kader van de strategie voor lokale ontwikkeling;

c)           de voorbereiding en uitvoering van samenwerkingsactiviteiten van de plaatselijke actiegroep;

d)           de lopende kosten en de dynamisering van de strategie voor lokale ontwikkeling tot maximaal 25 % van de totale publieke uitgaven in het kader van de strategie voor lokale ontwikkeling.

TITEL IV

FINANCIERINGSINSTRUMENTEN

Artikel 32 Financieringsinstrumenten

1.           Op basis van een ex-antebeoordeling waarbij tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties zijn vastgesteld en op basis van investeringsbehoeften kunnen de GSK-fondsen worden gebruikt om financieringsinstrumenten in het kader van een programma te steunen, ook als deze de vorm van paraplufondsen hebben, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van specifieke doelstellingen die in het kader van een prioriteit zijn vastgesteld.

Financieringsinstrumenten mogen worden gecombineerd met subsidies, rentesubsidies of subsidies voor garantievergoedingen. In dat geval wordt voor elke financieringsvorm een afzonderlijke boekhouding bijgehouden.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen die voorschriften bevatten voor de ex-antebeoordeling van financieringsinstrumenten, alsmede voorschriften voor de combinatie van steun die in de vorm van subsidies, rentesubsidies, subsidies voor garantievergoedingen en financieringsinstrumenten aan eindontvangers wordt verleend, aanvullende specifieke voorschriften voor de subsidiabiliteit van uitgaven en voorschriften voor de soorten activiteiten die niet voor ondersteuning door financieringsinstrumenten in aanmerking komen.

2.           Eindontvangers van steun uit financieringsinstrumenten mogen ook subsidies of andere bijstand ontvangen uit een programma of uit een ander door de begroting van de Unie ondersteund instrument. In dat geval wordt voor elke financieringsbron een afzonderlijke boekhouding bijgehouden.

3.           Bijdragen in natura zijn geen subsidiabele uitgaven voor financieringsinstrumenten, behalve als het gaat om bijdragen in de vorm van grond of onroerend goed voor investeringen om stedelijke ontwikkeling of stadsherstel te ondersteunen en de grond of het onroerend goed deel uitmaakt van de investering. Dergelijke bijdragen in de vorm van land of onroerend goed zijn subsidiabel op voorwaarde dat aan de voorwaarden in artikel 59 wordt voldaan.

Artikel 33 Uitvoering van financieringsinstrumenten

1.           Bij de toepassing van artikel 32 mogen de beheersautoriteiten een financiële bijdrage aan de volgende financieringsinstrumenten verlenen:

a)      op EU-niveau ingestelde financieringsinstrumenten onder direct of indirect beheer van de Commissie;

b)      op nationaal, regionaal, transnationaal of grensoverschrijdend niveau ingestelde financieringsinstrumenten, beheerd door of onder verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit.

2.           Titel [VIII] van het Financieel Reglement is van toepassing op de in lid 1, onder a), bedoelde financieringsinstrumenten. Bijdragen uit de GSK-fondsen aan de in lid 1, onder a), bedoelde financieringsinstrumenten, worden op afzonderlijke rekeningen gestort en overeenkomstig de doelstellingen van de betrokken GSK-fondsen gebruikt om acties en eindontvangers te ondersteunen die verenigbaar zijn met het programma of de programma’s waaruit deze bijdragen afkomstig zijn.

3.           Voor de in lid 1), onder b), bedoelde financieringsinstrumenten kan de beheersautoriteit een financiële bijdrage aan de volgende financieringsinstrumenten verlenen:

a)      financieringsinstrumenten die aan de door de Commissie vastgestelde standaardvoorwaarden voldoen, door middel van uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 143, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure;

b)      bestaande of nieuwe financieringsinstrumenten die specifiek bedoeld zijn om het beoogde doel te bereiken en aan de toepasselijke nationale en EU-voorschriften voldoen.

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast die specifieke voorschriften bevatten voor bepaalde soorten financieringsinstrumenten als bedoeld onder b) en de producten die met deze instrumenten kunnen worden geleverd.

4.           Wanneer de beheersautoriteit steun verleent aan de in lid 1, onder b), bedoelde financieringsinstrumenten, mag deze autoriteit:

a)      investeren in het kapitaal van bestaande rechtspersonen of nieuw opgerichte rechtspersonen, waaronder uit andere GSK-fondsen gefinancierde rechtspersonen, die belast zijn met de uitvoering van financieringsinstrumenten overeenkomstig de doelstellingen van de betrokken GSK-fondsen en die uitvoeringstaken zullen verrichten; de steun aan dergelijke investeringen moet beperkt zijn tot de bedragen die nodig zijn om nieuwe financieringsinstrumenten overeenkomstig de doelstellingen van deze verordening uit te voeren; of

b)      uitvoeringstaken toevertrouwen aan:

i)        de Europese Investeringsbank;

ii)       internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is of in een lidstaat gevestigde financiële instellingen die onder overheidstoezicht een openbaar belang nastreven, geselecteerd volgens de toepasselijke nationale en EU-voorschriften;

iii)      een publiek- of privaatrechtelijke instantie, geselecteerd volgens de toepasselijke nationale en EU-voorschriften;

c)      rechtstreeks uitvoeringstaken verrichten voor financieringsinstrumenten die uitsluitend leningen of garanties verstrekken.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen die voorschriften bevatten voor financieringsovereenkomsten, voor de rol en de verantwoordelijkheid van entiteiten waaraan uitvoeringstaken worden toevertrouwd en voor beheerskosten en ‑vergoedingen.

5.           Wanneer de in lid 4, onder b), punten i) en ii), bedoelde entiteiten financieringsinstrumenten ten uitvoer leggen door middel van paraplufondsen, mogen zij een deel van de uitvoering op hun beurt aan financiële intermediairs toevertrouwen, op voorwaarde dat zij onder hun verantwoordelijkheid waarborgen dat die financiële intermediairs aan de criteria in [artikel 57 en artikel 131, leden 1, 1 bis en 3,] van het Financieel Reglement voldoen. Financiële intermediairs worden geselecteerd volgens openbare, transparante, evenredige en niet-discriminerende procedures, waarbij belangenconflicten worden vermeden.

6.           De in lid 4, onder b), bedoelde entiteiten waaraan uitvoeringstaken zijn toevertrouwd, openen namens de beheersautoriteit fiduciaire rekeningen op hun eigen naam. De activa op deze fiduciaire rekeningen worden beheerd volgens het beginsel van goed financieel beheer, met inachtneming van passende prudentiële voorschriften, en hebben een passende liquiditeit.

7.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen die specifieke voorschriften bevatten voor de overdracht en het beheer van activa die beheerd worden door entiteiten waaraan uitvoeringstaken worden toevertrouwd en voor de omrekening van activa in euro’s of in nationale valuta’s.

Artikel 34 Uitvoering van bepaalde financieringsinstrumenten

1.           De overeenkomstig artikel 64 geaccrediteerde instanties verrichten geen verificaties ter plaatse voor concrete acties die overeenkomstig artikel 33, lid 1, onder a), uitgevoerde financieringsinstrumenten omvatten. Zij ontvangen op gezette tijden controleverslagen van de instanties die met de uitvoering van deze financieringsinstrumenten belast zijn.

2.           De instanties die voor de audits van programma’s verantwoordelijk zijn, verrichten geen audits voor concrete acties die overeenkomstig artikel 33, lid 1, onder a), uitgevoerde financieringsinstrumenten omvatten en voor de beheers- en controlesystemen in verband met deze instrumenten. Zij ontvangen op gezette tijden controleverslagen van de controleurs die in de overeenkomsten tot oprichting van deze financieringsinstrumenten zijn aangewezen.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de regelingen voor het beheer van en de controle op overeenkomstig artikel 33, lid 1, onder a), en artikel 33, lid 4, onder b) i), ii) en iii), uitgevoerde financieringsinstrumenten.

Artikel 35 Betalingsverzoeken die uitgaven voor financieringsinstrumenten omvatten

1.           In betalingsverzoeken voor de in artikel 33, lid 1, onder a), bedoelde financieringsinstrumenten wordt het totaalbedrag van de aan het financieringsinstrument betaalde steun opgenomen en afzonderlijk vermeld.

2.           De totale subsidiabele uitgaven die vermeld worden in betalingsverzoeken voor de in artikel 33, lid 1, onder b), bedoelde financieringsinstrumenten die overeenkomstig artikel 33, lid 4, onder a) en b), ten uitvoer worden gelegd, omvatten het totaalbedrag van de aan het financieringsinstrument betaalde of naar verwachting te betalen steun voor investeringen in eindontvangers die zullen worden gedaan in een van tevoren vastgestelde periode van ten hoogste twee jaar, met inbegrip van de beheerskosten of –vergoedingen; dit bedrag wordt afzonderlijk vermeld.

3.           De overeenkomstig lid 2 bepaalde bedragen worden in latere betalingsverzoeken gecorrigeerd voor verschillen tussen het bedrag van de eerder aan de betrokken financieringsinstrumenten betaalde steun en het bedrag dat feitelijk in eindontvangers is geïnvesteerd, vermeerderd met de betaalde beheerskosten en ‑vergoedingen. Deze bedragen worden in de betalingsverzoeken afzonderlijk vermeld.

4.           In betalingsverzoeken voor de in artikel 33, lid 1, onder b), bedoelde financieringsinstrumenten die overeenkomstig artikel 33, lid 4, onder c), ten uitvoer worden gelegd, wordt het totaalbedrag opgenomen van de betalingen die de beheersautoriteit voor investeringen in eindontvangers heeft verricht. Deze bedragen worden in de betalingsverzoeken afzonderlijk vermeld.

5.           De Commissie is bevoegd door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 142 specifieke voorschriften vast te stellen voor betalingen en de intrekking van betalingen aan financieringsinstrumenten en voor de mogelijke gevolgen van betalingsverzoeken.

Artikel 36 Subsidiabele uitgaven bij afsluiting

1.           Bij afsluiting van een programma zijn de subsidiabele uitgaven van het financieringsinstrument het totaalbedrag dat door het financieringsinstrument feitelijk is betaald, dan wel, in het geval van garantiefondsen, waarvoor betalingsverplichtingen zijn aangegaan, in de in artikel 55, lid 2, aangegeven subsidiabiliteitsperiode, dat overeenkomt met:

a)      de betalingen aan eindontvangers;

b)      de middelen die voor garantiecontracten zijn vastgelegd, ongeacht of de garanties nog uitstaan of reeds verlopen zijn, om aan mogelijke aanspraken op garanties voor verliezen te kunnen voldoen, berekend volgens een prudente voorafgaande risicobeoordeling, waarmee een meervoudig bedrag van onderliggende nieuwe leningen of andere risicodragende instrumenten voor nieuwe investeringen in eindontvangers wordt gedekt;

c)      gekapitaliseerde rentesubsidies of subsidies voor garantievergoedingen, te betalen gedurende een periode van ten hoogste tien jaar na de in artikel 55, lid 2, aangegeven subsidiabiliteitsperiode, die in combinatie met financieringsinstrumenten worden gebruikt en op een specifiek voor dit doel ingestelde geblokkeerde rekening worden gezet om effectief te worden uitbetaald na de in artikel 55, lid 2, aangegeven subsidiabiliteitsperiode, maar voor leningen of andere risicodragende instrumenten die worden gebruikt voor investeringen in eindontvangers in de in artikel 55, lid 2, aangegeven subsidiabiliteitsperiode;

d)      de vergoeding van gemaakte beheerskosten of de betaling van beheersvergoedingen van het financieringsinstrument.

2.           Bij instrumenten op basis van effecten en bij microkrediet mogen gekapitaliseerde beheerskosten of ‑vergoedingen die na de in artikel 55, lid 2, aangegeven subsidiabiliteitsperiode gedurende een periode van ten hoogste vijf jaar zullen moeten worden betaald voor investeringen in eindontvangers die binnen die subsidiabiliteitsperiode hebben plaatsgevonden en die niet onder de artikelen 37 en 38 vallen, als subsidiabele uitgave worden beschouwd wanneer zij op een specifiek voor dit doel ingestelde geblokkeerde rekening worden gezet.

3.           De overeenkomstig de leden 1 en 2 bepaalde subsidiabele uitgaven mogen niet hoger zijn dan de som van:

i)       het totaalbedrag van de aan het financieringsinstrument betaalde steun uit de GSK-fondsen; en

ii)       de overeenkomstige nationale medefinanciering.

4.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de invoering van een systeem om de jaartranches van de rentesubsidies en de subsidies voor garantievergoedingen te kapitaliseren.

Artikel 37 Rente en andere voordelen als gevolg van steun uit de GSK-fondsen aan financieringsinstrumenten

1.           Aan financieringsinstrumenten betaalde steun uit de GSK-fondsen wordt op rentedragende rekeningen bij financiële instellingen in de lidstaten gezet of tijdelijk geïnvesteerd volgens het beginsel van goed financieel beheer.

2.           Rente en andere voordelen die kunnen worden toegeschreven aan steun uit de GSK-fondsen die aan financieringsinstrumenten is betaald, moeten binnen hetzelfde financieringsinstrument voor dezelfde doeleinden als de oorspronkelijke steun uit de GSK-fondsen worden gebruikt.

3.           De beheersautoriteit zorgt ervoor dat een adequate boekhouding van het gebruik van rente en andere voordelen wordt bijgehouden.

Artikel 38 Hergebruik van middelen die kunnen worden toegeschreven aan de steun uit de GSK-fondsen vóór afsluiting van het programma

1.           Kapitaalmiddelen die aan financieringsinstrumenten worden terugbetaald uit investeringen of doordat middelen vrijkomen die voor garantiecontracten zijn vastgelegd en die toe te schrijven zijn aan de steun uit de GSK-fondsen, worden hergebruikt voor nadere investeringen door dezelfde of andere financieringsinstrumenten, overeenkomstig de doelen van het programma of de programma’s.

2.           Voordelen en andere verdiensten of opbrengsten, waaronder rente, garantievergoedingen, dividenden, kapitaalwinsten of andere door investeringen gegenereerde inkomsten, die aan de steun uit de GSK-fondsen aan het financieringsinstrument kunnen worden toegeschreven, worden voor de volgende doeleinden gebruikt, in voorkomend geval tot de benodigde bedragen:

a)      de vergoeding van gemaakte beheerskosten en de betaling van beheersvergoedingen van het financieringsinstrument;

b)      preferentiële beloning van investeerders die overeenkomstig het beginsel van de investeerder in een markteconomie werken en een financiële tegenprestatie stellen tegenover de steun uit de GSK-fondsen aan het financieringsinstrument of mede-investeren op het niveau van de eindontvangers;

c)      nadere investeringen door dezelfde of andere financieringsinstrumenten, overeenkomstig de doelen van het programma of de programma’s.

3.           De beheersautoriteit zorgt ervoor dat een adequate boekhouding van het gebruik van de in de leden 1 en 2 bedoelde middelen en voordelen wordt bijgehouden.

Artikel 39 Gebruik van resterende middelen na afsluiting van het programma

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de kapitale middelen en de voordelen en andere verdiensten of opbrengsten die aan de steun uit de GSK-fondsen aan de financieringsinstrumenten kunnen worden toegeschreven, tot ten minste tien jaar na de afsluiting van het programma overeenkomstig de doelen van het programma worden gebruikt.

Artikel 40 Verslag over de uitvoering van de financieringsinstrumenten

1.           De beheersautoriteit stuurt de Commissie een specifiek verslag over de concrete acties die financieringsinstrumenten omvatten, dat als bijlage bij het jaarverslag over de uitvoering wordt gevoegd.

2.           In het in lid 1 bedoelde verslag wordt voor elk financieringsinstrument de volgende informatie opgenomen:

a)      vermelding van het programma en van de prioriteit op grond waarvan de steun uit het GSK-fonds wordt verleend;

b)      beschrijving van het financieringsinstrument en de uitvoeringsregelingen;

c)      vermelding van de instanties waaraan uitvoeringstaken zijn toevertrouwd;

d)      naar programma en prioriteit of maatregel uitgesplitst totaalbedrag van de steun aan het financieringsinstrument als vermeld in de bij de Commissie ingediende betalingsverzoeken;

e)      naar programma en prioriteit of maatregel uitgesplitst totaalbedrag van de steun die door het financieringsinstrument aan de eindontvangers is betaald of in garantiecontracten is vastgelegd, als vermeld in bij de Commissie ingediende betalingsverzoeken;

f)       inkomsten van en terugbetalingen aan het financieringsinstrument;

g)      multiplicatoreffect van de door het financieringsinstrument gedane investeringen en waarde van de investeringen en deelnemingen;

h)      bijdrage van het financieringsinstrument tot de verwezenlijking van de indicatoren van het programma en van de prioriteit.

3.           De Commissie stelt volgens de in artikel 143, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure bij uitvoeringshandeling de uniforme voorwaarden vast voor het toezicht en voor het aan de Commissie verstrekken van informatie over het toezicht, onder andere voor de in artikel 33, lid 1, onder a), bedoelde financieringsinstrumenten.

TITEL V TOEZICHT EN EVALUATIE

HOOFDSTUK I Toezicht

Afdeling I Toezicht op programma’s

Artikel 41 Toezichtcomité

1.           Binnen drie maanden na de datum waarop aan de lidstaat kennisgeving wordt gedaan van het besluit tot vaststelling van een programma, richt de lidstaat een comité op dat, in overleg met de beheersautoriteit, toezicht houdt op de uitvoering van het programma.

Voor programma’s die door de GSK-fondsen worden medegefinancierd, mag een lidstaat één toezichtcomité oprichten.

2.           Elk toezichtcomité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 42 Samenstelling van het toezichtcomité

1.           Het toezichtcomité bestaat uit vertegenwoordigers van de beheersautoriteit en intermediaire instanties en van de partners. Elk lid van het toezichtcomité heeft een stemrecht.

Het toezichtcomité van programma’s in het kader van het doel “Europese territoriale samenwerking” omvat ook vertegenwoordigers van eventuele aan dat programma deelnemende derde landen.

2.           De Commissie neemt met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deel.

3.           Als de EIB aan een programma bijdraagt, kan zij met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deelnemen.

4.           Het toezichtcomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat of van de beheersautoriteit.

Artikel 43 Functies van het toezichtcomité

1.           Het toezichtcomité vergadert ten minste een keer per jaar en evalueert de uitvoering van het programma en de vooruitgang die geboekt is met de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Daarbij kijkt het naar de financiële gegevens, de gemeenschappelijke en programmaspecifieke indicatoren, met inbegrip van veranderingen in de resultaatindicatoren en de vooruitgang ten opzichte van de gekwantificeerde streefwaarden, en de in het prestatiekader vastgestelde mijlpalen.

2.           Het toezichtcomité doet nauwgezet onderzoek naar alle vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het programma.

3.           Het toezichtcomité wordt geraadpleegd en brengt advies uit over door de beheersautoriteit voorgestelde wijzigingen van het programma.

4.           Het toezichtcomité kan aanbevelingen voor de uitvoering en evaluatie van het programma aan de beheersautoriteit doen. Het houdt toezicht op de maatregelen die naar aanleiding van zijn aanbevelingen worden genomen.

Artikel 44 Verslagen over de uitvoering

1.           Van 2016 tot en met 2022 dienen de lidstaten bij de Commissie een jaarverslag in over de uitvoering van het programma in het voorafgaande begrotingsjaar.

Uiterlijk op 30 september 2023 dienen de lidstaten voor het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds een eindverslag over de uitvoering van het programma in en voor het Elfpo en het EFMZV een jaarverslag over de uitvoering.

2.           In de jaarverslagen over de uitvoering wordt informatie gegeven over de uitvoering van het programma en de prioriteiten ervan, onder verwijzing naar de financiële gegevens, de gemeenschappelijke en programmaspecifieke indicatoren en gekwantificeerde streefwaarden, met inbegrip van veranderingen in de resultaatindicatoren, en de in het prestatiekader vastgestelde mijlpalen. De vermelde waarden van de indicatoren moeten betrekking hebben op volledig uitgevoerde concrete acties en ook op geselecteerde concrete acties. In de jaarverslagen worden ook de maatregelen beschreven die genomen zijn om aan de ex-antevoorwaarden te voldoen, alsook vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het programma en de genomen corrigerende maatregelen.

3.           Het jaarverslag over de uitvoering dat in 2017 wordt ingediend, omvat een uiteenzetting en beoordeling van de in lid 2 vermelde informatie en van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, met inbegrip van de bijdrage van de GSK-fondsen tot veranderingen in de resultaatindicatoren, wanneer gegevens van evaluaties beschikbaar zijn. In het verslag wordt tevens de uitvoering van de acties in het licht van de in de artikelen 6, 7 en 8 beschreven beginselen beoordeeld en verslag gedaan van de steun die gebruikt is voor streefdoelen op het gebied van klimaatverandering.

4.           Het jaarverslag over de uitvoering dat in 2019 wordt ingediend en het eindverslag over de uitvoering voor de GSK-fondsen omvatten naast de in de leden 2 en 3 bedoelde informatie en beoordeling, ook informatie over en een beoordeling van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma en de mate waarin het programma heeft bijgedragen tot De verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.

5.           De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde jaarverslagen over de uitvoering zijn ontvankelijk als zij alle in die leden voorgeschreven informatie bevatten. Als de Commissie een jaarverslag over de uitvoering ontvangt dat niet ontvankelijk is, deelt zij dit binnen 15 werkdagen na de datum van ontvangst aan de lidstaat mee; zo niet, dan wordt het verslag ontvankelijk geacht.

6.           De Commissie onderzoekt het jaarverslag over de uitvoering en deelt de lidstaat binnen twee maanden na ontvangst, of in het geval van het eindverslag binnen vijf maanden na ontvangst, haar opmerkingen mee. Als de Commissie geen opmerkingen maakt binnen die termijnen, worden de verslagen geacht te zijn aanvaard.

7.           De Commissie kan aanbevelingen doen om vraagstukken aan te pakken die van invloed zijn op de uitvoering van het programma. Als dergelijke aanbevelingen worden gedaan, stelt de beheersautoriteit de Commissie binnen drie maanden in kennis van de getroffen corrigerende maatregelen.

8.           Van de inhoud van de jaarverslagen en eindverslagen over de uitvoering wordt een publiekssamenvatting gemaakt, die openbaar wordt gemaakt.

Artikel 45 Jaarlijkse evaluatievergadering

1.           Van 2016 tot en met 2022 wordt een jaarlijkse evaluatievergadering tussen de Commissie en elke lidstaat gehouden om de prestaties van elk programma te onderzoeken, waarbij rekening wordt gehouden met het jaarverslag over de uitvoering en de eventuele opmerkingen en aanbevelingen van de Commissie.

2.           De jaarlijkse evaluatievergadering kan over meer dan een programma gaan. De jaarlijkse evaluatievergadering van 2017 en 2019 gaat over alle programma’s in de lidstaat en houdt tevens rekening met de voortgangsverslagen die de lidstaten overeenkomstig artikel 46 in die jaren hebben ingediend.

3.           In andere jaren dan 2017 en 2019 kunnen de lidstaat en de Commissie overeenkomen geen jaarlijkse evaluatievergadering over een programma te houden.

4.           De jaarlijkse evaluatievergadering wordt voorgezeten door de Commissie.

5.           De lidstaat zorgt ervoor dat na de vergadering een passend gevolg aan de eventuele opmerkingen van de Commissie wordt gegeven.

Afdeling II Strategische vooruitgang

Artikel 46 Voortgangsverslag

1.           Uiterlijk op 30 juni 2017 en op 30 juni 2019 dient de lidstaat bij de Commissie een voortgangsverslag in over de uitvoering van het partnerschapscontract tot en met 31 december 2016, respectievelijk 31 december 2018.

2.           Het voortgangsverslag bevat informatie over en een beoordeling van:

a)      wijzigingen in de ontwikkelingsbehoeften in de lidstaat sinds de vaststelling van het partnerschapscontract;

b)      de vorderingen bij de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, in het bijzonder ten aanzien van de mijlpalen die voor elk programma in het prestatiekader zijn vastgesteld en de steun die gebruikt is voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering;

c)      de vraag of de maatregelen die zijn genomen om te voldoen aan de ex-antevoorwaarden waaraan zij bij de vaststelling van het partnerschapscontract niet voldeden, overeenkomstig het daarvoor vastgestelde tijdschema zijn uitgevoerd;

d)      de toepassing van de mechanismen die zorgen voor coördinatie tussen de GSK-fondsen en andere financieringsinstrumenten van de Unie en de lidstaten, alsook met de EIB;

e)      de vorderingen bij de verwezenlijking van de prioritaire gebieden voor samenwerking;

f)       de acties die zijn uitgevoerd ter vergroting van de capaciteit van de autoriteiten van de lidstaten, en in voorkomend geval van de begunstigden, om de GSK-fondsen te administratief te beheren en te gebruiken;

g)      de geplande maatregelen en de desbetreffende streefdoelen in de programma’s om de administratieve belasting van de begunstigden te reduceren;

h)      de rol van de in artikel 5 bedoelde partners bij de uitvoering van het partnerschapscontract.

3.           Als de Commissie binnen drie maanden na de indiening van het voortgangsverslag vaststelt dat de ingediende informatie onvolledig of onduidelijk is, kan zij aanvullende informatie van de lidstaat verlangen. De lidstaat verstrekt de Commissie binnen drie maanden alle gevraagde informatie en past zo nodig het voortgangsverslag hieraan aan.

4.           In 2017 en 2019 stelt de Commissie een strategisch verslag met een samenvatting van de voortgangsverslagen van de lidstaten op, dat zij bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s zal indienen.

5.           In 2018 en 2020 neemt de Commissie in haar jaarlijkse voortgangsverslag voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad een hoofdstuk op waarin het strategische verslag wordt samengevat, met bijzondere aandacht voor de geboekte vooruitgang bij de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.

HOOFDSTUK II Evaluatie

Artikel 47  Algemene bepalingen

1.           Er worden evaluaties verricht om de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van programma’s te verbeteren en de doeltreffendheid, de doelmatigheid en het effect ervan te beoordelen. Het effect van de programma’s wordt, overeenkomstig de opdracht van het betrokken GSK-fonds, beoordeeld in het licht van de streefdoelen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei[27], en in voorkomend geval tevens in het licht van het bruto binnenlands product (bbp) en de werkloosheid.

2.           De lidstaten verstrekken de nodige middelen om de evaluaties uit te voeren en zorgen voor procedures voor het produceren en verzamelen van de voor de evaluaties vereiste gegevens, waaronder gegevens over gemeenschappelijke en in voorkomend geval programmaspecifieke indicatoren.

3.           De evaluaties worden uitgevoerd door deskundigen die functioneel onafhankelijk zijn van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma. De Commissie geeft richtsnoeren voor uitvoering van de evaluaties.

4.           Alle evaluaties worden volledig openbaar gemaakt.

Artikel 48 Ex-ante-evaluatie

1.           De lidstaten verrichten ex-ante-evaluaties om de kwaliteit van het ontwerp van elk programma te verbeteren.

2.           De ex-ante-evaluaties worden verricht onder verantwoordelijkheid van de autoriteit die verantwoordelijk is voor het opstellen van de programma’s. Zij worden tegelijkertijd met het programma bij de Commissie ingediend en gaan vergezeld van een samenvatting. In de fondsspecifieke voorschriften kunnen drempels worden vastgesteld waaronder de ex-ante-evaluatie met de evaluatie voor een ander programma gecombineerd mag worden.

3.           De ex-ante-evaluaties omvatten een beoordeling van:

a)      de bijdrage tot de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei in het licht van de geselecteerde thematische doelstellingen en prioriteiten, waarbij rekening wordt gehouden met de nationale en regionale behoeften;

b)      de interne samenhang van het voorgestelde programma of de voorgestelde activiteit en de relatie met andere relevante instrumenten;

c)      de verenigbaarheid van de toewijzing van begrotingsmiddelen met de doelstellingen van het programma;

d)      de verenigbaarheid van de geselecteerde thematische doelstellingen, de prioriteiten en de desbetreffende doelstellingen van de programma’s met het gemeenschappelijk strategisch kader, het partnerschapscontract en de specifieke aanbevelingen per land uit hoofde van artikel 121, lid 2, van het Verdrag en de aanbevelingen van de Raad uit hoofde van artikel 148, lid 4, van het Verdrag;

e)      de relevantie en duidelijkheid van de voorgestelde programma-indicatoren;

f)       op welke wijze de verwachte outputs zullen bijdragen tot resultaten;

g)      of de gekwantificeerde streefwaarden voor indicatoren realistisch zijn, gezien de beoogde steun uit de GSK-fondsen;

h)      de redenen voor de voorgestelde steunvorm;

i)       de toereikendheid van de personele middelen en de administratieve capaciteit voor het beheer van het programma;

j)       de geschiktheid van de procedures voor het toezicht op het programma en voor het verzamelen van de gegevens die voor de evaluaties vereist zijn;

k)      de geschiktheid van de gekozen mijlpalen voor het prestatiekader;

l)       de toereikendheid van de geplande maatregelen om gelijke kansen van mannen en vrouwen te bevorderen en discriminatie te voorkomen;

m)     de toereikendheid van de geplande maatregelen om duurzame ontwikkeling te bevorderen.

4.           De ex-ante-evaluatie omvat in voorkomend geval de voorschriften voor strategische milieubeoordeling die zijn vastgesteld ter uitvoering van Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s[28].

Artikel 49 Evaluatie tijdens de programmeringsperiode

1.           De beheersautoriteit stelt voor elk programma een evaluatieplan op en dient dit overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften in.

2.           De lidstaten zorgen ervoor dat geschikte evaluatiecapaciteit beschikbaar is.

3.           Tijdens de programmeringsperiode voeren de beheersautoriteiten voor elk programma evaluaties uit op basis van het evaluatieplan, met inbegrip van evaluaties van de doeltreffendheid, de doelmatigheid en het effect. Tijdens de programmeringsperiode wordt ten minste een keer geëvalueerd hoe de steun uit de GSK-fondsen heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen voor elke prioriteit. Alle evaluaties worden door het toezichtcomité onderzocht en naar de Commissie gezonden.

4.           De Commissie kan op eigen initiatief evaluaties van programma’s uitvoeren.

Artikel 50 Ex-postevaluatie

De ex-postevaluaties worden uitgevoerd door de Commissie of door de lidstaten, in nauwe samenwerking. In de ex-postevaluaties worden, overeenkomstig de specifieke vereisten van de fondsspecifieke voorschriften, de doeltreffendheid en doelmatigheid van de GSK-fondsen onderzocht, alsook hun bijdrage tot de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. De ex-postevaluaties moeten uiterlijk op 31 december 2023 zijn voltooid.

TITEL VI TECHNISCHE BIJSTAND

Artikel 51 Technische bijstand op initiatief van de Commissie

1.           Op initiatief van of namens de Commissie kunnen de GSK-fondsen steun verlenen voor maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische bijstand, evaluatie, audit en controle die voor de uitvoering van deze verordening nodig zijn.

Die maatregelen kunnen onder meer betrekking hebben op:

a)      ondersteuning voor de voorbereiding en beoordeling van projecten, ook door de EIB;

b)      steun voor institutionele versterking en vergroting van de administratieve capaciteit voor een doeltreffend beheer van de GSK-fondsen;

c)      studies in verband met de rapportage van de Commissie over de GSK-fondsen en het cohesieverslag;

d)      maatregelen in verband met analyse, beheer, toezicht, uitwisseling van informatie en uitvoering van de GSK-fondsen, alsook maatregelen in verband met de uitvoering van controlesystemen en technische en administratieve ondersteuning;

e)      evaluaties, verslagen van deskundigen, statistieken en studies, ook van algemene aard, over de huidige en toekomstige concrete acties van de GSK-fondsen, die zo nodig ook door de EIB kunnen worden uitgevoerd;

f)       acties om informatie te verspreiden, de totstandkoming van netwerken te ondersteunen, communicatieactiviteiten uit te voeren, te zorgen voor bewustmaking alsook samenwerking en uitwisseling van ervaringen, ook met derde landen, te bevorderen. Om doelmatiger met het grote publiek te communiceren en de synergie tussen de op initiatief van de Commissie genomen communicatieactiviteiten te vergroten, moeten de middelen die krachtens deze verordening aan communicatieacties worden toegewezen, ook bijdragen tot de public relations ter bevordering van de politieke prioriteiten van de Europese Unie, voor zover die verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening;

g)      het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van computersystemen voor beheer, toezicht, audit, controle en evaluatie;

h)      acties om de evaluatiemethoden te verbeteren en informatie over de evaluatiepraktijk uit te wisselen;

i)       acties in verband met audits;

j)       de versterking van de nationale en regionale capaciteit voor de planning van investeringen, de beoordeling van de behoeften, de voorbereiding, het ontwerp en de uitvoering van financieringsinstrumenten, gezamenlijke actieplannen en grote projecten, waaronder gezamenlijke initiatieven met de EIB.

Artikel 52 Technische bijstand van de lidstaten

1.           De GSK-fondsen kunnen op initiatief van een lidstaat steun verlenen voor acties op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en communicatie, netwerkvorming, afhandeling van klachten en controle en audit. De lidstaat mag de GSK-fondsen gebruiken om steun te verlenen aan acties om de administratieve belasting van begunstigden te verlichten, met inbegrip van systemen voor elektronische gegevensuitwisseling, en aan acties ter vergroting van de capaciteit van de autoriteiten van de lidstaten en van de begunstigden om de GSK-fondsen administratief te beheren en te gebruiken. Deze acties mogen betrekking hebben op voorafgaande en latere programmeringsperioden.

2.           In de fondsspecifieke voorschriften kunnen uit de technische bijstand van elk GSK-fonds gefinancierde acties worden toegevoegd of uitgesloten.

TITEL VII FINANCIËLE STEUN UIT DE GSK-FONDSEN

HOOFDSTUK I Steun uit de GSK-fondsen

Artikel 53 Bepaling van de medefinancieringspercentages

1.           In het besluit van de Commissie tot vaststelling van een programma worden het medefinancieringspercentage of de medefinancieringspercentages en het maximumbedrag van de steun uit de GSK-fondsen overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften bepaald.

2            Maatregelen op het gebied van technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie worden uitgevoerd, kunnen voor 100 % worden gefinancierd.

Artikel 54 Inkomstengenererende concrete acties

1.           Netto-inkomsten die na voltooiing van een concrete actie binnen een specifieke referentieperiode worden gegenereerd, worden van tevoren met een van de volgende methoden bepaald:

a)      toepassing van een vast inkomstenpercentage voor het betrokken type concrete actie;

b)      berekening van de actuele waarde van de netto-inkomsten van de concrete actie, waarbij rekening wordt gehouden met de toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt en eventueel met billijkheidsoverwegingen met betrekking tot de relatieve welvaart van de betrokken lidstaat.

De subsidiabele uitgaven van de concrete actie waarvoor medefinanciering wordt verleend, mogen niet hoger zijn dan de actuele waarde van de investeringskosten van de concrete actie na aftrek van de actuele waarde van de netto-inkomsten zoals bepaald met een van deze methoden.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van het onder a) bedoelde vaste percentage.

De Commissie stelt de onder b) bedoelde methode vast bij uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 143, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.           Wanneer de inkomsten niet vooraf objectief kunnen worden bepaald volgens de in lid 1 beschreven methoden, worden de netto-inkomsten die binnen drie jaar na voltooiing van de concrete actie, of als dit eerder is tot uiterlijk 30 september 2023, worden gegenereerd, van de aan de Commissie gedeclareerde uitgaven afgetrokken.

3.           De leden 1 en 2 zijn alleen van toepassing op concrete acties waarvan de totale kosten meer dan 1 000 000 EUR bedragen.

4.           Dit artikel is niet van toepassing op het ESF.

5.           De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op concrete acties waarvoor de voorschriften inzake staatssteun gelden, noch op steun aan of van financieringsinstrumenten.

HOOFDSTUK II Subsidiabiliteit van de uitgaven en duurzaamheid

Artikel 55 Subsidiabiliteit

1.           De subsidiabiliteit van de uitgaven wordt op basis van de nationale voorschriften bepaald, tenzij specifieke voorschriften zijn vastgesteld in of op grond van deze verordening of de fondsspecifieke voorschriften.

2.           Uitgaven komen voor een bijdrage uit de GSK-fondsen in aanmerking als zij door de begunstigde zijn gedaan en betaald tussen de datum van indiening van het programma bij de Commissie of als dat eerder is 1 januari 2014, en 31 december 2022. Uitgaven komen bovendien alleen voor een bijdrage uit het Elfpo en het EFMZV in aanmerking als de desbetreffende steun tussen 1 januari 2014 en 31 december 2022 werkelijk betaald is door het betaalorgaan.

3.           In het geval van kosten die overeenkomstig artikel 57, lid 1, onder b) en c), worden vergoed, moeten de acties die de basis voor de vergoeding vormen tussen 1 januari 2014 en 31 december 2022 zijn uitgevoerd.

4.           Concrete acties die fysiek voltooid zijn of volledig ten uitvoer zijn gelegd voordat de financieringsaanvraag in het kader van het programma door de begunstigde bij de beheersautoriteit is ingediend, worden niet voor steun uit de GSK-fondsen geselecteerd, ongeacht of alle betrokken betalingen door de begunstigde zijn verricht.

5.           Dit artikel laat de voorschriften van artikel 51 betreffende de subsidiabiliteit van technische bijstand op initiatief van de Commissie onverlet.

6.           Netto-inkomsten die tijdens de uitvoering van een concrete actie rechtstreeks door die actie worden gegenereerd en waarmee bij de goedkeuring van de concrete actie geen rekening is gehouden, worden in de door de begunstigde ingediende aanvraag voor de eindbetaling van de subsidiabele uitgaven van de concrete actie afgetrokken. Dit voorschrift is niet van toepassing op financieringsinstrumenten en prijzen.

7.           Als uitgaven subsidiabel worden doordat een programma wordt gewijzigd, zijn zij pas subsidiabel vanaf de datum waarop het verzoek tot wijziging bij de Commissie is ingediend.

8.           Voor een concrete actie mag steun uit een of meer GSK-fondsen en uit andere instrumenten van de Unie worden ontvangen op voorwaarde dat voor een uitgavenpost die in een betalingsverzoek voor vergoeding door een van de GSK-fondsen wordt opgenomen, geen steun wordt ontvangen uit een ander Fonds of instrument van de Unie, noch uit hetzelfde Fonds in het kader van een ander programma.

Artikel 56 Vormen van steun

De GSK-fondsen worden gebruikt om steun te verlenen in de vorm van subsidies, prijzen, terugvorderbare bijstand en financieringsinstrumenten of een combinatie daarvan.

In het geval van terugvorderbare bijstand wordt de aan de instantie die de steun heeft verleend of aan een andere bevoegde autoriteit van de lidstaat terugbetaalde steun op een afzonderlijke rekening gestort en hergebruikt voor hetzelfde doeleinde of overeenkomstig de doelstellingen van het programma.

Artikel 57 Subsidievormen

1.           Subsidies kunnen in de volgende vormen worden verleend:

a)      vergoeding van werkelijk gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, in voorkomend geval gecombineerd met bijdragen in natura en afschrijvingskosten;

b)      standaardschalen van eenheidskosten;

c)      forfaitaire bedragen waarbij de overheidsbijdrage niet meer dan 100 000 EUR bedraagt;

d)      forfaitaire financiering, bepaald door een percentage toe te passen op een of meer gedefinieerde categorieën kosten.

2.           De in lid 1 bedoelde subsidievormen mogen alleen worden gecombineerd als elke vorm verschillende categorieën kosten dekt of als zij gebruikt worden voor verschillende projecten die deel uitmaken van een concrete actie of voor opeenvolgende fasen van een concrete actie.

3.           Als de uitvoering van een concrete actie of een project dat deel uitmaakt van een concrete actie uitsluitend de aanbesteding van werken, goederen of diensten behelst, is alleen lid 1, onder a), van toepassing. Als de aanbesteding binnen een concrete actie of een project dat deel uitmaakt van een concrete actie tot bepaalde categorieën kosten beperkt is, mogen alle in lid 1 bedoelde subsidievormen worden toegepast.

4.           De in lid 1, onder b), c) en d), bedoelde bedragen worden vastgesteld op grond van:

a)      een eerlijke, billijke en controleerbare berekeningsmethode op basis van:

i)        statistische gegevens of andere objectieve informatie; of

ii)       de gecontroleerde historische gegevens van individuele begunstigden of de toepassing van hun gebruikelijke kostenberekeningsmethoden;

b)      methoden en overeenkomstige schalen van eenheidskosten, forfaitaire bedragen en vaste percentages die van toepassing zijn voor beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke soorten concrete acties en begunstigden;

c)      methoden en overeenkomstige schalen van eenheidskosten, forfaitaire bedragen en vaste percentages die worden toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke soorten concrete acties en begunstigden;

d)      in deze verordening of de fondsspecifieke voorschriften vastgestelde percentages.

5.           In het document waarin de voorwaarden voor de steun voor elke concrete actie worden vastgesteld, worden de methode voor de vaststelling van de kosten van de concrete actie en de voorwaarden voor betaling van de subsidie beschreven.

Artikel 58 Forfaitaire financiering van de indirecte kosten voor subsidies

Wanneer de uitvoering van een concrete actie indirecte kosten oplevert, mogen zij op een van de volgende manieren als vast percentage worden berekend:

a)           een vast percentage van maximaal 20 % van de subsidiabele directe kosten, waarbij het percentage wordt berekend volgens een eerlijke, billijke en controleerbare methode of volgens een methode die wordt toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke soorten concrete acties en begunstigden;

b)           een vast percentage van maximaal 15 % van de subsidiabele directe personeelskosten;

c)           een vast percentage dat wordt toegepast op de subsidiabele directe kosten op basis van bestaande methoden en overeenkomstige percentages, die van toepassing zijn voor beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke soorten concrete acties en begunstigden.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van het vaste percentage en de methoden daarvoor, als bedoeld onder c).

Artikel 59 Specifieke subsidiabiliteitsvoorschriften voor subsidies

1.           Bijdragen in natura in de vorm van werken, goederen, diensten, grond en onroerend goed waarvoor geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde betalingen zijn verricht, kunnen subsidiabel zijn op voorwaarde dat de subsidiabiliteitsvoorschriften van de GSK-fondsen en van het programma dit toestaan en dat aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)      de aan de concrete actie betaalde overheidssteun die bijdragen in natura omvat, mag aan het einde van de concrete actie niet hoger zijn dan de totale subsidiabele uitgaven, exclusief bijdragen in natura;

b)      de aan bijdragen in natura toegekende waarde is niet hoger dan de kosten die gewoonlijk op de desbetreffende markt worden aanvaard;

c)      er is een onafhankelijke beoordeling en toetsing van de waarde en de verstrekking van de bijdrage mogelijk;

d)      bij verstrekking van grond of onroerend goed wordt de waarde gecertificeerd door een onafhankelijke gekwalificeerde deskundige of een hiertoe gemachtigde officiële instantie en bedraagt deze waarde niet meer dan de in lid 3, onder b), bedoelde bovengrens;

e)      bij bijdragen in natura in de vorm van onbetaalde arbeid, wordt de waarde van de arbeid bepaald aan de hand van de gecontroleerde werkelijke arbeidstijd en de hoogte van de beloning voor soortgelijke arbeid.

2.           Afschrijvingskosten kunnen onder de volgende voorwaarden als subsidiabel worden beschouwd:

a)      de subsidiabiliteitsvoorschriften van het programma staan dit toe;

b)      het uitgavenbedrag wordt naar behoren gestaafd door ondersteunende documenten met dezelfde bewijskracht als facturen wanneer het in de in artikel 57, lid 1, onder a), bedoelde vorm wordt vergoed;

c)      de kosten hebben uitsluitend betrekking op de steunperiode voor de concrete actie;

d)      er is geen overheidssubsidie veleend voor de aanschaf van de afgeschreven activa.

3.           De volgende kosten komen niet voor een bijdrage uit de GSK-fondsen in aanmerking:

a)      debetrente;

b)      de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond als dit bedrag meer dan 10 % van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken concrete actie uitmaakt. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan een hoger percentage worden toegestaan voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud;

c)      belasting op de toegevoegde waarde (btw). Btw-bedragen zijn echter wel subsidiabel als zij niet krachtens de nationale btw-wetgeving terugvorderbaar zijn en betaald worden door een begunstigde die geen niet-belastingplichtige zoals omschreven in artikel 13, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG is, mits dergelijke btw-bedragen niet verschuldigd zijn voor de totstandbrenging van infrastructuur.

Artikel 60 Subsidiabiliteit van concrete acties afhankelijk van de plaats van uitvoering

1.           Concrete acties die door de GSK-fondsen worden ondersteund, moeten behoudens de afwijkingen in de leden 2 en 3 en de fondsspecifieke voorschriften, worden uitgevoerd in het gebied dat bestreken wordt door het programma in het kader waarvan de steun wordt verleend (“het programmagebied”).

2.           De beheersautoriteit kan aanvaarden dat een concrete actie buiten het programmagebied, maar binnen de Unie, wordt uitgevoerd als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)      de concrete actie komt ten goede aan het programmagebied;

b)      het totaalbedrag dat in het kader van het programma aan concrete acties buiten het programmagebied wordt toegewezen, bedraagt niet meer dan 10 % van de steun uit het EFRO, het Cohesiefonds en het EFMZV op het niveau van de prioriteit en niet meer dan 3 % van de steun uit het Elfpo op het niveau van het programma;

c)      het toezichtcomité heeft met de betrokken concrete actie of soorten concrete acties ingestemd;

d)      de verplichtingen van de autoriteiten voor het programma in verband met beheer, controle en audit van de concrete actie worden vervuld door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het programma in het kader waarvan de concrete actie wordt ondersteund, of zij sluiten overeenkomsten met autoriteiten in het gebied waar de concrete actie wordt uitgevoerd.

3.           Uitgaven voor concrete acties die betrekking hebben op promotieactiviteiten, mogen buiten de Unie worden gedaan, mits aan de voorwaarden in lid 2, onder a), en de verplichtingen in verband met beheer, controle en audit van de concrete actie wordt voldaan.

4.           De leden 1 tot en met 3 zijn niet van toepassing op programma’s in het kader van het doel “Europese territoriale samenwerking” en de leden 2 en 3 zijn niet van toepassing op door het ESF ondersteunde concrete acties.

Artikel 61 Duurzaamheid van concrete acties

1.           Als een concrete actie een investering in infrastructuur of een productieve investering omvat, wordt de bijdrage uit de GSK-fondsen terugbetaald wanneer binnen vijf jaar na de eindbetaling aan de begunstigde of in voorkomend geval binnen een in de voorschriften betreffende staatssteun gestelde termijn ten aanzien van deze concrete actie:

a)      een productieactiviteit wordt beëindigd of verplaatst;

b)      een verandering in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening plaatsvindt waardoor een onderneming of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt; of

c)      een substantiële verandering in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden plaatsvindt waardoor de oorspronkelijke doelstellingen worden ondermijnd.

De onverschuldigd voor de concrete actie betaalde bedragen worden door de lidstaat teruggevorderd.

2.           Voor door het ESF ondersteunde concrete acties en voor door de andere GSK-fondsen ondersteunde concrete acties die geen investering in infrastructuur of een productieve investering omvatten, wordt de bijdrage uit het Fonds alleen terugbetaald als de acties onderworpen zijn aan een verplichting tot behoud van de investering krachtens de toepasselijke voorschriften betreffende staatssteun en als binnen de in die voorschriften gestelde termijn een productieactiviteit van de concrete acties wordt beëindigd of verplaatst.

3.           De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op bijdragen aan of door financieringsinstrumenten, noch op concrete acties waarvan een productieactiviteit wordt beëindigd wegens een niet-frauduleus faillissement.

4.           De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op natuurlijke personen die de begunstigde zijn van investeringssteun en na voltooiing van de concrete investeringsactie in aanmerking komen voor steun en steun ontvangen uit het EFG (Verordening [/2012] tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering) wanneer de betrokken investering rechtstreeks verband houdt met het soort activiteit waarvoor is vastgesteld dat het voor steun uit het EFG in aanmerking komt.

TITEL VIII BEHEER EN CONTROLE

HOOFDSTUK I Beheers- en controlesystemen

Artikel 62 Algemene beginselen van beheers- en controlesystemen

Beheers- en controlesystemen moeten voorzien in:

a)           een omschrijving van de functies van elke bij het beheer en de controle betrokken instantie en de toewijzing van de functies binnen elke instantie;

b)           de naleving van het beginsel van functiescheiding tussen dergelijke instanties en binnen elke instantie;

c)           procedures om de juistheid en regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven te waarborgen;

d)           computersystemen voor boekhouding, voor de opslag en doorgifte van financiële gegevens en gegevens over indicatoren, voor toezicht en voor rapportage;

e)           als de verantwoordelijke instantie de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt: systemen voor rapportage en toezicht;

f)            regelingen voor audits van de werking van de beheers- en controlesystemen;

g)           systemen en procedures om voor een toereikend controlespoor te zorgen;

h)           de voorkoming, opsporing en correctie van onregelmatigheden, waaronder fraude, en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, vermeerderd met eventuele rente.

Artikel 63 Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1.           De lidstaten vervullen de verplichtingen in verband met beheer, controle en audit en nemen de verantwoordelijkheden op zich die zijn neergelegd in de voorschriften voor gedeeld beheer, zoals opgenomen in het Financieel Reglement en de fondsspecifieke voorschriften. In overeenstemming met het beginsel van gedeeld beheer zijn de lidstaten verantwoordelijk voor het beheer en de controle van de programma’s.

2.           De lidstaten waarborgen dat hun beheers- en controlesystemen voor programma’s overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften worden opgezet en dat de systemen doeltreffend functioneren.

3.           De lidstaten stellen een procedure vast voor onafhankelijk onderzoek en afhandeling van klachten in verband met de selectie of uitvoering van de concrete acties waarvoor medefinanciering uit de GSK-fondsen wordt ontvangen en passen die procedure toe. De lidstaten brengen op verzoek aan de Commissie verslag uit van de resultaten van deze onderzoeken.

4.           Voor alle officiële uitwisseling van informatie tussen de lidstaat en de Commissie wordt een systeem voor elektronische gegevensuitwisseling gebruikt dat wordt opgericht overeenkomstig de door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vastgestelde voorwaarden. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 143, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK II Accreditatie van beheers- en controle-instanties

Artikel 64 Accreditatie en coördinatie

1.           Overeenkomstig [artikel 56, lid 3,] van het Financieel Reglement wordt elke instantie die verantwoordelijk is voor het beheer en de controle van uitgaven uit de GSK-fondsen, bij formeel besluit van een accreditatie-autoriteit op ministerieel niveau geaccrediteerd.

2.           De accreditatie wordt verleend op voorwaarde dat de instantie voldoet aan de in de fondsspecifieke voorschriften vastgelegde accreditatiecriteria betreffende interne opzet, controleactiviteiten, voorlichting en communicatie, en toezicht.

3.           De accreditatie wordt gebaseerd op een advies van een onafhankelijke auditinstantie die beoordeelt of de instantie aan de accreditatiecriteria voldoet. De onafhankelijke auditinstantie voert haar werkzaamheden volgens internationaal aanvaarde auditnormen uit.

4.           De accreditatie-autoriteit controleert de geaccrediteerde instantie en trekt de accreditatie bij formeel besluit in als niet meer aan een of meer accreditatiecriteria wordt voldaan, tenzij de instantie binnen een door de accreditatie-autoriteit aan de hand van de ernst van het probleem te bepalen voorwaardelijke termijn de nodige corrigerende maatregelen neemt. Wanneer de accreditatie-autoriteit een voorwaardelijke termijn voor een geaccrediteerde instantie of een besluit tot intrekking vaststelt, stelt zij de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

5.           De lidstaat kan een coördinerende instantie aanwijzen die tot taak heeft contact met de Commissie te houden en informatie aan de Commissie te verstrekken, te bevorderen dat de voorschriften van de Unie op geharmoniseerde wijze worden toegepast, een syntheseverslag met een nationaal overzicht van alle beheersverklaringen en auditoordelen op te stellen en de uitvoering van corrigerende maatregelen voor tekortkomingen van algemene aard te coördineren.

6.           Onverminderd de fondsspecifieke voorschriften, zijn de krachtens lid 1 te accrediteren instanties:

a)      voor het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds: de beheersautoriteiten en, in voorkomend geval, de certificeringsautoriteiten;

b)      voor het Elfpo en het EFMZV: de betaalorganen.

HOOFDSTUK III Bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie

Artikel 65 Bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie

1.           Op basis van de beschikbare informatie, met inbegrip van de accreditatieprocedure, de jaarlijkse beheersverklaring, de jaarlijkse controleverslagen, het jaarlijkse auditoordeel, het jaarverslag over de uitvoering en de door instanties van de lidstaten en de Unie uitgevoerde audits, gaat de Commissie na of de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die aan deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften voldoen en of die systemen tijdens de uitvoering van de programma’s doeltreffend functioneren.

2.           Onverminderd de door de lidstaten uitgevoerde audits, kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie na behoorlijke voorafgaande kennisgeving audits of controles ter plaatse verrichten. Bij deze audits of controles kan het in het bijzonder gaan om een verificatie van de doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen voor een programma of een deel ervan, concrete acties en een beoordeling van het goede financiële beheer van concrete acties of programma’s. Aan deze audits mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen.

Ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie die naar behoren bevoegd zijn tot het verrichten van audits ter plaatse, krijgen inzage in alle gegevens, documenten en metagegevens over de door de GSK-fondsen gesteunde concrete acties, ongeacht de aard van de drager, of tot de beheers- en controlesystemen. De lidstaten verstrekken de Commissie op verzoek kopieën van deze gegevens, documenten en metagegevens.

De in dit lid beschreven bevoegdheden doen niet af aan de toepassing van de nationale bepalingen die bepaalde handelingen voorbehouden aan bij nationaal recht specifiek aangewezen ambtenaren. Ambtenaren en gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie nemen onder meer niet deel aan huiszoekingen of aan de formele ondervraging van verdachten overeenkomstig het nationale recht. Zij hebben evenwel inzage in de aldus verkregen informatie.

3.           De Commissie kan verlangen dat een lidstaat de nodige maatregelen neemt om de doeltreffende werking van zijn beheers- en controlesystemen of de juistheid van de uitgaven overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften te waarborgen.

4.           De Commissie kan verlangen dat een lidstaat onderzoek doet naar een bij de Commissie ingediende klacht in verband met de selectie of uitvoering van concrete acties waarvoor medefinanciering uit de GSK-fondsen wordt ontvangen of de werking van het beheers- en controlesysteem.

TITEL IX FINANCIEEL BEHEER, GOEDKEURING VAN REKENINGEN EN FINANCIËLE CORRECTIES, VRIJMAKING

HOOFDSTUK I Financieel beheer

Artikel 66 Vastleggingen

De vastleggingen van de Unie voor elk programma geschieden in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 in jaarlijkse tranches voor elk Fonds. Het besluit van de Commissie tot vaststelling van een programma vormt het financieringsbesluit in de zin van artikel 75, lid 2, van het Financieel Reglement en vormt na kennisgeving aan de betrokken lidstaat een juridische verbintenis in de zin van dat reglement.

De vastlegging voor de eerste tranche geschiedt voor elk programma na de vaststelling van het programma door de Commissie.

De vastleggingen voor de latere tranches worden vóór 1 mei van elk jaar door de Commissie verricht op basis van het in de tweede alinea bedoelde besluit, behalve wanneer artikel 13 van het Financieel Reglement van toepassing is.

De vastleggingen voor de prestatiereserve geschieden na vaststelling van het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de wijziging van het programma.

Artikel 67  Gemeenschappelijke voorschriften voor betalingen

1.           Betalingen van de Commissie voor de bijdragen uit de GSK-fondsen aan elk programma worden verricht overeenkomstig de begrotingskredieten en onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen. Elke betaling wordt afgeboekt op de oudste openstaande vastleggingen van het betrokken Fonds.

2.           De betalingen gebeuren in de vorm van een voorfinanciering, tussentijdse betalingen, eventuele betalingen van het jaarlijkse saldo en een betaling van het eindsaldo.

3.           Voor de in artikel 57, lid 1, onder b), c) en d), bedoelde vormen van steun worden de aan de begunstigde betaalde bedragen als subsidiabele uitgaven beschouwd.

Artikel 68 Gemeenschappelijke voorschriften voor de berekening van tussentijdse betalingen, eventuele betalingen van het jaarlijkse saldo en de betaling van het eindsaldo

De fondsspecifieke voorschriften bevatten bepalingen voor de berekening van de bedragen die worden vergoed als tussentijdse betaling, eventuele betaling van het jaarlijkse saldo en betaling van het eindsaldo. Deze bedragen worden berekend door toepassing van het specifieke medefinancieringspercentage dat op de subsidiabele uitgaven van toepassing is.

Artikel 69 Betalingsverzoeken

1.           De specifieke procedure en de in te dienen informatie voor betalingsverzoeken worden in de fondsspecifieke voorschriften vastgesteld.

2.           Betalingsverzoeken die bij de Commissie worden ingediend, moeten alle informatie bevatten die de Commissie nodig heeft om rekeningen op te stellen overeenkomstig artikel 61, lid 2, van het Financieel Reglement.

Artikel 70 Cumulatie van voorfinanciering en tussentijdse betalingen

1.           Het gecumuleerde totaal van de voorfinanciering en de tussentijdse betalingen, en de eventuele betalingen van het jaarlijkse saldo, door de Commissie mag niet meer bedragen dan 95 % van de bijdrage uit de GSK-fondsen aan het programma.

2.           Wanneer het maximum van 95 % is bereikt, blijven de lidstaten betalingsverzoeken bij de Commissie indienen.

Artikel 71 Gebruik van de euro

De bedragen die worden vermeld in programma’s die door de lidstaten worden ingediend, in uitgavenramingen, in uitgavenstaten, in betalingsverzoeken en in jaarrekeningen en de uitgaven die worden vermeld in de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering, luiden in euro’s.

Artikel 72 Betaling van initiële voorfinanciering

1.           Na het besluit van de Commissie tot vaststelling van het programma betaalt de Commissie een initieel voorfinancieringsbedrag voor de hele programmeringsperiode. Het initiële voorfinancieringsbedrag wordt overeenkomstig de budgettaire behoeften in tranches uitgekeerd. De tranches worden in de fondsspecifieke voorschriften vastgesteld.

2.           De voorfinanciering wordt uitsluitend gebruikt om betalingen aan begunstigden ter uitvoering van het programma te verrichten. Zij wordt hiertoe onverwijld aan de verantwoordelijke instantie ter beschikking gesteld.

Artikel 73 Goedkeuring van initiële voorfinanciering

Het als initiële voorfinanciering uitgekeerde bedrag moet uiterlijk bij afsluiting van het programma volledig zijn behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie.

Artikel 74 Uitstel van betalingstermijn

1.           De gedelegeerde ordonnateur in de zin van het Financieel Reglement kan de termijn voor een aanvraag betreffende een tussentijdse betaling maximaal negen maanden uitstellen als:

a)      er op basis van door een auditinstantie van de lidstaat of van de Unie verstrekte informatie aanwijzingen zijn voor significante tekortkomingen in de werking van het beheers- en controlesysteem;

b)      de gedelegeerde ordonnateur aanvullende verificaties moet verrichten naar aanleiding van te zijner kennis gekomen informatie die hem doet vermoeden dat uitgaven in een betalingsverzoek verband houden met een onregelmatigheid met ernstige financiële gevolgen;

c)      een van de krachtens artikel 75, lid 1, vereiste documenten niet is ingediend.

2.           De gedelegeerde ordonnateur kan het uitstel beperken tot het deel van de uitgaven waarop de betalingsaanvraag betrekking heeft waarvoor de in lid 1 bedoelde elementen gelden. De gedelegeerde ordonnateur stelt de lidstaat en de beheersautoriteit onmiddellijk in kennis van de reden voor het uitstel en verzoekt hen de nodige maatregelen te nemen. De gedelegeerde ordonnateur beëindigt het uitstel zodra de nodige maatregelen zijn genomen.

HOOFDSTUK II Goedkeuring van rekeningen en financiële correcties

Artikel 75 Indiening van informatie

1.           Uiterlijk op 1 februari van het jaar volgend op het einde van het boekjaar dient de lidstaat overeenkomstig [artikel 56] van het Financieel Reglement de volgende documenten en informatie bij de Commissie in:

a)      de gecertificeerde jaarrekeningen van de betrokken instanties die overeenkomstig artikel 64 zijn geaccrediteerd;

b)      de beheersverklaring betreffende de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de jaarrekeningen, de goede werking van de interne controlesystemen, de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen en de eerbiediging van het beginsel van goed financieel beheer;

c)      een samenvattend verslag van alle beschikbare verrichte audits en controles, met een analyse van vastgestelde tekortkomingen met een systemisch of repetitief karakter en met opgave van de reeds genomen of geplande corrigerende maatregelen;

d)      een auditoordeel door de aangewezen onafhankelijke auditinstantie over de beheersverklaring betreffende de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de jaarrekeningen, de goede werking van de interne controlesystemen, de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen en de eerbiediging van het beginsel van goed financieel beheer, vergezeld van een controleverslag met de bevindingen van de uitgevoerde audits voor het boekjaar waarop het advies betrekking heeft.

2.           Op verzoek van de Commissie verstrekt de lidstaat de Commissie nadere informatie. Als een lidstaat niet binnen de door de Commissie gestelde termijn de verlangde informatie verstrekt, kan de Commissie haar besluit over de goedkeuring van de rekeningen nemen op basis van de informatie waarover zij beschikt.

3.           Uiterlijk op [15 februari] van het jaar volgend op het einde van het boekjaar dient de lidstaat overeenkomstig [artikel 56, lid 5,] laatste alinea, van het Financieel Reglement een syntheseverslag bij de Commissie in.

Artikel 76 Goedkeuring van rekeningen

1.           Uiterlijk op 30 april van het jaar volgend op het einde van het boekjaar besluit de Commissie, overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften, over de goedkeuring van de rekeningen van de desbetreffende instanties die overeenkomstig artikel 64 voor elk programma zijn geaccrediteerd. Het besluit inzake goedkeuring van de rekeningen betreft de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de ingediende jaarrekeningen en laat eventuele latere financiële correcties onverlet.

2.           De procedures voor de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen worden vastgesteld in de fondsspecifieke voorschriften.

Artikel 77 Financiële correcties door de Commissie

1.           De Commissie verricht financiële correcties door de bijdrage van de Unie aan een programma geheel of gedeeltelijk in te trekken en bedragen van de lidstaat terug te vorderen om uitgaven die in strijd met het toepasselijke recht van de Unie en nationale recht zijn verricht, van financiering door de Unie uit te sluiten, ook in verband met door de Commissie of de Europese Rekenkamer vastgestelde tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen van lidstaten.

2.           Een inbreuk op het toepasselijke recht van de Unie of nationale recht leidt alleen tot een financiële correctie als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)      de inbreuk heeft gevolgen of zou gevolgen kunnen hebben voor de selectie van een concrete actie voor steun uit het GSK-fonds door de verantwoordelijke instantie;

b)      er bestaat een risico dat de inbreuk gevolgen heeft of zou kunnen hebben voor het voor vergoeding uit de begroting van de Unie gedeclareerde uitgavenbedrag.

3.           De Commissie houdt bij haar besluit over de hoogte van de financiële correctie uit hoofde van lid 1 rekening met de aard en de ernst van de inbreuk op het toepasselijke recht van de Unie of nationale recht, alsook met de financiële gevolgen voor de begroting van de Unie.

4.           De criteria en de procedures voor de toepassing van financiële correcties worden vastgesteld in de fondsspecifieke voorschriften.

Hoofdstuk III Vrijmaking

Artikel 78 Beginselen

1.           Alle programma’s worden onderworpen aan een vrijmakingsprocedure die wordt vastgesteld volgens het beginsel dat de aan een vastlegging verbonden bedragen die niet binnen een bepaalde periode onder een voorfinanciering of betalingsverzoek vallen, worden vrijgemaakt.

2.           De vastlegging voor het laatste jaar van de periode wordt vrijgemaakt volgens de voorschriften die voor de afsluiting van de programma’s moeten worden gevolgd.

3.           In de fondsspecifieke voorschriften wordt vastgesteld op welke wijze het vrijmakingsvoorschrift voor elk GSK-fonds precies wordt toegepast.

4.           Als documenten die voor de afsluiting vereist zijn, niet vóór de in de fondsspecifieke voorschriften vastgestelde uiterste termijn zijn ingediend, wordt het nog openstaande deel van de vastleggingen vrijgemaakt.

Artikel 79 Uitzonderingen op de vrijmaking

1.           Het bedrag van de vrijmaking wordt verlaagd met de bedragen die de verantwoordelijke instantie om een van de volgende redenen niet bij de Commissie heeft kunnen declareren:

a)      concrete acties zijn geschorst door een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking; of

b)      wegens overmacht, voor zover deze situatie ernstige gevolgen had voor de uitvoering van het programma of een deel ervan. De nationale autoriteiten die zich op overmacht beroepen, moeten de rechtstreekse gevolgen van de overmachtsituatie voor de uitvoering van het programma of een deel ervan aantonen.

De verlaging kan eenmaal worden aangevraagd indien de schorsing of de overmachtsituatie maximaal een jaar heeft geduurd, of verscheidene keren naar gelang van de duur van de overmachtsituatie of het aantal jaren tussen de datum van het wettelijke of bestuurlijke besluit tot schorsing van de uitvoering van de concrete actie en de datum van het definitieve wettelijke of bestuurlijke besluit.

2.           De lidstaat stuurt de Commissie uiterlijk op 31 januari informatie over de in lid 1 bedoelde uitzonderingen die van toepassing zijn op de bedragen die uiterlijk aan het einde van het voorafgaande jaar moesten worden gedeclareerd.

Artikel 80 Procedure

1.           De Commissie brengt de lidstaat en de beheersautoriteit tijdig op de hoogte wanneer het risico bestaat dat vastleggingen overeenkomstig artikel 78 worden vrijgemaakt.

2.           De Commissie informeert de lidstaat en de beheersautoriteit op basis van de informatie waarover zij op 31 januari beschikt over de hoogte van het bedrag dat op grond van de haar ter beschikking staande informatie wordt vrijgemaakt.

3.           De lidstaat heeft twee maanden de tijd om in te stemmen met het vrij te maken bedrag of zijn opmerkingen te doen toekomen.

4.           Uiterlijk op 30 juni dient de lidstaat een herzien financieringsplan bij de Commissie in waarin het verlaagde steunbedrag voor een of meer prioriteiten van het programma voor het betrokken begrotingsjaar is opgenomen. Als de lidstaat nalaat dit herziene financieringsplan in te dienen, herziet de Commissie het financieringsplan door de bijdrage uit de GSK-fondsen voor het betrokken begrotingsjaar te verlagen. Deze verlaging wordt evenredig over de prioriteiten verdeeld.

5.           Uiterlijk op 30 september wijzigt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen het besluit tot vaststelling van het programma.

DEEL 3 ALGEMENE BEPALINGEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP HET EFRO, HET ESF EN HET CF

TITEL I DOELSTELLINGEN EN FINANCIEEL KADER

HOOFDSTUK I Taak, doelen en geografische dekking van de steun

Artikel 81 Taak en doelen

1.           De Fondsen dragen bij tot de ontwikkeling en voortzetting van het optreden van de Unie gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang overeenkomstig artikel 174 van het Verdrag.

De door de Fondsen gesteunde acties dragen bij tot de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.

2.           Hiertoe worden de volgende doelen nagestreefd:

a)      “investeren in groei en werkgelegenheid” in lidstaten en regio’s, te ondersteunen door alle Fondsen; en

b)      “Europese territoriale samenwerking”, te ondersteunen door het EFRO.

Artikel 82 Investeren in groei en werkgelegenheid

1.           De structuurfondsen ondersteunen het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” in alle regio’s die behoren tot niveau 2 van de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (hierna “NUTS-niveau 2” genoemd) zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003.

2.           De middelen voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” worden aan de volgende drie categorieën regio’s van NUTS-niveau 2 toegewezen:

a)      de minder ontwikkelde regio’s, waarvan het bbp per inwoner minder dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt;

b)      de overgangsregio’s, waarvan het bbp per inwoner 75 % tot 90 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt;

c)      de meer ontwikkelde regio’s, waarvan het bbp per inwoner meer dan 90 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt.

De drie categorieën regio’s worden vastgesteld aan de hand van het bbp per inwoner, gemeten in koopkrachtpariteiten en berekend op basis van de cijfers van de Unie voor de periode 2006-2008 ten opzichte van het gemiddelde bbp van de EU-27 voor dezelfde referentieperiode.

3.           Het Cohesiefonds ondersteunt de lidstaten waarvan het bruto nationaal inkomen (bni) per inwoner, gemeten in koopkrachtpariteiten en berekend op basis van de cijfers van de Unie voor de periode 2007-2009, minder dan 90 % van het gemiddelde bni per inwoner van de EU-27 voor dezelfde referentieperiode bedraagt.

De lidstaten die in 2013 in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds, maar waarvan het overeenkomstig de eerste alinea berekende nominale bni per inwoner meer bedraagt dan 90 % van het gemiddelde bni per inwoner van de EU-27, ontvangen bij wijze van bijzondere overgangsmaatregel steun uit het Cohesiefonds.

4.           Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening keurt de Commissie bij uitvoeringshandeling een besluit goed tot vaststelling van de lijst van de regio’s die aan de criteria voor de in lid 2 bedoelde drie categorieën regio’s voldoen, alsmede van de lidstaten die aan de in lid 3 vermelde criteria voldoen. Deze lijst geldt van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

5.           In 2017 beziet de Commissie opnieuw welke lidstaten op basis van de bni-cijfers van de Unie voor de EU-27 over de periode 2013-2015 voor het Cohesiefonds in aanmerking komen. De lidstaten waarvan het nominale bni per inwoner meer bedraagt dan 90 % van het gemiddelde bni per inwoner van de EU-27, ontvangen bij wijze van bijzondere overgangsmaatregel steun uit het Cohesiefonds.

HOOFDSTUK II Financieel kader

Artikel 83 Totale middelen

1.           Voor vastlegging ten laste van de Fondsen is voor de periode 2014 tot en met 2020 een totaalbedrag van 338 993 760 032336 020 492 848 euro, uitgedrukt in prijzen van 2011, beschikbaar, dat over de betrokken jaren wordt verdeeld overeenkomstig bijlage III. Dit totaalbedrag wordt met het oog op de programmering en de daaropvolgende opvoering ervan op de algemene begroting van de Unie met 2 % per jaar geïndexeerd.

2.           Onverminderd lid 3 van dit artikel en artikel 84, lid 7, keurt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluit goed tot vaststelling van de jaarlijkse verdeling van de totale middelen over de lidstaten.

3.           0,35 % van de totale middelen wordt toegewezen aan technische bijstand op initiatief van de Commissie.

Artikel 84 Middelen voor de doelen “investeren in groei en werkgelegenheid” en “Europese territoriale samenwerking”

1.           De middelen voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” bedragen 96,50 96,52% van de totale middelen (d.w.z. in totaal 327 115 655 850324 320 492 844 euro) en worden als volgt toegewezen:

a)      50,1348,25 % (d.w.z. in totaal 163 560 715 122162 589 839 384 euro) voor de minder ontwikkelde regio’s;

b)      12,0110,76 % (d.w.z. in totaal 36 471 144 19038 951 564 661 euro) voor de overgangsregio’s;

c)      16,39 16,35 % (d.w.z. in totaal 55 419 403 116 53 142 922 017euro) voor de meer ontwikkelde regio’s;

d)      21,19 20,87 % (d.w.z. in totaal 70 739 863 599 68 710 486 782 euro) voor de door het Cohesiefonds ondersteunde lidstaten;

e)      0,290,27 % (d.w.z. in totaal 924 529 823925 680 000 euro) als aanvullende financiering voor de in artikel 349 van het Verdrag bedoelde ultraperifere gebieden en de regio’s van NUTS-niveau 2 die aan de criteria in artikel 2 van Protocol nr. 6 bij het Verdrag betreffende de toetreding van Finland, Oostenrijk en Zweden voldoen.

Alle regio’s waarvan het bbp per inwoner voor de periode 2007-2013 minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode bedroeg, maar waarvan het bbp per inwoner meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt, ontvangen een toewijzing uit de structuurfondsen die ten minste gelijk is aan twee derde van hun toewijzing voor 2007-2013.

2.           De verdeling over de lidstaten geschiedt aan de hand van de volgende criteria:

a)      voor de minder ontwikkelde regio’s en overgangsregio’s: de in aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart en het werkloosheidspercentage;

b)      voor de meer ontwikkelde regio’s: de in aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart, het werkloosheidspercentage, de arbeidsparticipatie, het opleidingsniveau en de bevolkingsdichtheid;

c)      voor het Cohesiefonds: de bevolking, de nationale welvaart en de oppervlakte.

3.           In elke lidstaat wordt ten minste 25 % van de middelen van de structuurfondsen voor de minder ontwikkelde regio’s, 40 % van de middelen voor de overgangsregio’s en 52 % van de middelen voor de meer ontwikkelde regio’s aan het ESF toegewezen. Voor de toepassing van deze bepaling wordt de steun aan een lidstaat uit het [instrument voor levensmiddelen voor hulpbehoevenden] geacht deel uit te maken van de toewijzing uit de structuurfondsen aan het ESF.

4.           De steun uit het Cohesiefonds voor vervoersinfrastructuur in het kader van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen bedraagt 10 000 000 000 euro.

De Commissie keurt bij uitvoeringshandeling een besluit goed tot vaststelling van het uit de toewijzing van het Cohesiefonds voor de hele periode voor elke lidstaat over te schrijven bedrag. Dit bedrag wordt afgetrokken van de toewijzing van het Cohesiefonds voor elke lidstaat.

De jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de in de eerste alinea vermelde steun uit het Cohesiefonds, worden vanaf begrotingsjaar 2014 in de betrokken begrotingsonderdelen van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen opgenomen.

Steun uit het Cohesiefonds in het kader van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen wordt overeenkomstig artikel [13] van Verordening (EU) [...]/2012 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility[29] ten uitvoer gelegd voor de in bijlage 1 bij die verordening vermelde projecten, waarbij de hoogst mogelijke prioriteit wordt gegeven aan projecten die in overeenstemming zijn met de nationale toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds.

5.           De steun uit de structuurfondsen voor [levensmiddelen voor hulpbehoevenden] in het kader van “investeren in groei en werkgelegenheid” bedraagt 2 500 000 000 euro.

De Commissie keurt bij uitvoeringshandeling een besluit goed tot vaststelling van het uit de toewijzing van de structuurfondsen voor de hele periode voor elke lidstaat over te schrijven bedrag. Dit bedrag wordt afgetrokken van de toewijzing van de structuurfondsen voor elke lidstaat.

De jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de in de eerste alinea vermelde steun uit de structuurfondsen, worden vanaf begrotingsjaar 2014 in de betrokken begrotingsonderdelen van [het instrument voor levensmiddelen voor hulpbehoevenden] opgenomen.

6.           5 % van de middelen voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” vormt de prestatiereserve, die overeenkomstig artikel 20 zal worden toegewezen.

7.           0,2 % van de EFRO-middelen voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” wordt toegewezen aan innovatieve acties op initiatief van de Commissie op het gebied van duurzame stedelijke ontwikkeling.

8.           De middelen voor het doel “Europese territoriale samenwerking” bedragen 3,48 % van de totale middelen die beschikbaar zijn voor vastleggingen uit de Fondsen voor de periode 2014-2020 (d.w.z. in totaal 11 700 000 004 euro).

Artikel 85 Niet-overschrijfbaarheid van de middelen

1.           De totale kredieten die aan elke lidstaat worden toegewezen ten behoeve van de minder ontwikkelde regio’s, de overgangsregio’s en de meer ontwikkelde regio’s, zijn niet overschrijfbaar tussen deze categorieën regio’s.

2.           In afwijking van lid 1 kan de Commissie, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de verwezenlijking van een of meer thematische doelstellingen, aanvaarden dat ten hoogste 2 % van de kredieten voor een categorie regio’s naar andere categorieën regio’s wordt overgeschreven als een lidstaat dit voorstelt bij de eerste indiening van het partnerschapscontract.

Artikel 86 Additionaliteit

1.           Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

1)      “structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven”: de bruto-investeringen in vaste activa van de overheid, zoals gerapporteerd in de stabiliteits- en convergentieprogramma’s die de lidstaten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1466/97[30] opstellen om hun begrotingsstrategie op middellange termijn aan te geven;

2)      “vaste activa”: alle als output van productieprocessen voortgebrachte materiële of immateriële activa die zelf langer dan een jaar herhaaldelijk of voortdurend in productieprocessen worden gebruikt;

3)      “bruto-investeringen in vaste activa”[31]: het saldo van de gedurende een bepaalde periode door alle ingezeten producenten verrichte aan- en verkopen van vaste activa, plus bepaalde toevoegingen aan de waarde van niet-geproduceerde activa die zijn gerealiseerd door de productieve activiteit van producerende of institutionele eenheden;

4)      “overheid”: alle institutionele eenheden die, naast het vervullen van hun politieke verantwoordelijkheden en van hun rol op het gebied van economische regulering, hoofdzakelijk niet-marktdiensten (mogelijk ook goederen) voor individueel of collectief verbruik produceren en inkomen en welvaart herverdelen[32].

2.           De steun uit de Fondsen voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” mag niet in de plaats komen van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven van een lidstaat.

3.           De lidstaten houden de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven voor de periode 2014-2020 op een niveau dat ten minste gelijk is aan het in het partnerschapscontract vastgestelde referentieniveau.

Het gemiddelde jaarlijkse referentieniveau van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven voor de jaren 2014-2020 wordt in het partnerschapscontract vastgesteld op basis van een ex-anteverificatie van de in het partnerschapscontract verstrekte informatie door de Commissie, waarbij rekening wordt gehouden met het gemiddelde jaarlijkse niveau in de periode 2007-2013.

De Commissie en de lidstaten houden rekening met de algemene macro-economische omstandigheden alsook met specifieke of uitzonderlijke omstandigheden, zoals privatiseringen of een uitzonderlijk peil van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven van een lidstaat in de periode 2007-2013. Zij houden tevens rekening met wijzigingen in de nationale toewijzingen uit de structuurfondsen ten opzichte van de jaren 2007-2013.

4.           Alleen in de lidstaten waar de minder ontwikkelde en overgangsregio’s ten minste 15 % van de totale bevolking uitmaken, wordt geverifieerd of het niveau van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” in de betrokken periode is gehandhaafd.

In de lidstaten waar de minder ontwikkelde en overgangsregio’s ten minste 70 % van de bevolking uitmaken, vindt de verificatie op nationaal niveau plaats.

In de lidstaten waar de minder ontwikkelde en overgangsregio’s meer dan 15 % maar minder dan 70 % van de bevolking uitmaken, vindt de verificatie op nationaal en regionaal niveau plaats. Daartoe verstrekken die lidstaten de Commissie in elke fase van het verificatieproces informatie over de uitgaven in de minder ontwikkelde en overgangsregio’s.

5.           Op het moment van indiening van het partnerschapscontract (ex-anteverificatie), in 2018 (tussentijdse verificatie) en in 2022 (ex-postverificatie) wordt geverifieerd of het niveau van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” is gehandhaafd.

Bijlage IVII, punt 2, bevat voorschriften voor de verificatie van de additionaliteit.

6.           Als de Commissie bij de ex-postverificatie vaststelt dat een lidstaat het in het partnerschapscontract overeenkomstig bijlage IVII vastgestelde referentieniveau van structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” niet heeft gehandhaafd, kan de Commissie een financiële correctie toepassen. Bij haar besluit om al dan niet een financiële correctie toe te passen, laat de Commissie meewegen of de economische situatie van de lidstaat sinds de tussentijdse verificatie aanzienlijk is veranderd en of indertijd rekening is gehouden met die wijziging. Bijlage IVII, punt 3, bevat voorschriften voor de hoogte van financiële correcties.

7.           De leden 1 tot en met 6 zijn niet van toepassing op operationele programma’s in het kader van het doel “Europese territoriale samenwerking”.

TITEL II PROGRAMMERING

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen betreffende de Fondsen

Artikel 87 Inhoud en vaststelling van operationele programma’s voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid”

1.           Een operationeel programma bestaat uit prioritaire assen. Een prioritaire as heeft betrekking op één Fonds voor een categorie regio’s, komt, onverminderd artikel 52, overeen met een thematische doelstelling en omvat een of meer investeringsprioriteiten van die thematische doelstelling overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften. In een prioritaire as van het ESF kunnen, in naar behoren gemotiveerde gevallen, investeringsprioriteiten voor verschillende van de in artikel 9, punten 8, 9, 10 en 11, vermelde thematische doelstellingen worden gecombineerd om hun bijdrage tot andere prioritaire assen te vergemakkelijken.

2.           In een operationeel programma wordt het volgende vastgesteld:

a)      een strategie voor de bijdrage van het operationele programma tot de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, met inbegrip van:

i)        een vaststelling van hetgeen nodig is om de vraagstukken aan te pakken die zijn vermeld in de specifieke aanbevelingen per land krachtens artikel 121, lid 2, van het Verdrag en in de aanbevelingen van de Raad krachtens artikel 148, lid 4, van het Verdrag, met inachtneming van de geïntegreerde richtsnoeren en de nationale en regionale bijzonderheden;

ii)       een motivering van de keuze voor thematische doelstellingen en desbetreffende investeringsprioriteiten, in het licht van het partnerschapscontract en de resultaten van de ex-ante-evaluatie;

b)      voor elke prioritaire as:

i)        de investeringsprioriteiten en de desbetreffende specifieke doelstellingen;

ii)       de gemeenschappelijke en specifieke output- en resultaatindicatoren, zo nodig met vermelding van een uitgangswaarde en een gekwantificeerde streefwaarde, overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften;

iii)      een beschrijving van de te ondersteunen maatregelen, met vermelding, in voorkomend geval, van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden alsook van het geplande gebruik van financieringsinstrumenten;

iv)      de desbetreffende categorieën steunverlening op basis van een door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 143, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgestelde nomenclatuur en een indicatieve verdeling van de geprogrammeerde middelen;

c)      de bijdrage tot de in het partnerschapscontract vastgestelde geïntegreerde aanpak voor territoriale ontwikkeling, met inbegrip van:

i)        de mechanismen die zorgen voor coördinatie tussen de Fondsen, het Elfpo, het EFMZV en andere financieringsinstrumenten van de Unie en de lidstaten, alsook met de EIB;

ii)       in voorkomend geval: een geplande geïntegreerde aanpak voor de territoriale ontwikkeling van stedelijke, plattelands, kust- en visserijgebieden, alsook van gebieden met bijzondere territoriale kenmerken, in het bijzonder de uitvoeringsregelingen voor de artikelen 28 en 29;

iii)      de lijst van steden waar geïntegreerde maatregelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling zullen worden uitgevoerd, de indicatieve jaarlijkse toewijzing van EFRO-steun voor die maatregelen, met inbegrip van de middelen die aan de steden worden gedelegeerd voor beheer krachtens artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. [...] [EFRO] en de indicatieve jaarlijkse toewijzing van ESF-steun voor geïntegreerde maatregelen;

iv)      de aanwijzing van de gebieden waar vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling zal plaatsvinden;

v)       de regelingen voor interregionale en transnationale acties waarvan de begunstigden in ten minste één andere lidstaat gevestigd zijn;

vi)      in voorkomend geval, de bijdrage van de geplande steunmaatregelen tot de verwezenlijking van macroregionale strategieën en zeegebiedstrategieën;

d)      de bijdrage aan de in het partnerschapscontract vastgestelde geïntegreerde aanpak om te voorzien in de specifieke behoeften van de geografische gebieden die het hardst door armoede worden getroffen of van doelgroepen die de grootste kans maken gediscrimineerd of uitgesloten te worden, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan gemarginaliseerde gemeenschappen, met vermelding van de indicatieve financiële toewijzing;

e)      regelingen om een doeltreffende uitvoering van de Fondsen te waarborgen, met inbegrip van:

i)        een prestatiekader overeenkomstig artikel 19, lid 1;

ii)       voor elke overeenkomstig bijlage IV vastgestelde ex-antevoorwaarde waaraan op de datum van indiening van het partnerschapscontract en het operationele programma niet is voldaan: een beschrijving van de maatregelen die nodig zijn om aan de ex-antevoorwaarde te voldoen, met een tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen;

iii)      de maatregelen die zijn genomen om de partners te betrekken bij de voorbereiding van het operationele programma en hun rol bij de uitvoering, het toezicht en de evaluatie van dat programma;

f)       regelingen om een doelmatige uitvoering van de Fondsen te waarborgen, met inbegrip van:

i)        het geplande gebruik van technische bijstand, met inbegrip van maatregelen om de administratieve capaciteit van autoriteiten en begunstigden te vergroten, met de relevante informatie als bedoeld in lid 2, onder b), voor de desbetreffende prioritaire as;

ii)       een beoordeling van de administratieve lasten voor de begunstigden en de geplande acties om die lasten te verminderen, met streefdoelen;

iii)      een lijst van grote projecten waarvoor de uitvoering van de voornaamste werkzaamheden naar verwachting vóór 1 januari 2018 zal aanvangen;

g)      een financieringsplan met twee tabellen:

i)        een tabel waarin overeenkomstig de artikelen 53, 110 en 111 het bedrag van de beoogde totale financiële toewijzing van steun uit elk van de Fondsen wordt uitgesplitst;

ii)       een tabel waarin voor de hele programmeringsperiode, voor het operationele programma en voor elke prioritaire as, het bedrag van de totale financiële toewijzing van steun uit de Fondsen is aangegeven, alsmede de nationale medefinanciering. Indien de nationale medefinanciering uit publieke en private medefinanciering bestaat, bevat de tabel een indicatieve uitsplitsing van de publieke en de private component. Ter informatie wordt ook de voorgenomen deelname van de EIB vermeld;

h)      de regelingen voor de tenuitvoerlegging van het operationele programma, onder vermelding van:

i)        de accreditatie-instantie, de beheersautoriteit, de eventuele certificeringsautoriteit en de auditautoriteit;

ii)       de instantie waaraan de Commissie de betalingen zal verrichten.

3.           Elk operationeel programma, met uitzondering van specifieke operationele programma’s voor technische bijstand, omvat:

i)       een beschrijving van specifieke maatregelen om bij de selectie van concrete acties rekening te houden met milieubeschermingseisen, efficiënt gebruik van hulpbronnen, matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en risicobeheer;

ii)       een beschrijving van de specifieke maatregelen om bij de voorbereiding, het ontwerp en de uitvoering van het operationele programma gelijke kansen te bevorderen en discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te voorkomen, met name in verband met de toegang tot financiering, daarbij rekening houdend met de behoeften van de verschillende doelgroepen die het risico lopen aldus te worden gediscrimineerd, en met name de eis om de toegankelijkheid voor personen met een handicap te waarborgen;

iii)      een beschrijving van de bijdrage van het programma aan de bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen en in voorkomend geval de regelingen om de integratie van het genderperspectief in het operationele programma en in concrete acties te waarborgen.

De lidstaten voegen een advies van de nationale instanties voor gelijke kansen over de in de punten ii) en iii) bedoelde maatregelen bij het voorstel voor een operationeel programma voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid”.

4.           De lidstaten stellen het operationele programma op volgens het door de Commissie vastgestelde model.

De Commissie stelt het model door middel van uitvoeringshandelingen vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 143, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

5.           De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een besluit tot goedkeuring van het operationele programma vast.

Artikel 88 Gezamenlijke steun uit de Fondsen

1.           De Fondsen kunnen gezamenlijk steun aan operationele programma’s voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” verlenen.

2.           Het EFRO en het ESF kunnen op complementaire wijze en met inachtneming van een maximum van 5 % voor de financiering van de Unie voor elke prioritaire as van een operationeel programma, financiering verlenen voor een deel van een concrete actie waarvan de kosten volgens de desbetreffende subsidiabiliteitsregels in aanmerking komen voor steun uit een ander Fonds, op voorwaarde dat deze kosten noodzakelijk zijn om de concrete actie naar behoren uit te voeren en rechtstreeks in verband staan met die actie.

3.           De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op programma’s in het kader van het doel “Europese territoriale samenwerking”.

Artikel 89

Geografisch toepassingsgebied van operationele programma’s voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid”

Tenzij de Commissie en de lidstaat anders overeenkomen, worden de operationele programma’s van het EFRO en het ESF overeenkomstig het specifieke institutionele stelsel van de lidstaat op een geschikt geografisch niveau, en ten minste op NUTS-niveau 2, opgesteld.

Operationele programma’s die steun uit het Cohesiefonds ontvangen, worden op nationaal niveau opgesteld.

HOOFDSTUK II Grote projecten

Artikel 90 Inhoud

Als onderdeel van een of meer operationele programma’s kunnen het EFRO en het Cohesiefonds steun verlenen aan een concrete actie die een reeks werkzaamheden, activiteiten of diensten omvat en die bedoeld is om op zichzelf een ondeelbare taak van nauwkeurig omschreven economische of technische aard, met duidelijk omschreven doelen, te vervullen en waarvan de totale kosten hoger zijn dan 50 000 000 EUR (“groot project”). Financieringinstrumenten worden niet als grote projecten beschouwd.

Artikel 91 Aan de Commissie te verstrekken informatie

1.           Zodra het voorbereidende werk is voltooid, verstrekt de lidstaat of de beheersautoriteit de Commissie de volgende informatie over grote projecten:

a)      informatie over de instantie die verantwoordelijk wordt voor de uitvoering van het grote project en de capaciteit ervan;

b)      een beschrijving van en informatie over de investering en de plaats van uitvoering;

c)      de totale kosten en de totale subsidiabele kosten, rekening houdend met de voorschriften in artikel 54;

d)      informatie over de uitgevoerde haalbaarheidsstudies, met inbegrip van de analyse van de opties, de resultaten en een onafhankelijke evaluatie van de kwaliteit;

e)      een kosten-batenanalyse, met inbegrip van een economische en financiële analyse, en een risicobeoordeling;

f)       een analyse van het milieueffect, waarin rekening wordt gehouden met de behoeften ten aanzien van aanpassing aan en beperking van klimaatverandering en herstelvermogen voor rampen;

g)      de consistentie met de desbetreffende prioritaire assen van de betrokken operationele programma’s en de verwachte bijdrage aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van die prioritaire assen;

h)      het financieringsplan, waarin het geplande totaalbedrag aan financiële middelen en de geplande steun uit de Fondsen, van de EIB en uit alle andere financieringsbronnen zijn aangegeven, met materiële en financiële indicatoren voor het toezicht op de vorderingen, rekening houdend met de vastgestelde risico’s;

i)       het tijdschema voor de uitvoering van het grote project en, wanneer wordt verwacht dat de uitvoeringsperiode langer zal zijn dan de programmeringsperiode, de fasen waarvoor steun uit de Fondsen wordt gevraagd tijdens de programmeringsperiode 2014-2020.

De Commissie geeft overeenkomstig de in artikel 143, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure indicatieve aanwijzingen voor de methode die voor de onder e) bedoelde kosten-batenanalyse moet worden gebruikt.

De vorm waarin de informatie over grote projecten wordt ingediend, wordt bepaald aan de hand van het model dat de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vaststelt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 143, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

2.           Grote projecten die ter goedkeuring bij de Commissie worden ingediend, moeten in de lijst van grote projecten van een operationeel programma zijn opgenomen. De lijst wordt twee jaar na de vaststelling van een operationeel programma door de lidstaat of de beheersautoriteit geëvalueerd en kan op verzoek van de lidstaat volgens de procedure van artikel 26, lid 2, worden aangepast, met name om er grote projecten in op te nemen die naar verwachting uiterlijk eind 2022 zullen zijn voltooid.

Artikel 92 Besluit over een groot project

1.           De Commissie beoordeelt aan de hand van de in artikel 91 bedoelde informatie of de voorgestelde steun uit de Fondsen voor het grote project gerechtvaardigd is.

2.           De Commissie stelt uiterlijk drie maanden na indiening van de informatie bij uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van het grote project overeenkomstig artikel 91 vast. In het besluit worden de volgende elementen vastgesteld: het fysieke object van het grote project, het bedrag waarop het medefinancieringspercentage voor de prioritaire as van toepassing is, de materiële en financiële indicatoren voor het toezicht op de vorderingen en de verwachte bijdrage van het grote project tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de betrokken prioritaire as of assen. In het besluit tot goedkeuring wordt de voorwaarde opgenomen dat het eerste contract voor werken binnen twee jaar na de datum van het besluit moet zijn gesloten.

3.           Als de Commissie weigert steun uit de Fondsen voor een groot project te verlenen, stelt zij de lidstaat binnen de in lid 2 gestelde termijn in kennis van de redenen daarvoor.

4.           Voordat de Commissie een besluit tot goedkeuring heeft vastgesteld, worden geen uitgaven voor grote projecten in betalingsaanvragen opgenomen.

HOOFDSTUK III Gezamenlijk actieplan

Artikel 93 Toepassingsgebied

1.           Een gezamenlijk actieplan is een concrete actie die wordt vastgesteld en beheerd aan de hand van de te realiseren outputs en resultaten. Een gezamenlijk actieplan omvat een groep projecten die niet uit de totstandbrenging van infrastructuur bestaan en die in het kader van een of meer operationele programma’s onder verantwoordelijkheid van de begunstigde worden uitgevoerd. De outputs en resultaten van een gezamenlijk actieplan worden tussen de lidstaat en de Commissie overeengekomen en dragen bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van de operationele programma’s en vormen de basis voor de steun uit de Fondsen. De resultaten betreffen de directe effecten van het gezamenlijke actieplan. De begunstigde moet een publiekrechtelijke instantie zijn. Gezamenlijke actieplannen worden niet als grote projecten beschouwd.

2.           De overheidssteun die aan een gezamenlijk actieplan wordt toegewezen, bedraagt ten minste 10 000 000 EUR of, als dit minder is, 20 % van de overheidssteun van het operationele programma of de operationele programma’s.

Artikel 94 Voorbereiding van gezamenlijke actieplannen

1.           De lidstaat, de beheersautoriteit of een aangewezen publiekrechtelijke instantie kan gelijktijdig met de indiening van de betrokken operationele programma’s, of daarna, een voorstel voor een gezamenlijk actieplan indienen. Het voorstel bevat alle in artikel 95 bedoelde elementen.

2.           Een gezamenlijk actieplan heeft betrekking op een deel van de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2022. De outputs en resultaten van een gezamenlijk actieplan vormen alleen een aanleiding voor vergoeding als zij na de datum van het besluit tot goedkeuring van het gezamenlijk actieplan en vóór het einde van de vastgestelde uitvoeringsperiode tot stand zijn gekomen.

Artikel 95 Inhoud van gezamenlijke actieplannen

Het gezamenlijke actieprogramma bevat:

1)           een analyse van de ontwikkelingsbehoeften en doelstellingen die de rechtvaardiging voor het gezamenlijke actieplan vormen, rekening houdend met de doelstellingen van de operationele programma’s en, in voorkomend geval, de specifieke aanbevelingen per land en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Unie krachtens artikel 121, lid 2, van het Verdrag en de aanbevelingen van de Raad krachtens artikel 148, lid 4, van het Verdrag waarmee de lidstaten rekening moeten houden bij hun werkgelegenheidsbeleid;

2)           een beschrijvend kader van de relatie tussen de algemene en specifieke doelstellingen van het gezamenlijke actieplan, de mijlpalen en de streefdoelen voor outputs en resultaten en de voorgenomen projecten of soorten projecten;

3)           de gemeenschappelijke en specifieke output- en resultaatindicatoren, in voorkomend geval per prioritaire as;

4)           informatie over de geografische dekking en de doelgroepen van het gezamenlijke actieplan;

5)           de verwachte uitvoeringsperiode van het gezamenlijke actieplan;

6)           een analyse van de effecten van het gezamenlijke actieplan op de bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en de voorkoming van discriminatie;

7)           een analyse van de effecten van het gezamenlijke actieplan op de bevordering van duurzame ontwikkeling, in voorkomend geval;

8)           de uitvoeringbepalingen van het gezamenlijke actieplan, met inbegrip van:

a)      een aanduiding van de begunstigde die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het gezamenlijke actieplan, met garanties voor zijn competentie op het betrokken werkterrein en zijn capaciteit op het gebied van administratief en financieel beheer;

b)      de regelingen voor de leiding van het gezamenlijke actieplan, overeenkomstig artikel 97;

c)      de regelingen voor het toezicht op en de evaluatie van het gezamenlijke actieplan, met inbegrip van kwaliteitsborging en de verzameling en opslag van gegevens over het behalen van mijlpalen, outputs en resultaten;

d)      de regelingen voor de verspreiding van informatie en de communicatie over het gezamenlijke actieplan en over de Fondsen;

9)           de financiële regelingen van het gezamenlijke actieplan, met inbegrip van:

a)      de kosten van het behalen van de mijlpalen en streefdoelen voor outputs en resultaten, onder verwijzing naar punt 2, vastgesteld aan de hand van de in artikel 57, lid 4, van deze verordening en in artikel 14 van de ESF-verordening bedoelde methoden;

b)      een indicatief tijdschema voor betalingen aan de begunstigde op basis van de mijlpalen en streefdoelen;

c)      het financieringsplan uitgesplitst naar operationeel programma en prioritaire as, met inbegrip van het totale subsidiabele bedrag en de overheidssteun.

De vorm voor het gezamenlijke actieplan wordt bepaald aan de hand van het model dat de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vaststelt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 143, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 96 Besluit over het gezamenlijke actieplan

1.           De Commissie beoordeelt aan de hand van de in artikel 95 bedoelde informatie of de steun uit de Fondsen voor het gezamenlijke actieplan gerechtvaardigd is.

Wanneer de Commissie binnen drie maanden na indiening van een voorstel voor een gezamenlijk actieplan oordeelt dat het niet aan de beoordelingsvoorschriften voldoet, doet zij opmerkingen aan de lidstaat toekomen. De lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke gevraagde aanvullende informatie en past zo nodig het gezamenlijke actieplan hieraan aan.

2.           Als naar tevredenheid rekening is gehouden met de eventuele opmerkingen, stelt de Commissie uiterlijk zes maanden na indiening door de lidstaat, maar niet vóór de vaststelling van de betrokken operationele programma’s, een besluit tot goedkeuring van het gezamenlijke actieplan vast.

3.           In het in lid 2 bedoelde besluit worden de volgende elementen aangeduid: de begunstigde en de doelstellingen van het gezamenlijke actieplan, de mijlpalen en streefdoelen voor outputs en resultaten, de kosten van het behalen van deze mijlpalen en streefdoelen voor outputs en resultaten en het financieringsplan uitgesplitst naar operationeel programma en prioritaire as, met inbegrip van het totale subsidiabele bedrag en de overheidsbijdrage, de uitvoeringsperiode van het gezamenlijke actieplan en in voorkomend geval de geografische dekking en de doelgroepen van het gezamenlijke actieplan.

4.           Als de Commissie weigert steun uit de Fondsen voor een gezamenlijk actieplan te verlenen, stelt zij de lidstaat binnen de in lid 2 gestelde termijn in kennis van de redenen daarvoor.

Artikel 97 Stuurgroep en wijziging van het gezamenlijke actieplan

1.           De lidstaat of de beheersautoriteit richt een stuurgroep voor het gezamenlijke actieplan op, die losstaat van het toezichtcomité van de operationele programma’s. De stuurgroep vergadert ten minste twee keer per jaar.

Over de samenstelling ervan beslist de lidstaat in overleg met de beheersautoriteit, waarbij het partnerschapsbeginsel wordt gevolgd.

De Commissie kan met raadgevende stem aan de werkzaamheden van de stuurgroep deelnemen.

2.           De stuurgroep voert de volgende taken uit:

a)      zij evalueert de vorderingen bij het behalen van de mijlpalen, de outputs en de resultaten van het gezamenlijke actieplan;

b)      zij onderzoekt eventuele voorstellen tot wijziging van het gezamenlijke actieplan om rekening te houden met aspecten die van invloed zijn op de prestaties en keurt die voorstellen goed.

3.           Wanneer een lidstaat een verzoek tot wijziging van gemeenschappelijke actieplannen indient, wordt dit naar behoren gemotiveerd. De Commissie beoordeelt of het verzoek tot wijziging gerechtvaardigd is, rekening houdend met de door de lidstaat verstrekte informatie. De Commissie kan opmerkingen maken en de lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie. Uiterlijk drie maanden na de formele indiening van het verzoek tot wijziging door de lidstaat stelt de Commissie een besluit tot goedkeuring van dat verzoek vast, op voorwaarde dat naar tevredenheid rekening is gehouden met de eventuele opmerkingen van de Commissie. De wijziging treedt in werking op de datum van het besluit, tenzij in het besluit een andere datum van inwerkingtreding is vastgesteld.

Artikel 98

Financieel beheer en controle van het gezamenlijke actieplan

1.           Betalingen aan de begunstigde van een gezamenlijk actieplan worden behandeld als forfaitaire bedragen of standaardschalen van eenheidskosten. Het in artikel 57, lid 1, onder c), bedoelde maximum voor forfaitaire bedragen is niet van toepassing.

2.           Het financiële beheer, de controle en de audit van het gemeenschappelijke actieplan zijn er uitsluitend op gericht te controleren of aan de in het besluit tot goedkeuring van het gemeenschappelijke actieplan vastgestelde betalingsvoorwaarden wordt voldaan.

3.           De begunstigde en onder zijn verantwoordelijkheid handelende instanties mogen hun eigen boekhoudpraktijk toepassen op de kosten voor het uitvoeren van concrete acties. De auditautoriteit of de Commissie verricht geen audit in verband met deze boekhoudpraktijk en de door de begunstigde werkelijk gemaakte kosten.

HOOFDSTUK IV

Territoriale ontwikkeling

Artikel 99 Geïntegreerde territoriale investering

1.           Wanneer voor een strategie voor stadsontwikkeling of voor een andere territoriale strategie of pact als bedoeld in artikel 12, lid 1, van Verordening ... [ESF] een geïntegreerde aanpak nodig is met investeringen voor meer dan één prioritaire as van een of meer operationele programma’s, wordt de actie als geïntegreerde territoriale investering uitgevoerd.

2.           In de desbetreffende operationele programma’s worden de geplande geïntegreerde territoriale investeringen vermeld en wordt de indicatieve financiële toewijzing uit elke prioritaire as aan elke geïntegreerde territoriale investering aangegeven.

3.           De lidstaat of de beheersautoriteit kan een of meer intermediaire instanties, waaronder plaatselijke autoriteiten, instanties voor regionale ontwikkeling of niet-gouvernementele organisaties, aanwijzen die worden belast met het beheer en de uitvoering van een geïntegreerde territoriale investering.

4.           De lidstaat of de bevoegde beheersautoriteiten waarborgen dat in het toezichtsysteem voor het operationele programma de concrete acties en outputs van een prioritaire as worden onderscheiden die tot een geïntegreerde territoriale investering bijdragen.

TITEL III TOEZICHT, EVALUATIE, VOORLICHTING EN COMMUNICATIE

HOOFDSTUK I Toezicht en evaluatie

Artikel 100 Functies van het toezichtcomité

1.           Het toezichtcomité onderzoekt in het bijzonder:

a)      vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het operationele programma;

b)      de vorderingen bij de uitvoering van het evaluatieplan en het vervolg dat aan de bevindingen van evaluaties is gegeven;

c)      de uitvoering van de communicatiestrategie;

d)      de uitvoering van grote projecten;

e)      de uitvoering van gezamenlijke actieplannen;

f)       acties om gelijkheid van mannen en vrouwen, gelijke kansen en non-discriminatie, met inbegrip van toegankelijkheid voor mensen met een handicap, te bevorderen;

g)      acties om duurzame ontwikkeling te bevorderen;

h)      maatregelen in het operationele programma die nodig zijn om aan de ex-antevoorwaarden te voldoen;

i)       financieringsinstrumenten.

2.           De volgende elementen worden door het toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd:

a)      de methoden en criteria voor de selectie van concrete acties;

b)      de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering;

c)      het evaluatieplan voor het operationele programma en eventuele wijzigingen van het plan;

d)      de communicatiestrategie voor het operationele programma en eventuele wijzigingen van de strategie;

e)      voorstellen van de beheersautoriteit voor wijzigingen van het operationele programma.

Artikel 101 Uitvoeringsverslagen voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid”

1.           De lidstaat dient uiterlijk op 30 april 2016 en vervolgens uiterlijk op 30 april van elk volgend jaar tot en met 2022 een jaarverslag overeenkomstig artikel 44, lid 1, bij de Commissie in. Het verslag dat in 2016 wordt ingediend, betreft de begrotingsjaren 2014 en 2015 alsmede de periode tussen de begindatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven en 31 december 2013.

2.           In de jaarverslagen over de uitvoering wordt informatie gegeven over:

a)      de uitvoering van het operationele programma overeenkomstig artikel 44, lid 2;

b)      de vorderingen bij de voorbereiding en uitvoering van grote projecten en gezamenlijke actieplannen.

3.           De jaarverslagen over de uitvoering die in 2017 en 2019 worden ingediend, omvatten een uiteenzetting en beoordeling van de krachtens artikel 44, lid 3 respectievelijk lid 4, vereiste informatie, van de in lid 2 vermelde informatie, en bovendien van:

a)      de vorderingen bij de uitvoering van de geïntegreerde aanpak voor territoriale ontwikkeling, met inbegrip van duurzame stedelijke ontwikkeling, en vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling in het kader van het operationele programma;

b)      de vorderingen bij de uitvoering van acties ter vergroting van de capaciteit van de autoriteiten van de lidstaten en van de begunstigden om de Fondsen administratief te beheren en te gebruiken;

c)      de vorderingen bij de uitvoering van interregionale en transnationale acties;

d)      de vorderingen bij de uitvoering van het evaluatieplan en het vervolg dat aan de bevindingen van evaluaties is gegeven;

e)      de specifieke acties die zijn uitgevoerd om de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen en discriminatie te voorkomen, met inbegrip van de bevordering van de toegankelijkheid voor mensen met een handicap, en de regelingen die zijn getroffen om de integratie van het genderperspectief in het operationele programma en in concrete acties te waarborgen;

f)       de acties die overeenkomstig artikel 8 zijn uitgevoerd om duurzame ontwikkeling te bevorderen;

g)      de resultaten van de voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen voor de Fondsen die in het kader van de communicatiestrategie worden uitgevoerd;

h)      de vorderingen bij de uitvoering van eventuele acties op het gebied van sociale innovatie;

i)       de vorderingen bij de uitvoering van maatregelen om te voorzien in de specifieke behoeften van de geografische gebieden die het hardst door armoede worden getroffen of van doelgroepen die de grootste kans maken gediscrimineerd of uitgesloten te worden, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan gemarginaliseerde gemeenschappen, met vermelding van de gebruikte financiële middelen, in voorkomend geval;

j)       de betrokkenheid van de partners bij de uitvoering, het toezicht en de evaluatie van het operationele programma.

4.           De jaarverslagen en eindverslagen over de uitvoering worden opgesteld volgens modellen die de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vaststelt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 143, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 102 Indiening van financiële gegevens

1.           Ten behoeve van het toezicht dient de beheersautoriteit uiterlijk op 31 januari, 30 april, 31 juli en 31 oktober voor elk operationeel programma de volgende gegevens elektronisch bij de Commissie in, uitgesplitst naar prioritaire as:

a)      de totale en publieke subsidiabele kosten van de concrete acties en het aantal concrete acties dat voor steun is geselecteerd;

b)      de totale en publieke subsidiabele kosten van contracten of andere juridische verbintenissen die begunstigden bij de uitvoering van de voor steun geselecteerde concrete acties zijn aangegaan;

c)      de totale subsidiabele uitgaven die door de begunstigden bij de beheersautoriteit zijn gedeclareerd.

2.           De gegevens die op 31 januari worden ingediend, worden bovendien uitgesplitst naar categorie steunverlening. Door de indiening van deze gegevens wordt geacht te zijn voldaan aan het voorschrift voor de indiening van de in artikel 44, lid 2, bedoelde financiële gegevens.

3.           Bij de gegevens die uiterlijk op 31 januari en 31 juli worden ingediend, wordt een raming gevoegd van het bedrag waarvoor de lidstaten betalingsaanvragen voor het lopende en het daaropvolgende begrotingsjaar verwachten in te dienen.

4.           De uit hoofde van dit artikel ingediende gegevens moeten lopen tot het eind van de maand die aan de maand van indiening voorafgaat.

Artikel 103 Cohesieverslag

Het in artikel 175 van het Verdrag bedoelde verslag van de Commissie bevat:

a)           een balans van de vorderingen op het gebied van de economische, sociale en territoriale samenhang, inclusief de sociaaleconomische situatie en ontwikkeling van de regio’s, en de integratie van de prioriteiten van de Unie;

b)           een balans van de rol van de Fondsen, de EIB en de andere instrumenten, en het effect van andere beleidstakken van de Unie en de lidstaten op de gemaakte vorderingen.

Artikel 104 Evaluatie

1.           De beheersautoriteit stelt voor elk operationeel programma een evaluatieplan op. Het evaluatieplan wordt bij de eerste vergadering van het toezichtcomité ingediend. Wanneer er één toezichtcomité voor verscheidene operationele programma’s is, mag een evaluatieplan betrekking hebben op al die operationele programma’s.

2.           Uiterlijk op 31 december 2020 dienen de beheersautoriteiten, voor elk programma, een verslag in met een samenvatting van de bevindingen van de tijdens de programmeringsperiode uitgevoerde evaluaties, met inbegrip van een beoordeling van de belangrijkste outputs en resultaten van het programma.

3.           De Commissie verricht in nauwe samenwerking met de lidstaten en de beheersautoriteiten ex-postevaluaties.

HOOFDSTUK II Voorlichting en communicatie

Artikel 105 Voorlichting en publiciteit

1.           De lidstaten en beheersautoriteiten zijn verantwoordelijk voor:

a)      de oprichting van één website of portaalsite die informatie over alle operationele programma’s in die lidstaat geeft, alsook toegang tot die programma’s;

b)      de voorlichting van potentiële begunstigden over de financieringsmogelijkheden van operationele programma’s;

c)      het bij de burgers van de Unie onder de aandacht brengen van de rol en de verwezenlijkingen van het cohesiebeleid en van de Fondsen door middel van voorlichtings- en communicatieacties betreffende de resultaten en effecten van partnerschapscontracten, operationele programma’s en concrete acties.

2.           Om de steun uit de Fondsen inzichtelijk te maken, houden de lidstaten een lijst in CSV- of XML-formaat bij van de concrete acties per operationeel programma en per Fonds, die via de website of portaalsite toegankelijk is en een lijst en samenvatting van alle operationele programma’s in die lidstaat bevat.

De lijst van concrete acties wordt ten minste elke drie maanden bijgewerkt.

In bijlage VI is de informatie vastgesteld die in ieder geval in de lijst van concrete acties moet worden opgenomen.

3.           Bijlage VI bevat voorschriften voor de op het publiek gerichte voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen, alsook voor de op aanvragers en begunstigden gerichte voorlichtingsmaatregelen.

4.           De technische kenmerken van voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen voor concrete acties alsmede de grondregels voor de opbouw van het embleem en aanwijzingen voor de genormaliseerde kleuren worden door de Commissie vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 143, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 106 Communicatiestrategie

1.           De beheersautoriteit stelt voor elk operationeel programma een communicatiestrategie op. Er mag één communicatiestrategie voor verscheidene operationele programma’s worden opgesteld.

De communicatiestrategie bevat de in bijlage VI vermelde elementen en jaarlijkse bijwerkingen met details van de geplande voorlichtings- en publiciteitsactiviteiten.

2.           De communicatiestrategie wordt op de eerste vergadering van het toezichtcomité na de goedkeuring van het operationele programma besproken en goedgekeurd.

Herzieningen van de communicatiestrategie worden door het toezichtcomité besproken en goedgekeurd.

3.           De beheersautoriteit brengt het toezichtcomité voor elk operationeel programma ten minste een keer per jaar op de hoogte van de vorderingen bij de uitvoering van de communicatiestrategie en van haar beoordeling van de resultaten.

Artikel 107 Contactpersonen voor voorlichting en communicatie en netwerken

1.           Elke lidstaat wijst een contactpersoon voor voorlichting en communicatie aan om de voorlichtings- en communicatieacties voor een of meer Fondsen te coördineren en brengt de Commissie hiervan op de hoogte.

2.           De contactpersoon voor voorlichting en communicatie zorgt voor coördinatie en fungeert als voorzitter van de vergaderingen van een nationaal netwerk van voorlichters voor de Fondsen, met inbegrip van relevante programma’s voor Europese territoriale samenwerking, het oprichten en onderhouden van de in bijlage VI bedoelde website of portaalsite en de verplichting een overzicht te geven van de communicatiemaatregelen op nationaal niveau.

3.           Elke beheersautoriteit wijst één persoon aan die verantwoordelijk is voor de voorlichting en communicatie op het niveau van het operationele programma en brengt de Commissie hiervan op de hoogte.

4.           De Commissie richt netwerken op EU-niveau op waaraan de door de lidstaten en de beheersautoriteiten aangewezen leden deelnemen om de resultaten van de uitvoering van de communicatiestrategieën, ervaringen met de uitvoering van voorlichtings- en communicatiemaatregelen en goede praktijken uit te wisselen.

TITEL IV TECHNISCHE BIJSTAND

Artikel 108 Technische bijstand op initiatief van de Commissie

De Fondsen kunnen technische bijstand ondersteunen tot een maximum van 0,35 % van hun respectieve jaarlijkse toewijzing.

Artikel 109 Technische bijstand van de lidstaten

1.           Elk van de Fondsen mag financiering verlenen voor concrete acties op het gebied van financiële bijstand die subsidiabel zijn uit hoofde van een van de andere Fondsen. Het bedrag van de Fondsen dat aan technische bijstand wordt toegewezen, mag niet meer bedragen dan 4 % van het totale bedrag van de Fondsen dat is toegewezen aan operationele programma’s voor elke categorie regio’s van het doel “investeren voor groei en werkgelegenheid”.

2.           Technische bijstand wordt verleend in de vorm van een prioritaire as van één Fonds binnen een operationeel programma of in de vorm van een specifiek operationeel programma.

3.           De toewijzing uit een Fonds voor technische bijstand mag niet meer bedragen dan 10 % van de totale toewijzing van het Fonds voor operationele programma’s in een lidstaat voor elke categorie regio’s van het doel “investeren voor groei en werkgelegenheid”.

TITEL V FINANCIËLE STEUN UIT DE FONDSEN

Artikel 110 Bepaling van de medefinancieringspercentages

1.           In het besluit van de Commissie tot vaststelling van een operationeel programma worden het medefinancieringspercentage en het maximumbedrag van de steun uit de Fondsen voor elke prioritaire as bepaald.

2            Voor elke prioritaire as wordt in het besluit van de Commissie vermeld of het medefinancieringspercentage van toepassing is op:

a)      het totaal van de subsidiabele publieke en private uitgaven; of

b)      de publieke subsidiabele uitgaven.

3.           Het medefinancieringspercentage van elke prioritaire as van operationele programma’s voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” bedraagt niet meer dan:

a)      85 % voor het Cohesiefonds;

b)      85 % voor de minder ontwikkelde regio’s van de lidstaten waarvan het bbp per inwoner voor de periode 2007-2009 minder dan 85 % van het gemiddelde van de EU-27 voor dezelfde periode bedroeg en voor de ultraperifere gebieden;

c)      80 % voor de minder ontwikkelde regio’s van de andere lidstaten dan bedoeld onder b) die op 1 januari 2014 in aanmerking komen voor de overgangsregeling van het Cohesiefonds;

d)      75 % voor de minder ontwikkelde regio’s van de andere lidstaten dan bedoeld onder b) en c) en voor alle regio’s waarvan het bbp per inwoner voor de periode 2007-2013 minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode bedroeg, maar waarvan het bbp per inwoner meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt;

e)      60 % voor de andere dan de onder d) bedoelde overgangsregio’s;

f)       50 % voor de andere dan de onder d) bedoelde meer ontwikkelde regio’s.

Het medefinancieringspercentage van elke prioritaire as van operationele programma’s voor het doel “Europese territoriale samenwerking” bedraagt niet meer dan 75 %.

4.           Het medefinancieringspercentage van de aanvullende toewijzing overeenkomstig artikel 84, lid 1, onder e), bedraagt niet meer dan 50 %.

Hetzelfde medefinancieringspercentage is van toepassing op de aanvullende toewijzing op grond van artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. […]/2012 [ETS-verordening].

5.           Het in lid 3 bedoelde maximale medefinancieringspercentage van elke prioritaire as wordt met tien procentpunten verhoogd als een prioritaire as volledig wordt uitgevoerd door middel van financieringsinstrumenten of door middel van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling.

6.           De bijdrage uit de Fondsen mag voor elke prioritaire as niet lager zijn dan 20 % van de subsidiabele publieke uitgaven.

7.           Binnen een operationeel programma kan een afzonderlijke prioritaire as met een medefinancieringspercentage tot 100 % worden vastgesteld om concrete acties te ondersteunen die worden uitgevoerd door middel van op het niveau van de Unie ingestelde financieringsinstrumenten onder direct of indirect beheer van de Commissie. Wanneer een afzonderlijke prioriteit voor dit doel wordt vastgesteld, mag de steun in het kader van deze as niet op een andere wijze ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 111 Differentiëring van de medefinancieringspercentages

Het medefinancieringspercentage voor de steun uit de Fondsen voor een prioritaire as kan worden gedifferentieerd op grond van:

1)           het belang van de prioritaire as voor de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, met het oog op specifieke lacunes die moeten worden opgevuld;

2)           milieubescherming en -verbetering, vooral door de toepassing van het voorzorgsbeginsel, het beginsel van het preventief optreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt;

3)           de financiële inbreng van de private sector;

4)           de dekking van gebieden met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, die als volgt worden gedefinieerd:

a)      insulaire lidstaten die voor bijstand uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, en andere eilanden, behalve die waar de hoofdstad van een lidstaat gevestigd is of die een vaste verbinding met het vasteland hebben;

b)      berggebieden als gedefinieerd in de nationale wetgeving van de lidstaat;

c)      gebieden die dunbevolkt (minder dan 50 inwoners per vierkante kilometer) of zeer dunbevolkt zijn (minder dan 8 inwoners per vierkante kilometer).

TITEL VI BEHEER EN CONTROLE

HOOFDSTUK I Beheers- en controlesystemen

Artikel 112 Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1.           De lidstaten zorgen ervoor dat beheers- en controlesystemen voor operationele programma’s overeenkomstig de artikelen 62 en 63 worden ingesteld.

2.           Onregelmatigheden worden door de lidstaten voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd en zij vorderen onverschuldigd betaalde bedragen terug, evenals eventuele rente wegens laattijdige betaling. Zij stellen de Commissie in kennis van dergelijke onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van de desbetreffende administratieve en gerechtelijke procedures.

Wanneer onverschuldigd aan een begunstigde betaalde bedragen door een fout of nalatigheid van een lidstaat niet kunnen worden teruggevorderd, is die lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van de betrokken bedragen aan de algemene begroting van de Unie.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen die voorschriften voor de in dit lid beschreven verplichtingen van de lidstaten bevatten.

3.           De lidstaten zorgen ervoor dat uiterlijk op 31 december 2014 de uitwisseling van alle informatie tussen de begunstigden en de beheersautoriteiten, certificeringsautoriteiten, auditautoriteiten en intermediaire instanties uitsluitend door middel van elektronische systemen voor gegevensuitwisseling kan plaatsvinden.

Die systemen moeten interoperabel zijn met de kaders van de lidstaten en van de Unie en ervoor zorgen dat de begunstigden alle in de eerste alinea bedoelde informatie slechts een keer hoeven in te dienen.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen voorschriften vast voor de uitwisseling van informatie overeenkomstig dit lid. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 143, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK II Beheers- en controleautoriteiten

Artikel 113 Aanwijzing van autoriteiten

1.           De lidstaten wijzen voor elk operationeel programma een nationale, regionale of plaatselijke openbare autoriteit of instantie als beheersautoriteit aan. Een en dezelfde openbare autoriteit of instantie mag als beheersautoriteit voor verscheidende operationele programma’s worden aangewezen.

2.           De lidstaten wijzen, onverminderd lid 3, voor elk operationeel programma een nationale, regionale of plaatselijke openbare autoriteit of instantie als certificeringsautoriteit aan. Een en dezelfde certificeringsautoriteit mag voor verscheidene operationele programma’s worden aangewezen.

3.           De lidstaten kunnen voor een operationeel programma een beheersautoriteit aanwijzen die daarnaast de taken van de certificeringsautoriteit verricht.

4.           De lidstaten wijzen voor elk operationeel programma een nationale, regionale of plaatselijke openbare autoriteit of instantie als auditautoriteit aan, die functioneel onafhankelijk is van de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit. Een en dezelfde auditautoriteit mag voor verscheidene operationele programma’s worden aangewezen.

5.           Voor het doel “investeren in groei in werkgelegenheid” mogen de beheersautoriteit, de eventuele certificeringsautoriteit en de auditautoriteit deel uitmaken van dezelfde publieke autoriteit of instantie, mits het beginsel van scheiding van functies wordt nageleefd. Voor operationele programma’s waarvan het totale steunbedrag uit de Fondsen meer dan 250 000 000 EUR bedraagt, mag de auditautoriteit echter geen deel uitmaken van dezelfde publieke autoriteit of instantie als de beheersautoriteit.

6.           De lidstaten kunnen een of meer intermediaire instanties aanwijzen om bepaalde taken van de beheers- of certificeringsautoriteit onder verantwoordelijkheid van die autoriteit uit te voeren. De regelingen die de beheers- of certificeringsautoriteit en de intermediaire instanties hiervoor treffen, worden formeel schriftelijk vastgelegd.

7.           De lidstaat of de beheersautoriteit kan het beheer van een deel van een operationeel programma aan een intermediaire instantie toevertrouwen door een schriftelijke overeenkomst met die instantie te sluiten (“globale subsidie”). De intermediaire instantie verstrekt garanties omtrent haar solvabiliteit, haar competentie op het betrokken werkterrein en haar administratieve en financiële beheer.

8.           De lidstaat stelt schriftelijke voorschriften vast voor zijn relaties met de beheers-, certificerings- en auditautoriteiten, voor de relaties tussen die autoriteiten onderling en voor de relaties van die autoriteiten met de Commissie.

Artikel 114 Functies van de beheersautoriteit

1.           De beheersautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het operationele programma overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt beheerd.

2.           Ten aanzien van het beheer van het operationele programma moet de beheersautoriteit:

a)      de werkzaamheden van het toezichtcomité ondersteunen en dat comité alle informatie verstrekken die het nodig heeft om zijn taken te verrichten, in het bijzonder gegevens over de vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het operationele programma, financiële gegevens en gegevens over indicatoren en mijlpalen;

b)      de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering opstellen en, na goedkeuring door het toezichtcomité, bij de Commissie indienen;

c)      aan de intermediaire instanties en begunstigden informatie ter beschikking stellen die van belang is voor de uitvoering van hun taken, respectievelijk voor de uitvoering van concrete acties;

d)      een systeem opzetten voor de vastlegging en opslag in gecomputeriseerde vorm van de voor toezicht, evaluatie, financieel beheer, verificatie en audit vereiste gegevens over elke concrete actie, in voorkomend geval met inbegrip van gegevens over individuele deelnemers aan concrete acties;

e)      waarborgen dat de onder d) bedoelde gegevens worden verzameld en in het systeem worden opgeslagen en bewaard, en dat de gegevens over indicatoren naar geslacht zijn uitgesplitst, indien voorgeschreven in bijlage I bij de ESF-verordening.

3.           Ten aanzien van de selectie van concrete acties moet de beheersautoriteit:

a)      passende selectieprocedures en ‑criteria opstellen en na goedkeuring toepassen, die:

i)        niet-discriminerend en transparant zijn;

ii)       rekening houden met de algemene beginselen in de artikelen 7 en 8;

b)      waarborgen dat een geselecteerde concrete actie binnen het toepassingsgebied van het betrokken Fonds of de betrokken Fondsen valt en binnen een categorie steunverlening die in de prioritaire as of assen van het operationele programma is vastgesteld;

c)      de begunstigde een document verstrekken waarin de voorwaarden voor steun voor elke concrete actie zijn vermeld, met inbegrip van de specifieke vereisten betreffende de producten of diensten die in het kader van de concrete actie moeten worden geleverd, het financieringsplan en de uitvoeringstermijn;

d)      zich er vóór goedkeuring van de concrete actie van vergewissen dat de begunstigde voldoende administratieve, financiële en operationele capaciteit heeft om aan de overeenkomstig letter c) vastgestelde voorwaarden te voldoen;

e)      zich er, als de concrete actie is begonnen vóór de indiening van een financieringsaanvraag bij de beheersautoriteit, van vergewissen dat voldaan is aan de toepasselijke voorschriften van de Unie en de lidstaten;

f)       waarborgen dat een aanvrager geen steun uit de Fondsen ontvangt als tegen hem een terugvorderingsprocedure overeenkomstig artikel 61 heeft of zou moeten hebben gelopen na verplaatsing van een productieactiviteit binnen de Unie;

g)      bepalen aan welke categorieën steunverlening de uitgave moet worden toegewezen.

4.           Ten aanzien van het financiële beheer en de controle van het operationele programma moet de beheersautoriteit:

a)      verifiëren of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en of de door de begunstigden gedeclareerde uitgaven door hen zijn betaald en voldoen aan het toepasselijke recht van de Unie en de lidstaten, aan het operationele programma en aan de voorwaarden voor de steun voor de concrete actie;

b)      ervoor zorgen dat de begunstigden die betrokken zijn bij de uitvoering van concrete acties die op basis van werkelijk gemaakte subsidiabele kosten worden vergoed, hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken voor alle verrichtingen die op een concrete actie betrekking hebben;

c)      doeltreffende en evenredige fraudepreventiemaatregelen nemen op basis van de vastgestelde risico’s;

d)      procedures instellen om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits die nodig zijn om voor een toereikend controlespoor te zorgen, worden bijgehouden overeenkomstig artikel 62, onder g);

e)      de beheersverklaring betreffende de werking van het beheers- en controlesysteem, de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen en de eerbiediging van het beginsel van goed financieel beheer opstellen, met een verslag over de resultaten van de uitgevoerde beheerscontroles, de eventueel vastgestelde zwakke punten van het beheers- en controlesysteem en de eventueel genomen corrigerende maatregelen.

5.           De verificaties op grond van lid 4, onder a), omvatten de volgende procedures:

a)      administratieve verificaties voor elke betalingsaanvraag van begunstigden;

b)      verificaties ter plaatse van concrete acties.

De frequentie en de dekking van de verificaties ter plaatse moeten evenredig zijn aan het bedrag aan overheidssteun dat voor een concrete actie is verleend en aan het risico dat door deze verificaties en door audits door de auditautoriteit voor het beheers- en controlesysteem als geheel wordt vastgesteld.

6.           Verificaties ter plaatse van individuele concrete acties krachtens lid 5, onder b), kunnen steekproefsgewijs worden uitgevoerd.

7.           Als de beheersautoriteit tevens begunstigde van het operationele programma is, moeten de regelingen voor de in lid 4, onder a), bedoelde verificaties een behoorlijke scheiding van functies garanderen.

8.           De Commissie stelt overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast met voorschriften voor de wijze waarop de in lid 2, onder d), bedoelde informatie wordt uitgewisseld.

9.           De Commissie stelt overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast met voorschriften voor de regelingen voor het in lid 4, onder d), bedoelde controlespoor.

10.         De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het model voor de in lid 4, onder e), bedoelde beheersverklaring vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 143, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 115 Functies van de certificeringsautoriteit

De certificeringsautoriteit van een operationeel programma heeft met name tot taak:

a)           betalingsaanvragen op te stellen en bij de Commissie in te dienen en te certificeren dat deze aanvragen op betrouwbare boekhoudsystemen gebaseerd zijn, door controleerbare ondersteunende documenten worden gestaafd en aan verificaties door de beheersautoriteit zijn onderworpen;

b)           de jaarrekeningen op te stellen;

c)           te certificeren dat de jaarrekeningen volledig, nauwkeurig en waarachtig zijn en dat de in de rekeningen opgenomen uitgaven in overeenstemming zijn met de toepasselijke voorschriften van de Unie en van de lidstaten en zijn gedaan voor concrete acties die zijn geselecteerd aan de hand van de voor het operationele programma geldende criteria voor financiering, die in overeenstemming zijn met de voorschriften van de Unie en van de lidstaten;

d)           te waarborgen dat er een systeem is waarin de boekhoudkundige gegevens voor elke concrete actie in gecomputeriseerde vorm worden opgeslagen en bewaard en dat alle gegevens ondersteunt die nodig zijn voor de opstelling van betalingsaanvragen en jaarrekeningen, met inbegrip van gegevens over te innen bedragen, geïnde bedragen en bedragen die zijn geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een concrete actie of operationeel programma;

e)           er, met het oog op de opstelling en indiening van betalingsaanvragen, op toe te zien dat zij van de beheersautoriteit toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en de verificaties die zijn verricht in verband met de uitgaven;

f)            bij de opstelling en indiening van betalingsaanvragen rekening te houden met de resultaten van alle audits die door of onder verantwoordelijkheid van de auditautoriteit zijn verricht;

g)           boekhoudkundige gegevens in gecomputeriseerde vorm bij te houden over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven en de overheidsbijdrage die hiervoor aan de begunstigden is betaald;

h)           een boekhouding bij te houden van de te innen bedragen en van de bedragen die worden geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een concrete actie. Geïnde bedragen worden vóór de afsluiting van het operationele programma teruggestort in de algemene begroting van de Unie door ze in mindering te brengen op de volgende uitgavenstaat.

Artikel 116 Functies van de auditautoriteit

1.           De auditautoriteit waarborgt dat er audits worden uitgevoerd op de beheers- en controlesystemen, op een passende steekproef van concrete acties en op de jaarrekeningen.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaraan deze audits moeten voldoen.

2.           Als audits worden uitgevoerd door een andere instantie dan de auditautoriteit, waarborgt de auditautoriteit dat die instantie de vereiste functionele onafhankelijkheid heeft.

3.           De auditautoriteit ziet erop toe dat bij de auditwerkzaamheden rekening wordt gehouden met internationaal aanvaarde auditnormen.

4.           De auditautoriteit stelt binnen zes maanden na de vaststelling van een operationeel programma een auditstrategie op. In de auditstrategie worden de auditmethoden, de steekproefmethode voor audits van concrete acties en de planning van audits voor het lopende en de twee volgende boekjaren vastgesteld. De auditstrategie wordt van 2016 tot en met 2022 jaarlijks bijgewerkt. Wanneer een gemeenschappelijk beheers- en controlesysteem op verscheidene operationele programma’s van toepassing is, mag één auditstrategie voor de betrokken operationele programma’s worden opgesteld. Op verzoek verstrekt de auditautoriteit de auditstrategie aan de Commissie.

5.           De auditautoriteit stelt het volgende op:

i)       een auditoordeel over de jaarrekeningen van het voorgaande boekjaar, dat betrekking heeft op de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de jaarrekeningen, de werking van het beheers- en controlesysteem en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen;

ii)       een jaarlijks controleverslag met de bevindingen van de in het voorgaande boekjaar uitgevoerde audits.

In het onder ii) bedoelde verslag worden de vastgestelde tekortkomingen van het beheers- en controlesysteem beschreven, evenals de eventuele corrigerende maatregelen die zijn genomen of voorgesteld.

Wanneer een gemeenschappelijk beheers- en controlesysteem op verscheidene operationele programma’s van toepassing is, mag de onder ii) verlangde informatie in één verslag worden opgenomen.

6.           De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen modellen vast voor de auditstrategie, het auditoordeel en het jaarlijkse controleverslag, alsmede de steekproefmethode als bedoeld in lid 4. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 143, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

7.           De Commissie stelt volgens de in artikel 143, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure uitvoeringsvoorschriften vast voor het gebruik van de gegevens die verzameld zijn tijdens audits door ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie.

HOOFDSTUK III Accreditatie

Artikel 117 Accreditatie en intrekking van de accreditatie van de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit

1.           De accreditatie-instantie stelt een formeel besluit vast tot accreditatie van de beheersautoriteiten en certificerende autoriteiten die voldoen aan de door de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 142 vastgestelde accreditatiecriteria.

2.           Het in lid 1 bedoelde formele besluit wordt gebaseerd op een verslag en op een oordeel van een onafhankelijke auditinstantie die het beheers- en controlesysteem beoordeelt, met inbegrip van de rol die intermediaire instanties daarin hebben en de naleving van de artikelen 62, 63, 114 en 115. De accreditatie-instantie houdt er rekening mee of de beheers- en controlesystemen voor het operationele programma op de in de voorgaande programmeringsperiode gebruikte systemen lijken, alsook met eventuele bewijzen voor de goede werking ervan.

3.           De lidstaat dient het in lid 1 bedoelde formele besluit binnen zes maanden na de goedkeuring van het besluit tot vaststelling van het operationele programma bij de Commissie in.

4.           Als het totale steunbedrag uit de Fondsen aan een operationeel programma meer dan 250 000 000 EUR bedraagt, kan de Commissie binnen twee maanden na ontvangst van het in lid 1 bedoelde formele besluit, het verslag en het oordeel van de onafhankelijke auditinstantie opvragen, alsmede de beschrijving van het beheers- en controlesysteem.

De Commissie kan binnen twee maanden na ontvangst van deze documenten opmerkingen maken.

De Commissie houdt er bij haar besluit om deze documenten al dan niet op te vragen rekening mee of de beheers- en controlesystemen voor het operationele programma lijken op de in de voorgaande programmeringsperiode gebruikte systemen, alsook met de vraag of de beheersautoriteit tevens de functie van certificeringsautoriteit vervult en met eventuele bewijzen voor de goede werking van de systemen.

Artikel 118 Samenwerking met auditautoriteiten

1.           De Commissie werkt samen met de auditautoriteiten om hun auditplannen en ‑methoden te coördineren en wisselt de resultaten van de audits van de beheers- en controlesystemen onmiddellijk uit.

2.           Wanneer een lidstaat verscheidene auditautoriteiten heeft aangewezen, kan hij een coördinerende instantie aanwijzen om de samenwerking te vergemakkelijken.

3.           Tenzij anders is overeengekomen, vergaderen de Commissie, de auditautoriteiten en de eventuele coördinerende instantie regelmatig, en ten minste een maal per jaar, om het jaarlijkse controleverslag, het oordeel en de auditstrategie te onderzoeken en van gedachten te wisselen over kwesties in verband met de verbetering van de beheers- en controlesystemen.

TITEL VII FINANCIEEL BEHEER, GOEDKEURING VAN REKENINGEN EN FINANCIËLE CORRECTIES

HOOFDSTUK I Financieel beheer

Artikel 119 Gemeenschappelijke voorschriften voor betalingen

De lidstaat waarborgt dat uiterlijk bij de afsluiting van het operationele programma het aan de begunstigden betaalde bedrag aan overheidssteun ten minste gelijk is aan de door de Commissie aan de lidstaat betaalde bijdrage uit de Fondsen.

Artikel 120 Gemeenschappelijke voorschriften voor de berekening van tussentijdse betalingen, betalingen van het jaarlijkse saldo en de betaling van het eindsaldo

1.           De Commissie vergoedt als tussentijdse betalingen 90 % van het bedrag dat wordt berekend door het in het besluit tot vaststelling van het operationele programma bepaalde medefinancieringspercentage voor elke prioritaire as toe te passen op de subsidiabele uitgaven voor de prioritaire as die in de betalingsaanvraag zijn opgenomen. Zij bepaalt het jaarlijkse saldo overeenkomstig artikel 130, lid 1.

2.           De bijdrage uit de Fondsen aan een prioritaire as door middel van tussentijdse betalingen, betalingen van het jaarlijkse saldo en de betaling van het eindsaldo, mag niet hoger zijn dan:

a)      de in de betalingsaanvraag voor de prioritaire as vermelde overheidssteun; en

b)      de in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het operationele programma vermelde bijdrage uit de Fondsen voor de prioritaire as.

3.           Onverminderd artikel 22 mag de steun van de Unie door middel van tussentijdse betalingen en betalingen van het eindsaldo evenwel niet hoger zijn dan de overheidssteun en het maximale bedrag aan steun uit de Fondsen voor elke prioritaire as, zoals bepaald in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het operationele programma.

Artikel 121 Betalingsaanvragen

1.           In betalingsaanvragen wordt voor elke prioritaire as het volgende opgenomen:

a)      het totaalbedrag van door begunstigden voor de uitvoering van concrete acties betaalde subsidiabele uitgaven, zoals opgenomen in de rekeningen van de certificeringsautoriteit;

b)      het totaalbedrag van voor de uitvoering van concrete acties betaalde overheidssteun, zoals opgenomen in de rekeningen van de certificeringsautoriteit;

c)      de overeenkomstige subsidiabele overheidssteun die aan de begunstigde is betaald, zoals opgenomen in de rekeningen van de certificeringsautoriteit.

2.           Uitgaven die in een betalingsaanvraag worden opgenomen, worden gestaafd door gekwiteerde facturen of boekhoudkundige documenten met gelijkwaardige bewijskracht, met uitzondering van de vormen van steun overeenkomstig artikel 57, lid 1, onder b), c) en d), artikel 58, artikel 59, lid 1, en artikel 93, alsook overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. [...]/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 [ESF]. In een betalingsaanvraag voor die vormen van steun worden de kosten opgenomen die door de beheersautoriteit aan de begunstigde zijn vergoed.

3.           De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het model voor betalingsaanvragen vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 143, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 122 Betaling aan begunstigden

De beheersautoriteiten waarborgen dat de begunstigden zo spoedig mogelijk, en in ieder geval vóór de opname van de overeenkomstige uitgave in de betalingsaanvraag, het totale bedrag aan overheidssteun ontvangen. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de begunstigden verminderen.

Artikel 123 Gebruik van de euro

1.           De lidstaten die op de datum van de betalingsaanvraag de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, rekenen de bedragen van de in de nationale munteenheid gedane uitgaven om in euro’s. Dit gebeurt aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de euro van de Commissie in de maand waarin de uitgave in de rekeningen van de beheersautoriteit van het betrokken operationele programma is opgenomen. Deze boekhoudkundige wisselkoers wordt maandelijks elektronisch bekendgemaakt door de Commissie.

2.           Wanneer de euro de munteenheid van een lidstaat wordt, blijft de in lid 1 beschreven omrekeningsprocedure van toepassing op alle uitgaven die vóór de datum van inwerkingtreding van de vaste omrekeningskoers tussen de nationale munteenheid en de euro zijn opgenomen in de rekeningen van de beheersautoriteit.

Artikel 124 Betaling van voorfinanciering

1.           De initiële voorfinanciering wordt in tranches uitgekeerd, en wel als volgt:

a)      in 2014: 2 % van het steunbedrag uit de Fondsen aan het operationele programma voor de gehele programmeringsperiode;

b)      in 2015: 1 % van het steunbedrag uit de Fondsen aan het operationele programma voor de gehele programmeringsperiode;

c)      in 2016: 1 % van het steunbedrag uit de Fondsen aan het operationele programma voor de gehele programmeringsperiode.

Als een operationeel programma in 2015 of later wordt vastgesteld, worden de vroegere tranches in het jaar van vaststelling betaald.

2.           In de jaren 2016 tot en met 2022 wordt vóór 1 juli een jaarlijks voorfinancieringsbedrag betaald. In 2016 bedraagt dit 2 % van het steunbedrag uit de Fondsen aan het operationele programma voor de gehele programmeringsperiode. In de jaren 2017 tot en met 2022 bedraagt dit 2,5 % van het steunbedrag uit de Fondsen aan het operationele programma voor de gehele programmeringsperiode.

Artikel 125 Goedkeuring van voorfinanciering

Het als jaarlijkse voorfinanciering betaalde bedrag wordt overeenkomstig artikel 130 behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie.

Artikel 126 Termijnen voor de indiening van aanvragen voor tussentijdse betaling en voor de betaling ervan

1.           De certificeringsautoriteit dient op gezette tijden een aanvraag voor tussentijdse betaling in voor de bedragen die in haar rekeningen zijn opgenomen als overheidssteun die aan begunstigden is betaald in het boekjaar dat op 30 juni afloopt.

2.           De certificeringsautoriteit dient de laatste aanvraag voor tussentijdse betaling ten laatste in op 31 juli na het einde van het vorige boekjaar en in ieder geval vóór de eerste aanvraag voor tussentijdse betaling voor het komende boekjaar.

3.           De eerste aanvraag voor tussentijdse betaling wordt niet ingediend voordat het formele besluit tot accreditatie van de beheersautoriteit door de Commissie is ontvangen.

4.           Als het jaarverslag over de uitvoering van een operationeel programma niet overeenkomstig artikel 101 naar de Commissie is gestuurd, worden voor dat programma geen tussentijdse betalingen gedaan.

5.           Onder voorbehoud van de beschikbare begrotingsmiddelen voert de Commissie de tussentijdse betalingen uit binnen zestig dagen na de datum waarop de betalingsaanvraag bij de Commissie is geregistreerd.

Artikel 127 Vrijmaking

1.           Het deel van het overeenkomstig de tweede alinea berekende bedrag van een operationeel programma dat op 31 december van het tweede begrotingsjaar na het jaar van vastlegging van het operationele programma niet is gebruikt voor betaling van een initiële en jaarlijkse voorfinanciering, voor tussentijdse betalingen en voor betalingen van het jaarsaldo en waarvoor geen overeenkomstig artikel 121 opgestelde betalingsaanvraag overeenkomstig artikel 126 is ingediend, wordt door de Commissie vrijgemaakt.

De Commissie berekent het bedrag voor de vrijmaking door één zesde van de jaarlijkse vastlegging met betrekking tot de totale jaarlijkse bijdrage voor 2014 bij elk van de vastleggingen voor 2015 tot en met 2020 op te tellen.

2.           In afwijking van lid 1, eerste alinea, zijn de termijnen voor vrijmaking niet van toepassing op de jaarlijkse vastlegging in verband met de totale jaarlijkse bijdrage voor 2014.

3.           Als de eerste jaarlijkse vastlegging betrekking heeft op de totale jaarlijkse bijdrage voor 2015, zijn de termijnen voor de vrijmaking in afwijking van lid 1 niet van toepassing op de jaarlijkse toewijzing in verband met de totale jaarlijkse bijdrage voor 2015. In dat geval berekent de Commissie het in lid 1, eerste alinea, bedoelde bedrag door één vijfde van de jaarlijkse vastlegging met betrekking tot de totale jaarlijkse bijdrage voor 2015 bij elk van de vastleggingen voor 2016 tot en met 2020 op te tellen.

4.           Het deel van de vastleggingen dat op 31 december 2022 nog openstaat, wordt vrijgemaakt als een van de krachtens artikel 130, lid 1, vereiste documenten niet uiterlijk op 30 september 2023 bij de Commissie is ingediend.

HOOFDSTUK II Goedkeuring van rekeningen en afsluiting

Afdeling I Goedkeuring van rekeningen

Artikel 128 Inhoud van de jaarrekeningen

1.           De gecertificeerde jaarrekeningen voor elk operationeel programma betreffen het boekjaar en omvatten op het niveau van elke prioritaire as:

a)      het totaalbedrag van de door begunstigden voor de uitvoering van concrete acties betaalde subsidiabele uitgaven, zoals opgenomen in de rekeningen van de certificeringsautoriteit, en de overeenkomstige betaalde subsidiabele overheidssteun, alsmede het totaalbedrag van de voor de uitvoering van concrete acties betaalde overheidssteun;

b)      de bedragen die tijdens het boekjaar zijn geschrapt en geïnd, de aan het eind van het boekjaar te innen bedragen, de overeenkomstig artikel 61 teruggevorderde bedragen en de oninbare bedragen;

c)      voor elke prioritaire as: de lijst van tijdens het boekjaar voltooide concrete acties waarvoor steun uit het EFRO en het Cohesiefonds is ontvangen;

d)      voor elke prioritaire as: een vergelijking tussen de overeenkomstig punt a) vermelde uitgaven en de voor hetzelfde boekjaar in betalingsaanvragen gedeclareerde uitgaven, met een uitleg voor eventuele verschillen.

2.           Wanneer er nog een procedure loopt in verband met de beoordeling van de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven door de auditautoriteit, kan de certificeringsautoriteit hiervoor in de rekeningen per prioritaire as een reserve opnemen, die niet hoger is dan 5 % van de totale uitgaven in de voor het boekjaar ingediende betalingsaanvragen. Het gedekte bedrag wordt niet opgenomen in het in artikel 1, onder a), bedoelde totaalbedrag van de subsidiabele uitgaven. In de jaarrekeningen van het volgende jaar worden deze bedragen definitief opgenomen of uitgesloten.

Artikel 129 Indiening van informatie

De lidstaat dient de in artikel 75, lid 1, bedoelde documenten in voor elk jaar vanaf 2016 tot en met 2022.

Artikel 130 Jaarlijkse goedkeuring van rekeningen

1.           Voor de berekening van het bedrag dat voor een boekjaar ten laste van de Fondsen komt, houdt de Commissie rekening met:

a)      het in artikel 128, lid 1, onder a), bedoelde totaalbedrag van de in de rekeningen opgenomen uitgaven, waarop het medefinancieringspercentage voor elke prioritaire as wordt toegepast;

b)      het totaalbedrag van de betalingen die de Commissie tijdens dat boekjaar heeft verricht, bestaande uit:

i)        het bedrag van de tussentijdse betalingen door de Commissie overeenkomstig artikel 120, lid 1, en artikel 22; en

ii)       het bedrag van de jaarlijkse voorfinanciering overeenkomstig artikel 124, lid 2.

2.           Voor het jaarlijkse saldo dat als gevolg van de goedkeuring van de rekeningen van de lidstaat kan worden teruggevorderd, wordt een invorderingsopdracht van de Commissie opgesteld. Het aan de lidstaat te betalen jaarlijkse saldo wordt opgeteld bij de volgende tussentijdse betaling die de Commissie na de goedkeuring van de rekeningen verricht.

3.           Als de Commissie om aan een lidstaat toe te schrijven redenen niet in staat is de rekeningen uiterlijk op 30 april van het jaar volgend op het einde van het boekjaar goed te keuren, geeft de Commissie de lidstaat kennis van de maatregelen die de beheers- of auditautoriteit moet nemen, of van de aanvullende onderzoeken die de Commissie voorstelt te verrichten overeenkomstig artikel 65, leden 2 en 3.

4.           De betaling van het jaarlijkse saldo door de Commissie wordt gebaseerd op de in de rekeningen gedeclareerde uitgaven, exclusief eventuele reserves voor aan de Commissie gedeclareerde uitgaven waarvoor een contradictoire procedure bij de auditautoriteit loopt.

Artikel 131 Jaarlijkse afsluiting

1.           Voor het EFRO en het Cohesiefonds wordt in de jaarrekeningen voor elk operationeel programma op het niveau van elke prioritaire as een lijst van tijdens het boekjaar voltooide concrete acties opgenomen. De in de rekeningen opgenomen uitgaven in verband met deze concrete acties worden, onder voorbehoud van de goedkeuring van de rekeningen, als afgesloten beschouwd.

2.           Voor het ESF worden de in de rekeningen opgenomen uitgaven waarover een goedkeuringsbesluit wordt genomen, als afgesloten beschouwd.

Artikel 132 Beschikbaarheid van documenten

1.           Onverminderd de voorschriften voor staatssteun zorgt de beheersautoriteit ervoor dat alle ondersteunende documenten over concrete acties gedurende drie jaar op verzoek aan de Commissie en de Europese Rekenkamer ter beschikking worden gesteld. Deze termijn van drie jaar gaat in op 31 december van het jaar waarin de rekeningen overeenkomstig artikel 130 worden goedgekeurd of uiterlijk op de datum waarop het eindsaldo wordt betaald.

In geval van gerechtelijke of administratieve procedures of op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie wordt deze termijn van drie jaar geschorst.

2.           De documenten worden bewaard in de vorm van originelen of gewaarmerkte kopieën van de originelen, dan wel op algemeen aanvaarde gegevensdragers, met inbegrip van elektronische versies van originele documenten en documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie bestaat.

3.           De documenten worden niet langer bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt.

4.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen om te bepalen welke gegevensdragers als “algemeen aanvaard” worden beschouwd.

5.           De procedure om de overeenstemming van op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaarde documenten met de originele documenten te certificeren, wordt vastgesteld door de nationale autoriteiten en moet waarborgen dat de bewaarde versies aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor auditdoeleinden op kan worden vertrouwd.

6.           De computersystemen die gebruikt worden voor documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie bestaat, moeten voldoen aan aanvaarde beveiligingsstandaarden die waarborgen dat de bewaarde documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor auditdoeleinden op kan worden vertrouwd.

Afdeling II Afsluiting van operationele programma’s

Artikel 133  Indiening van afsluitingsdocumenten en betaling van het eindsaldo

1.           De lidstaten dienen uiterlijk op 30 september 2023 de volgende documenten in:

a)      een betalingsaanvraag voor het eindsaldo;

b)      een eindverslag over de uitvoering van het operationele programma; en

c)      de in artikel 75, lid 1, bedoelde documenten voor het laatste boekjaar, dat van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023 loopt.

2.           De betaling van het eindsaldo geschiedt uiterlijk drie maanden na de datum waarop de rekeningen van het laatste boekjaar worden goedgekeurd of, als dat later is, een maand na de datum waarop het eindverslag over de uitvoering wordt aanvaard.

Afdeling III Opschorting van betalingen

Artikel 134  Schorsing van betalingen

1.           De Commissie kan de tussentijdse betalingen op het niveau van prioritaire assen of operationele programma’s geheel of gedeeltelijk schorsen als:

a)      het beheers- en controlesysteem van het operationele programma ernstige tekortkomingen vertoont waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen;

b)      uitgaven in een uitgavenstaat verband houden met een onregelmatigheid met ernstige financiële gevolgen waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen;

c)      de lidstaat heeft nagelaten de nodige maatregelen te nemen om een einde te maken aan de situatie op grond waarvan de betalingen krachtens artikel 74 zijn uitgesteld;

d)      de kwaliteit en betrouwbaarheid van het toezichtsysteem of de gegevens over gemeenschappelijke en specifieke indicatoren ernstige tekortkomingen vertonen;

e)      de lidstaat heeft nagelaten in het operationele programma opgenomen maatregelen te nemen die nodig zijn om aan de ex-antevoorwaarden te voldoen;

f)       een evaluatie van de prestaties heeft uitgewezen dat de in het prestatiekader vastgestelde mijlpalen voor een prioritaire as niet zijn bereikt;

g)      de lidstaat niet of niet naar tevredenheid antwoordt overeenkomstig artikel 20, lid 3.

2.           De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen besluiten de tussentijdse betalingen geheel of gedeeltelijk te schorsen nadat zij de lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken.

3.           De Commissie heft de gehele of gedeeltelijke schorsing van de tussentijdse betalingen op als de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de schorsing mogelijk te maken.

HOOFDSTUK III Financiële correcties

Afdeling I Financiële correcties door de lidstaten

Artikel 135  Financiële correcties door de lidstaten

1.           De lidstaten zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor het onderzoeken van onregelmatigheden, voor het toepassen van de vereiste financiële correcties en voor het doen van terugvorderingen. Bij een systemische onregelmatigheid breidt de lidstaat zijn onderzoek uit tot alle concrete acties die daarbij betrokken kunnen zijn.

2.           De lidstaat past de financiële correcties toe die noodzakelijk zijn in verband met individuele of systemische onregelmatigheden die bij concrete acties of operationele programma’s zijn geconstateerd. Financiële correcties bestaan in een volledige of gedeeltelijke intrekking van de overheidsbijdrage aan een concrete actie of operationeel programma. De lidstaat houdt rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor de Fondsen en past een evenredige correctie toe. Financiële correcties worden door de beheersautoriteit opgenomen in de jaarrekeningen voor het boekjaar waarin tot de intrekking wordt besloten. 

3.           De overeenkomstig lid 2 ingetrokken bijdrage uit de Fondsen kan door de lidstaat, behoudens lid 4, worden hergebruikt binnen het betrokken operationele programma.

4.           De overeenkomstig lid 2 ingetrokken bijdrage mag niet worden hergebruikt voor een concrete actie waarvoor de correctie is toegepast of, als een financiële correctie voor een systemische onregelmatigheid is toegepast, voor een door de systemische onregelmatigheid getroffen concrete actie.

Afdeling II Financiële correcties door de Commissie

Artikel 136  Criteria voor financiële correcties

1.           De Commissie past overeenkomstig artikel 77 financiële correcties toe door de bijdrage van de Unie aan een operationeel programma door middel van uitvoeringshandelingen volledig of gedeeltelijk in te trekken als zij, na het nodige onderzoek, tot de conclusie komt dat:

a)      het beheers- en controlesysteem van het operationele programma ernstige tekortkomingen vertoont die de reeds voor het operationele programma betaalde bijdrage van de Unie in gevaar brengen;

b)      de lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 135 heeft voldaan voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid;

c)      de uitgaven in een betalingsaanvraag onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid.

De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde individuele onregelmatigheden en houdt er rekening mee of de onregelmatigheid systemisch is. Wanneer het bedrag van de onregelmatige uitgaven die aan de Fondsen in rekening zijn gebracht niet precies kan worden bepaald, past de Commissie een vast percentage of een geëxtrapoleerde financiële correctie toe.

2.           De Commissie houdt bij de vaststelling van het bedrag van een correctie overeenkomstig lid 1, rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheid, en met de omvang en de financiële consequenties van de tekortkomingen in beheers- en controlesystemen die in het betrokken operationele programma zijn geconstateerd.

3.           Wanneer de Commissie haar standpunt baseert op verslagen van andere auditeurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies, na onderzoek van de op grond van artikel 135, lid 2, door de betrokken lidstaat genomen maatregelen, de overeenkomstig artikel 112, lid 3, gedane kennisgevingen en de eventuele antwoorden van de lidstaat.

4.           Wanneer de Commissie na bestudering van het eindverslag over de uitvoering van het operationele programma vaststelt dat ernstig tekortgeschoten is bij het bereiken van de in het prestatiekader vastgestelde streefdoelen, kan zij door middel van uitvoeringshandelingen financiële correcties voor de betrokken prioritaire assen toepassen.

5.           Wanneer een lidstaat zijn in artikel 86 vermelde verplichtingen niet nakomt, kan de Commissie, evenredig aan de mate van niet-nakoming van deze verplichtingen, een financiële correctie toepassen door de bijdrage van de structuurfondsen aan de betrokken lidstaat geheel of gedeeltelijk in te trekken.

6.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de criteria voor het bepalen van de hoogte van de toe te passen financiële correctie vast te leggen.

Artikel 137 Procedure

1.           Voordat de Commissie tot een financiële correctie besluit, leidt zij de procedure in door de lidstaat in kennis te stellen van de voorlopige conclusies van haar onderzoek en hem te verzoeken binnen twee maanden zijn opmerkingen te doen toekomen.

2.           Als de Commissie een geëxtrapoleerde of forfaitaire financiële correctie voorstelt, wordt de lidstaat in de gelegenheid gesteld om, door onderzoek van de betrokken documentatie, aan te tonen dat de werkelijke omvang van de onregelmatigheid geringer is dan de Commissie in haar beoordeling stelt. In overleg met de Commissie kan de lidstaat dit onderzoek beperken tot een passend deel of passende steekproef van de betrokken documentatie. Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen mag dit onderzoek niet langer duren dan een aanvullende termijn van twee maanden na de in lid 1 bedoelde termijn van twee maanden.

3.           De Commissie houdt rekening met alle bewijsstukken die de lidstaat binnen de in de leden 1 en 2 bedoelde termijnen aanvoert.

4.           Als de lidstaat de voorlopige conclusies van de Commissie niet aanvaardt, nodigt de Commissie de lidstaat uit voor een hoorzitting om te waarborgen dat zij haar conclusies over de toepassing van de financiële correctie op alle relevante informatie en opmerkingen kan baseren.

5.           Als de Commissie financiële correcties toepast, doet zij dit door middel van uitvoeringshandelingen en binnen zes maanden na de datum van de hoorzitting, of als de lidstaat ermee instemt na de hoorzitting aanvullende informatie in te dienen, binnen zes maanden na de datum van ontvangst van die informatie. De Commissie houdt rekening met alle in de loop van de procedure ingediende informatie en opmerkingen. Als er geen hoorzitting plaatsvindt, begint de termijn van zes maanden twee maanden na de datum van de door de Commissie gezonden uitnodiging voor de hoorzitting.

6.           Wanneer de Commissie of de Europese Rekenkamer onregelmatigheden in de naar de Commissie gestuurde jaarrekeningen ontdekt, wordt de steun uit de Fondsen aan het operationele programma door de resulterende financiële correctie verlaagd.

Artikel 138 Verplichtingen van de lidstaten

Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van artikel 135, lid 2, van deze verordening en tot terugvordering van staatssteun op grond van artikel 107, lid 1, van het Verdrag en van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad[33] onverlet.

Artikel 139 Terugbetaling

1.           Elke aan de algemene begroting van de Unie te verrichten terugbetaling geschiedt vóór de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 73 van het Financieel Reglement. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.

2.           Elke vertraging van de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. De toe te passen rentevoet is anderhalf procentpunt hoger dan die welke de Europese Centrale Bank toepast bij haar voornaamste herfinancieringstransacties op de eerste werkdag van de maand waarin de vervaldatum valt.

TITEL VIII

Evenredige controle van operationele programma’s

            Artikel 140 Evenredige controle van operationele programma’s

1.           Concrete acties waarvan de totale subsidiabele uitgaven niet meer dan 100 000 EUR bedragen, worden voorafgaand aan de afsluiting van alle betrokken uitgaven uit hoofde van artikel 131 onderworpen aan niet meer dan één audit, die verricht wordt door hetzij de auditautoriteit, hetzij de Commissie. Andere concrete acties worden voorafgaand aan de afsluiting van alle betrokken uitgaven uit hoofde van artikel 131 onderworpen aan niet meer dan één audit per boekjaar, verricht door de auditautoriteit en de Commissie. Deze bepalingen laten lid 4 onverlet.

2.           Voor operationele programma’s waarvoor het recentste auditoordeel niet op significante tekortkomingen wijst, kan de Commissie op de eerstvolgende vergadering als bedoeld in artikel 118, lid 3, met de auditautoriteit overeenkomen minder auditwerkzaamheden te verrichten, zodat deze werkzaamheden evenredig zijn met het vastgestelde risico. In dat geval verricht de Commissie zelf geen audits ter plaatse, tenzij er aanwijzingen zijn voor tekortkomingen in het beheers- en controlesysteem die van invloed zijn op uitgaven die bij de Commissie zijn gedeclareerd in een boekjaar waarvoor de rekeningen zijn goedgekeurd.

3.           Voor operationele programma’s waarvoor de Commissie concludeert op het oordeel van de auditautoriteit te kunnen vertrouwen, kan zij met de auditautoriteit overeenkomen haar audits ter plaatse te beperken tot een audit van de werkzaamheden van de auditautoriteit, tenzij er bewijzen zijn voor tekortkomingen in het werk van de auditautoriteit voor een boekjaar waarvoor de rekeningen zijn goedgekeurd.

4.           Onverminderd lid 1 kunnen de auditautoriteit en de Commissie audits voor concrete acties verrichten wanneer een risicobeoordeling uitwijst dat er een specifiek risico voor onregelmatigheden of fraude bestaat, wanneer er bewijzen zijn voor ernstige tekortkomingen in het beheers- en controlesysteem van het betrokken operationele programma, alsmede in de drie jaar na de afsluiting van alle uitgaven van een concrete actie krachtens artikel 131, in het kader van een auditsteekproef. De Commissie kan te allen tijde audits van concrete acties verrichten om de werkzaamheden van een auditautoriteit te controleren door de auditactiviteit van die autoriteit te herhalen.

DEEL 4

DELEGATIE VAN BEVOEGDHEID, UITVOERINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK I

Delegatie van bevoegdheid en uitvoeringsbepalingen

Artikel 141 Wijziging van de bijlagen

De Commissie kan door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 142 wijzigingen op de bijlagen I en VI bij deze verordening vaststellen, binnen het toepassingsgebied van de desbetreffende bepalingen van deze verordening.

Artikel 142 Uitoefening van de delegatie

1.           De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.           De in deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

3.           Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 3, artikel 12, artikel 20, lid 4, artikel 29, lid 6, artikel 32, lid 1, artikel 33, leden 3, 4 en 7, artikel 34, lid 3, artikel 35, lid 5, artikel 36, lid 4, artikel 54, lid 1, artikel 58, artikel 112, lid 2, artikel 114, leden 8 en 9, artikel 116, lid 1, artikel 117, lid 1, artikel 132, lid 4, artikel 136, lid 6 en artikel 141 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken.

Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.           Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.           De gedelegeerde handelingen treden alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Indien bij het verstrijken van deze termijn het Europees Parlement noch de Raad bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie heeft medegedeeld voornemens te zijn om geen bezwaar te maken, kan de gedelegeerde handeling voor het verstrijken van de termijn worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.

Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt tegen de gedelegeerde handeling, vermeldt de redenen daarvoor.

Artikel 143 Comitéprocedure

1.           De Commissie wordt bijgestaan door een Coördinatiecomité voor de Fondsen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.           Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.           Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Wanneer het advies van het comité uit hoofde van de leden 2 en 3 via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door (…) [aantal leden] (een ... meerderheid) [de soort meerderheid dient te worden vermeld: eenvoudige meerderheid, tweederdemeerderheid, enz.] van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK II

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 144 Evaluatie

Het Europees Parlement en de Raad evalueren deze verordening uiterlijk op 31 december 20XX overeenkomstig artikel 177 van het Verdrag.

Artikel 145 Overgangsbepalingen

1.           Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke intrekking, van de betrokken projecten tot de afsluiting ervan of van bijstandsverlening die door de Commissie is goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1083/2006 of andere wetgeving die op 31 december 2013 op die bijstandsverlening van toepassing is.

2.           Aanvragen die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad zijn ingediend, blijven geldig.

Artikel 146 Intrekking

1.           Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2014.

2.           Verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 147 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te […],

Voor het Europees Parlement                       Voor de Raad

De voorzitter                                                  De voorzitter

BIJLAGE I

Onderdelen van het gemeenschappelijk strategisch kader betreffende de samenhang en consistentie met het economische beleid van de lidstaten en van de Unie, de mechanismen voor de coördinatie tussen de GSK-fondsen onderling en met andere beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie op dit gebied, horizontale beginselen en transversale beleidsdoelstellingen alsmede de regelingen om territoriale uitdagingen aan te pakken.

1.         Inleiding

Teneinde de bijdrage van de GSK-fondsen tot slimme, duurzame en inclusieve groei zo groot mogelijk te maken en daardoor de verschillen te verkleinen, moet gegarandeerd worden dat de in het kader van de Europa 2020-strategie aangegane beleidsverbintenissen door investeringen via de GSK-fondsen en andere instrumenten van de Unie worden ondersteund. De lidstaten moeten derhalve bepalen hoe hun programma's tot de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen en het bereiken van de kerndoelen van de Europa 2020-strategie en de vlaggenschipinitiatieven kunnen bijdragen.

2.         Samenhang en consistentie met het economisch bestuur van de Unie

1. De lidstaten besteden bijzondere aandacht aan het toekennen van prioriteit aan groeivriendelijke uitgaven, met inbegrip van uitgaven voor onderwijs, onderzoek, innovatie en energie-efficiëntie en uitgaven om de toegang van het mkb tot financiering te vergemakkelijken en om de ecologische duurzaamheid, het beheer van natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie te waarborgen, en aan het garanderen van de doeltreffendheid van dergelijke uitgaven. Zij zien tevens toe op het in stand houden of versterken van de geografische dekking en de doeltreffendheid van de diensten voor arbeidsvoorziening en actief arbeidsmarktbeleid, met de nadruk op jeugdwerkloosheid.

2. Bij de voorbereiding van de partnerschapscontracten programmeren de lidstaten de GSK-fondsen op basis van de meest recente relevante specifieke aanbevelingen per land die de Raad heeft opgesteld uit hoofde van artikel 121, lid 2, en artikel 148, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in overeenstemming met de respectieve rollen en verplichtingen daarvan. De lidstaten houden tevens rekening met de desbetreffende aanbevelingen van de Raad die zijn gebaseerd op het stabiliteits- en groeipact en de economische aanpassingsprogramma's. Elke lidstaat geeft overeenkomstig artikel 14, onder a), i), van deze verordening in het partnerschapscontract aan hoe de verschillende financieringsstromen van de Unie en de lidstaten bijdragen tot het aanpakken van de in de desbetreffende specifieke aanbevelingen per land geïdentificeerde vraagstukken en de doelstellingen die zij in nauw overleg met de verantwoordelijke regionale en lokale autoriteiten in hun nationale hervormingsprogramma's hebben gesteld.

3.         Mechanismen voor coördinatie tussen GSK-fondsen onderling

3.1       Inleiding

1. De lidstaten zien erop toe dat de steunmaatregelen uit de GSK-fondsen complementair zijn en op gecoördineerde wijze worden uitgevoerd zodat de administratieve kosten en lasten in de praktijk verminderen.

3.2       Coördinatie en complementariteit

1. De voor de uitvoering van de GSK-fondsen verantwoordelijke lidstaten en beheersautoriteiten werken nauw samen bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van het partnerschapscontract en de programma's. Zij zien erop toe dat met name de volgende activiteiten worden uitgevoerd:

(a) de vaststelling van de steungebieden waar de GSK-fondsen op aanvullende wijze kunnen worden gecombineerd om de in deze verordening vastgestelde thematische doelstellingen te verwezenlijken;

(b) de bevordering van de betrokkenheid van voor andere GSK-fondsen verantwoordelijke beheersautoriteiten of van andere beheersautoriteiten en van de desbetreffende ministeries bij de ontwikkeling van steunregelingen om de coördinatie te waarborgen en overlappingen te voorkomen;

(c) de instelling, waar nodig, van gezamenlijke toezichtcomités voor programma's ter uitvoering van de GSK-fondsen en de opstelling van andere regelingen voor gezamenlijk beheer en controle ter vergemakkelijking van de coördinatie tussen de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de GSK-fondsen;

(d) het gebruik van gemeenschappelijke e-governance-oplossingen voor aanvragers en begunstigden en van “one-stop-shops” voor advies inzake de steunmogelijkheden die elk van de onder het GSK vallende fondsen biedt;

(e) het instellen van mechanismen voor de coördinatie van samenwerkingsactiviteiten die worden gefinancierd uit het EFRO en het ESF met investeringen waarvoor steun wordt verstrekt via de programma's voor het doel "investeren in groei en werkgelegenheid".

3.3       Bevordering van een geïntegreerde aanpak

1. De lidstaten combineren, waar nodig, de GSK-fondsen in geïntegreerde, op de aanpak van specifieke behoeften toegesneden pakketten op lokaal, regionaal of nationaal niveau om bij te dragen aan de verwezenlijking van de nationale streefdoelen in het kader van Europa 2020, en maken gebruik van geïntegreerde territoriale investeringen, geïntegreerde concrete acties en gezamenlijke actieplannen.

2. De lidstaten stimuleren de ontwikkeling van een lokale en subregionale aanpak, met name via vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling, door de besluitvorming en de uitvoering te delegeren aan een lokaal partnerschap van overheidsdiensten, particuliere organisaties en het maatschappelijk middenveld. Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling wordt toegepast in de context van een strategische aanpak om ervoor te zorgen dat bij de "bottom-up"-definitie van de lokale behoeften rekening wordt gehouden met de op een hoger niveau bepaalde prioriteiten. Daarom bepalen de lidstaten de aanpak van de vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling voor alle GSK-fondsen en geven zij in de partnerschapscontracten de belangrijkste problemen aan die op die manier moeten worden aangepakt, de hoofddoelstellingen en de prioriteiten van de vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling, de soorten gebieden die moeten worden gedekt, de specifieke rol die bij de verwezenlijking van de strategie wordt toegekend aan de plaatselijke actiegroepen, de rol die de verschillende GSK-fondsen is toegedacht bij de uitvoering van lokale ontwikkelingsstrategieën in verschillende soorten gebieden zoals plattelands-, stads- en kustgebieden, en de overeenkomstige coördinatiemechanismen.

4.         Coördinatie van GSK-fondsen met ander beleid en andere instrumenten van de Unie

De in dit deel beschreven programma's van de Unie vormen geen limitatieve lijst.

4.1       Inleiding

1. De lidstaten voeren een analyse uit van het effect van het beleid van de Unie op nationaal en regionaal niveau en op de sociale, economische en territoriale samenhang, met het oog op het bevorderen van een doeltreffende coördinatie en het identificeren en stimuleren van de meest geschikte middelen om Europese fondsen ter ondersteuning van lokale, regionale en nationale investeringen in te zetten.

2. De lidstaten verzekeren de samenhang tussen de steunmaatregelen uit de GSK-fondsen en de doelstellingen van ander beleid van de Unie in de programmerings- en uitvoeringsfase. Daartoe houden zij rekening met de volgende aspecten:

(a) het identificeren en benutten van complementariteit tussen verschillende instrumenten van de Unie op nationaal en regionaal niveau, zowel in de planningsfase als tijdens de uitvoering;

(b) het optimaliseren van bestaande structuren en, waar nodig, het instellen van nieuwe structuren om de strategische identificatie van prioriteiten voor de verschillende instrumenten en structuren voor de coördinatie op nationaal niveau te vergemakkelijken, om dubbel werk te vermijden en om de gebieden te identificeren waar aanvullende financiële steun noodzakelijk is;

(c) het maximaal benutten van de mogelijkheid om steun uit verschillende instrumenten te combineren ter ondersteuning van individuele concrete acties en het nauw samenwerken met de verantwoordelijken voor de uitvoering van andere nationale instrumenten teneinde de begunstigden coherente en gestroomlijnde financieringsmogelijkheden te bieden.

4.2       Coördinatie met het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid

1. Het Elfpo is een integrerend onderdeel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en vormt een aanvulling op de maatregelen in het kader van het Europees Garantiefonds voor de landbouw, die rechtstreekse steun aan landbouwers bieden en marktmaatregelen ondersteunen. De lidstaten beheren deze steunmaatregelen dan ook samen om zo veel mogelijke synergieën tot stand te brengen en de toegevoegde waarde van de EU-steun zo groot mogelijk te maken.

2. Het EFMZV is gericht op de verwezenlijking van de doelstellingen van het hervormde gemeenschappelijk visserijbeleid en het geïntegreerd maritiem beleid. De lidstaten maken daarom gebruik van het EFMZV om de inspanningen ter verbetering van de gegevensvergaring en ter versterking van de controle te ondersteunen en zien erop toe dat tevens gestreefd wordt naar synergieën ter ondersteuning van de prioriteiten van het geïntegreerd maritiem beleid, zoals mariene kennis, maritieme ruimtelijke ordening, geïntegreerd beheer van kustzones, geïntegreerd maritiem toezicht, bescherming van het mariene milieu en de biodiversiteit alsmede aanpassing aan de negatieve gevolgen van de klimaatverandering voor de kustgebieden.

4.3       Horizon 2020[34] en andere centraal beheerde EU-programma's op het gebied van onderzoek en innovatie

1. De lidstaten en de Commissie besteden bijzondere aandacht aan het versterken van de coördinatie en de complementariteit tussen de GSK-fondsen en Horizon 2020, het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme)[35] en andere relevante centraal beheerde financieringsprogramma's van de Unie waarbij zij tegelijkertijd een duidelijke verdeling van de steungebieden aanbrengen.

2. In het bijzonder ontwikkelen de lidstaten nationale en/of regionale onderzoeks- en innovatiestrategieën (O&I) voor "slimme specialisatie" in overeenstemming met het nationale hervormingsprogramma. Deze strategieën worden ontwikkeld door nationale of regionale beheersautoriteiten en belanghebbenden zoals universiteiten en andere instellingen voor hoger onderwijs, het bedrijfsleven en de sociale partners bij een ondernemingsgezind ontdekkingsproces te betrekken. De rechtstreeks bij Horizon 2020 betrokken autoriteiten worden nauw aan dit proces verbonden. Deze strategieën omvatten (onder meer):

(a) "stroomopwaartse acties" om de regionale O&I-spelers voor te bereiden op deelname aan Horizon 2020-projecten ("weg naar topkwaliteit"), die via capaciteitsopbouw worden ontwikkeld; communicatie en samenwerking tussen nationale Horizon 2020-contactpunten en beheersautoriteiten van de onder het GSK vallende fondsen die worden versterkt;

(b) "stroomafwaartse acties" die de middelen opleveren om de uit Horizon 2020 en uit voorgaande programma's voortkomende O&I-resultaten te exploiteren en op de markt te verspreiden, met bijzondere aandacht voor het scheppen van een innovatievriendelijk bedrijfsklimaat voor het mkb en in overeenstemming met de voor de gebieden in de desbetreffende strategie voor slimme specialisatie vastgestelde prioriteiten.

3. De lidstaten geven volledige toepassing aan de bepalingen van deze verordening die het mogelijk maken in de desbetreffende programma's voor de uitvoering van onderdelen van de strategieën de GSK-fondsen met middelen uit Horizon 2020 te combineren. Nationale en regionale autoriteiten krijgen gezamenlijke steun voor het ontwerp en de tenuitvoerlegging van zulke strategieën, het opsporen van mogelijkheden voor gezamenlijke financiering van O&I-infrastructuur van Europees belang, het stimuleren van internationale samenwerking, methodologische steun via peer reviews, uitwisselingen van goede praktijken en regio-overschrijdende opleiding.

4. De lidstaten overwegen de volgende aanvullende maatregelen die gericht zijn op het ontsluiten van hun potentieel voor excellentie in onderzoek en innovatie, op een manier die aansluit op en synergieën schept met Horizon 2020, in het bijzonder door gezamenlijke financiering:

(a) het met elkaar verbinden van enerzijds opkomende uitmuntendheidscentra en innovatieve regio's in de minder ontwikkelde lidstaten en anderzijds toonaangevende tegenhangers elders in Europa;

(b) het opbouwen van koppelingen met innovatieclusters en het erkennen van excellentie in minder ontwikkelde regio’s;

(c) het oprichten van EOR-leerstoelen om vooraanstaande academici aan te trekken, met name in minder ontwikkelde regio's;

(d) het ondersteunen van toegang tot internationale netwerken voor onderzoekers en innovatoren die minder bij de EOR betrokken zijn of afkomstig zijn uit minder ontwikkelde regio's;

(e) waar van toepassing, het bijdragen aan de Europese innovatiepartnerschappen;

(f) het voorbereiden van nationale instellingen en/of clusters van excellentie voor deelname aan kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) van het Europese Instituut voor innovatie en technologie (EIT); alsmede

(g) het organiseren van kwalitatief hoogstaande internationale programma's voor de mobiliteit van onderzoekers met medefinanciering uit de "Marie Skłodowska-Curie-acties".

4.4       Financiering van demonstratieprojecten in het kader van het NER300-programma[36]

Waar nodig zien de lidstaten zien erop toe dat financiering uit de GSK-fondsen wordt gecoördineerd met steun uit het NER300-programma, waarbij de inkomsten van de veiling van 300 miljoen emissierechten uit de nieuwkomersreserve van de EU-regeling voor de handel in emissierechten worden gebruikt voor de medefinanciering van een brede waaier van grootschalige demonstratieprojecten voor CO2-afvang en -opslag (CCS) en voor innovatieve technologie voor hernieuwbare energie in de gehele EU.

4.5       LIFE[37] en het milieuacquis

1. Waar mogelijk, streven de lidstaten ernaar om gebruik te maken van synergieën met beleidsinstrumenten van de Unie (zowel met financieringsinstrumenten als met andere instrumenten) gericht op de matiging van en de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering, milieubescherming en een efficiënt gebruik van hulpbronnen.

2. Waar nodig, zorgen de lidstaten voor complementariteit en coördinatie met LIFE, in het bijzonder met geïntegreerde projecten op het gebied van natuur, water, afval, lucht, matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering. Deze coördinatie dient met name te worden gerealiseerd door het bevorderen van de financiering via de GSK-fondsen van activiteiten die een aanvulling vormen op de geïntegreerde projecten in het kader van het LIFE-programma, en door het bevorderen van het gebruik van uit hoofde van het LIFE-programma gevalideerde oplossingen, methoden en benaderingen.

3. De relevante sectorale plannen, programma's of strategieën (waaronder het prioritaire actiekader, het stroomgebiedbeheersplan, het afvalbeheersplan, het nationale risicobeperkingsplan of de nationale aanpassingsstrategie), als bedoeld in de LIFE-verordening, dienen als coördinatiekader voor steun uit de verschillende fondsen.

4.6       Erasmus voor iedereen[38]

1. De lidstaten streven ernaar de GSK-fondsen in te zetten om het gebruik van instrumenten en methodes die in het kader van "Erasmus voor iedereen" werden ontwikkeld en met succes zijn getest te veralgemenen.

2. De lidstaten zorgen voor een doeltreffende coördinatie op nationaal niveau tussen de GSK-fondsen en "Erasmus voor iedereen" door een duidelijk onderscheid te maken bij de soorten investeringen en de ondersteunde doelgroepen. De lidstaten streven naar complementariteit bij de financiering van mobiliteitsacties en zoeken tegelijkertijd naar mogelijke synergieën.

3. De coördinatie wordt gerealiseerd door passende mechanismen in te voeren voor de samenwerking tussen de beheersautoriteiten en de in het kader van "Erasmus voor iedereen" opgerichte nationale agentschappen.

4.7       Programma voor sociale verandering en innovatie (PSCI)[39]

1. Waar nodig, streven de lidstaten naar doeltreffende coördinatie tussen het programma voor sociale verandering en innovatie en de steunmaatregelen uit de GSK-fondsen in het kader van de thematische doelstellingen op het gebied van werkgelegenheid en sociale inclusie.

2. De lidstaten streven, waar nodig, naar schaalvergroting van de meest succesvolle maatregelen die binnen de Progress-pijler van het PSCI werden ontwikkeld, met name op het gebied van sociale innovatie en sociale beleidsexperimenten met steun uit het EFS.

3. Teneinde de geografische mobiliteit van werknemers bevorderen en de arbeidskansen vergroten, zien de lidstaten toe op de complementariteit van de door het EFS gesteunde acties om de transnationale arbeidsmobiliteit te vergroten, met inbegrip van grensoverschrijdende partnerschappen waarvoor steun wordt verleend uit de Eures-pijler van het PSCI.

4. De lidstaten streven naar complementariteit en coördinatie van enerzijds de steunmaatregelen uit de GSK-fondsen voor zelfstandigen, ondernemerschap, de oprichting van een eigen bedrijf en sociale ondernemingen en anderzijds de steunmaatregelen uit de pijler Microfinanciering en sociaal ondernemerschap van het PSCI die gericht zijn op een betere toegang tot microfinanciering voor degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan en voor micro-ondernemingen en op steun voor de ontwikkeling van sociale ondernemingen.

4.8       Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF)[40]

1. De CEF is het specifieke fonds van de Unie voor de tenuitvoerlegging van het beleid van de Unie inzake trans-Europese vervoersnetwerken (TEN's) voor infrastructuur op het gebied van vervoer, telecommunicatie en energie. Teneinde de Europese meerwaarde op deze gebieden te maximaliseren, zien de lidstaten en de Commissie erop toe dat voor de planning van de steunmaatregelen uit het EFRO en het Cohesiefonds en van de steun uit de CEF nauw wordt samengewerkt om dubbel werk te voorkomen en om ervoor te zorgen dat op lokaal, regionaal en nationaal niveau alsmede in de gehele Unie de verschillende soorten infrastructuur optimaal aan elkaar gekoppeld worden. De verschillende financieringsinstrumenten moeten een maximale hefboomwerking hebben voor projecten met een Europese dimensie die relevant zijn voor de interne markt, met name voor de in de desbetreffende TEN-beleidskaders bedoelde projecten voor de uitvoering van de prioritaire netwerken voor transport, energie en digitale infrastructuur.

2. Op het gebied van vervoer worden de plannen gebaseerd op de daadwerkelijke en verwachte vraag naar vervoer en geven zij de ontbrekende schakels en de knelpunten aan, waarbij rekening moet worden gehouden met de ontwikkeling van de grensoverschrijdende verbindingen in de Unie en regio-overschrijdende verbindingen binnen een lidstaat moeten worden ontwikkeld. Investeringen in regionale aansluitingen op het uitgebreide trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-T) en op het TEN-T-kernnetwerk dienen ervoor te zorgen dat stedelijke en plattelandsgebieden profijt hebben van de mogelijkheden die grote netwerken bieden.

3. Prioritering van investeringen waarvan het effect verder reikt dan de grenzen van een bepaalde lidstaat, met name langs de corridors van het TEN-T-kernnetwerk, wordt gecoördineerd met de TEN-T-planning en de uitvoeringsplannen voor de corridors van het kernnetwerk, zodat de investeringen in vervoersinfrastructuur door het EFRO en het Cohesiefonds volledig in overeenstemming zijn met de TEN-T-richtsnoeren.

4. De lidstaten houden rekening met het Witboek van de Commissie over vervoer[41] dat een visie voor een concurrerend en zuinig vervoerssysteem beschrijft, waarbij de noodzaak van een significante reductie van de broeikasgasemissies in de vervoerssector wordt onderstreept. Voor de GSK-fondsen betekent dit dat zij zich concentreren op duurzame vormen van vervoer en duurzame stedelijke mobiliteit, en investeren in gebieden met de grootste Europese meerwaarde. Zodra de investeringen zijn bepaald, krijgen zij voorrang naargelang de bijdrage ervan aan de mobiliteit, de duurzaamheid, de lagere broeikasgasemissies en de interne Europese vervoersruimte.

5. De GSK-fondsen worden ingezet voor de realisatie van lokale en regionale infrastructuur en voor de aansluiting daarvan op de prioritaire EU-infrastructuur op het gebied van energie- en telecommunicatie.

6. De lidstaten en de Commissie zorgen voor passende mechanismen voor coördinatie en technische ondersteuning om de complementariteit en de doeltreffende planning van ICT-maatregelen te waarborgen met het doel de verschillende instrumenten van de Unie (GSK-fondsen, CEF, trans-Europese netwerken, Horizon 2020) ten volle voor de financiering van breedbandnetwerken en infrastructuur voor digitale diensten te benutten. Bij de keuze van het meest geschikte financieringsinstrument wordt rekening gehouden met de mogelijkheid van de concrete actie om inkomsten te genereren en met het risiconiveau ervan, teneinde de overheidsmiddelen optimaal te besteden. Indien voor een concrete actie bij de CEF een financieringsaanvraag werd ingediend en deze werd afgewezen, zal de lidstaat de bij de selectie van steun uit de GSK-fondsen rekening houden met de beoordeling in het kader van de CEF.

4.9       IPA, ENI en EOF[42]

1. De lidstaten en de Commissie streven naar verbetering van de coördinatie tussen de externe instrumenten en de GSK-fondsen om verschillende beleidsdoelstellingen van de Unie efficiënter te realiseren. Met name coördinatie en complementariteit met het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), het Pre-toetredingsinstrument (IPA) en het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI) zijn belangrijk.

2. Om een diepgaandere territoriale integratie te steunen, proberen de lidstaten te profiteren van de synergieën tussen territoriale samenwerkingsactiviteiten in het kader van het cohesiebeleid en de Europese Nabuurschapsinstrumenten, met name voor grensoverschrijdende samenwerkingsactiviteiten. De lidstaten zien er, waar nodig, ook op toe dat de bestaande activiteiten worden gekoppeld aan de nieuw opgerichte Europese groeperingen voor territoriale samenwerking, waarbij bijzondere aandacht geschonken wordt aan coördinatie en het uitwisselen van beste praktijken.

5.         Coördinatie met samenwerkingsactiviteiten

1. De lidstaten streven naar complementariteit tussen de samenwerkingsactiviteiten en andere door de GSK-fondsen ondersteunde acties.

2. De lidstaten zien erop toe dat de samenwerkingsactiviteiten een effectieve bijdrage leveren aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en dat de samenwerking de ruimere beleidsdoelstellingen ondersteunt. Hiertoe zorgen de lidstaten voor complementariteit en coördinatie met andere door de Unie gefinancierde programma's of instrumenten.

3. Teneinde de doeltreffendheid van het cohesiebeleid te verbeteren, streven de lidstaten naar coördinatie en complementariteit tussen de Europese territoriale samenwerking en de programma's in het kader van de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", met name om te zorgen voor coherente planning en om de uitvoering van grootschalige investeringen te vergemakkelijken.

4. Waar nodig zien de lidstaten erop toe dat de doelstellingen van de macroregionale en zeebekkenstrategieën deel uitmaken van de algemene strategische planning bij de programma's van het cohesiebeleid in de desbetreffende regio's en lidstaten. De lidstaten zorgen er tevens voor dat daar waar macroregionale en zeebekkenstrategieën bestaan, alle GSK-fondsen zo mogelijk de uitvoering ervan ondersteunen. Teneinde een doeltreffende uitvoering te waarborgen, wordt er tevens gezorgd voor coördinatie met andere door de Unie gefinancierde instrumenten en met andere relevante instrumenten.

5. De lidstaten maken, waar nodig, gebruik van de mogelijkheid om in het kader van de operationele programma's voor de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid" interregionale en transnationale acties uit te voeren met begunstigden die in ten minste één andere lidstaat zijn gevestigd, met inbegrip van de tenuitvoerlegging van relevante onderzoeks- en innovatiemaatregelen uit hun slimme specialisatiestrategieën.

6.         Horizontale beginselen en transversale beleidsdoelstellingen

A. Horizontale beginselen

6.1       Partnerschap en meerlagig bestuur

Overeenkomstig artikel 5 dienen de lidstaten het beginsel van partnerschap en meerlagig bestuur te respecteren om de totstandbrenging van sociale, economische en territoriale samenhang en de verwezenlijking van de EU-prioriteiten van slimme, duurzame en inclusieve groei te vergemakkelijken. Dit vereist een gecoördineerd optreden dat aansluit op de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid en gebaseerd is op partnerschappen. Dit dient eveneens te geschieden in de vorm van operationele en geïnstitutionaliseerde samenwerking, met name wat de vaststelling en tenuitvoerlegging van het EU-beleid betreft. De lidstaten maken daarom ten volle gebruik van de in het kader van de GSK-fondsen tot stand gebrachte partnerschappen.

6.2       Duurzame ontwikkeling

1. Om de volledige mainstreaming van duurzame ontwikkeling in de GSK-fondsen te verzekeren en om te voldoen aan het beginsel van duurzame ontwikkeling als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan de verplichting om de eisen inzake milieubescherming te integreren als bedoeld in artikel 11 en aan het beginsel dat de vervuiler betaalt als bedoeld in artikel 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, treffen de beheersautoriteiten gedurende de volledige levenscyclus van het programma maatregelen om schadelijke effecten van acties op het milieu te voorkomen of te beperken en om nettovoordelen op maatschappelijk vlak, voor het milieu en voor het klimaat te bewerkstelligen door:

(a) investeringen naar de meest hulpbronnenefficiënte en duurzame opties te doen vloeien;

(b) investeringen die aanzienlijke schadelijke effecten op het milieu of het klimaat kunnen hebben te vermijden en acties ter beperking van eventuele overige effecten te steunen;

(c) een langetermijnperspectief te hanteren bij het vergelijken van de levenscycluskosten van de verschillende alternatieve investeringsopties;

(d) het gebruik van groene overheidsopdrachten te bevorderen.

2. De lidstaten zien erop toe dat bij investeringen met steun uit de GSK-fondsen rekening wordt gehouden met het potentieel inzake matiging van de gevolgen van klimaatverandering en met die investeringen de gevolgen van klimaatverandering en natuurrampen zoals toegenomen gevaar voor overstromingen, hittegolven en extreme weersomstandigheden kunnen worden opgevangen.

3. De lidstaten volgen de biodiversiteitsgerelateerde uitgaven volgens de door de Commissie vastgestelde methoden op basis van de categorieën acties of maatregelen.

4. De investeringen moeten tevens in overeenstemming zijn met de waterhiërarchie, met het accent op opties voor het beheer van de watervraag, waarbij alternatieve opties met betrekking tot de watervoorziening slechts in aanmerking worden genomen wanneer de mogelijkheden voor waterbesparing en -efficiëntie zijn uitgeput. Overheidsoptreden in de sector afvalbeheer vormt een aanvulling op de inspanningen van de particuliere sector, met name wat de producentenverantwoordelijkheid betreft. Er moet actie worden ondernomen ter ondersteuning van innovatieve benaderingen ter bevordering van een circulaire economie en die actie moet stroken met de hiërarchie inzake afvalbeheer.

6.3       Bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen en non-discriminatie

1. Overeenkomstig artikel 7 streven de lidstaten de doelstelling van gelijkheid van mannen en vrouwen na en ondernemen zij de nodige stappen om discriminatie te voorkomen en de toegankelijkheid bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van de activiteiten in de door de GSK-fondsen medegefinancierde programma´s te waarborgen. Wanneer de lidstaten de doelstelling van artikel 7 nastreven, geven zij een gedetailleerde beschrijving van de maatregelen die moeten worden getroffen, in het bijzonder met betrekking tot de selectie van concrete acties, de vaststelling van doelstellingen voor steunmaatregelen en de regelingen voor toezicht en verslaglegging. Indien van toepassing voeren de lidstaten ook genderanalyses uit.

2. De lidstaten zien erop toe dat de deelname van de betrokken instanties die zijn belast met de bevordering van de gendergelijkheid, non-discriminatie en toegankelijkheid in het partnerschap is gewaarborgd en dat in overeenstemming met de nationale praktijken wordt gezorgd voor adequate structuren voor het verstrekken van adviezen over gendergelijkheid, non-discriminatie en toegankelijkheid om de nodige deskundigheid te bieden bij de voorbereiding en de evaluatie van de GSK-fondsen en bij het toezicht daarop. De toezichtcomités zijn genderevenwichtig samengesteld en hebben een taak op het gebied van genderexpertise/verantwoordelijkheid.

3. De beheersautoriteiten verrichten regelmatig specifieke evaluaties of zelfevaluaties in samenspraak met de toezichtcomités, waarbij aandacht wordt besteed aan de toepassing van het beginsel van de integratie van de genderdimensie.

4. De lidstaten voorzien op passende wijze in de behoeften van kansarme groepen om hen beter te laten integreren in de arbeidsmarkt en hen volledig te laten deelnemen aan het maatschappelijk leven.

B. Transversale beleidsdoelstellingen

6.4       Toegankelijkheid

1. De beheersautoriteiten zien erop toe dat alle producten, goederen, diensten en infrastructuurvoorzieningen die openstaan voor of verleend worden aan het publiek en waarvoor medefinanciering uit de GSK-fondsen wordt verstrekt, toegankelijk zijn voor alle burgers, ook voor burgers met een handicap. Met name de toegankelijkheid van de fysieke omgeving, het vervoer en de informatie- en communicatietechnologieën moet worden gewaarborgd om de integratie van kansarme groepen, met inbegrip van personen met een handicap, te bewerkstelligen. De beheersautoriteiten treffen gedurende de volledige levenscyclus van het programma maatregelen om bestaande barrières in verband met de toegankelijkheid te identificeren en op te heffen en om nieuwe te voorkomen.

6.5       Aanpak van de demografische verandering

1. Met de uitdagingen die voortvloeien uit de demografische verandering wordt op alle niveaus rekening gehouden. De lidstaten maken daarom gebruik van de GSK-fondsen om waar nodig strategieën op maat te ontwikkelen om demografische problemen aan te pakken en om aan een vergrijzende samenleving gekoppelde groei te creëren.

2. De lidstaten maken gebruik van de GSK-fondsen om maatregelen te treffen die de integratie van alle leeftijdsgroepen vergemakkelijken. Zij verbeteren met name de werkgelegenheidskansen voor jongeren en ouderen. Investeringen in gezondheidsinfrastructuur dragen bij tot de doelstelling van een lang en gezond beroepsleven voor alle burgers van de Unie.

3. De lidstaten stellen in de sterkst door de demografische verandering getroffen regio´s maatregelen vast om:

(a) de demografische vernieuwing te ondersteunen door betere omstandigheden voor gezinnen en een betere afstemming van werk en gezinsleven;

(b) de werkgelegenheid te vergroten en de productiviteit en de economische resultaten te verbeteren door te investeren in onderwijs, ICT en onderzoek;

(c) de nadruk te leggen op de toereikendheid en de kwaliteit van onderwijs en structuren voor sociale ondersteuning; en

(d) kosteneffectieve verlening van gezondheidszorg en langdurige zorg te waarborgen, met inbegrip van investeringen in e–gezondheid, e–zorg en infrastructuur.

6.6       Matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering

Matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering en risicopreventie worden geïntegreerd in de voorbereiding, de programmering, de uitvoering en de evaluatie van alle fondsen en bij het toezicht daarop.

De zichtbaarheid van bijdragen in het kader van de doelstelling ten minste 20 % van de begroting van de Unie te besteden aan de matiging van de klimaatverandering wordt gewaarborgd.

7. Regelingen om territoriale uitdagingen aan te pakken

7.1.      De lidstaten en de regio's nemen voor de voorbereiding van hun partnerschapscontracten en programma's de volgende stappen:

(a) een analyse van het ontwikkelingspotentieel en de ontwikkelingscapaciteit van de lidstaat of de regio, met name vanuit het oogpunt van de belangrijkste uitdagingen die zijn vastgesteld in de Europa 2020-strategie, de nationale hervormingsprogramma's en de relevante specifieke aanbevelingen per land. De verantwoordelijke autoriteiten voeren een gedetailleerde analyse van de nationale, regionale en lokale kenmerken uit;

(b) een beoordeling van de voornaamste uitdagingen die de regio of de lidstaat moet aangaan, het in kaart brengen van de knelpunten en de ontbrekende schakels, alsmede de innovatieachterstanden, met inbegrip van het gebrek aan plannings- en uitvoeringscapaciteit, die een belemmering vormen voor het langetermijnpotentieel voor groei en werkgelegenheid. Op basis hiervan wordt bepaald welke gebieden en activiteiten mogelijk voor beleidsprioriteiten, beleidsmaatregelen en beleidsconcentratie in aanmerking komen;

(c) een beoordeling van de sectoroverschrijdende, jurisdictie overschrijdende of zelfs grensoverschrijdende coördinatie-uitdagingen, met name in de context van macroregionale en zeebekkenstrategieën;

(d) het identificeren van de stappen die noodzakelijk zijn om te komen tot een betere coördinatie tussen de verschillende territoriale niveaus en de financieringsbronnen teneinde een geïntegreerde aanpak te bereiken die de Europa 2020-strategie aan regionale en lokale actoren koppelt.

7.2.      Om rekening te houden met de doelstelling van territoriale samenhang, zorgen de lidstaten en de regio's ervoor dat de algemene aanpak inzake bevordering van slimme, duurzame en inclusieve groei:

(a) een afspiegeling vormt van steden, plattelandsgebieden, visserij- en kustgebieden en gebieden die kampen met specifieke geografische of demografische problemen;

(b) rekening houdt met de specifieke uitdagingen voor de ultraperifere regio's, de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, en insulaire, grensoverschrijdende of berggebieden;

(c) werk maakt van verbindingen tussen stad en platteland, in de zin van toegang tot betaalbare, kwalitatief hoogwaardige infrastructuur en diensten, en van problemen in regio's met een hoge concentratie van sociale randgroepen.

BIJLAGE II

Methode voor vaststelling van het prestatiekader

1.           Het prestatiekader bestaat uit mijlpalen voor 2016 en 2018, die voor elke prioriteit zijn vastgesteld, en uit streefdoelen voor 2022. De mijlpalen en streefdoelen worden ingediend volgens het in tabel 1 aangegeven formaat.

Tabel 1: Standaardformaat voor het prestatiekader

Prioriteit || Indicator en meeteenheid, waar van toepassing || Mijlpaal voor 2016 || Mijlpaal voor 2018 || Streefdoel voor 2022

|| || || ||

|| || || ||

|| || || ||

|| || || ||

2.           Mijlpalen zijn intermediaire streefdoelen om de specifieke doelstelling van een prioriteit te verwezenlijken; zij geven het tempo van de beoogde vooruitgang naar de voor het eind van de periode vastgestelde streefdoelen aan. De voor 2016 vastgestelde mijlpalen omvatten financiële indicatoren en outputindicatoren. De mijlpalen voor 2018 omvatten financiële indicatoren, outputindicatoren en waar van toepassing ook resultaatindicatoren. Er kunnen ook mijlpalen worden vastgesteld voor de belangrijkste uitvoeringsfasen.

3.           Mijlpalen voldoen aan de volgende criteria:

– zij zijn relevant en geven inzicht in essentiële informatie over de vooruitgang bij een prioriteit;

– zij zijn transparant, met objectief verifieerbare streefdoelen en duidelijk vermelde en openbaar toegankelijke brongegevens;

– zij zijn verifieerbaar, maar brengen geen onevenredige administratieve belasting mee;

– waar passend, zijn zij consistent voor alle operationele programma’s.

BIJLAGE III

Jaarlijkse verdeling van de vastleggingskredieten 2014-2020

[…]

BIJLAGE IVII Additionaliteit

1.           Structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structuuruitgaven

Om de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structuuruitgaven te bepalen, wordt gebruikgemaakt van het cijfer voor de bruto-investeringen in vaste activa in kolom X-1, uitgedrukt als percentage van het bbp, volgens tabel 2 van bijlage 2 bij de richtsnoeren inzake de inhoud en de vorm van stabiliteits- en convergentieprogramma’s[43].

2.           Verificatie

Op de verificatie van de additionaliteit overeenkomstig artikel 86, lid 3, zijn de volgende regels van toepassing:

2.1       Ex-anteverificatie

a)           Wanneer een lidstaat een partnerschapscontract indient, verstrekt hij informatie over het beoogde uitgavenprofiel volgens het in tabel 1 aangegeven formaat. In lidstaten waar de minder ontwikkelde en overgangsregio’s meer dan 15 % en minder dan 70 % van de bevolking vertegenwoordigen, wordt de informatie over de uitgaven in [de minder ontwikkelde en overgangsregio’s] volgens hetzelfde formaat ingediend.

                Tabel 1

Uitgaven van de overheid in % van het bbp || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020

P51 || X || X || X || X || X || X || X

b)           De lidstaten verstrekken de Commissie informatie over de voornaamste macro-economische indicatoren en ramingen die als basis dienen voor het niveau van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven.

c)           Zodra de Commissie en de lidstaat hierover overeenstemming hebben bereikt, wordt tabel 1 opgenomen in het partnerschapscontract van de betrokken lidstaat als referentie voor het niveau waarop de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven in de periode 2014-2020 moeten worden gehandhaafd.

2.2       Tussentijdse verificatie

a)           Een lidstaat wordt bij de tussentijdse verificatie geacht het niveau van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven te hebben gehandhaafd wanneer de jaarlijkse gemiddelde uitgaven in de periode 2014-2020 gelijk zijn aan of hoger zijn dan het referentieniveau in het partnerschapscontract.

b)           Na de tussentijdse verificatie kan de Commissie in overleg met een lidstaat het referentieniveau voor de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven in het partnerschapscontract herzien, indien de economische situatie van de lidstaat sinds de goedkeuring van het partnerschapscontract aanzienlijk is gewijzigd en deze wijziging bij de vaststelling van het referentieniveau in het partnerschapscontract niet in aanmerking is genomen.

2.3       Ex-postverificatie

Een lidstaat wordt bij de ex-postverificatie geacht het niveau van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven te hebben gehandhaafd wanneer de jaarlijkse gemiddelde uitgaven in de periode 2014-2020 gelijk zijn aan of hoger zijn dan het referentieniveau in het partnerschapscontract.

3.           Financiële correctie na de ex-postverificatie

Wanneer de Commissie besluit in overeenstemming met artikel 86, lid 4, een financiële correctie toe te passen, wordt het percentage van die correctie berekend door 3 % af te trekken van het verschil tussen het referentieniveau in het partnerschapscontract en het behaalde niveau, uitgedrukt als percentage van het referentieniveau, en de uitkomst vervolgens door 10 te delen. De financiële correctie wordt bepaald door het percentage van de financiële correctie toe te passen op de bijdrage die de betrokken lidstaat voor de minder ontwikkelde regio’s en overgangsregio’s uit de fondsen ontvangt.

Indien het verschil tussen het referentieniveau in het partnerschapscontract en het behaalde niveau, uitgedrukt als percentage van het referentieniveau in het partnerschapscontract, 3 % of minder bedraagt, wordt geen financiële correctie toegepast.

De financiële correctie bedraagt niet meer dan 5 % van de middelen die aan de betrokken lidstaat voor de minder ontwikkelde regio’s en overgangsregio’s uit de fondsen zijn toegewezen.

BIJLAGE IV

Ex-antevoorwaarden

Thematische ex-antevoorwaarden

Thematische doelstellingen || Ex-antevoorwaarden || Criteria waaraan moet worden voldaan

1. Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie (streefdoel O&O) (als bedoeld in artikel 9, punt 1) || 1.1. Onderzoek en innovatie: het bestaan van een nationale of regionale onderzoeks- en innovatiestrategie voor slimme specialisatie in overeenstemming met het nationale hervormingsgprogramma, teneinde particuliere uitgaven voor onderzoek en innovatie te mobiliseren; de kenmerken van de strategie moeten overeenkomen met die van goed functionerende nationale of regionale onderzoek‑ en innovatiesystemen[44] || – Er bestaat een nationale of regionale onderzoeks- en innovatiestrategie voor slimme specialisatie die: – is gebaseerd op een SWOT-analyse om de middelen te concentreren op een beperkt aantal prioriteiten voor onderzoek en innovatie; – maatregelen beschrijft om particuliere O&TO-investeringen te stimuleren; – een systeem voor toezicht en evaluatie omvat. – De lidstaat heeft een kader vastgesteld met de voor onderzoek en innovatie beschikbare begrotingsmiddelen. – De lidstaat heeft een meerjarenplan vastgesteld voor het op de begroting opnemen en prioriteren van investeringen in verband met EU-prioriteiten (Europees strategisch forum voor onderzoekinfrastructuur - ESFRI).

2. Verbetering van de toegang tot en het gebruik en de kwaliteit van informatie- en communicatietechnologieën (streefdoel breedband) (als bedoeld in artikel 9, punt 2) || 2.1. Digitale groei: de opname in de nationale of regionale innovatiestrategie voor slimme specialisatie van een speciaal hoofdstuk over digitale groei om de vraag naar betaalbare, hoogwaardige, interoperabele en op ICT steunende particuliere en overheidsdiensten te stimuleren en om deze meer ingang te doen vinden bij burgers, met inbegrip van kwetsbare groepen, ondernemingen en het openbaar bestuur; dit omvat ook grensoverschrijdende initiatieven. || – Er is in de nationale of regionale innovatiestrategie voor slimme specialisatie een hoofdstuk over digitale groei opgenomen dat aan de volgende criteria voldoet: – de acties zijn op de begroting opgenomen en geprioriteerd via een SWOT-analyse in overeenstemming met het scorebord van de digitale agenda voor Europa[45]; – er is een analyse uitgevoerd over het evenwicht tussen vraag en aanbod bij informatie‑ en communicatietechnologieën (ICT); – er zijn meetbare streefdoelen vastgesteld voor de resultaten van steunmaatregelen op het gebied van digitale geletterdheid, vaardigheden, e-inclusie. e-toegankelijkheid en e-gezondheid, die zijn afgestemd op bestaande relevante sectorspecifieke strategieën op nationaal of regionaal niveau; – beoordeling van de behoefte aan een versterking van de ICT-capaciteitsopbouw.

2.2. NGA-infrastructuur (toegangs­netwerken van de volgende generatie): het bestaan van nationale NGA-plannen waarin rekening wordt gehouden met regionale acties om EU-streefdoelen op het gebied van een snelle internettoegang[46] te bereiken, waarbij de aandacht vooral is gericht op gebieden waar de markt niet aan de EU-voorschriften betreffende concurrentie en staatssteun voldoet en geen open infrastructuur tegen betaalbare prijs en met toereikende kwaliteit levert, en om toegankelijke diensten te bieden aan kwetsbare groepen. || – Er bestaat een nationaal NGA-plan met de volgende elementen: – een regelmatig bijgewerkt plan voor infrastructurele investeringen dat gebaseerd is op bundeling van de vraag en het in kaart brengen van infrastructuur en diensten; – duurzame investeringsmodellen die concurrentiebevorderend zijn en toegang geven tot open, betaalbare, hoogwaardige en toekomstbestendige infrastructuur en diensten; – maatregelen om particuliere investeringen te stimuleren.

3. Vergroting van de concurrentiekracht van kleine en middelgrote ondernemingen (mkb) (als bedoeld in artikel 9, punt 3) || 3.1. Er zijn specifieke acties uitgevoerd voor de effectieve uitvoering van de “Small Business Act” (SBA) en van de evaluatie ervan van 23 februari 2011[47], inclusief het principe “Denk eerst klein”. || – De specifieke acties omvatten onder meer: – een mechanisme om toe te zien op de uitvoering van de SBA, inclusief een orgaan voor de coördinatie van mkb-vraagstukken tussen verschillende bestuursniveaus (mkb-gezant); – maatregelen om de voor het starten van een onderneming benodigde tijd en kosten terug te brengen tot respectievelijk drie werkdagen en 100 euro; – maatregelen om de tijd die een onderneming nodig heeft om voor het uitoefenen van een specifieke activiteit een vergunning te verkrijgen tot 3 maanden terug te brengen; – een mechanisme voor de systematische beoordeling van het effect van wetgeving op het mkb door middel van een mkb-toets, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met de grootte van de onderneming.

3.2. Omzetting in nationaal recht van Richtlijn (2011/7/EU) van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties[48]. || – Omzetting van die richtlijn in overeenstemming met artikel 12 ervan (uiterlijk op 16 maart 2013).

4. Ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken (als bedoeld in artikel 9, punt 4) || 4.1. Energie-efficiëntie: omzetting in nationaal recht van (Richtlijn 2010/31/EU) van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen[49] in overeenstemming met artikel 28 van die richtlijn. Naleving van artikel 6, lid 1, van Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen[50]. Omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten[51]. Omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG[52]. || – Tenuitvoerlegging van minimumeisen voor de energieprestatie van gebouwen krachtens de artikelen 3 tot en met 5 van Richtlijn 2010/31/EU. – Vaststelling van maatregelen krachtens artikel 11 van Richtlijn 2010/31/EU om een systeem van energieprestatiecertificaten voor gebouwen op te zetten. – Verwezenlijking van het vereiste renovatiepercentage voor openbare gebouwen. – Eindgebruikers ontvangen een individuele meter. – Bevordering van efficiëntie bij verwarming en koeling volgens Richtlijn 2004/8/EG.

4.2. Duurzame energie: Omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn (2001/77/EG) en Richtlijn (2003/30/EG)[53]. || – De lidstaat heeft gezorgd voor transparante steunregelingen, voorrang bij de toegang tot het net en bij dispatching en standaardregels voor het dragen en verdelen van de kosten van de technische aanpassingen die openbaar zijn gemaakt. – De lidstaat heeft in overeenstemming met artikel 4 van Richtlijn 2009/28/EG een nationaal actieplan voor energie uit hernieuwbare bronnen goedgekeurd.

5. Bevordering van de aanpassing aan klimaatverandering, risicopreventie en risicobeheer (streefdoel klimaatverandering) (als bedoeld in artikel 9, punt 5) || 5.1. Risicopreventie en risicobeheer: het bestaan van nationale of regionale risicobeoordelingen voor rampenbeheersing, waarbij rekening wordt gehouden met de aanpassing aan klimaatverandering[54] || – Er bestaat een nationale of regionale risicobeoordeling met onder meer: – een beschrijving van het proces, de methodiek, de methoden en de niet-gevoelige gegevens die voor nationale risicobeoordelingen worden gebruikt; – een beschrijving van singlerisk- en mulitriskscenario’s; – inachtneming van nationale strategieën voor aanpassing aan de klimaatverandering, waar van toepassing.

6. Bescherming van het milieu en bevordering van efficiënt gebruik van hulpbronnen (als bedoeld in artikel 9, punt 6) || 6.1. Watersector: het bestaan van a) een waterprijsbeleid met voldoende prikkels voor gebruikers om efficiënt gebruik te maken van waterreserves en b) een redelijke bijdrage door de diverse watergebruikssectoren aan de terugwinning van de kosten van waterdiensten, overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid[55]. || – De lidstaat heeft in overeenstemming met artikel 9 van Richtlijn 2000/60/EG gewaarborgd dat de diverse watergebruikssectoren een bijdrage leveren aan de terugwinning van de kosten van waterdiensten. – Vaststelling van een stroomgebiedsbeheersplan voor het stroomgebiedsdistrict waarin wordt geïnvesteerd overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid[56]. –

6.2. Afvalsector: tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen[57], met name de ontwikkeling van afvalbeheerplannen in overeenstemming met de richtlijn en met de afvalhiërarchie. || – De lidstaat heeft aan de Commissie verslag uitgebracht over de voortgang bij het halen van de doelen van artikel 11 van Richtlijn 2008/98/EG, over de redenen waarom die eventueel niet werden gehaald en over de beoogde maatregelen om die doelen wel te halen. – De lidstaat heeft erop toegezien dat zijn bevoegde instanties in overeenstemming met de artikelen 1, 4, 13 en 16 van Richtlijn 2008/98/EG een of meer van de in artikel 28 van die richtlijn bedoelde afvalbeheerplannen hebben opgesteld. – De lidstaat heeft overeenkomstig de artikelen 1 en 4 van Richtlijn 2008/98/EG uiterlijk op 12 december 2013 de in artikel 29 van die richtlijn bedoelde afvalpreventieprogramma’s vastgesteld. – De lidstaat heeft in overeenstemming met artikel 11 van Richtlijn 2008/98/EG de nodige maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat tegen 2020 de doelstellingen inzake hergebruik en recycling worden gehaald.

7. Bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren (als bedoeld in artikel 9, punt 7) || 7.1. Wegen: het bestaan van een uitgebreid nationaal vervoersplan met een passende prioritering van investeringen in de basisinfrastructuur van het trans-Europese vervoersnetwerk (basis-TEN-T), in het uitgebreide net (investeringen andere dan in het basis-TEN-T) en in secundaire verbindingsmogelijkheden (inclusief openbaar vervoer op regionaal en lokaal niveau). || – Er bestaat een uitgebreid vervoersplan met de volgende elementen: – prioritering van investeringen in het basis-TEN-T, het uitgebreide net en secundaire verbindingsmogelijkheden. Bij de prioritering moet rekening worden gehouden met de bijdrage van de investeringen aan mobiliteit, duurzaamheid, de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en de interne Europese vervoersruimte; – een reserve aan realistische en goed ontwikkelde projecten (inclusief tijdschema, begrotingskader); – een strategische milieubeoordeling die voldoet aan de wettelijke eisen voor het vervoersplan; – maatregelen om de capaciteit van intermediaire instanties en begunstigden te versterken zodat de reserve aan projecten kan worden uitgevoerd.

7.2. Spoorwegen: het bestaan binnen het uitgebreid nationaal vervoersplan van een speciaal hoofdstuk over spoorwegontwikkeling, met een passende prioritering van investeringen in de basisinfrastructuur van het trans-Europese vervoersnetwerk (basis-TEN-T), in het uitgebreide net (investeringen andere dan in het basis-TEN-T) en in secundaire verbindingsmogelijkheden in het spoorwegsysteem volgens hun bijdrage aan mobiliteit, duurzaamheid en nationale en Europese netwerkeffecten. De investeringen bestrijken rollend materieel, interoperabiliteit en capaciteitsopbouw || – In het uitgebreide vervoersplan is een hoofdstuk over spoorwegontwikkeling opgenomen met de volgende elementen: – een reserve aan realistische en goed ontwikkelde projecten (inclusief tijdschema, begrotingskader); – een strategische milieubeoordeling die voldoet aan de wettelijke eisen voor het vervoersplan; – maatregelen om de capaciteit van intermediaire instanties en begunstigden te versterken zodat de reserve aan projecten kan worden uitgevoerd.

8. Bevordering van werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit (streefdoel werkgelegenheid) (als bedoeld in artikel 9, punt 8) || 8.1. Toegang tot de arbeidsmarkt voor werkzoekenden en inactieven, inclusief lokale werkgelegenheidsinitiatieven, en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit: er wordt in overeenstemming met de werkgelegenheidsrichtsnoeren[58] een actief arbeidsmarktbeleid opgezet en uitgevoerd. || – De diensten voor arbeidsvoorziening hebben de capaciteit voor en behalen de volgende resultaten: – de verlening van individuele diensten en het nemen van vroegtijdige actieve en preventieve arbeidsmarktmaatregelen, die voor alle werkzoekenden toegankelijk zijn; – het anticiperen op en voorlichten over werkgelegenheidsmogelijkheden op lange termijn als gevolg van structurele verschuivingen in de arbeidsmarkt, zoals de overgang naar een koolstofarme economie; – de verstrekking van transparante en systematische informatie over nieuwe vacatures. – De diensten voor arbeidsvoorziening hebben netwerken met werkgevers en onderwijsinstellingen opgezet.

8.2. Arbeid als zelfstandige, ondernemerschap en oprichting van bedrijven: het bestaan van een uitgebreide strategie voor inclusieve ondersteuning van startende ondernemingen overeenkomstig de Small Business Act[59] en in overeenstemming met de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Unie[60] om de noodzakelijke voorwaarden voor het creëren van banen te scheppen. || – Er is een uitgebreide strategie opgesteld met onder meer de volgende elementen: – maatregelen om de voor het starten van een onderneming benodigde tijd en kosten terug te brengen tot respectievelijk drie werkdagen en 100 euro; – maatregelen om de tijd die een onderneming nodig heeft om voor het uitoefenen van een specifieke activiteit een vergunning te verkrijgen tot 3 maanden terug te brengen; – acties om geschikte bedrijfsontwikkelingsdiensten te koppelen aan financiële diensten (toegang tot kapitaal), onder meer ten behoeve van kansarme groepen en gebieden.

8.3. Modernisering en versterking van arbeidsmarktinstellingen, inclusief acties om de transnationale arbeidsmobiliteit te vergroten[61]: - de arbeidsmarktinstellingen worden in overeenstemming met de werkgelegenheidsrichtsnoeren gemoderniseerd en versterkt; - de hervorming van arbeidsmarktinstellingen wordt voorafgegaan door een duidelijke strategie en een ex-ante-evaluatie waarbij ook genderaspecten worden onderzocht. || – Acties tot hervorming van de diensten voor arbeidsvoorziening, teneinde hen in staat te stellen de volgende resultaten te bereiken[62]: – individuele diensten en vroegtijdige actieve en preventieve arbeidsmarktmaatregelen, die voor alle werkzoekenden toegankelijk zijn; – voorlichting over werkgelegenheidsmogelijkheden op lange termijn als gevolg van structurele verschuivingen in de arbeidsmarkt, zoals de overgang naar een koolstofarme economie; – op EU-niveau toegankelijke transparante en systematische informatie over nieuwe vacatures. – De hervorming van de diensten voor arbeidsvoorziening omvat ook de oprichting van netwerken met werkgevers en onderwijsinstellingen.

8.4. Actief en gezond ouder worden: opzet en uitvoering van het beleid inzake actief ouder worden in overeenstemming met de werkgelegenheidsrichtsnoeren[63]. || – Acties om resultaten te boeken bij uitdagingen in verband met actief en gezond ouder worden[64]: – belanghebbenden worden bij de opzet en uitvoering van het beleid inzake actief ouder worden betrokken; – de lidstaat heeft maatregelen vastgesteld om actief ouder worden te bevorderen en vervroegde uittreding te beperken.

|| 8.5. Aanpassing van werknemers, ondernemingen en ondernemers aan veranderingen: het bestaan van beleid om een betere anticipatie op en een goed beheer van veranderingen en herstructureringen op alle niveaus (nationaal, regionaal, lokaal en sectoraal) te bevorderen[65]. || – Er bestaan doeltreffende instrumenten om de sociale partners en overheidsinstanties te ondersteunen bij de ontwikkeling van een proactieve benadering van verandering en herstructurering.

9. Investering in onderwijs, vaardigheden en een leven lang leren (streefdoel onderwijs) (als bedoeld in artikel 9, punt 10) || 9.1. Voortijdig schoolverlaten: het bestaan van een algemene strategie ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 28 juni 2011 inzake beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten[66]. || – Er bestaat op nationaal, regionaal en lokaal niveau een systeem voor de verzameling en analyse van gegevens en informatie over voortijdig schoolverlaten dat: – voldoende wetenschappelijke basis biedt om gerichte beleidsmaatregelen te ontwikkelen; – systematisch wordt gebruikt om toezicht te houden op ontwikkelingen op het desbetreffende niveau. – Er bestaat een strategie inzake voortijdig schoolverlaten die: – wetenschappelijk gefundeerd is; – algemeen is (d.w.z. alle onderwijssectoren, inclusief de voor- en vroegschoolse educatie, omvat) en passende preventie-, interventie-, en compensatiemaatregelen bevat; – doelstellingen vaststelt die in overeenstemming met zijn met de aanbeveling van de Raad inzake beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten; – sectoroverschrijdend is, met betrokkenheid van en coördinatie tussen alle beleidssectoren en belanghebbenden die in verband met het voortijdig schoolverlaten relevant zijn.

9.2. Hoger onderwijs: het bestaan van nationale of regionale strategieën om het aantal personen met een voltooide tertiaire opleiding te doen toenemen en om de kwaliteit en efficiëntie te verbeteren in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 20 september 2011 over de modernisering van de Europese hogeronderwijs­systemen[67]. || – Er bestaat een nationale of regionale strategie voor tertiair onderwijs met onder meer de volgende elementen: – maatregelen ter bevordering van de participatie en het aantal voltooide opleidingen: – verbetering van de voorlichting aan toekomstige studenten; – verhoging van de participatie aan het hoger onderwijs bij lage-inkomensgroepen en andere ondervertegenwoordigde groepen; – verhoging van de participatie van volwassenen; – (waar nodig) beperking van het uitvalpercentage/verhoging van het percentage afgestudeerden; – maatregelen ter verbetering van de kwaliteit: – stimulering van innovatieve inhoud en een innovatieve opzet van studieprogramma’s; – bevordering van een hoge kwaliteit van het onderricht; – maatregelen ter bevordering van inzetbaarheid en ondernemerschap: – stimulering van de ontwikkeling van “transversale vaardigheden”, inclusief ondernemerschap, in alle hogeronderwijsprogramma’s; – verkleining van genderverschillen bij academische en beroepskeuzes en aanmoediging van studenten te kiezen voor een loopbaan in sectoren waar zij ondervertegenwoordigd zijn, teneinde de gendersegregatie op de arbeidsmarkt te verminderen; – waarborging van onderricht dat door kennis uit onderzoek en ontwikkelingen in de bedrijfspraktijk is ingegeven.

9.3. Een leven lang leren: het bestaan van een nationaal en/of regionaal beleidskader voor een leven lang leren in overeenstemming met de beleidsrichtsnoeren van de Unie[68]. || – Er bestaat een nationaal of regionaal beleidskader voor een leven lang leren met de volgende elementen: – maatregelen die de uitvoering van acties in verband met een leven lang leren (LLL) en bijscholing ondersteunen en die voorzien in de betrokkenheid van en partnerschap met belanghebbenden, inclusief sociale partners en maatschappelijke organisaties; – maatregelen die op doeltreffende wijze voorzien in de ontwikkeling van vaardigheden voor jongeren in het beroepsonderwijs en voor volwassenen, herintredende vrouwen, laaggeschoolde en oudere werknemers en andere kansarme groepen; – maatregelen om de toegang tot LLL te verruimen, onder meer door de effectieve toepassing van transparantie-instrumenten (Europees kwalificatiekader, nationaal kwalificatiekader, Europees puntenoverdrachtsysteem voor beroepsonderwijs en ‑opleiding, Europese kwaliteitsborging voor beroepsonderwijs en –opleiding) en de ontwikkeling en integratie van LLL-diensten (onderwijs en opleiding, begeleiding, validering); – maatregelen ter verbetering van de relevantie van onderwijs en opleiding en tot afstemming van onderwijs en opleiding op de behoeften van specifieke doelgroepen.

10. Bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede (streefdoel armoede) (als bedoeld in artikel 9, punt 9) || 10.1. Actieve inclusie Integratie van gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma: - het bestaan en de uitvoering van een nationale strategie voor armoedebestrijding in overeenstemming met de aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten[69] en de werkgelegenheidsrichtsnoeren. - invoering van een nationale integratiestrategie voor de Roma in overeenstemming met het Europees kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma[70]; - ondersteuning van belanghebbenden bij de toegang tot de fondsen. || – Er bestaat een nationale strategie voor armoedebestrijding die: – wetenschappelijk gefundeerd is. Dit vereist een systeem voor de verzameling en analyse van gegevens en informatie dat voldoende wetenschappelijke basis biedt om een beleid ter bestrijding van de armoede te ontwikkelen. Dit systeem wordt gebruikt om de ontwikkelingen te volgen; – in overeenstemming is met het nationale streefdoel inzake armoede en sociale uitsluiting (zoals gedefinieerd in het nationaal hervormingsprogramma), dat onder meer de uitbreiding van werkgelegenheidsmogelijkheden tot kansarme groepen omvat; – de territoriale concentratie van gemarginaliseerde en kansarme groepen, inclusief de Roma, in kaart brengt op een gedetailleerder niveau dan het regionale/NUTS 3-niveau; – aantoont dat de sociale partners en belanghebbenden bij de opzet van actieve inclusie betrokken zijn; – maatregelen omvat voor een overgang van institutionele naar gemeenschapszorg; – duidelijk aangeeft hoe segregatie op alle terreinen kan worden voorkomen en bestreden. – Er bestaat een nationale integratiestrategie voor de Roma die: – haalbare nationale doelen voor de integratie van Roma vaststelt om de kloof met de overige bevolking te dichten. Deze moeten ten minste de vier EU-doelstellingen voor integratie van de Roma omvatten, namelijk toegang tot onderwijs, werkgelegenheid, gezondheidszorg en huisvesting; – in overeenstemming is met het nationale hervormingsprogramma; – in voorkomend geval aan de hand van reeds beschikbare sociaaleconomische en territoriale indicatoren (zoals zeer laag onderwijsniveau, langdurige werkloosheid enz.) vaststelt waar achtergestelde microregio’s of gesegregeerde buurten bestaan met zeer kansarme gemeenschappen; – toereikende financiering uit de nationale begroting toewijst, waar nodig aangevuld met internationale of EU-financiering; – krachtige monitoringmechanismen toepast om het effect van de maatregelen voor de integratie van de Roma te beoordelen, en een toetsingsmechanisme voor aanpassing van de strategie vaststelt; – in nauwe samenwerking en voortdurende samenspraak met maatschappelijke Roma-organisaties en regionale en plaatselijke autoriteiten is ontworpen en wordt uitgevoerd en gemonitord; – een nationaal contactpunt aanwijst met de bevoegdheid om de ontwikkeling en uitvoering van de strategie te coördineren. – De belanghebbenden ter zake krijgen ondersteuning bij het indienen van aanvragen voor projecten en bij de uitvoering en het beheer van de geselecteerde projecten.

10.2. Gezondheid: het bestaan van een nationale of regionale strategie voor gezondheid die de toegang tot een hoogwaardige gezondheidszorg en economische duurzaamheid waarborgt. || – Er bestaat een nationale of regionale strategie voor gezondheid die: – gecoördineerde maatregelen bevat om de toegang tot een hoogwaardige gezondheidszorg te verbeteren; – maatregelen bevat om de efficiëntie in de gezondheidszorg te stimuleren, onder meer door de toepassing van doeltreffende innovatieve technologieën, vormen van dienstverlening en infrastructurele componenten; – een monitoring- en evaluatiesysteem omvat. – De lidstaat of regio heeft een kader goedgekeurd met de voor gezondheidszorg beschikbare begrotingsmiddelen.

11. Vergroting van de institutionele capaciteit en een doelmatig openbaar bestuur (als bedoeld in artikel 9, punt 11) || Bestuurlijke efficiëntie van de lidstaten: het bestaan van een strategie ter verbetering van de bestuurlijke efficiëntie van de lidstaten, inclusief hervorming van het openbaar bestuur[71]. || – Er bestaat een strategie ter verbetering van de bestuurlijke efficiëntie van de lidstaat die al wordt uitgevoerd[72]. De strategie omvat: – een analyse en strategische planning van maatregelen voor een juridische, organisatorische en/of procedurele hervorming; – de ontwikkeling van systemen voor kwaliteitsbeheer; – geïntegreerde acties ter vereenvoudiging en rationalisering van administratieve procedures; – de ontwikkeling en uitvoering van strategieën en beleid met betrekking tot menselijke hulpbronnen, met inbegrip van aanwervingsplannen en loopbanen van personeel, de opbouw van competenties en de beschikbaarstelling van middelen; – de ontwikkeling van vaardigheden op alle niveaus; – de ontwikkeling van procedures en instrumenten voor toezicht en evaluatie.

Algemene ex-antevoorwaarden

Gebied || Ex-antevoorwaarden || Criteria waaraan moet worden voldaan

1. Bestrijding van discriminatie || Het bestaan van een mechanisme voor de effectieve uitvoering en toepassing van Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep[73] en Richtlijn 2000/43/EG van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming[74]. || – Effectieve uitvoering en toepassing van de EU-richtlijnen 2000/78/EG en 2000/43/EG inzake gelijke behandeling, door middel van: – institutionele regelingen voor de uitvoering en de toepassing van en het toezicht op de EU-richtlijnen inzake gelijke behandeling; – een strategie inzake opleiding en informatieverspreiding ten behoeve van personeel dat bij de uitvoering van de fondsen betrokken is; – maatregelen ter versterking van de administratieve capaciteit voor de uitvoering en toepassing van de EU-richtlijnen inzake gelijke behandeling.

2. Gendergelijkheid || Het bestaan van een strategie voor de bevordering van gendergelijkheid en een mechanisme voor de effectieve toepassing van dat beginsel || – Effectieve uitvoering en toepassing van een speciale strategie voor de bevordering van gendergelijkheid, door middel van: – een systeem voor de verzameling en analyse van gegevens en indicatoren, onderverdeeld naar geslacht, voor de ontwikkeling van een wetenschappelijk onderbouwd genderbeleid; – een plan en ex-antecriteria om doelstellingen inzake gendergelijkheid door middel van gendernormen en ‑richtsnoeren te integreren; – uitvoeringsmechanismen, met inbegrip van een genderinstantie en deskundigheid om de steunmaatregelen op te stellen, te monitoren en te evalueren.

3. Personen met een handicap || Het bestaan van een mechanisme voor de effectieve uitvoering en toepassing van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. [75] || – Effectieve uitvoering en toepassing van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap door middel van: – de uitvoering van maatregelen in overeenstemming met artikel 9 van het VN-Verdrag, teneinde belemmeringen en barrières in verband met de toegankelijkheid voor personen met een handicap te voorkomen, te identificeren en op te heffen; – institutionele regelingen voor de uitvoering van en het toezicht op het VN-Verdrag in overeenstemming met artikel 33 van dat Verdrag; – een strategie inzake opleiding en informatieverspreiding ten behoeve van personeel dat bij de uitvoering van de fondsen betrokken is; – maatregelen ter versterking van de administratieve capaciteit voor de uitvoering en toepassing van het VN-Verdrag, inclusief passende regelingen om op de naleving van de toegankelijkheidsvereisten toe te zien.

4. Overheids­opdrachten || Het bestaan van een mechanisme voor de effectieve uitvoering en toepassing van de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG en een toereikend toezicht en toereikende bewaking ter zake. || – Een effectieve uitvoering en toepassing van de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG wordt gewaarborgd door: – volledige omzetting van de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG; – institutionele regelingen voor de uitvoering en de toepassing van en het toezicht op de EU-wetgeving inzake overheidsopdrachten; – maatregelen tot waarborging van een toereikend toezicht en een toereikende bewaking in verband met transparante gunningsprocedures voor contracten, en voldoende informatie daarover; – een strategie inzake opleiding en informatieverspreiding ten behoeve van personeel dat bij de uitvoering van de fondsen betrokken is; – maatregelen ter versterking van de administratieve capaciteit voor de uitvoering en toepassing van de EU-wetgeving inzake overheids­opdrachten.

5. Staatssteun || Het bestaan van een mechanisme voor de effectieve uitvoering en toepassing van de EU-wetgeving inzake staatssteun. || – Effectieve uitvoering en toepassing van de EU-wetgeving inzake staatssteun door middel van: – institutionele regelingen voor de uitvoering en de toepassing van en het toezicht op de EU-wetgeving inzake staatssteun; – een strategie inzake opleiding en informatieverspreiding ten behoeve van personeel dat bij de uitvoering van de fondsen betrokken is; – maatregelen ter versterking van de administratieve capaciteit voor de uitvoering en toepassing van de EU-voorschriften inzake staatssteun.

6. Milieuwetgeving inzake milieu­effectbeoordeling (MEB) en strategische milieueffect­beoordeling (SMEB) || Het bestaan van een mechanisme voor de effectieve uitvoering en toepassing van de EU-milieuwetgeving met betrekking tot de MEB en SMEB in overeenstemming met Richtlijn (85/337/EEG) van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten[76] en Richtlijn (2001/42/EG) van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s[77]. || – Effectieve uitvoering en toepassing van de EU-milieuwetgeving door middel van: – een volledige en juiste omzetting van de MEB- en SMEB-richtlijnen; – institutionele regelingen voor de uitvoering en de toepassing van en het toezicht op de MEB- en SMEB-richtlijnen; – een strategie inzake opleiding en informatieverspreiding ten behoeve van personeel dat bij de uitvoering van de MEB- en SMEB-richtlijnen betrokken is; – maatregelen om een toereikende administratieve capaciteit te waarborgen.

7. Statistische systemen en resultaatindicatoren || Het bestaan van een statistisch systeem voor evaluaties om de doeltreffendheid en het effect van de programma’s te beoordelen. Het bestaan van een doeltreffend systeem van resultaatindicatoren om toezicht te houden op de voortgang en om een effectbeoordeling uit te voeren. || – Er bestaat een meerjarenplan voor de tijdige verzameling en aggregatie van gegevens met onder meer: – de identificatie van bronnen en mechanismen voor statistische validering; – regelingen voor publicatie en openbare toegankelijkheid; – een doeltreffend systeem van resultaatindicatoren, waarbij: – voor elk programma resultaatindicatoren worden geselecteerd die informatie verschaffen over die aspecten van het welzijn en de vooruitgang van personen die aanleiding zijn voor uit het programma gefinancierde beleidsacties; – streefdoelen voor deze indicatoren worden vastgelegd; – voor elke indicator de volgende vereisten in acht worden genomen: robuustheid en statistische validering, een duidelijke normatieve interpretatie, responsiviteit ten aanzien van het beleid, tijdige verzameling en openbare toegankelijkheid van de gegevens; – toereikende procedures worden vastgesteld om te waarborgen dat voor alle uit het programma gefinancierde concrete acties een doeltreffend systeem van indicatoren wordt vastgesteld.

BIJLAGE VI

Voorlichting en communicatie over steun uit de fondsen

1.           Lijst van concrete acties

De in artikel 105, lid 2, bedoelde lijst van concrete acties bevat de volgende gegevensvelden in ten minste een van de officiële talen van de lidstaat:

– naam van de begunstigde (alleen rechtspersonen; geen namen van natuurlijke personen vermelden);

– naam van de concrete actie;

– samenvatting van de concrete actie;

– begindatum van de concrete actie;

– einddatum van de concrete actie (verwachte datum van de materiële voltooiing of volledige uitvoering van de concrete actie);

– totale subsidiabele uitgaven die voor de concrete actie zijn toegewezen;

– EU-medefinancieringspercentage (per prioritaire as);

– postcode van de concrete actie;

– land;

– naam van de categorie steunverlening voor de concrete actie;

– datum van de laatste bijwerking van de lijst van concrete acties.

De titels van de gegevensvelden en de namen van de concrete acties moeten tevens in ten minste een andere officiële taal van de Europese Unie worden verstrekt.

2.           Op het publiek gerichte voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen

De lidstaat, de beheersautoriteit en de begunstigden nemen alle nodige maatregelen om het publiek voor te lichten over en bekendheid te geven aan concrete acties die in overeenstemming met deze verordening uit een operationeel programma worden gesteund.

2.1         Verantwoordelijkheid van de lidstaat en de beheersautoriteit

1.           De lidstaat en de beheersautoriteit zien erop toe dat de voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen in overeenstemming met de communicatiestrategie worden uitgevoerd en streven ernaar dat deze maatregelen een zo ruim mogelijke aandacht in de media krijgen, waarbij op het aangewezen niveau verschillende vormen en methoden van communicatie worden gebruikt.

2.           De lidstaat of de beheersautoriteit is verantwoordelijk voor de organisatie van ten minste de volgende voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen:

a)      een belangrijke voorlichtingsactiviteit waarbij bekendheid wordt gegeven aan de start van het operationele programma;

b)      ten minste één belangrijke voorlichtingsactiviteit per jaar waarbij reclame wordt gemaakt voor de financieringsmogelijkheden en de gevolgde strategie en waarbij de resultaten van het operationele programma, met inbegrip van, indien relevant, grote projecten, gemeenschappelijke actieplannen en andere voorbeelden van projecten, worden gepresenteerd;

c)      het uithangen van de vlag van de Europese Unie voor het gebouw van elke beheersautoriteit of op een andere voor het publiek zichtbare plaats bij dat gebouw;

d)      het langs elektronische weg bekendmaken van de lijst van concrete acties in overeenstemming met punt 1;

e)      het geven van voorbeelden van concrete acties per operationeel programma op de algemene website of op de site van het operationele programma die via de portaalsite toegankelijk is; de voorbeelden moeten worden gegeven in een door velen gesproken officiële taal van de Europese Unie die niet de officiële taal of een van de officiële talen van de betrokken lidstaat mag zijn;

f)       de actualisering van informatie over de uitvoering van de operationele programma’s, met inbegrip van de belangrijkste resultaten ervan, op de algemene website of op de site van het operationele programma die via de portaalsite toegankelijk is.

3.           In overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijken worden de volgende instanties door de beheersautoriteit bij de voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen betrokken:

a)      de in artikel 5 bedoelde partners;

b)      de centra voor voorlichting over Europa en de vertegenwoordigingen van de Commissie in de lidstaten;

c)      onderwijs‑ en onderzoeksinstellingen.

Deze instanties zorgen voor een grootschalige verspreiding van de in artikel 105, lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie.

2.2         Verantwoordelijkheid van de begunstigde

1.           Bij alle door de begunstigde genomen voorlichtings‑ en publiciteitsmaatregelen wordt duidelijk gemaakt dat voor de concrete actie steun is verleend uit de fondsen:

a)      door weergave van het EU-embleem in overeenstemming met de technische kenmerken die zijn vastgesteld in de uitvoeringshandeling die de Commissie ingevolge artikel 105, lid 4, vaststelt en een vermelding van de Europese Unie;

b)      door vermelding van het fonds of de fondsen waaruit steun voor de concrete actie wordt verleend.

2.           Tijdens de uitvoering van een concrete actie licht de begunstigde het publiek voor over de uit de fondsen ontvangen steun:

a)      door op zijn website, indien hij die heeft, een korte beschrijving van de concrete actie op te nemen, met inbegrip van het doel en de resultaten ervan, en daarbij de nadruk te leggen op de financiële steun door de Europese Unie;

b)      door ten minste één affiche met informatie over het project (minimaal in A3-formaat) met vermelding van de steun door de Europese Unie op een voor het publiek goed zichtbare plek, zoals bij de ingang van een gebouw, te hangen.

3.           Voor concrete acties waarvoor steun uit het ESF wordt verleend, en in voorkomend geval ook voor concrete acties die worden gesteund uit het EFRO of het Cohesiefonds, ziet de begunstigde erop toe dat de deelnemers aan de concrete actie van deze financiële steun op de hoogte zijn.

In alle documenten, inclusief bewijzen van aanwezigheid of andere certificaten, betreffende een dergelijke concrete actie wordt vermeld dat voor het operationele programma steun wordt ontvangen uit het fonds of de fondsen.

4.           Gedurende de uitvoering van een door het EFRO of Cohesiefonds gesteunde concrete actie plaatst de begunstigde op een voor het publiek goed zichtbare plek een tijdelijk bord van aanzienlijk formaat voor elke concrete actie die in de financiering van infrastructuur of bouwwerkzaamheden bestaat en waarvoor de totale overheidssteun meer dan 500 000 EUR bedraagt.

5.           Uiterlijk drie maanden na de voltooiing van een concrete actie plaatst de begunstigde een permanente plaat of permanent bord van aanzienlijk formaat op een voor het publiek goed zichtbare plek, wanneer het volgende van toepassing is:

a)      de totale overheidssteun voor de concrete actie bedraagt meer dan 500 000 euro;

b)      de concrete actie bestaat in de aankoop van een fysiek object of in de financiering van infrastructuur of bouwwerkzaamheden.

De plaat of het bord vermeldt het soort concrete actie en de naam en het doel ervan en voldoet aan de technische kenmerken die de Commissie ingevolge artikel 105, lid 4, vaststelt.

3.           Maatregelen tot voorlichting van potentiële begunstigden en van begunstigden

3.1         Maatregelen tot voorlichting van potentiële begunstigden

1.           De beheersautoriteit ziet er in overeenstemming met de communicatiestrategie op toe dat aan potentiële begunstigden en aan alle belanghebbenden op ruime schaal informatie wordt verstrekt over de strategie, de doelstellingen en de door de gezamenlijke steun van de Europese Unie en de lidstaat geboden financieringsmogelijkheden van het operationele programma, met nadere bijzonderheden over de steun uit de desbetreffende fondsen.

2.           De beheersautoriteit ziet erop toe dat de potentiële begunstigden ten minste de volgende informatie ontvangen:

a)      de subsidiabiliteitsvoorwaarden waaronder uitgaven voor steun uit een operationeel programma in aanmerking komen;

b)      een beschrijving van de procedures en termijnen voor het onderzoek van de financieringsaanvragen;

c)      de criteria aan de hand waarvan concrete acties voor steun worden geselecteerd;

d)      de contacten op nationaal, regionaal of lokaal niveau waar informatie over de operationele programma’s kan worden verkregen;

e)      de vereiste dat in de aanvragen, in evenredigheid met de omvang van de concrete actie, communicatieactiviteiten moeten worden voorgesteld om het publiek in te lichten over het doel van de concrete actie en over de EU-steun ervoor.

3.2         Maatregelen tot voorlichting van de begunstigden

1.           De beheersautoriteit deelt de begunstigden mee dat zij door financiering te aanvaarden ermee instemmen op de in overeenstemming met artikel 105, lid 2, gepubliceerde lijst van concrete acties te worden opgenomen.

2.           De beheersautoriteit verstrekt informatie- en publiciteitspakketten, met inbegrip van modellen in elektronisch formaat, om begunstigden te helpen aan de in punt 2.2 bedoelde verplichtingen te voldoen.

4.           Componenten van de communicatiestrategie

De door de beheersautoriteit opgestelde communicatiestrategie omvat ten minste de volgende componenten:

a)           een beschrijving van de gekozen benadering, met inbegrip van de belangrijkste voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen die de lidstaat of beheersautoriteit ten aanzien van potentiële begunstigden, begunstigden, multiplicatoren en het brede publiek moet nemen, met betrekking tot de in artikel 105 beschreven doelen;

b)           een beschrijving van het materiaal dat in een voor personen met een handicap toegankelijk formaat beschikbaar zal worden gesteld;

c)           een beschrijving van de wijze waarop begunstigden bij hun communicatieactiviteiten zullen worden gesteund;

d)           de indicatieve begroting voor de uitvoering van de strategie;

e)           een beschrijving van de administratieve diensten, met inbegrip van hun personele middelen, die voor de uitvoering van de voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen verantwoordelijk zijn;

f)            de regelingen voor de in punt 2 bedoelde voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen, met inbegrip van de website of portaalsite waar de desbetreffende gegevens kunnen worden gevonden;

g)           informatie over hoe de voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen worden beoordeeld op zichtbaarheid en bewustmaking van beleid, operationele programma’s, concrete acties en de rol van de fondsen en de Europese Unie;

h)           in voorkomend geval, een beschrijving van het gebruik van de voornaamste resultaten van het vorige operationele programma;

i)            een jaarlijkse actualisering waarin de te nemen voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen worden uiteengezet.

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.           KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

              1.1.    Benaming van het voorstel/initiatief

              1.2.    Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

              1.3.    Aard van het voorstel/initiatief

              1.4.    Doelstelling(en)

              1.5.    Motivering van het voorstel/initiatief

              1.6.    Duur en financiële gevolgen

              1.7.    Beheersvorm(en)

2.           BEHEERSMAATREGELEN

              2.1.    Regels inzake het toezicht en de verslagen

              2.2.    Beheers- en controlesysteem

              2.3.    Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

              3.1.    Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

              3.2.    Geraamde gevolgen voor de uitgaven

              3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

              3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

              3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

              3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

              3.2.5. Bijdrage van derden aan de financiering

              3.3.    Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM

1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006

1.2. Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur[78]

13.Regionaal beleid, ABB-activiteiten 13 03 (Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en andere regionale acties); 13 04 Cohesiefonds

4. Werkgelegenheid en sociale zaken, ABB-activiteit 04 02 (Europees Sociaal Fonds)

1.3. Aard van het voorstel/initiatief

■ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie

¨ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie[79]

¨ Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie

¨ Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie

1.4. Doelstellingen 1.4.1. De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

Het cohesiebeleid heeft tot doel de verschillen in ontwikkelingsniveau tussen de verschillende regio’s, met name plattelandsgebieden, regio’s die een industriële overgang doormaken en regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, te verkleinen en bij te dragen aan de verwezenlijking van de in de Europa 2020-strategie vastgestelde streefdoelen voor een slimme, duurzame en inclusieve groei, en met name van de kwantitatieve kerndoelen van die strategie.

1.4.2. Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteiten

Het EFRO heeft tot doel de economische, sociale en territoriale cohesie in de Europese Unie te versterken door de medefinanciering van investeringen in de lidstaten, terwijl het ESF werkgelegenheid, onderwijs en sociale inclusie bevordert.

Het Cohesiefonds helpt de lidstaten in vervoersnetwerken en het milieu te investeren.

Bij de steunverlening uit de fondsen worden de volgende specifieke doelstellingen nagestreefd:

-        versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie;

-         verbetering van de toegankelijkheid, het gebruik en de kwaliteit van informatie- en communicatietechnologie;

-        vergroting van de concurrentiekracht van kleine en middelgrote ondernemingen, de landbouwsector (voor het Elfpo) en de visserij- en aquacultuursector (voor het EFMZV);

-        ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken;

-        bevordering van de aanpassing aan de klimaatverandering en risicopreventie en ‑beheer;

-        bescherming van het milieu en bevordering van een efficiënt gebruik van hulpbronnen;

-        bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren;

-        bevordering van werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit;

-        bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede;

-        investering in onderwijs, vaardigheden en een leven lang leren;

-        vergroting van de institutionele capaciteit en een doelmatig openbaar bestuur.

Betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

13 03: Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en andere regionale acties

13 04: Cohesiefonds

04 02: Europees Sociaal Fonds

1.4.3. Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen.

Het cohesiebeleid draagt in aanzienlijke mate bij aan de groei en welvaart in de gehele Unie en aan de verwezenlijking van Europese beleidsdoelstellingen en verkleint economische, sociale en territoriale verschillen.

1.4.4. Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

De Commissie stelt een gemeenschappelijke reeks outputindicatoren voor die op EU-niveau kunnen worden geaggregeerd. De gemeenschappelijke outputindicatoren zijn opgenomen in de bijlagen bij de fondsspecifieke verordeningen. De resultaatindicatoren zijn voor alle programma’s en prioriteiten verplicht. Het effect van de programma’s wordt beoordeeld aan de hand van de doelstellingen en streefdoelen van de Europa 2020-strategie en, in voorkomend geval, bbp- en werkloosheidsindicatoren.

1.5. Motivering van het voorstel/initiatief 1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

De Unie bevordert de economische, sociale en territoriale samenhang en de solidariteit tussen de lidstaten. Het voorstel verschaft een kader voor het cohesiebeleid in de nieuwe financieringsperiode 2014-2020.

1.5.2. Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

Zowel de doelstellingen in artikel 174 van het Verdrag als het subsidiariteitsbeginsel rechtvaardigen actie op EU-niveau. Het recht om op te treden vloeit voort uit artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat bepaalt dat “de Unie [-] de economische, sociale en territoriale samenhang, en de solidariteit tussen de lidstaten [bevordert]”, artikel 175 van het VWEU, dat de Unie uitdrukkelijk verzoekt dit beleid via de structuurfondsen ten uitvoer te leggen, en artikel 177 van het VWEU, waarin de rol van het Cohesiefonds is vastgelegd. De artikelen 162, 176 en 177 bevatten de doelen van het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds. In de effectbeoordeling wordt nader ingegaan op de meerwaarde van een Europese deelname.

Zoals in de evaluatie van de EU-begroting wordt onderstreept, moet “de EU-begroting […] worden aangesproken om collectieve voorzieningen en maatregelen te financieren waar de lidstaten en de regio’s dat zelf niet of niet met beter resultaat kunnen”[80]. Het wetgevingsvoorstel eerbiedigt het subsidiariteitsbeginsel, aangezien de taken van de fondsen in het Verdrag worden genoemd en het beleid wordt uitgevoerd in overeenstemming met het beginsel van gedeeld beheer en met inachtneming van de institutionele bevoegdheden van de lidstaten en de regio’s.

1.5.3. Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

Er is een samenvatting opgenomen in de effectbeoordeling bij het voorstel.

1.5.4. Samenhang en eventuele synergie met andere relevante instrumenten

Er wordt een gemeenschappelijk strategisch kader opgezet. Dit zal de Europa 2020-doelstellingen en ‑prioriteiten vertalen in investeringsprioriteiten voor het EFRO, Cohesiefonds, ESF, Elfpo en EFMZV, waardoor een geïntegreerd gebruik van de fondsen voor het bereiken van gemeenschappelijke doelstellingen wordt gewaarborgd. Het gemeenschappelijk strategisch kader zal ook mechanismen voor de coördinatie met andere relevante beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie vaststellen.

1.6. Duur en financiële gevolgen

¨ Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur

– ¨  Voorstel/initiatief is van kracht vanaf 1.1.2014 tot en met 31.12.2020

– ¨  Financiële gevolgen vanaf 2014 tot en met 2023

¨ Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

· Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,

· gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7. Beheersvorm(en)[81]

¨ Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie

¨ Indirect gecentraliseerd beheer door delegatie van uitvoeringstaken aan:

· ¨  uitvoerende agentschappen

· ¨  door de Unie opgerichte organen[82]

· ¨  nationale publiekrechtelijke organen of organen met een openbaredienstverleningstaak

– ¨  personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het Financieel Reglement

■ Gedeeld beheer met lidstaten

¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen

¨ Gezamenlijk beheer met internationale organisaties (geef aan welke)

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.

Opmerkingen

.

.

2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

Het toezichtsysteem berust op gedeeld beheer. Voor elk van de operationele programma’s wordt een toezichtcomité opgericht en verder zijn de jaarverslagen over de uitvoering van elk operationeel programma een essentieel onderdeel van de benadering. De toezichtcomités komen ten minste een keer per jaar bijeen. Het systeem wordt gecompleteerd door jaarlijkse evaluatievergaderingen van de Commissie met de lidstaten.

Naast de verslagen over de uitvoering van elk operationeel programma zal in de voortgangsverslagen van 2017 en 2019 worden ingegaan op strategische vraagstukken op lidstaatniveau. Op grond hiervan zal de Commissie in 2017 en 2019 een strategisch verslag opstellen.

Het toezicht- en verslagensysteem is gebaseerd op output‑ en resultaatindicatoren. De voorstellen bevatten een reeks gemeenschappelijke indicatoren die zullen worden gebruikt voor het samenstellen van gegevens op EU-niveau. Op belangrijke tijdstippen van de uitvoeringsperiode (2017 en 2019) zullen in het kader van de jaarverslagen over de uitvoering aanvullende analyses over de voortgang van de programma’s moeten worden gemaakt. Bij het toezicht- en verslagensysteem wordt optimaal gebruikgemaakt van de mogelijkheden voor elektronische gegevensoverdracht.

Er zal een systeem worden ingevoerd om de doeltreffendheid, efficiëntie en effecten van het beleid te evalueren, met name met betrekking tot de kerndoelen van de Europa 2020-strategie en andere relevante effectindicatoren.

2.2. Beheers- en controlesysteem 2.2.1. Mogelijke risico’s

Sinds 2007 vermeldt de Europese Rekenkamer (“de Rekenkamer”) in zijn jaarverslag een geschat foutenpercentage voor het gehele cohesiebeleid voor elk begrotingsjaar (2006-2009) op basis van een onafhankelijk samengestelde aselecte steekproef van transacties.

In die jaren was het door de Rekenkamer geschatte foutenpercentage voor het cohesiebeleid hoger dan voor andere beleidsgroepen op de EU-begroting; het lag voor de lopende programmeringsperiode rond 5 tot 10 % van de uitgaven. Het door de Rekenkamer vermelde foutenpercentage heeft echter betrekking op tussentijdse betalingen waarvoor door de lidstaten een betalingsverzoek is ingediend en die de Commissie terugbetaalt voordat alle voor de programma’s van de periode 2007-2013 vastgestelde controles op nationaal en EU-niveau zijn afgerond.

Volgens de huidige regels worden tussentijdse betalingen door de certificeringsautoriteit gecertificeerd nadat administratieve beheerscontroles van alle door begunstigden gedeclareerde uitgaven zijn uitgevoerd; vaak is dat echter voordat gedetailleerde beheerscontroles ter plaatse of een latere audit zijn uitgevoerd. Dat betekent dat volgens de regelingen van het meerjarige financiële kader zowel vóór als na de audit door de Rekenkamer controles worden uitgevoerd en dat het resterende foutenniveau nadat alle controles zijn voltooid aanzienlijk lager kan uitvallen dan het door de Rekenkamer vastgestelde foutenpercentage. Op grond van ervaringen uit het verleden wordt het resterende foutenniveau aan het eind van de programmering en na voltooiing van alle controles op 2 tot 5 % geschat.

In de voorstellen is voorzien in een aantal maatregelen om het foutenpercentage in verband met tussentijdse betalingen door de Commissie (het door de Rekenkamer gemelde foutenpercentage) te verkleinen.

1) Tussentijdse betalingen door de Commissie worden beperkt tot 90 % van het aan de lidstaten verschuldigde bedrag, omdat in dit stadium slechts een deel van de nationale controles is uitgevoerd. Het saldo wordt uitbetaald na de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen, zodra de beheersautoriteit en de auditautoriteit informatie over de audit en een redelijke garantie omtrent de betrouwbaarheid van de rekeningen hebben gegeven. Indien de Commissie of de Rekenkamer na overlegging van gecertificeerde jaarrekeningen door de beheersautoriteit of de certificeringsautoriteit onregelmatigheden hierin ontdekken, wordt een nettocorrectie toegepast. Hierdoor worden de lidstaten in sterkere mate dan nu aangemoedigd erop toe te zien dat de aan de Commissie meegedeelde gecertificeerde uitgaven geen onregelmatigheden bevatten; bij de huidige aanpak bestaan immers meer mogelijkheden om teruggevorderde middelen gedurende de looptijd van de programma’s opnieuw te gebruiken.

2) Invoering van een jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen en van een jaarlijkse afsluiting van voltooide concrete acties of uitgaven, waardoor nationale en regionale autoriteiten met het oog op de jaarlijkse mededeling van gecertificeerde rekeningen aan de Commissie extra worden gestimuleerd tijdig kwaliteitscontroles uit te voeren. Hierdoor wordt het huidige financiële beheer versterkt en wordt beter gegarandeerd dat onregelmatige uitgaven op jaarbasis en niet pas aan het eind van de programmeringsperiode uit de rekeningen worden verwijderd.

Er wordt verwacht dat bovengenoemde maatregelen (nieuw terugbetalingssysteem, jaarlijkse goedkeuring van rekeningen en afsluiting en onherroepelijke nettocorrecties door de Commissie) het foutenpercentage tot onder 5 % zullen terugdringen en dat het uiteindelijke resterende foutenniveau bij afsluiting van de programma’s dichter bij de door de Rekenkamer gehanteerde materialiteitsdrempel van 2 % zal liggen.

Dit is echter alleen haalbaar wanneer de Commissie en de lidstaten erin slagen de voornaamste hieronder beschreven risico’s te beperken.

Uit een analyse van de fouten die in de afgelopen vijf jaar door de Rekenkamer en de Commissie zijn gemeld, blijkt dat de belangrijkste fouten in een beperkt aantal programma’s in bepaalde lidstaten geconcentreerd zijn. Ook de foutenpercentages op basis van door de auditautoriteiten gebruikte statistische steekproeven tonen aan dat er grote verschillen zijn tussen programma’s; zij bevestigen daarom deze analyse. Het voorstel om auditactiviteiten en –middelen toe te spitsen op programma’s met een hoog risico en om evenredige controlemaatregelen toe te passen op programma’s met een doeltreffend controlesysteem, is een doeltreffende manier om de belangrijkste risico’s aan te pakken en leidt tot een efficiënter gebruik van de bestaande auditmiddelen op nationaal en Commissieniveau. Wanneer de mogelijkheid bestaat van een evenredige afstemming op de situatie voor elk programma te profiteren, kan dat op zich een prikkel zijn om doeltreffende controlemaatregelen in te voeren.

Ook een analyse van de fouten die niet door de nationale beheers- en controlesystemen zijn ontdekt en die vervolgens tijdens de audits van de Rekenkamer voor de periode 2006-2009 aan het licht zijn gekomen, toont aan dat de risico’s geconcentreerd zijn in de hieronder beschreven categorieën.

Wat het EFRO en het Cohesiefonds betreft, hebben fouten in verband met overheidsopdrachten ongeveer 41 % bijgedragen aan de vastgestelde gecumuleerde kwantificeerbare fouten. Fouten in verband met de subsidiabiliteit maakten 39 % van het totaal uit en waren van uiteenlopende aard, zoals fouten bij de selectie van projecten, de financiering van niet-subsidiabele categorieën kosten, buiten de subsidiabiliteitsperiode of buiten het subsidiabele gebied gemaakte kosten, verkeerde berekening van de medefinancieringspercentages, financiering van niet-subsidiabele btw, enz. Zwakke plekken in het controlespoor maakten 11 % van de gedurende de periode gerapporteerde kwantificeerbare fouten uit (met in de loop der tijd een relatieve afname als gevolg van strengere beheerscontroles) en fouten in verband met het complexe vraagstuk van inkomstengenererende projecten (niet afgetrokken of verkeerd berekende inkomsten met als gevolg een te hoog medefinancieringspercentage) 6 %.

Wat het ESF betreft, maakten subsidiabiliteitsfouten ongeveer 58 % van de gecumuleerde kwantificeerbare fouten uit; hierbij ging het vooral om niet-subsidiabele deelnemers, niet-subsidiabele directe en indirecte kosten, betalingen voor en na de subsidiabiliteitsperiode, niet-subsidiabele uitgaven die op forfaitaire basis werden gedeclareerd, niet-subsidiabele kosten van beurzen en overheidstoelagen, niet afgetrokken of verkeerd berekende inkomsten bij de berekening van subsidiabele uitgaven, betaalde maar niet verleende diensten, en niet-subsidiabele btw. Nauwkeurigheidsfouten maakten 7 % van de gerapporteerde kwantificeerbare fouten uit; deze betreffen onjuiste toerekening van directe en indirecte kosten, slecht onderbouwde methoden voor de toerekening van indirecte kosten, fouten bij de berekening van uitgaven, niet-toepassing van het beginsel van werkelijke kosten, te hoge kostendeclaraties, onjuiste berekening van de medefinancieringspercentages en tot slot meervoudige declaratie van personeelskosten. Fouten in verband met het controlespoor hebben 35 % bijgedragen en hadden betrekking op het ontbreken van belangrijke bewijsstukken, met name op het niveau van de begunstigden.

Hoewel de Commissie samen met de lidstaten een aantal acties onderneemt om deze fouten te beperken, wordt verwacht dat zij in de volgende programmeringsperiode 2014-2020 een potentieel risico kunnen blijven totdat de voorgestelde verordening is vastgesteld en in de lidstaten naar behoren is uitgevoerd.

Met name in verband met overheidsopdrachten worden veel fouten gemaakt; deze kunnen voor de lopende programmeringsperiode op een gemiddeld foutenpercentage van ongeveer 2-4 % per jaar worden geschat. De in het kader van het cohesiebeleid voorgestelde maatregelen waarborgen een doeltreffender controle. Om een aanzienlijke verlaging van het desbetreffende foutenpercentage te bereiken, is naast deze acties echter een verduidelijking en vereenvoudiging van de voorschriften inzake overheidsopdrachten noodzakelijk. Tenzij de procedures voor overheidsopdrachten worden gestroomlijnd en instanties en begunstigden in de lidstaten deze procedures beter gaan toepassen, zal deze component van het huidige foutenpercentage het cohesiebeleid ook in de toekomst systematisch parten blijven spelen. De huidige herziening van de richtlijn inzake overheidsopdrachten is derhalve een gelegenheid om op de hierboven beschreven wijze bij te dragen aan een beperking van fouten bij het cohesiebeleid.

2.2.2. Controlemiddel(en)

De voorgestelde opzet van de beheers- en controlesystemen bouwt voort op die in de periode 2007-2013 en handhaaft de meeste functies uit de lopende periode, zoals administratieve verificaties en verificaties ter plaatse, audits van de beheers- en controlesystemen en audits van de concrete acties. Ook de Commissie behoudt haar rol, waarbij zij tot uitstel of schorsing van betalingen of tot financiële correcties kan besluiten.

Om de verantwoordingsregels aan te scherpen, zal de beheersautoriteit van een programma worden geaccrediteerd door een met het lopend toezicht op beheersautoriteiten belaste nationale accreditatie-instantie. Het voorstel biedt de mogelijkheid de huidige structuur met drie belangrijke autoriteiten per programma te handhaven wanneer die structuur doeltreffend is gebleken. Het is echter ook mogelijk de beheers‑ en de certificeringsautoriteit samen te voegen en daardoor het aantal betrokken autoriteiten in de lidstaten te verminderen. Door een kleiner aantal instanties neemt niet alleen de administratieve belasting af en is het gemakkelijker de administratieve capaciteit verder op te bouwen, maar kunnen ook de verantwoordelijkheden duidelijker worden verdeeld.

De kosten van de controletaken (op nationaal en regionaal niveau, exclusief de kosten van de Commissie) worden geschat op circa 2 % van de totale financiering in de periode 2007-2013[83]. De controlekosten kunnen als volgt worden onderverdeeld: 1 % voor nationale coördinatie en voorbereiding van de programma’s, 82 % voor het beheer van de programma’s, 4 % voor certificatie en 13 % voor audits.

De volgende voorstellen zullen de controlekosten doen toenemen:

- de oprichting en functionering van een accreditatie-instantie (deze kosten kunnen worden gecompenseerd door de besparing die optreedt wanneer de lidstaat besluit tot samenvoeging van de beheers‑ en de certificeringsautoriteit);

- de indiening van gecertificeerde jaarrekeningen en een jaarlijkse beheersverklaring, die aangeven dat alle nodige controles in het boekjaar zijn verricht (waarvoor een extra administratieve inspanning nodig kan zijn);

- de behoefte aan extra auditinspanningen door de auditautoriteiten in verband met de controle van de beheersverklaring of de noodzaak om in een korter tijdsbestek dan nu de audits te voltooien of met een auditoordeel te komen.

Er zijn echter ook voorstellen die de controlekosten zullen doen teruglopen:

- de optie om de beheers- en de certificeringsautoriteit samen te voegen; hierdoor kan de lidstaat het huidige aandeel van 4 % van de kosten in verband met certificering aanzienlijk terugdringen omdat een grotere administratieve efficiëntie wordt bereikt, minder behoefte aan coördinatie bestaat en de reikwijdte van de audits wordt beperkt;

- het gebruik van vereenvoudigde kosten en gezamenlijke actieplannen, wat op alle niveaus tot een vermindering van de administratieve kosten en belasting voor instanties en begunstigden zal leiden;

- evenredige controleregelingen voor beheersverificaties en voor audits;

- jaarlijkse afsluiting, waardoor de kosten voor overheidsinstanties en begunstigden in verband met het bewaren van documenten voor controledoeleinden worden verminderd.

In het algemeen wordt derhalve verwacht dat de voorstellen tot een herverdeling van de controlekosten zullen leiden (die ongeveer 2 % van de totale beheerde middelen zullen blijven uitmaken), en niet tot een stijging of daling. Het wordt echter waarschijnlijk geacht dat deze herverdeling van de kosten (over de functies en, als gevolg van de evenredige controleregelingen, ook over de lidstaten en programma’s) tot een doeltreffende beperking van de risico’s en daardoor tot een foutenpercentage onder 5 % zal leiden.

Afgezien van de wijzigingen in het financiële beheer en de controleregelingen die bijdragen tot een doeltreffende opsporing en vroegtijdige verwijdering van fouten uit de rekeningen, voorziet het voorstel ook op diverse terreinen in een vereenvoudiging die helpt fouten te vermijden. Zoals hierboven al is aangegeven, zouden de op deze terreinen voorgestelde maatregelen 55 % van de voor de lopende periode gerapporteerde foutenpercentages betreffen.

Deze maatregelen omvatten:

- een ruimer gebruik van vereenvoudigde kosten waardoor fouten bij het financiële beheer, de subsidiabiliteitsregels en het controlespoor worden verminderd en de uitvoering en controle meer op prestatie worden toegespitst;

- een grotere thematische concentratie van de financiering, waardoor fouten als gevolg van het grote aantal verschillende steunmaatregelen en de daaruit voortvloeiende verscheidenheid van toegepaste subsidiabiliteitsregels kunnen worden verminderd;

- duidelijkere regels met betrekking tot de selectie van projecten;

- een eenvoudigere, op een vast percentage gebaseerde benadering voor inkomstengenererende concrete acties, waardoor het foutenrisico bij de bepaling en aftrek van door concrete acties gegenereerde inkomsten wordt verminderd;

- verduidelijking en vereenvoudiging van de subsidiabiliteitsregels en afstemming ervan op andere financiële steuninstrumenten van de EU, waardoor begunstigden die steun uit diverse bronnen ontvangen, minder fouten maken;

- verplichte invoering van elektronische systemen voor gegevensbeheer en gegevensuitwisseling tussen instanties en begunstigden, waardoor fouten als gevolg van het niet goed bewaren van documenten worden teruggedrongen en de administratieve belasting voor de begunstigden wordt verminderd;

- jaarlijkse afsluiting van concrete acties of uitgaven, waardoor er minder fouten met betrekking tot het controlespoor optreden omdat de documenten minder lang hoeven te worden bewaard en de grote stijging van de administratieve werkbelasting bij eenmalige afsluiting aan het eind van de programmeringsperiode wordt vermeden.

De meeste hierboven genoemde vereenvoudigingen dragen ook bij tot een vermindering van de administratieve belasting voor de begunstigden, zodat niet alleen het foutenrisico maar tegelijk ook de administratieve belasting worden beperkt.

2.3. Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen

De diensten voor de structuurfondsen hebben samen met OLAF een gezamenlijke strategie voor fraudepreventie ontwikkeld die voorziet in een reeks maatregelen van de Commissie en de lidstaten om fraude bij structurele acties in het kader van gedeeld beheer te voorkomen.

Beide DG’s werken momenteel aan de ontwikkeling van een scoringsmodel voor frauderisico, dat de betrokken beheersautoriteiten op 116 ESF-programma’s en 60 EFRO-programma’s zullen toepassen.

In de recente mededeling van de Commissie over een fraudebestrijdingsstrategie (COM(2011) 376 definitief van 24.6.2011) wordt de bestaande strategie als beste praktijk aangeprezen en worden aanvullende maatregelen voorgesteld, waarvan het voorstel van de Commissie om in verordeningen voor de periode 2014-2020 de lidstaten te verplichten doeltreffende en aan de vastgestelde frauderisico’s evenredige fraudepreventiemaatregelen te nemen, de belangrijkste is.

In artikel 86, lid 4, onder c) van het huidige voorstel van de Commissie worden de lidstaten uitdrukkelijk verplicht dergelijke maatregelen te nemen. Dit moet het fraudebewustzijn bij alle instanties in de lidstaten die bij het beheer en de controle van middelen betrokken zijn, vergroten en daardoor het risico van fraude verminderen.

3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

· Bestaande begrotingsonderdelen voor uitgaven

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage

Nummer || GK[84] || van EVA-landen[85] || van kandidaat-lidstaten[86] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

Slimme en inclusieve groei – nieuwe rubrieken voor 2014-2020 || 04021700 ESF Convergentie 04021900 ESF Regionaal concurrentievermogen 13031600 EFRO Convergentie 13031800 EFRO Regionaal concurrentievermogen 13031900 EFRO Europese territoriale samenwerking 13040200 Cohesiefonds || GK || NEE || NEE || NEE || NEE

· Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen: nee

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage

Nummer [Omschrijving………………………………. || GK/ NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

[…] || [XX.YY.YY.YY] […] || […] || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE

3.2. Geraamde gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

Rubriek van het meerjarige financiële kader: || Nummer 1 || Slimme en inclusieve groei

DG: REGIO en EMPL || || || Jaar N[87] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 || Jaar N+5 || Jaar N+6 || TOTAAL

Ÿ Beleidskredieten (prijzen van 2011) || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 ||

Nieuwe begrotingsonderdelen EFRO en ESF || Vastleggingen || (1) || 37 004,47636 942,785 || 37 564,77437 375,939 || 38 023,07937 758,354 || 38 379,86738 153,836 || 38 722,32538 562,407 || 39 021,27738 948,791 || 39 303,92039 333,716 || 268 019,718267 075,828

Betalingen || (2) || 5 662,0725 648,1 || 11 297,04611 254,375 || 21 863,67521 778,321 || 28 576,824 448,469 || 31 789,23231 612,19 || 36 702,87336 502,392 || 34 774,28734 602,638 || 170 666,010169 846,485

Nieuw begrotingsonderdeel CF vóór overschrijving naar nieuw begrotings­onderdeel financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen || Vastleggingen || (1a) || 9 482,5819 572,122 || 9 751,2409 614,264 || 9 968,9039 631,037 || 10 138,9779 702,463 || 10 308,6219 883,112 || 10 456,51210 053,301 || 10 595,85310 217,011 || 70 702,68768 673,310

Betalingen || (2a) || 1 499,3971 455,451 || 2 821,0472 825,665 || 5 410,6384 862,238 || 7 352,2906 017,686 || 8 652,8007 248,39 || 9 699,9649 845,352 || 8 801,7329 299,137 || 44 237,86941 553,920

Overschrijving naar nieuw begrotingsonderdeel financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen || Vastleggingen || (1b) || 1 397,5 || 1 401,8 || 1 403,8 || 1 414,8 || 1 440,9 || 1 451,3 || 1 489,9 || 10 000,0

Betalingen || (2b) || 4,8 || 903,8 || 1 003,8 || 1 103,2 || 1 129,9 || 1 177,6 || 1 303,6 || 6 626,7

Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten[88] || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

13 01 04 01 – Extern personeel EFRO || || (3) || 3,060 || 3,060 || 3,060 || 3,060 || 3,060 || 3,060 || 3060 || 21,420

13 01 04 03 – Extern personeel Cohesiefonds || || || 1,340 || 1,340 || 1,340 || 1,340 || 1,340 || 1,340 || 1,340 || 9,380

04 01 04 01 – Extern personeel ESF || || || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 35,000

Totaal extern personeel op vroegere BA-onderdelen || || || 9,400 || 9,400 || 9,400 || 9,400 || 9,400 || 9,400 || 9,400 || 65,800

ANDERE ADMINISTRATIEVE KREDIETEN VAN REGIO || || || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 93,555

ANDERE ADMINISTRATIEVE KREDIETEN VAN EMPL || || || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 112,000

TOTAAL kredieten voor DG’s REGIO, EMPL en MOVE || Vastleggingen || =1+1a +3 || 46 525,82246 553,672 || 47 354,77947 028,968 || 48 030,74747 428,155 || 48 557,60847 895,064 || 49 069,71148 484,284 || 49 516,55449 040,857 || 49 938,53749 589,492 || 338 993,760336 020,493

Betalingen || =2+2a +3 || 7 200,2357 142,316 || 14 156,85914 118,805 || 27 313,07826 679,324 || 35 967,87934 504,920 || 40 480,79838 899,345 || 46 441,60246 386,509 || 43 614,78443 940,540 || 215 175,234211 671,759

Ÿ TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || 46 487,05846 514,907 || 47 316,01446 990,203 || 47 991,98247 389,390 || 48 518,84347 856,299 || 49 030,94648 445,519 || 49 477,78949 002,092 || 49 899,77249 550,727 || 338722,405335 749,138

Betalingen || (5) || || || || || || || ||

Ÿ TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten || (6) || 38,765 || 38,765 || 38,765 || 38,765 || 38,765 || 38,765 || 38,765 || 271,355

TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 1 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || =4+ 6 || 46 525,82246 553,672 || 47 354,77947 028,968 || 48 030,74747 428,155 || 48 557,60847 895,064 || 49 069,71148 484,284 || 49 516,55449 040,857 || 49 938,53749 589,492 || 338 993,760336 020,493

Betalingen || =5+ 6 || || || || || || || ||

Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere rubrieken: niet van toepassing

Ÿ TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || || || || || || || ||

Betalingen || (5) || || || || || || || ||

Ÿ TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || || ||

TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 4 van het meerjarige financiële kader (referentiebedrag) || Vastleggingen || =4+ 6 || || || || || || || ||

Betalingen || =5+ 6 || || || || || || || ||

Rubriek van het meerjarige financiële kader: || 5 || “Administratieve uitgaven”:

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

|| || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 || Jaar N+5 || Jaar N+6 || TOTAAL

DG: REGIO ||

Ÿ Personele middelen || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 561,309

Ÿ Andere administratieve uitgaven || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 26,600

TOTAAL DG REGIO || Kredieten || 83,987 || 83,987 || 83,987 || 83,987 || 83,987 || 83,987 || 83,987 || 587,909

739109 || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 || Jaar N+5 || Jaar N+6 || TOTAAL

DG: EMPL ||

Ÿ Personele middelen || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 177,800

Ÿ Andere administratieve uitgaven || || || || || || || ||

TOTAAL DG EMPL || Kredieten || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 177,800

TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 109,387 || 109,387 || 109,387 || 109,387 || 109,387 || 109,387 || 109,387 || 765,709

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

|| || || Jaar N[89] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1 6) || TOTAAL

TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || 46.635,210 46.663,059 || 47.464,16647.138,355 || 48.140,13447.537,542 || 48.666,99548.004,451 || 49.179,09848.593,671 || 49.625,94149.150,244 || 50.047,92449.698,879 || 339.759,469336.786,202

Betalingen || || || || || || || ||

3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

· ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

· ¨  Voor het voorstel zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven: het cohesiebeleid wordt gevoerd onder gedeeld beheer. De strategische prioriteiten worden op EU-niveau vastgesteld, maar het eigenlijke dagelijkse beheer is de verantwoordelijkheid van beheersautoriteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Terwijl de gemeenschappelijke outputindicatoren door de Commissie worden voorgesteld, worden de eigenlijke streefdoelen voor de output door deze beheersautoriteiten in het kader van hun operationele programma’s voorgesteld en door de Commissie goedgekeurd. Het is derhalve moeilijk om streefdoelen voor de output te vermelden totdat de programma’s zijn opgesteld en na overleg in 2013/2014 zijn goedgekeurd.

Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1 6) || TOTAAL

OUTPUTS

Soort output[90] || Gem. kosten van de output || Aantal outputs || Kos­ten || Aantal outputs || Kos­ten || Aantal outputs || Kos­ten || Aantal outputs || Kos­ten || Aantal outputs || Kos­ten || Aantal outputs || Kos­ten || Aantal outputs || Kos­ten || Totaal aantal outputs || Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1[91] || || || || || || || || || || || || || || || ||

- Output || || || || || || || || || || || || || || || || || ||

- Output || || || || || || || || || || || || || || || || || ||

- Output || || || || || || || || || || || || || || || || || ||

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 || || || || || || || || || || || || || || || ||

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2 || || || || || || || || || || || || || || || ||

- Output || || || || || || || || || || || || || || || || || ||

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || || || || || || || || || || || || || || || ||

TOTALE KOSTEN || || || || || || || || || || || || || || || ||

3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten 3.2.3.1. Samenvatting

· ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

· ¨  Voor het voorstel zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

DG REGIO

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

|| Jaar N[92] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 || Jaar N+5 || Jaar N+6 || TOTAAL

RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || || || ||

Personele middelen REGIO || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 561,309

Andere administratieve uitgaven || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 26,600

Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 83,741 || 83,741 || 83,741 || 83,741 || 83,741 || 83,741 || 83,741 || 586,187

Buiten RUBRIEK 5[93] van het meerjarige financiële kader[94] || || || || || || || ||

Personele middelen REGIO || 4,4 || 4,4 || 4,4 || 4,4 || 4,4 || 4,4 || 4,4 || 30,8

Andere administratieve uitgaven || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 93,555

Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 17,765 || 17,765 || 17,765 || 17,765 || 17,765 || 17,765 || 17,765 || 124,355

TOTAAL || 101,506 || 101,506 || 101,506 || 101,506 || 101,506 || 101,506 || 101,506 || 710,542

DG EMPL

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

|| Jaar N[95] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 || Jaar N+5 || Jaar N+6 || TOTAAL

RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || || || ||

Personele middelen || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 177,800

Andere administratieve uitgaven || || || || || || || ||

Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 177,800

Buiten RUBRIEK 5[96] van het meerjarige financiële kader || || || || || || || ||

Personele middelen || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 35,000

Andere administratieve uitgaven || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 112,000

Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 21,000 || 21,000 || 21,000 || 21,000 || 21,000 || 21,000 || 21,000 || 147,000

TOTAAL || 46,400 || 46,400 || 46,400 || 46,400 || 46,400 || 46,400 || 46,400 || 324,800

TOTAAL || 148,933 || 148,933 || 148,933 || 148,933 || 148,933 || 148,933 || 148,933 || 1 042,531

3.2.3.2.  Geraamde personeelsbehoeften

· ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

· ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven: Cijfers voor het jaar n zijn die van 2011

DG REGIO:

Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1 decimaal)

|| Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 || Jaar N+5 || Jaar N+6

Ÿ Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) REGIO ||

13 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 606 || 606 || 606 || 606 || 606 || 606 || 606

13 01 01 02 (delegaties) || || || || || || ||

13 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || || ||

10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || ||

Ÿ Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[97] REGIO ||

13 01 02 01 (CA, INT, SNE van de “totale financiële middelen”) || 48 || 48 || 48 || 48 || 48 || 48 || 48

13 02 02 (CA, INT, JED, LA en SNE in de delegaties) || || || || || || ||

13 01 04 01 [98] || - zetel[99] || 56 || 56 || 56 || 56 || 56 || 56 || 56

- delegaties || || || || || || ||

13 01 04 03 [100] || - zetel[101] || 25 || 25 || 25 || 25 || 25 || 25 || 25

- delegaties || || || || || || ||

XX 01 05 02 (CA, INT, SNE - onderzoek door derden) || || || || || || ||

XX 01 05 02 (CA, INT, SNE – eigen onderzoek) || || || || || || ||

Ander || || || || || || ||

TOTAAL || 735 || 735 || 735 || 735 || 735 || 735 || 735

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel

De benodigde personele middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen

Beschrijving van de uit te voeren taken

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || Bijdragen aan de analyse van, de onderhandelingen over en de wijziging en/of voorbereiding voor goedkeuring van voorstellen voor programma’s en/of projecten in lidstaat XXX. Bijdragen aan het beheer, het toezicht en de evaluatie van de uitvoering van de goedgekeurde programma’s/projecten. Waarborgen dat de regels met betrekking tot programma XXX worden nageleefd.

Extern personeel || Idem en/of administratieve ondersteuning

DG EMPL

Raming in voltijdequivalenten zonder decimalen

|| Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 || Jaar N+5 || Jaar N+6

Ÿ Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) ||

04 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) (200 posten, kosten per post 127 000 €) || 200 || 200 || 200 || 200 || 200 || 200 || 200

 (delegaties) || || || || || || ||

(onderzoek door derden) || || || || || || ||

 (eigen onderzoek) || || || || || || ||

Ÿ Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[102] ||

 (CA, INT, SNE van de “totale financiële middelen”) || || || || || || ||

 (CA, INT, JED, LA en SNE in de delegaties) || || || || || || ||

04 01 04 01 [103] || - zetel[104] || 93 || 93 || 93 || 93 || 93 || 93 || 93

- delegaties || || || || || || ||

XX 01 05 02 (CA, INT, SNE - onderzoek door derden) || || || || || || ||

xx 01 05 02 (CA, INT, SNE – eigen onderzoek) || || || || || || ||

Ander begrotingsonderdeel: xx 01 04 02 || || || || || || ||

TOTAAL || 293 || 293 || 293 || 293 || 293 || 293 || 293

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel

De benodigde personele middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen

3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

· ¨  Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het volgende meerjarige financiële kader

· ¨  Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen

[…]

· ¨  Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader[105]

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen

[…]

3.2.5. Bijdrage van derden aan de financiering

· –   Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

· ¨ Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, samen met de Europese financiering. Het bedrag kan niet precies worden vastgesteld. De verordening voorziet in een maximale medefinanciering die kan uiteenlopen naargelang van het niveau van regionale ontwikkeling (zie artikel 73 van de voorgestelde verordening).

Kredieten in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

|| Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 || Jaar N+5 || Jaar N+6 || Totaal

Medefinancieringsbron || LS || LS || LS || LS || LS || LS || LS ||

TOTAAL medegefinancierde kredieten || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog te bevestigen ||

3.3. Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

· ¨  Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

· ¨  Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen

– ¨         voor de eigen middelen

– ¨         voor de diverse ontvangsten

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[106]

Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel kolommen als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1 6)

Artikel………… || || || || || || || ||

Voor de diverse ontvangsten die worden “toegewezen”, vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

[…]

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten

[…]

[1]               COM(2012) 388 final.

[2]               PB C [...] van [...], blz. [...].

[3]               PB C [...] van [...], blz. [...].

[4]               PB C [...] van [...], blz. [...].

[5]               PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

[6]               PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1.

[7]               PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1.

[8]               PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

[9]               PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

[10]            

[11]            

[12]            

[13]             PB L [...] van [...], blz. [...].

[14]            

[15]            

[16]            

[17]             PB L 191 van 23.7.2010, blz. 28.

[18]             PB L 308 van 24.11.2010, blz. 46.

[19]             PB L 379 van 28.12.2006, blz. 5.

[20]             PB L 337 van 21.12.2007, blz. 35.

[21]             PB L 193 van 25.7.2007, blz. 6.

[22]             PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.

[23]             PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19.

[24]             PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.

[25]             PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.

[26]             PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.

[27]             De centrale EU-streefcijfers van EU 2020.

[28]             PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30.

[29]             PB [...] van [...], blz. [...].

[30]             PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1.

[31]             Zoals gedefinieerd in het Europees Systeem van rekeningen (ESR) en door alle 27 lidstaten doorgegeven in hun stabiliteits- en convergentieprogramma’s.

[32]             Toelichting: De overheidssector bestaat voornamelijk uit eenheden van de centrale overheid, van deelstaten en van plaatselijke overheden, aangevuld met socialezekerheidsfondsen die door deze eenheden verplicht zijn gesteld en worden bestuurd. Daarnaast omvat deze sector instellingen zonder winstoogmerk die niet-marktoutput produceren en die door overheidseenheden of socialezekerheidsfondsen bestuurd en grotendeels gefinancierd worden.

[33]             PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

[34]             COM(2011) 809 definitief.

[35]             COM(2011) 834 definitief.

[36]             PB L 290 van 6.11.2010, blz. 39-48 2010/670/EU: Besluit van de Commissie van 3 november 2010 tot vaststelling van criteria en maatregelen voor de financiering van commerciële demonstratieprojecten ter bevordering van de milieutechnisch veilige afvang en geologische opslag van CO2, alsook voor demonstratieprojecten ter bevordering van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie in het kader van de bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (2010/670/EU), PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32-46.

[37]             COM(2011) 874 definitief.

[38]             COM(2011) 788 definitief.

[39]             COM(2011) 609 definitief.

[40]             COM(2011) 665 definitief.

[41]             Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem, COM(2011) 144 definitief.

[42]             COM(2011) 838 definitief; COM(2011) 839 definitief; COM(2011) 837 definitief.

[43]             Zoals goedgekeurd door de Ecofin-Raad op 7 september 2010.

[44]             Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Europa 2020-kerninitiatief Innovatie-Unie (COM(2010) 546 definitief van 6.10.2010). Agendapunten 24 en 25 en bijlage I “Instrument voor zelfevaluatie: Kenmerken van goed werkende nationale en regionale onderzoeks- en innovatiesystemen”. Conclusies van de Raad Concurrentievermogen: Conclusies over de innovatie-Unie voor Europa (doc. 17165/10 van 26.11.2010).

[45]          Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Een digitale agenda voor Europa (COM(2010) 245 definitief/2 van 26.8.2010); werkdocument van de diensten van de Commissie: Digital Agenda Scoreboard (SEC(2011) 708 van 31.5.2011). Conclusies van de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie over de digitale agenda voor Europa (doc. 10130/10 van 26 mei 2010).

[46]             Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Een digitale agenda voor Europa (COM(2010) 245 definitief/2 van 26.8.2010); werkdocument van de diensten van de Commissie: Digital Agenda Scoreboard (SEC(2011) 708 van 31.5.2011).

[47]             Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: “Denk eerst klein” - Een “Small Business Act” voor Europa (COM(2008) 394 van 23.6.2008); Conclusies van de Raad Concurrentievermogen: “Denk eerst klein” - Een “Small Business Act” voor Europa (doc. 16788/08 van 1.12.2008); Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Evaluatie van de “Small Business Act” voor Europa (COM(2008) 78 definitief van 23.2.2011); Conclusies van de Raad Concurrentievermogen: Conclusies over de evaluatie van de “Small Business Act” voor Europa (doc. 10975/11 van 30.5.2011).

[48]             PB L 48 van 23. 2.2011, blz. 1.

[49]             PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13.

[50]             PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136.

[51]             PB L 114 van 27.4.2006, blz. 64.

[52]             PB L 52 van 21.2.2004, blz. 50.

[53]             PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.

[54]             Conclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken; 11-12 april 2011, Conclusies over de verdere ontwikkeling van risicobeoordelingen voor rampenbeheersing in de Europese Unie.

[55]             PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

[56]             PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

[57]             PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.

[58]             Besluit 2010/707/EU van de Raad van 21 oktober 2010, PB L 308 van 24.11.2010, blz. 46.

[59]             Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: “Denk eerst klein” - Een “Small Business Act” voor Europa (COM(2008) 394 van 23.6.2008); Conclusies van de Raad Concurrentievermogen: “Denk eerst klein” - Een “Small Business Act” voor Europa (doc. 16788/08 van 1.12.2008); Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Evaluatie van de “Small Business Act” voor Europa (COM(2008) 78 van 23.2.2011); Conclusies van de Raad Concurrentievermogen: Conclusies over de evaluatie van de “Small Business Act” voor Europa (doc. 10975/11 van 30.5.2011).

[60]             Aanbeveling (2010/410/EU) van de Raad van 13 juli 2010, PB L191 van 23.7.2010, blz. 28.

[61]             Indien in direct verband met deze voorwaarde een landspecifieke aanbeveling van de Raad is aangenomen, wordt bij de beoordeling of aan de desbetreffende criteria is voldaan rekening gehouden met de evaluatie van de vooruitgang ten aanzien van die landspecifieke aanbeveling van de Raad.

[62]             De termijnen voor de uitvoering van alle in dit punt genoemde elementen kunnen tijdens de looptijd van het programma vervallen.

[63]             Indien in direct verband met deze voorwaarde een landspecifieke aanbeveling van de Raad is aangenomen, wordt bij de beoordeling of aan de desbetreffende criteria is voldaan rekening gehouden met de evaluatie van de vooruitgang ten aanzien van die landspecifieke aanbeveling van de Raad.

[64]             De termijnen voor de uitvoering van alle in dit punt genoemde elementen kunnen tijdens de looptijd van het programma vervallen.

[65]             Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s - Een gezamenlijk engagement voor de werkgelegenheid – COM(2009) 257 definitief.

[66]             PB C 191 van 1.7.2011, blz. 1.

[67]             COM(2011) 567 definitief.

[68]             Conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (“ET 2020”) (PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2).

[69]             Aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (PB L 307 van 18.11.2008, blz. 11).

[70]             Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020. COM(2011) 173.

[71]             Indien in direct verband met deze voorwaarde een landspecifieke aanbeveling van de Raad is aangenomen, wordt bij de beoordeling of aan de desbetreffende criteria is voldaan rekening gehouden met de evaluatie van de vooruitgang ten aanzien van die landspecifieke aanbeveling van de Raad.

[72]             De termijnen voor de uitvoering van alle in dit punt genoemde elementen kunnen tijdens de looptijd van het programma vervallen.

[73]             PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

[74]             PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

[75]             PB L 23 van 27.1.2010, blz. 35. Besluit van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap.

[76]             PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.

[77]             PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30.

[78]             ABM: Activity Based Management – ABB: Activity Based Budgeting.

[79]             In de zin van artikel 49, lid 6, onder a) of b), van het Financieel Reglement.

[80]             COM(2010) 700 van 19.10.2010.

[81]             Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html

[82]             In de zin van artikel 185 van het Financieel Reglement.

[83]             Studie “Regional governance in the context of globalisation: reviewing governance mechanisms & administrative costs. Administrative workload and costs for Member State public authorities of the implementation of ERDF and Cohesion Fund”, 2010.

[84]             GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.

[85]             EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.

[86]             Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan.

[87]             Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.

[88]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

[89]             Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.

[90]             Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen, enz.).

[91]             Zoals beschreven in punt 1.4.2. “Specifieke doelstelling(en)…”.

[92]             Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.

[93]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

[94]             Extern personeel betaald uit vroegere “BA”-onderdelen, op basis van de definitieve toewijzing voor personele middelen voor 2011, inclusief extern personeel in de zetel en in de delegaties.

[95]             Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.

[96]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

[97]             CA= Contract Agent (arbeidscontractant); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JED= Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in delegaties); LA= Local Agent (plaatselijk functionaris); SNE= Seconded National Expert (gedetacheerd nationaal deskundige).

[98]             Onder het maximum voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).

[99]             Vooral voor structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) en Europees Visserijfonds (EVF).

[100]            Onder het maximum voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).

[101]            Vooral voor structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) en Europees Visserijfonds (EVF).

[102]            CA= Contract Agent (arbeidscontractant); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JED= Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in delegaties); LA= Local Agent (plaatselijk functionaris); SNE= Seconded National Expert (gedetacheerd nationaal deskundige).

[103]            Onder het maximum voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).

[104]            Vooral voor structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) en Europees Visserijfonds (EVF).

[105]            Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord.

[106]            Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 % aan inningskosten.

Top