This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52012PC0496
Amended proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL laying down common provisions on the European Regional Development Fund, the European Social Fund, the Cohesion Fund, the European Agricultural Fund for Rural Development and the European Maritime and Fisheries Fund covered by the Common Strategic Framework and laying down general provisions on the European Regional Development Fund, the European Social Fund and the Cohesion Fund and repealing Council Regulation (EC) No 1083/2006
/* COM/2012/0496 final - 2011/0276 (COD) */
/* COM/2012/0496 final - 2011/0276 (COD) */
/* COM/2012/0496 final - 2011/0276 (COD) */
/* COM/2012/0496 final - 2011/0276 (COD) */ /* COM/2012/0496 final - 2011/0276 (COD) */
TOELICHTING
1.
ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
Op 6 oktober 2011 heeft de Commissie haar
voorstel voor een verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het
EFRO, het ESF, het CF, het Elfpo en het EFMZV en algemene bepalingen inzake de
fondsen in het kader van het cohesiebeleid ingediend
(COM(2011) 615 definitief). Deze voorgestelde gemeenschappelijke
verordening (GV) voorzag in de goedkeuring van een gezamenlijk strategisch
kader (GSK) dat: "… de doelstellingen van de Unie
vertaalt in kernacties voor de GSK-fondsen, teneinde het programmeringsproces
van de lidstaten en de regio’s een duidelijker strategische richting te bieden.
Het gemeenschappelijk strategisch kader moet de sectorale en territoriale
coördinatie van steunmaatregelen van de Unie in het kader van de GSK-fondsen en
de coördinatie met ander beleid en andere instrumenten van de Unie op dit
gebied vergemakkelijken. In het gemeenschappelijk strategisch kader
moeten daarom naast de belangrijkste gebieden voor steun ook territoriale
vraagstukken, beleidsdoelstellingen, prioritaire gebieden voor samenwerking,
coördinatiemechanismen en mechanismen voor samenhang en consistentie met het
economisch beleid van de lidstaten worden vastgesteld." (Overwegingen 14
en 15) Het voorstel van de Commissie formuleert de
doelstellingen en de inhoud van het GSK in de artikelen 10 en 11 van de GV.
Artikel 12 van het voorstel voorzag in de vaststelling van het
gemeenschappelijk strategisch kader door de Commissie bij gedelegeerde
handeling. Zowel de Raad als de commissie REGI van het
Europees Parlement heeft te kennen gegeven het GSK te willen laten vaststellen
middels een bijlage bij de verordening en niet bij gedelegeerde handeling. Met
het oog hierop en teneinde een compromis tussen de instellingen te vergemakkelijken,
dient de Commissie dit gewijzigde wetgevingsvoorstel in, waarin de elementen
van het GSK worden verdeeld over een nieuwe bijlage (bijlage I) bij de GV en
een gedelegeerde handeling. De Commissie blijft echter bij haar standpunt dat
alle onderdelen, hetzij opgenomen in de bijlage, hetzij in de gedelegeerde
handeling, niet-essentiële onderdelen in de zin van artikel 290 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie blijven en bijgevolg bij
gedelegeerde handeling kunnen worden gewijzigd. De essentiële onderdelen zijn
opgenomen in de artikelen 11 en 12 van de GV.
2.
RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BETROKKEN PARTIJEN EN
EFFECTBEOORDELING
Teneinde de bespreking te vergemakkelijken, is
er op 14 maart 2012 een werkdocument van de diensten van de Commissie
gepubliceerd waarin de belangrijkste onderdelen van het GSK werden uiteengezet
(SWD(2012) 61). Na onderzoek van het werkdocument bleven de
Raad en de commissie REGI van het Europees Parlement bij hun standpunt dat het
GSK middels een bijlage bij de GV moet worden vastgesteld. Beide beschouwen het
GSK als een essentieel onderdeel van de wetgevingshandeling omdat zij van
oordeel zijn dat in het GSK politieke keuzes met betrekking tot de fundamentele
aspecten van het cohesiebeleid tot uiting komen. In de op 24 april 2012 door de
Raad Algemene Zaken aangenomen gedeeltelijke algemene aanpak en in de
ontwerpverslagen van de commissie REGI van het EP zijn dienovereenkomstig
wijzigingen aangebracht. Voor het oorspronkelijke wetgevingsvoorstel is
een effectbeoordeling uitgevoerd.
3.
JURIDISCHE ASPECTEN VAN HET VOORSTEL
Het gewijzigde wetgevingsvoorstel verdeelt de
onderdelen van het GSK over een nieuwe bijlage (bijlage I) bij de GV en een
gedelegeerde handeling. De in de bijlage opgenomen bepalingen betreffende het
GSK zijn niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling in de zin van
artikel 290 VWEU en kunnen bijgevolg bij gedelegeerde handeling worden
gewijzigd. De nieuwe bijlage bevat vier afdelingen
betreffende 1) middelen voor het bereiken van samenhang en consistentie met het
economische beleid van de lidstaten en van de Unie, 2) mechanismen voor de
coördinatie tussen de GSK-fondsen onderling en met andere beleidsmaatregelen en
instrumenten van de Unie op dit gebied, 3) horizontale beginselen en
transversale beleidsdoelstellingen en 4) regelingen om territoriale
vraagstukken aan te pakken. Deze afdelingen zijn in ruime mate gebaseerd op de
afdelingen 3, 4 en 5 van het werkdocument van de diensten van de Commissie en
de relevante onderdelen van de daarbij behorende bijlagen I en II, waarbij het
taalgebruik aan de voorschriften voor regelgeving is aangepast. De gedelegeerde handeling bestaat op haar
beurt uit twee afdelingen: 1) indicatieve acties met grote Europese meerwaarde
en de overeenkomstige beginselen voor de uitvoering en 2) prioriteiten voor
samenwerking. Deze zijn in ruime mate gebaseerd op de bijlagen I en II bij het
werkdocument, opnieuw met de nodige juridische aanpassingen. De cijfers in het gedeelte betreffende het
financieel kader en in het financieel memorandum zijn bijgewerkt om rekening te
houden met het gewijzigde voorstel van de Commissie voor het meerjarig
financieel kader voor 2014-2020[1].
4.
GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het gewijzigde voorstel heeft geen gevolgen
voor de begroting. Nieuwe beschikbare gegevens en macro-economische
prognoses en de toetreding van de Republiek Kroatië leiden echter tot
wijzigingen in het cohesiebudget.
5.
SAMENVATTING VAN DE WIJZIGINGEN
De wijziging heeft betrekking op de
overwegingen 14, 15, 16, 83, 84 en 88 en de artikelen 2, 10, 11, 12, 14, 141 en
142. Er is tevens een nieuwe bijlage I toegevoegd, waardoor in sommige
aanvullende artikelen (19, 83, 86, 87, 105, 106 en 107) veranderingen in de
nummering van de bijlagen zijn ontstaan. Het financieel memorandum werd
eveneens bijgewerkt. 2011/0276 (COD) Gewijzigd voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake
het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het
Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het
Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het
gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en algemene bepalingen inzake het
Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het
Cohesiefonds, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de
Raad HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 177, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[2], Gezien het advies van het Comité van de
Regio’s[3], Gezien het advies van de Rekenkamer[4], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1)
In artikel 174 van het Verdrag is bepaald dat de
Unie zich met het oog op de versterking van de economische, sociale en
territoriale samenhang ten doel stelt de verschillen tussen de
ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s en de achterstand van de
minst begunstigde regio’s of eilanden, in het bijzonder plattelandsgebieden,
regio’s die een industriële overgang doormaken en regio’s die kampen met
ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, te
verkleinen. Ingevolge artikel 175 van het Verdrag moet de
Unie de verwezenlijking van deze doelstellingen ondersteunen door haar optreden
via het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling
Oriëntatie, het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor regionale
ontwikkeling, de Europese Investeringsbank en andere instrumenten. (2)
Overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad
van 17 juni 2010, waarbij de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en
inclusieve groei werd goedgekeurd, moeten de Unie en de lidstaten zorg dragen
voor slimme, duurzame en inclusieve groei, een harmonieuze ontwikkeling van de
Unie bevorderen en regionale verschillen verkleinen. (3)
Met het oog op verbetering van de coördinatie en
harmonisatie van de implementatie van de fondsen die steun verlenen in het
kader van het cohesiebeleid, namelijk het Europees Fonds voor regionale
ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds (CF),
met het fonds voor plattelandsontwikkeling, namelijk het Europees Landbouwfonds
voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), en het fonds voor de maritieme en
visserijsector, namelijk het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij
(EFMZV), moeten gemeenschappelijke bepalingen voor al deze fondsen (de
“GSK-fondsen”) worden vastgesteld. Bovendien bevat deze
verordening gemeenschappelijke bepalingen voor het EFRO, het ESF en het CF, die
niet van toepassing zijn op het Elfpo en het EFMVZ. Wegens de bijzondere
kenmerken van de onderscheiden GSK-fondsen moeten voor elk van deze fondsen en,
in het kader van het EFRO, voor het doel “Europese territoriale samenwerking”
in afzonderlijke verordeningen specifieke regels worden neergelegd. (4)
Wat het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)
betreft, zijn er al aanmerkelijke synergieën bereikt door de harmonisatie en
het op elkaar afstemmen van de beheers- en controleregels voor de eerste pijler
(ELGF – Europees Landbouwgarantiefonds) en de tweede pijler (Elfpo) van het
GLB. De sterke band tussen het ELGF en het Elfpo moet daarom worden gehandhaafd
en de structuren die al in de lidstaten bestaan, moeten worden verstevigd. (5)
De ultraperifere regio’s moeten in aanmerking komen
voor specifieke maatregelen en extra financiering ter compensatie van de
belemmeringen die voortvloeien uit de in artikel 349 van het Verdrag vermelde
factoren. (6)
Om een correcte, uniforme interpretatie van de
bepalingen te waarborgen en de rechtszekerheid voor de lidstaten en
begunstigden te vergroten, moeten bepaalde uitdrukkingen in de verordening
worden gedefinieerd. (7)
Deze verordening bestaat uit drie delen: het eerste bevat de overwegingen en definities, het tweede de regels
voor alle GSK-fondsen en het derde bepalingen die alleen van toepassing zijn op
het EFRO, het ESF en het CF (de “Fondsen”). (8)
Ingevolge artikel 317 van het Verdrag moeten, in
het kader van gedeeld beheer, de voorwaarden worden vastgesteld die de
Commissie in staat stellen haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de
algemene begroting van de Europese Unie op te nemen, en moet de
verantwoordelijkheid voor de samenwerking met de lidstaten worden
verduidelijkt. Dankzij deze voorwaarden moet de Commissie
de zekerheid kunnen krijgen dat de lidstaten de GSK-fondsen aanwenden op legale
en regelmatige wijze en in overeenstemming met het beginsel van goed financieel
beheer in de zin van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad
van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de
algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (hierna het “Financieel
Reglement” genoemd)[5].
De lidstaten en de daartoe door hen aangewezen instanties dienen
verantwoordelijk te zijn voor de uitvoering van de programma’s op het passende
territoriale niveau, in overeenstemming met het institutionele, juridische en
financiële kader van de betrokken lidstaat. Deze bepalingen vestigen tevens de
aandacht op de noodzaak de complementariteit en samenhang van het optreden van
de Unie, de evenredigheid van de administratieve regelingen en een vermindering
van de administratieve last voor de begunstigden van de GSK-fondsen te
waarborgen. (9)
Een lidstaat moet voor het partnerschapscontract en
voor elk programma een partnerschap tot stand brengen met vertegenwoordigers
van de bevoegde regionale, plaatselijke, stedelijke en andere overheden,
instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, waaronder
milieupartners, niet-gouvernementele organisaties en instanties die tot taak
hebben gelijkheid en non-discriminatie te bevorderen. Met
een dergelijk partnerschap wordt beoogd het beginsel van meerlagig bestuur in
acht te nemen, te waarborgen dat de belanghebbenden zich verantwoordelijk
voelen voor de geplande steunmaatregelen en voort te bouwen op de ervaring en
knowhow van de betrokken actoren. De Commissie moet worden gemachtigd om in een
gedelegeerde handeling een gedragscode vast te stellen, teneinde ervoor te
zorgen dat de partners op coherente wijze betrokken worden bij de
voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van de
partnerschapscontracten en programma’s. (10)
De activiteiten van de GSK-fondsen en de concrete
acties die zij ondersteunen moeten in overeenstemming zijn met de toepasselijke
wetgeving van de Unie en de lidstaten die direct of indirect verband houdt met
de uitvoering van een concrete actie. (11)
In de context van haar inspanningen ter verbetering
van de economische, territoriale en sociale cohesie moet de Unie er in alle
fasen van de implementatie van de GSK-fondsen naar streven ongelijkheden op te
heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, alsmede
discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische oorsprong, godsdienst of
overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden. (12)
De doelstellingen van de GSK-fondsen moeten worden nagestreefd
in het kader van duurzame ontwikkeling en van de bevordering door de Unie van
de in de artikelen 11 en 19 van het Verdrag verankerde doelstelling inzake
bescherming en verbetering van het milieu, waarbij het beginsel “de vervuiler
betaalt” wordt toegepast. In overeenstemming met het
streven ten minste 20 % van de begroting van de Unie aan doelstellingen op
het gebied van klimaatverandering te besteden, moeten de lidstaten aan de hand
van door de Commissie in een uitvoeringshandeling vastgestelde methoden
informatie over steun voor deze doelstellingen verstrekken. (13)
Om de streefdoelen en doelstellingen van de
strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei te bereiken,
moeten de GSK-fondsen hun steun richten op een beperkt aantal gemeenschappelijke
thematische doelstellingen. De precieze werkingssfeer van
elk van de GSK-fondsen moet worden uiteengezet in specifieke regels voor elk
fonds en kan eventueel slechts enkele van de in deze verordening gedefinieerde
thematische doelstellingen omvatten. (14)
Teneinde de bijdrage van de
GSK-fondsen zo groot mogelijk te maken en het programmeringsproces van de
lidstaten en de regio's een duidelijke strategische richting te geven, dient De Commissie moet door middel van een gedelegeerde
handeling een gemeenschappelijk strategisch kader te
worden vastgesteldgoedkeuren dat de doelstellingen
van de Unie vertaalt in kernacties voor de GSK-fondsen, teneinde het
programmeringsproces van de lidstaten en de regio’s een duidelijker
strategische richting te bieden. Het
gemeenschappelijk strategisch kader moet de sectorale en territoriale
coördinatie van steunmaatregelen van de Unie in het kader van de GSK-fondsen en
de coördinatie met ander beleid en andere instrumenten van de Unie op dit
gebied vergemakkelijken. (15)
In het Het gemeenschappelijk strategisch kader moeten daarom naast de middelen voor het bereiken van samenhang en consistentie met het
economische beleid van de lidstaten en van de Unie, de mechanismen voor de
coördinatie tussen de GSK-fondsen onderling en met andere relevante
beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie, horizontale beginselen en
transversale beleidsdoelstellingen, de regelingen voor het aanpakken van belangrijkste gebieden voor steun ook territoriale
vraagstukken, indicatieve acties met grote Europese
meerwaarde en de overeenkomstige beginselen voor de uitvoering, en prioriteiten
beleidsdoelstellingen, prioritaire gebieden voor
samenwerking, coördinatiemechanismen en mechanismen voor
samenhang en consistentie met het economisch beleid van de lidstaten worden
vastgesteld vastleggen. (16)
Op basis van het door de
Commissie goedgekeurde gemeenschappelijk strategisch kader moet elke
lidstaat, in samenwerking met zijn partners en in overleg met de Commissie, een
partnerschapscontract opstellen. Dit moet de in het gemeenschappelijk
strategisch kader opgenomen elementen vertalen naar de nationale context en
vaste verbintenissen bevatten om de doelstellingen van de Unie te bereiken door
middel van de programmering van de GSK-fondsen. (17)
De lidstaten moeten de steun concentreren om te
zorgen voor een belangrijke bijdrage aan het bereiken van de doelstellingen van
de Unie in overeenstemming met hun specifieke nationale en regionale
ontwikkelingsbehoeften. Er moeten ex-antevoorwaarden
worden vastgesteld om de noodzakelijke kadervoorwaarden voor een doeltreffend
gebruik van de door de Unie verleende steun te waarborgen. De Commissie moet in
het kader van haar beoordeling van het partnerschapscontract en de programma’s
beoordelen of aan deze ex-antevoorwaarden wordt voldaan. Wanneer niet aan een
ex-antevoorwaarde wordt voldaan, moet de Commissie betalingen aan het programma
kunnen schorsen. (18)
Voor elk programma moet een prestatiekader worden
vastgesteld teneinde toezicht te kunnen uitoefenen op de vorderingen die in de
loop van de programmeringsperiode met betrekking tot de doelstellingen en
streefdoelen van elk programma worden gemaakt. De
Commissie moet de prestaties in 2017 en 2019 evalueren in samenwerking met de
lidstaten. Er moet worden voorzien in een prestatiereserve die in 2019 moet
worden toegewezen wanneer de in het prestatiekader gestelde mijlpalen zijn
bereikt. Omdat de programma’s in het kader van de Europese territoriale
samenwerking sterk uiteenlopen en meer dan een land bestrijken, moet er voor deze
programma’s geen prestatiereserve komen. Wanneer de tekortkomingen bij het
bereiken van mijlpalen of streefdoelen significant zijn, moet de Commissie
betalingen aan het programma kunnen schorsen of, aan het eind van de
programmeringsperiode, financiële correcties kunnen toepassen om ervoor te
zorgen dat de begroting van de Unie niet wordt verspild of inefficiënt wordt
gebruikt. (19)
Wanneer een nauwere band tussen het cohesiebeleid
en het economisch bestuur van de Unie tot stand wordt gebracht, wordt gewaarborgd
dat de doeltreffendheid van de uitgaven in het kader van de GSK-fondsen
gebaseerd is op gezond economisch beleid en dat de GSK-fondsen zo nodig kunnen
worden omgebogen naar de aanpak van economische problemen waarmee een land te
kampen heeft. Dit proces moet geleidelijk plaatsvinden, te
beginnen met wijzigingen in het partnerschapscontract en de programma’s, ter
ondersteuning van aanbevelingen van de Raad om macro-economische
onevenwichtigheden en sociale en economische problemen aan te pakken. Wanneer
een lidstaat ondanks het toegenomen gebruik van de GSK-fondsen geen
doeltreffende actie in het kader van het economisch bestuur onderneemt, moet de
Commissie het recht hebben alle betalingen en verbintenissen of een deel
daarvan te schorsen. Besluiten over schorsingen moeten evenwichtig en
doeltreffend zijn en rekening houden met het effect van de afzonderlijke
programma’s voor de aanpak van de economische en sociale situatie van de
betrokken lidstaat en met eerdere wijzigingen van het partnerschapscontract. Bij
besluiten over een schorsing moet de Commissie ook een gelijke behandeling van
de lidstaten in acht nemen en daarbij in het bijzonder rekening houden met het
effect van de schorsing voor de economie van de betrokken lidstaat. De
schorsing moet worden beëindigd en er moeten weer fondsen voor de betrokken
lidstaat beschikbaar zijn zodra deze de noodzakelijke actie onderneemt. (20)
Om ervoor te zorgen dat verwezenlijking van de
strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei centraal staat,
moeten de elementen worden vastgesteld die alle programma’s gemeen hebben. Om de samenhang van de
programmeringsregelingen voor de GSK-fondsen te waarborgen, moeten de
procedures voor de goedkeuring en wijziging van de programma’s op elkaar worden
afgestemd. Bij de
programmering moet worden gezorgd voor samenhang met het gemeenschappelijk
strategisch kader en het partnerschapscontract en voor coördinatie van de
GSK-fondsen onderling en met de andere bestaande financieringsinstrumenten en
de Europese Investeringsbank. (21)
Het Verdrag heeft territoriale samenhang als doel
toegevoegd aan economische en sociale samenhang, en het is noodzakelijk in te
gaan op de rol van steden, functionele geografische gebieden en subregionale
gebieden die te kampen hebben met specifieke geografische of demografische
problemen. Om het
potentieel op lokaal niveau beter te mobiliseren, is het daarom noodzakelijk de
vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling te versterken en te
vergemakkelijken door gemeenschappelijke regels en nauwe samenwerking voor alle
GSK-fondsen voor te schrijven. Het is van wezenlijk belang dat lokale actiegroepen die de belangen van
de gemeenschap vertegenwoordigen verantwoordelijkheid voor de implementatie van
lokale ontwikkelingsstrategieën krijgen. (22)
Financieringsinstrumenten worden steeds
belangrijker wegens hun hefboomeffect op GSK-fondsen en hun vermogen
uiteenlopende vormen van publieke en private middelen te combineren ter
ondersteuning van beleidsdoelstellingen van de overheid, en omdat revolverende
financieringsvormen de steun op langere termijn duurzamer maakt. (23)
Door de GSK-fondsen ondersteunde
financieringsinstrumenten moeten worden gebruikt om op kosteneffectieve wijze
en in overeenstemming met de doelstellingen van de programma’s tegemoet te
komen aan specifieke behoeften van de markt, maar mogen niet in de plaats komen
van private financiering. Daarom moet het besluit
steunmaatregelen door middel van financieringsinstrumenten te financieren,
worden genomen op basis van een ex-ante-analyse. (24)
Financieringsinstrumenten moeten zodanig worden
ontworpen en geïmplementeerd dat een substantiële participatie van particuliere
investeerders en financiële instellingen op basis van deugdelijke risicodeling
wordt bevorderd. Om voldoende attractief voor de particuliere
sector te zijn, moeten financieringsinstrumenten flexibel worden ontworpen en
geïmplementeerd. De beheersautoriteiten moeten derhalve een beslissing nemen
over de meest geschikte vormen om, in overeenstemming met de doelstellingen van
het desbetreffende programma, financieringsinstrumenten in te zetten voor de
aanpak van de specifieke behoeften van de doelregio’s. (25)
De beheersautoriteiten moeten de mogelijkheid
hebben om met middelen uit de programma’s bij te dragen aan
financieringsinstrumenten die op het niveau van de Unie of op regionaal niveau
in het leven zijn geroepen. Voorts moeten
beheersautoriteiten de mogelijkheid hebben financieringsinstrumenten via
specifieke fondsen of via fondsen van fondsen direct te implementeren. (26)
Het bedrag van de op enig tijdstip uit de
GSK-fondsen aan financieringsinstrumenten verstrekte middelen moet in
overeenstemming zijn met het bedrag dat nodig is voor de uitvoering van de
geplande investeringen en voor betalingen aan eindontvangers, met inbegrip van
beheerskosten en ‑vergoedingen, en dat is bepaald op basis van
bedrijfsplannen en cashflowprognoses voor een vooraf bepaalde periode van niet
meer dan twee jaar. (27)
Er moeten specifieke regels worden vastgesteld met
betrekking tot de bedragen die bij de afsluiting van de programma’s als
subsidiabele uitgaven kunnen worden aanvaard, teneinde ervoor te zorgen dat de
bedragen, met inbegrip van beheerskosten en ‑vergoedingen, die uit de
GSK-fondsen aan de financieringsinstrumenten worden betaald, daadwerkelijk zijn
gebruikt voor investeringen en betalingen aan eindontvangers. Ook zijn er specifieke regels nodig met betrekking tot het hergebruik
van middelen die kunnen worden toegeschreven aan de steun uit de GSK-fondsen,
met inbegrip van het gebruik van resterende middelen na afsluiting van de
programma’s. (28)
De lidstaten moeten toezicht op de programma’s
uitoefenen om zich een oordeel te vormen over de tenuitvoerlegging en de met
het bereiken van de doelstellingen gemaakte vorderingen. Te dien einde moeten toezichtcomités
worden opgericht, waarvan de samenstelling en taken met betrekking tot de
GSK-fondsen moeten worden vastgesteld.
Er moeten gezamenlijke toezichtcomités worden opgericht om
de coördinatie tussen de GSK-fondsen te vergemakkelijken. Om de doeltreffendheid te waarborgen,
moeten de toezichtcomités aanbevelingen aan de beheersautoriteiten kunnen doen
over de tenuitvoerlegging van het programma en toezicht uitoefenen op de acties
die naar aanleiding van hun aanbevelingen worden ondernomen. (29)
De regelingen van de GSK-fondsen inzake toezicht en
verslaglegging moeten op elkaar worden afgestemd om de beheersregelingen op
alle niveaus te vereenvoudigen. Het is van belang te zorgen voor evenredige verslagleggingsvereisten,
maar daarnaast ook voor de beschikbaarheid van uitgebreide informatie over de
vorderingen die op de belangrijkste geëvalueerde punten zijn gemaakt. Daarom moeten de
verslagleggingsvereisten aangepast zijn aan de informatiebehoeften in bepaalde
jaren en afgestemd zijn op het tijdschema voor de prestatie-evaluaties. (30)
Om toezicht uit te oefenen op de voortgang van
programma’s moet een jaarlijkse evaluatievergadering tussen de lidstaat en de
Commissie plaatsvinden. De lidstaat en de Commissie moeten evenwel kunnen besluiten geen
vergadering te beleggen om een onnodige administratieve belasting te vermijden. (31)
Om de Commissie in staat te stellen toezicht uit te
oefenen op de vorderingen bij het bereiken van de doelstellingen van de Unie
moeten de lidstaten voortgangsrapporten over de uitvoering van de
partnerschapscontracten indienen. Op basis van die
verslagen moet de Commissie in 2017 en 2019 een strategieverslag over de
gemaakte vorderingen opstellen. (32)
De doeltreffendheid, de doelmatigheid en het effect
van de hulp uit de GSK-fondsen moeten worden geëvalueerd teneinde de kwaliteit
van de tenuitvoerlegging en opzet van programma’s te verbeteren en om te
bepalen welk effect de programma’s hebben op de streefdoelen van de strategie
van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en, waar dit relevant is,
op het bbp en de werkloosheid. De verantwoordelijkheden
van de lidstaten en de Commissie in dit verband moeten worden gespecificeerd. (33)
Om de kwaliteit en de opzet van elk programma te
verbeteren en om te verifiëren of de doelstellingen en streefdoelen kunnen
worden gehaald, moet van elk programma een ex-ante-evaluatie worden uitgevoerd. (34)
De voor de opstelling van het programma
verantwoordelijke beheersautoriteit moet een evaluatieplan opstellen. Gedurende de programmeringsperiode moeten de beheersautoriteiten
evaluaties uitvoeren om de doeltreffendheid en het effect van een programma te
beoordelen. Het toezichtcomité en de Commissie moeten van de resultaten van de
evaluaties in kennis worden gesteld om besluiten ten aanzien van het beheer te
vergemakkelijken. (35)
Er moeten ex-post-evaluaties worden uitgevoerd
teneinde de doeltreffendheid en efficiëntie van de GSK-fondsen en het effect
ervan op de algemene doelen van de GSK-fondsen en de strategie van de Unie voor
slimme, duurzame en inclusieve groei te beoordelen. (36)
Het is nuttig te specificeren welke soorten acties
op initiatief van de Commissie en van de lidstaten kunnen worden ondernomen als
technische bijstand met steun uit de GSK-fondsen. (37)
Om zorg te dragen voor een doeltreffend gebruik van
de middelen van de Unie en om overfinanciering van inkomsten genererende
concrete acties te vermijden, moeten de regels voor de berekening van de
bijdrage uit de GSK-fondsen aan een inkomsten genererende concrete actie worden
vastgesteld. (38)
De begindatum en einddatum voor de subsidiabiliteit
van de uitgaven moeten worden bepaald, zodat de GSK-fondsen in de gehele Unie
op eenvormige, billijke wijze worden geïmplementeerd. Om de uitvoering van de programma’s
te vergemakkelijken, is het dienstig vast te stellen dat de begindatum voor de
subsidiabiliteit van de uitgaven vóór 1 januari 2014 kan vallen als de
betrokken lidstaat vóór die datum een programma indient. Om een doeltreffend gebruik van
EU-fondsen te waarborgen en het risico voor de begroting van de EU te
verkleinen, moeten beperkingen worden vastgesteld voor concrete acties die al
zijn voltooid. (39)
In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel
en behoudens de in (de) Verordening(en) (EU) nr. [...] [EFRO-, ESF-, CF-, ETS-,
Elfpo- en EMVF-verordeningen] genoemde uitzonderingen moeten de lidstaten
nationale regels voor de subsidiabiliteit van de uitgaven vaststellen. (40)
Om het gebruik van de GSK-fondsen te vereenvoudigen
en het risico van fouten te verkleinen, en tegelijkertijd waar nodig voor
differentiatie te zorgen om rekening te houden met specifieke beleidskenmerken,
moeten de steunvormen, geharmoniseerde voorwaarden voor de terugbetaling van
subsidies en forfaitaire financiering, specifieke subsidiabiliteitsregels voor
subsidies en specifieke voorwaarden voor de subsidiabiliteit van concrete
acties afhankelijk van de locatie worden vastgesteld. (41)
Om ervoor te zorgen dat de steunmaatregelen van de
GSK-fondsen doeltreffend en billijk zijn en een duurzaam effect sorteren, zijn
bepalingen nodig die het duurzame karakter van investeringen in ondernemingen
en in infrastructuur garanderen, en voorkomen dat de GSK-fondsen worden
gebruikt om een onrechtmatig voordeel te behalen. Uit de ervaring is gebleken dat een
periode van vijf jaar een geschikte minimumperiode is, tenzij regels inzake
staatssteun een andere periode voorschrijven. Acties die worden ondersteund uit het
ESF of die niet leiden tot productieve investeringen of investeringen in
infrastructuur moeten van het algemene duurzaamheidsvereiste worden
uitgesloten, tenzij dit vereiste voortvloeit uit toepasselijke regels inzake
staatssteun; dit geldt ook voor bijdragen aan of uit
financieringsinstrumenten. (42)
De lidstaten moeten passende maatregelen nemen om
een goede opzet en werking van hun beheers- en controlesystemen te waarborgen
en zo te garanderen dat er een legaal en regelmatig gebruik van de GSK-fondsen
wordt gemaakt. De
verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de beheers- en
controlesystemen van de programma’s en in verband met het voorkomen, opsporen
en corrigeren van onregelmatigheden en van inbreuken op het recht van de Unie
moeten daarom worden gespecificeerd. (43)
In overeenstemming met het beginsel van gedeeld
beheer dienen de lidstaten, via hun beheers- en controlesystemen, in eerste
instantie verantwoordelijk te zijn voor de uitvoering van en het toezicht op de
concrete acties in de programma’s. Om de doeltreffendheid van het toezicht op
de selectie en uitvoering van concrete acties en de werking van het beheers- en
controlesysteem te versterken, moeten de functies van de beheersautoriteit
worden gespecificeerd. (44)
Om zekerheid vooraf te geven met betrekking tot de
structuur en opzet van de belangrijkste beheers- en controlesystemen, moeten de
lidstaten een accreditatie-instantie aanwijzen die verantwoordelijk is voor de
accreditatie en de intrekking van de accreditatie van beheers- en
controleorganen. (45)
De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de
Commissie om de doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen te
controleren en van de lidstaten te verlangen dat zij actie ondernemen, moeten
worden vastgesteld. Ook moet de Commissie de bevoegdheid krijgen audits uit te voeren
aangaande onderwerpen in verband met een goed financieel beheer, zodat zij
conclusies kan trekken over de prestaties van Fondsen. (46)
De vastlegging van bijdragen uit de begroting van
de Unie moet per jaar geschieden. Om een doeltreffend
beheer van de programma’s te waarborgen, moeten gemeenschappelijke regels voor
verzoeken om tussentijdse betalingen, eventuele betalingen van het jaarlijkse
saldo en de betaling van het eindsaldo worden vastgesteld, onverminderd
specifieke regels uit hoofde van elk van de GSK-fondsen. (47)
Een voorfinancieringsbetaling bij de start van een
programma waarborgt dat de lidstaat de middelen heeft om begunstigden al vanaf
de goedkeuring van het programma steun te verlenen bij de implementatie ervan. Daarom zijn bepalingen over
initiële voorfinanciering uit de GSK-fondsen nodig. Initiële voorfinanciering moet bij de
afsluiting van het programma volledig zijn goedgekeurd. (48)
Ter vrijwaring van de financiële belangen van de
Unie moeten tijdelijke maatregelen worden genomen die de gedelegeerde
ordonnateur de mogelijkheid bieden betalingen te schorsen wanneer er
aanwijzingen zijn dat er grote tekortkomingen zijn in de werking van het
beheers- en controlesysteem of dat er onregelmatigheden bij het verrichten van
een betaling hebben plaatsgevonden, of wanneer de voor de goedkeuring van de
rekeningen bestemde documenten niet zijn ingediend. (49)
Om te waarborgen dat de in een bepaald boekjaar uit
de begroting van de Unie medegefinancierde uitgaven in overeenstemming met de
toepasselijke regels worden gebruikt, moet een passend kader voor de jaarlijkse
goedkeuring van de rekeningen worden ingevoerd. Binnen dit
kader moeten de geaccrediteerde instanties voor elk programma een
beheersverklaring bij de Commissie indienen, die vergezeld dient te gaan van de
gecertificeerde jaarrekeningen, een samenvattend verslag van alle controles en
een onafhankelijk auditoordeel en controleverslag. (50)
Ter vrijwaring van de begroting van de Unie kan het
noodzakelijk zijn dat de Commissie financiële correcties aanbrengt. Met het oog op de rechtszekerheid voor de lidstaten is het van belang
te bepalen onder welke omstandigheden inbreuken op de wetgeving van de Unie of
de lidstaat aanleiding kunnen zijn voor financiële correcties door de
Commissie. Om te waarborgen dat door de Commissie aan de lidstaten opgelegde
financiële correcties de bescherming van de financiële belangen van de EU
dienen, moeten zij beperkt blijven tot gevallen waarin de inbreuk op de
wetgeving van de Unie of de lidstaat direct of indirect betrekking heeft op de
subsidiabiliteit, de regelmatigheid, het beheer of de controle van concrete
acties en de uitgaven daarvoor. Met het oog op de evenredigheid is het belangrijk
dat de Commissie de aard en de ernst van de inbreuk in aanmerking neemt bij
haar beslissing over het bedrag van de financiële correctie. (51)
Om financiële discipline aan te moedigen, moeten
regelingen voor de vrijmaking van delen van vastleggingen voor een programma
worden vastgesteld, met name wanneer een bedrag van de vrijmaking kan worden
uitgezonderd, bijvoorbeeld wanneer een vertraging bij de uitvoering voortvloeit
uit omstandigheden waarop de betrokken partij geen invloed had, die abnormaal
en onvoorzien waren, of waarvan de gevolgen ondanks de geleverde inspanningen
niet kunnen worden vermeden. (52)
In verband met de specifieke functionering van de
Fondsen zijn aanvullende algemene bepalingen nodig. Om de
Fondsen een grotere toegevoegde waarde te verlenen en hun bijdrage aan de
prioriteiten van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve
groei te vergroten, moet met name hun werkwijze worden vereenvoudigd en worden
geconcentreerd op de doelstellingen “investeren in groei en werkgelegenheid” en
“Europese territoriale samenwerking”. (53)
Aanvullende bepalingen in verband met de specifieke
functionering van het Elfpo en het EFMZV zijn opgenomen in de wetgeving voor de
desbetreffende sectoren. (54)
Ter bevordering van de Verdragsdoelstellingen inzake
economische, sociale en territoriale cohesie moeten in het kader van het doel
“investeren in groei en werkgelegenheid” alle regio’s worden ondersteund. Om evenwichtige, geleidelijke steun te verlenen op basis van het
niveau van economische ontwikkeling moeten de middelen uit het EFRO en het ESF
voor dat doel aan minder ontwikkelde regio’s, overgangsregio’s en de meer
ontwikkelde regio’s worden toegewezen op basis van hun bruto binnenlandse
product (bbp) per inwoner in verhouding tot het gemiddelde voor de EU. Om de
duurzaamheid van investeringen uit de structuurfondsen op lange termijn te
waarborgen, moeten regio’s met een bbp per inwoner dat in de periode 2007-2013
minder dan 75 % van het gemiddelde voor EU-25 voor de referentieperiode
bedroeg, maar waar het bbp per inwoner tot meer dan 75 % van het
gemiddelde voor EU-27 is gestegen, ten minste twee derde van hun toewijzing
voor 2007-2013 ontvangen. Lidstaten waarvan het bruto nationaal inkomen (bni)
per inwoner minder dan 90 % van het gemiddelde voor de Unie bedraagt, moeten
steun krijgen in het kader van het doel “investeren in groei en
werkgelegenheid” van het CF. (55)
Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om
te bepalen welke regio’s en gebieden voor steun uit de Fondsen in aanmerking
komen. Daartoe moet de identificatie
van de regio’s en gebieden op Unieniveau worden gebaseerd op het
gemeenschappelijke classificatiesysteem voor de regio’s in Verordening (EG) nr.
1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de
opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale
eenheden voor de statistiek (NUTS)[6]. (56)
Om een passend financieel kader vast te stellen,
moet de Commissie elk jaar door middel van uitvoeringshandelingen aan de hand
van een objectieve, transparante methode een indicatieve verdeling van de
beschikbare vastleggingskredieten maken, om ervoor te zorgen dat deze kredieten
vooral terechtkomen in regio’s met een ontwikkelingsachterstand, inclusief die
welke overgangssteun krijgen. (57)
Het is noodzakelijk de plafonds voor de middelen
voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” en objectieve criteria
voor de toewijzing ervan aan regio’s en lidstaten vast te stellen. Ter stimulering van de noodzakelijke versnelde ontwikkeling van
vervoers- en energie-infrastructuur en informatie- en communicatietechnologieën
in de gehele Unie moet een financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen
worden gecreëerd. De jaarlijkse kredieten uit de Fondsen en de uit het
Cohesiefonds aan de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen
overgemaakte bedragen die aan een lidstaat worden toegewezen, moeten worden
geplafonneerd met inachtneming van de capaciteit van die lidstaat om die
kredieten te absorberen. In overeenstemming
met het kerndoel inzake armoedebestrijding is het noodzakelijk de regeling voor
voedselsteun voor de meest hulpbehoevenden te heroriënteren teneinde sociale
insluiting en de harmonische ontwikkeling van de Unie te bevorderen. Er is voorzien in een mechanisme dat middelen aan
dit instrument overdraagt en ervoor zorgt dat deze middelen bestaan uit
ESF-toewijzingen, doordat het minimumpercentage dat per land uit de
structuurfondsen aan het ESF wordt toegewezen impliciet dienovereenkomstig
wordt verlaagd. (58)
Om de resultaatgerichtheid en de nadruk op het
bereiken van de doelstellingen en streefdoelen van de Europa 2020-strategie te
vergroten, moet vijf procent van de middelen voor het doel “investeren in groei
en werkgelegenheid” apart worden gezet als prestatiereserve voor elk Fonds en
categorie regio’s in elke lidstaat. (59)
Wat de Fondsen betreft, moet, om een passende
toewijzing aan elke categorie regio’s te waarborgen, geen overdracht van
middelen plaatsvinden tussen minder ontwikkelde, overgangs- en meer ontwikkelde
regio’s, tenzij er sprake is van naar behoren gemotiveerde omstandigheden in
verband met de verwezenlijking van een of meer thematische doelstellingen,
waarbij de omvang van de overdracht niet meer dan 2 % van het totale krediet
voor die categorie regio’s mag bedragen. (60)
Om een reëel economisch effect te sorteren, mag de
steun uit de Fondsen niet in de plaats komen van structurele overheidsuitgaven
of daarmee gelijk te stellen structuuruitgaven die de lidstaten in het kader
van deze verordening moeten doen. Om ervoor te zorgen dat
bij de steun uit de Fondsen rekening wordt gehouden met een ruimere economische
context, moet de hoogte van de overheidsuitgaven worden bepaald met
inachtneming van de algemene macro-economische omstandigheden waarin de
financiering plaatsvindt, en wel op basis van de indicatoren die zijn vervat in
de jaarlijks door de lidstaten in overeenstemming met Verordening (EG) nr.
1446/1997 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op
begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch
beleid[7]
ingediende stabiliteits- en convergentieprogramma’s. De verificatie door de
Commissie van het additionaliteitsbeginsel moet met name zijn gericht op de
lidstaten waar ten minste 15 % van de bevolking in minder ontwikkelde en
overgangsregio’s woont, daar de financiële middelen voor een groot deel voor
deze regio’s bestemd zijn. (61)
Er moeten aanvullende bepalingen worden vastgesteld
over de programmering en het beheer van en het toezicht en de controle op de
operationele programma’s die steun uit de Fondsen ontvangen. De operationele programma’s moeten voor elk van de thematische
doelstellingen prioritaire assen vaststellen, een samenhangende
interventielogica voor de aanpak van de vastgestelde ontwikkelingsbehoeften
uitwerken en het kader voor de beoordeling van de prestaties bepalen. Verder
moeten deze programma’s ook andere, voor een doeltreffende, efficiënte
implementatie van de Fondsen nodige elementen bevatten. (62)
Ter verbetering van de complementariteit en ter
vereenvoudiging van de implementatie moet het mogelijk zijn de steun uit het CF
en het EFRO met steun uit het ESF te combineren in gemeenschappelijke
operationele programma’s in het kader van het doel “investeren in groei en
werkgelegenheid”. (63)
Een aanzienlijk deel van de uitgaven van de Unie
gaat naar grote projecten die vaak van strategisch belang zijn voor het
welslagen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve
groei. Daarom is
het gerechtvaardigd dat in het kader van deze verordening concrete acties van
grote aanvang nog steeds door de Commissie moeten worden goedgekeurd. Met het oog op de
duidelijkheid moet in verband hiermee worden gedefinieerd wat een groot project
inhoudt. De
Commissie moet ook de mogelijkheid hebben steun voor een groot project te
weigeren wanneer steunverlening niet gerechtvaardigd is. (64)
Om lidstaten de keuze te geven een deel van een
operationeel programma met behulp van een resultaatgerichte aanpak te
implementeren, is het nuttig te voorzien in een gezamenlijk actieplan bestaande
uit een aantal acties die door een begunstigde moeten worden uitgevoerd om aan
de doelstellingen van het operationele programma bij te dragen. Om de resultaatgerichtheid van de Fondsen te vereenvoudigen en te
versterken, moet het beheer van het gezamenlijke actieplan uitsluitend worden
gebaseerd op gezamenlijk overeengekomen mijlpalen, output en resultaten, zoals
gedefinieerd in het besluit van de Commissie betreffende de goedkeuring van het
gezamenlijke actieplan. De controle en de audit van een gezamenlijk actieplan
moeten ook beperkt blijven tot het bereiken van de mijlpalen, de output en de
resultaten. Bijgevolg moeten regels worden vastgesteld betreffende de
opstelling, de inhoud, de goedkeuring, het financieel beheer en de controle van
gezamenlijke actieplannen. (65)
Wanneer een stedelijke of territoriale
ontwikkelingsstrategie een geïntegreerde aanpak verlangt omdat er investeringen
in het kader van meer dan een prioritaire as van een of meer operationele
programma’s nodig zijn, moet de door de Fondsen ondersteunde actie in het kader
van een operationeel programma als geïntegreerde territoriale investering
worden uitgevoerd. (66)
Er moeten specifieke regels voor de taken van het
toezichtcomité en voor de jaarverslagen over de uitvoering van de door de
Fondsen ondersteunde operationele programma’s worden goedgekeurd. Aanvullende bepalingen voor de specifieke werking van het Elfpo zijn
opgenomen in de wetgeving voor die sector. (67)
Om de beschikbaarheid van essentiële, actuele
informatie over de uitvoering van een programma te garanderen, moeten de
lidstaten de Commissie regelmatig kerngegevens verstrekken. Om een extra belasting voor
de lidstaten te vermijden, moet dit beperkt blijven tot continu verzamelde
gegevens die elektronisch worden ingediend. (68)
In overeenstemming met artikel 175 van het Verdrag
legt de Commissie het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en
Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s om de drie jaar een Cohesieverslag
voor over de vorderingen die bij het bereiken van economische, sociale en
territoriale cohesie in de Unie zijn gemaakt. De inhoud
van dit verslag moet worden vastgesteld. (69)
Het wordt dienstig geacht dat de Commissie, in
samenwerking met de lidstaten de ex-post-evaluatie voor de Fondsen uitvoert,
zodat zij op het juiste niveau informatie verkrijgt over de resultaten en het
effect van de gefinancierde steunmaatregelen. Er zijn ook
specifieke bepalingen nodig om een procedure voor de goedkeuring van de
evaluatieplannen voor de Fondsen vast te stellen. (70)
Het is belangrijk de prestaties van de Fondsen van
de Unie onder de aandacht van het grote publiek te brengen. Burgers hebben er recht op te weten hoe de financiële middelen van de
Unie worden geïnvesteerd. Zowel de beheersautoriteiten als de begunstigden
moeten er verantwoordelijk voor zijn het publiek op passende wijze voor te
lichten. Om doelmatiger met het grote publiek te communiceren en de synergieën
tussen de op initiatief van de Commissie genomen communicatieactiviteiten te
vergroten, moeten de middelen die krachtens deze verordening aan
communicatieacties worden toegewezen, ook bijdragen tot dekking van de public
relations ter bevordering van de beleidsprioriteiten van de Europese Unie, voor
zover deze verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening. (71)
Om te zorgen voor een ruime verspreiding van
informatie over de prestaties van de Fondsen en de rol van de Unie daarbij, en
om potentiële begunstigden in te lichten over financieringsmogelijkheden,
moeten in deze verordening gedetailleerde regels over maatregelen betreffende
informatie en communicatie en bepaalde technische kenmerken van dergelijke
maatregelen worden opgenomen. (72)
Om de toegankelijkheid en transparantie van de
informatie over financieringsmogelijkheden en begunstigden van projecten te
vergroten, moet de informatie over alle operationele programma’s, waaronder
lijsten van in het kader van elk operationeel programma ondersteunde concrete
acties, in elke lidstaat worden vermeld op een enkele website of een enkel
webportaal. (73)
De elementen voor de differentiatie van het
medefinancieringspercentage uit de Fondsen voor operationele programma’s moeten
worden vastgesteld, met name om de multiplicatoreffecten van de middelen van de
Unie te verhogen. Ook moeten maximale
medefinancieringspercentages per categorie regio’s worden vastgesteld teneinde
ervoor te zorgen dat het beginsel van medefinanciering door middel van een
passend niveau van nationale steunverlening in acht wordt genomen. (74)
Voor elk operationeel programma moeten de lidstaten
een beheersautoriteit, een certificeringsautoriteit en een functioneel
onafhankelijke auditautoriteit aanwijzen. Om de lidstaten flexibiliteit te bieden bij het opzetten van de
controlesystemen, moet de mogelijkheid worden geboden de functies van de certificeringsautoriteit te laten uitvoeren door de beheersautoriteit. De lidstaat moet ook de
mogelijkheid krijgen intermediaire instanties aan te wijzen die bepaalde taken
van de beheersautoriteit of de certificeringsautoriteit kunnen uitvoeren. De lidstaten moeten in dat
geval duidelijk bepalen welke verantwoordelijkheden en functies deze
autoriteiten en instanties hebben. (75)
De beheersautoriteit draagt de
hoofdverantwoordelijkheid voor de doeltreffende en doelmatige implementatie van
de Fondsen en heeft aldus een groot aantal functies in verband met het beheer
van en het toezicht op het programma, het financieel beheer, de financiële
controle en de selectie van projecten.
De verantwoordelijkheden en taken van deze autoriteit
moeten worden vastgesteld. (76)
De certificeringsautoriteit moet betalingsaanvragen
opstellen en bij de Commissie indienen. Zij moet de
jaarrekeningen opstellen, en certificeren dat deze volledig, juist en
waarheidsgetrouw zijn en dat de in de rekeningen vermelde uitgaven in
overeenstemming zijn met de toepasselijke regels van de Unie en de lidstaat. De
verantwoordelijkheden en taken van deze autoriteit moeten worden vastgesteld. (77)
De auditautoriteit moet waarborgen dat er audits
worden uitgevoerd van de beheers- en controlesystemen, van een geschikte
steekproef van concrete acties en van de jaarrekeningen. De
verantwoordelijkheden en taken van deze autoriteit moeten worden vastgesteld. (78)
Om rekening te houden met de specifieke organisatie
van het beheer en de controlesystemen bij het EFRO, het ESF en het CF en met de
noodzaak een evenredige aanpak te garanderen, zijn specifieke bepalingen nodig
voor de accreditatie en de intrekking van een accreditatie van de beheers- en
de certificeringsautoriteit. (79)
Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de
Commissie op het gebied van de financiële controle, moeten de lidstaten en de
Commissie op dit vlak meer samenwerken en moeten criteria worden vastgesteld
aan de hand waarvan de Commissie, in het kader van haar strategie met
betrekking tot de controle van nationale systemen, kan bepalen welk niveau van
zekerheid zij van de nationale auditinstanties kan krijgen. (80)
In aanvulling op gemeenschappelijke regels over
financieel beheer zijn aanvullende bepalingen voor het EFRO, het ESF en het CF
nodig. Teneinde
de Commissie al vóór de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen een redelijke
zekerheid te geven, moeten aanvragen voor tussentijdse betalingen worden
vergoed voor 90 % van het bedrag dat resulteert uit toepassing van het
medefinancieringspercentage voor elke prioritaire as, dat is neergelegd in het
besluit betreffende de goedkeuring van het operationele programma, op de
subsidiabele uitgaven voor de prioritaire as. De uitstaande restbedragen moeten aan
de lidstaten worden betaald na de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen,
mits een redelijke zekerheid is verkregen met betrekking tot de
subsidiabiliteit van de uitgaven voor het jaar waarop de goedkeuringsprocedure
betrekking heeft. (81)
Om ervoor te zorgen dat de begunstigden hun steun
zo spoedig mogelijk ontvangen en om de zekerheid voor de Commissie te
versterken, is het dienstig te verlangen dat betalingsaanvragen alleen
betrekking hebben op uitgaven waarvoor steun aan de begunstigden is betaald. Er moet worden voorzien in
een jaarlijkse voorfinanciering opdat de lidstaten over voldoende middelen voor
een dergelijke procedure beschikken. Deze voorfinanciering moet ieder jaar bij de goedkeuring van de
rekeningen worden behandeld. (82)
Om te waarborgen dat de algemene regels over
vrijmaking juist worden toegepast, moeten de voor de Fondsen vastgestelde
regels nauwkeurig beschrijven hoe de termijnen voor vrijmaking worden
vastgesteld en hoe de respectieve bedragen worden berekend. (83)
De procedure voor de jaarlijkse goedkeuring van de
rekeningen die van toepassing is op de Fondsen, moet uitvoerig worden
gespecificeerd om te zorgen voor een duidelijke grondslag en rechtszekerheid
voor deze bepalingen. Het is van belang te voorzien in een beperkte mogelijkheid voor de
lidstaten om in hun jaarrekeningen een voorziening op te nemen voor een bedrag
ten aanzien waarvan een procedure bij de auditautoriteit loopt. (84)
De jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen moet
gepaard gaan met een jaarlijkse afsluiting van voltooide concrete acties (voor
het EFRO en het CF) of de uitgaven (voor het ESF). Om de kosten in verband met de
eindafsluiting van operationele programma’s te beperken, de administratieve
last voor de begunstigden te verminderen en rechtszekerheid te verschaffen,
moet de jaarlijkse afsluiting verplicht zijn, waardoor de periode dat de
bewijsstukken bewaard moeten blijven, er een audit van de concrete acties kan
worden gehouden en er financiële correcties kunnen worden toegepast, wordt
ingekort. (85)
Om de financiële belangen van de Unie te vrijwaren
en te voorzien in middelen om een doeltreffende implementatie van het programma
te waarborgen, moeten er maatregelen worden genomen op grond waarvan de
Commissie betalingen op het niveau van een prioritaire as of een operationeel
programma kan schorsen. (86)
Om de lidstaten rechtszekerheid te bieden, moeten
er specifieke regelingen en procedures voor financiële correcties door de
lidstaten en de Commissie met betrekking tot de Fondsen worden vastgesteld. (87)
De frequentie van audits van concrete acties moet
evenredig zijn aan de omvang van de steun die de Unie uit de Fondsen verstrekt. Met name moeten minder audits
worden uitgevoerd wanneer de totale subsidiabele uitgaven voor een concrete
actie 100 000 EUR niet overschrijden. Desondanks moet het mogelijk zijn te
allen tijde een audit uit te voeren wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat
er sprake is van onregelmatigheden of fraude, dan wel, na afsluiting van een
voltooide concrete actie, als onderdeel van een auditsteekproef. Om ervoor te zorgen dat de
omvang van de auditing door de Commissie evenredig is aan het risico, moet de
Commissie haar auditwerkzaamheden kunnen verminderen voor operationele
programma’s die geen grote tekortkomingen te zien geven of waarvoor op de
auditautoriteit kan worden vertrouwd. (88)
Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze
verordening te kunnen aanvullen of wijzigen, moet de Commissie de bevoegdheid
krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde
handelingen vast te stellen inzake een gedragscode betreffende de
doelstellingen en criteria ter ondersteuning van de uitvoering van
partnerschappen, de goedkeuring van de elementen van het
een gezamenlijk strategisch kader in
verband met indicatieve acties met grote Europese meerwaarde en de
overeenkomstige beginselen voor de uitvoering, en prioriteiten voor
samenwerking, aanvullende regels over de toewijzing van de prestatiereserve,
de vaststelling van het gebied en de bevolking waarop de strategieën voor
lokale ontwikkeling van toepassing zijn, gedetailleerde regels voor
financieringsinstrumenten (ex-antebeoordeling, combinatie van steun,
subsidiabiliteit, soorten activiteiten waarvoor geen steun wordt verleend),
voorschriften voor bepaalde soorten op nationaal, regionaal, transnationaal of
grensoverschrijdend niveau ingestelde financieringsinstrumenten, voorschriften
voor financieringsovereenkomsten, de overdracht en het beheer van activa,
regelingen voor beheer en controle, voorschriften voor betalingsverzoeken, de
invoering van een systeem voor de kapitalisatie van jaartranches, de
vaststelling van het forfaitaire bedrag voor inkomsten genererende concrete
acties, de vaststelling van het vaste percentage dat wordt toegepast op de
indirecte kosten voor subsidies gebaseerd op bestaande methoden en
overeenkomstige percentages in het beleid van de Unie, de verantwoordelijkheden
van de lidstaten ten aanzien van de procedure voor het melden van
onregelmatigheden en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, de
wijze waarop informatie over concrete acties wordt uitgewisseld, de regelingen
voor een toereikend controlespoor, de voorwaarden voor nationale audits, de
accreditatiecriteria voor beheers- en certificeringsautoriteiten, de
identificatie van algemeen aanvaarde gegevensdragers en de criteria voor de
vaststelling van de hoogte van de toe te passen financiële correctie. De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen de
bijlagen I en VI, die beide niet-essentiële onderdelen van deze verordening
bevatten, middels gedelegeerde handelingen te wijzigen om deze aan
toekomstige behoeften aan te passen. Het is van bijzonder belang dat de
Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt,
ook op deskundigenniveau. (89)
Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde
handelingen dient de Commissie erop toe te zien dat de desbetreffende
documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement
en de Raad worden ingediend. (90)
De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om door
middel van uitvoeringshandelingen met betrekking tot alle GSK-fondsen besluiten
tot goedkeuring van partnerschapscontracten, besluiten betreffende de toewijzing
van de prestatiereserve, besluiten tot schorsing van betalingen in verband met
het economisch beleid van de lidstaten en, in het geval van vrijmaking,
besluiten tot wijziging van het besluit waarbij een programma is vastgesteld,
vast te stellen, en met betrekking tot de Fondsen besluiten tot vaststelling
van de regio’s en lidstaten die aan de criteria voor investeringen in groei en
werkgelegenheid voldoen, besluiten tot vaststelling van de jaarlijkse verdeling
van de vastleggingskredieten voor de lidstaten, besluiten tot vaststelling van
het uit de CF-toewijzing van elke lidstaat naar de financieringsfaciliteit voor
Europese verbindingen over te schrijven bedrag, besluiten tot vaststelling van
het uit de toewijzing van de structuurfondsen voor elke lidstaat over te
schrijven bedrag voor levensmiddelen voor hulpbehoevenden, besluiten tot
vaststelling en tot wijziging van operationele programma’s, besluiten
betreffende belangrijke projecten, besluiten betreffende gezamenlijke
actieplannen, besluiten tot schorsing van betalingen en besluiten betreffende
financiële correcties vast te stellen. (91)
Om te zorgen voor uniforme uitvoeringsvoorwaarden
voor deze verordening moeten de uitvoeringsbevoegdheden ten aanzien van de
methoden inzake doelstellingen op het gebied van klimaatverandering, de
standaardvoorwaarden voor het toezicht op financieringsinstrumenten, de
uniforme voorwaarden voor het toezicht en voor het verstrekken van informatie
over het toezicht voor financieringsinstrumenten, de methoden voor de berekening
van netto-inkomsten voor inkomsten genererende projecten, het systeem voor
elektronische gegevensuitwisseling tussen de lidstaat en de Commissie, het
model voor operationele programma’s voor de Fondsen, de nomenclatuur voor de
categorieën steunverlening, de vorm van de informatie over belangrijke
projecten en de methoden voor de uitvoering van kosten-batenanalyses voor
dergelijke projecten, het model voor het gezamenlijke actieplan, het model van
het jaarlijkse uitvoeringsverslag en het eindverslag over de uitvoering,
bepaalde technische kenmerken van informatie- en publiciteitsmaatregelen en
desbetreffende grondregels, voorschriften voor de uitwisseling van informatie
tussen de begunstigden en de beheersautoriteiten, certificeringsautoriteiten,
auditautoriteiten en intermediaire instanties, het model van de
beheersverklaring, de modellen voor de auditstrategie, het auditoordeel en het
jaarlijkse controleverslag alsmede de steekproefmethode, de voorschriften voor
het gebruik van bij audits verzamelde gegevens en het model voor
betalingsaanvragen worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU)
nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot
vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing
zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de
uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[8]. (92)
Deze verordening vervangt Verordening (EG) nr.
1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het
Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999[9]. Die
verordening moet derhalve worden ingetrokken. (93)
Omdat de doelstelling van deze verordening,
namelijk de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden
regio’s en de achterstand van de minst begunstigde regio’s of eilanden, in het
bijzonder plattelandsgebieden, regio’s die een industriële overgang doormaken
en regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische
belemmeringen, te verkleinen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden
verwezenlijkt, maar beter op het niveau van de Unie kunnen worden
verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen treffen, overeenkomstig het in artikel 5
van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde
subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde
evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze
doelstellingen te verwezenlijken, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: DEEL 1
ONDERWERP EN DEFINITIES Artikel 1
Onderwerp Bij deze verordening worden de
gemeenschappelijke bepalingen vastgesteld die van toepassing zijn op het
Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF),
het Cohesiefonds (CF), het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling
(Elfpo) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), die
onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen (“de GSK-fondsen”). Bovendien bevat deze verordening bepalingen om de doeltreffendheid van
de GSK-fondsen te waarborgen en te zorgen voor coördinatie tussen de
GSK-fondsen onderling, alsmede tussen de GSK-fondsen en andere instrumenten van
de Unie. Deze verordening bevat tevens de algemene
bepalingen met betrekking tot het EFRO, het ESF (samen “de structuurfondsen”
genoemd) en het CF. Bij deze verordening worden de taken, de prioritaire
doelstellingen en de organisatie van de structuurfondsen en het CF (“de
Fondsen”) vastgesteld, alsmede de criteria waaraan de lidstaten en de regio’s
moeten voldoen om voor steun uit de GSK-fondsen in aanmerking te komen, de
beschikbare financiële middelen en de criteria voor de toewijzing ervan. De voorschriften in deze verordening zijn van
toepassing onverminderd de bepalingen in Verordening (EU) nr. [...]/2012
van het Europees Parlement en de Raad betreffende de financiering en het beheer
van en het toezicht op het gemeenschappelijk landbouwbeleid[10] (hierna “de GLB-verordening”
genoemd) en de specifieke bepalingen in de volgende verordeningen: 1) Verordening (EU) nr. [...]/2012 van
het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor regionale
ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006[11] (“de EFRO-verordening”); 2) Verordening (EU) nr. [...]/2012 van
het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot
intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006[12]
(“de ESF-verordening”); 3) Verordening (EU) nr. [...]/2012 van
het Europees Parlement en de Raad betreffende het Cohesiefonds en tot
intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006[13]
(“de CF-verordening”); 4) Verordening (EU) nr. [...]/2012 van
het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese territoriale
samenwerking[14]
(“de ETS-verordening”); 5) Verordening (EU) nr. [...]/2012 van
het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Landbouwfonds voor
plattelandsontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005[15] (“de Elfpo-verordening”); en 6) Verordening (EU) nr. [...]/2012 van
het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor maritieme
zaken en visserij en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1198/2006[16] (“de EFMZV-verordening “). Artikel 2
Definities Voor de toepassing van deze verordening zijn
de in het Financieel Reglement neergelegde definities en beginselen met
betrekking tot financieringsinstrumenten van toepassing op de door de
GSK-fondsen ondersteunde financieringsinstrumenten, tenzij in deze verordening
anders is bepaald. Bovendien zijn de volgende definities van
toepassing: 1) “strategie van de Unie voor slimme,
duurzame en inclusieve groei”: de streefdoelen en gedeelde leidende
doelstellingen voor maatregelen van de lidstaten en van de Unie zoals
uiteengezet in de Mededeling van de Commissie: Europa 2020: Een strategie
voor slimme, duurzame en inclusieve groei, en opgenomen in de conclusies die de
Europese Raad van 17 juni 2010 heeft aangenomen als bijlage I
(Nieuwe Europese strategie voor banen en groei; EU-kerndoelen), in de
aanbeveling van de Raad van 13 juli 2010 betreffende de globale richtsnoeren
voor het economische beleid van de lidstaten en de Unie[17] en in het Besluit van de Raad
van 21 oktober 2010 betreffende de richtsnoeren voor het
werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten[18],
alsmede eventuele aanpassingen van die streefdoelen en gedeelde doelstellingen; 2) “gemeenschappelijk strategisch
kader”: het document waarin de doelstellingen en
streefdoelen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve
groei worden omgezet in kernacties voor de GSK-fondsen, waarbij voor elke
thematische doelstelling de door elk GSK-fonds te ondersteunen kernacties
worden vastgesteld, alsook de mechanismen om de samenhang en de consistentie
van de programmering van de GSK-fondsen met het economische en
werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten en van de Unie te waarborgen; de elementen die het programmeringsproces een duidelijke
strategische richting bieden en de sectorale en territoriale coördinatie van
steunmaatregelen van de Unie in het kader van de GSK-fondsen en de coördinatie
met ander beleid en andere instrumenten van de Unie op dit gebied
vergemakkelijken in overeenstemming met de doelstellingen en streefdoelen van
de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei; 3) “actie”: soort
concrete acties die door de GSK-fondsen moet worden ondersteund teneinde de
doelstellingen van een programma te bereiken; 4) “indicatieve actie
met grote Europese meerwaarde”: een actie die naar verwachting een aanzienlijke
bijdrage kan leveren tot het behalen van de doelstellingen en streefdoelen van
de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en die als
referentiepunt bij het opstellen van programma's dient; 5) “fondsspecifieke voorschriften”: de
bepalingen zoals neergelegd in of vastgesteld op basis van deel 3 van deze
verordening of een specifieke of generieke verordening die van toepassing is op
een of meer van de in artikel 1, derde alinea, bedoelde of vermelde
GSK-fondsen; 6) “programmering”: het proces van
organisatie, besluitvorming en toewijzing van financiële middelen dat in
verscheidene stadia plaatsvindt en tot doel heeft op meerjarenbasis uitvoering
te geven aan het gezamenlijke optreden van de Unie en de lidstaten ter
verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en
inclusieve groei; 7) “programma”: “operationeel
programma” als bedoeld in deel 3 van deze verordening en in de
EFMZV-verordening, en “plattelandsontwikkelingsprogramma” als bedoeld in de
Elfpo-verordening; 8) “prioriteit”: “prioritaire as” als
bedoeld in deel 3 van deze verordening en “prioriteit van de Unie” als
bedoeld in de EFMZV-verordening en de Elfpo-verordening; 9) “concrete actie”: een door of onder
verantwoordelijkheid van de beheersautoriteiten van de betrokken programma’s
gekozen project, contract, actie of groep projecten, bijdragend tot de
verwezenlijking van de doelstellingen van de betrokken prioriteit of
prioriteiten; bij financieringsinstrumenten bestaat de concrete actie in de
financiële bijdragen uit een programma aan financieringsinstrumenten en de
daaropvolgende financiële steun die door die financieringsinstrumenten wordt
verleend; 10) “begunstigde”: een publiek- of
privaatrechtelijke instantie die belast is met het opzetten of met het opzetten
en uitvoeren van concrete acties; in verband met staatssteun wordt onder het
begrip “begunstigde” verstaan de instantie die de steun ontvangt; in verband
met financieringsinstrumenten wordt onder het begrip “begunstigde” verstaan de
instantie die het financieringsinstrument ten uitvoer legt; 11) “eindontvanger”: een natuurlijke of
rechtspersoon die financiële steun ontvangt uit een financieringsinstrument; 12) “staatssteun”: steun die onder
artikel 107, lid 1, van het Verdrag valt, die voor de toepassing van
deze verordening ook de-minimissteun in de zin van Verordening (EG)
nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende
de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun[19], Verordening (EG)
nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende
de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun
in de landbouwproductiesector[20]
en Verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van
24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van
het EG-Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van
Verordening (EG) nr. 1860/2004[21]
wordt geacht te omvatten; 13) “voltooide concrete actie”: een
concrete actie die fysiek is voltooid of volledig ten uitvoer is gelegd en
waarvoor de begunstigden alle betrokken betalingen hebben verricht en de
betrokken overheidsbijdrage aan de begunstigden is betaald; 14) “overheidssteun”: financiële steun
ter financiering van een concrete actie, afkomstig uit de begroting van een
nationale, regionale of lokale overheid, uit de begroting van de Unie voor de
GSK-fondsen, uit de begroting van publiekrechtelijke instanties of uit de
begroting van verenigingen van overheden of publiekrechtelijke instanties; 15) “publiekrechtelijke instantie”: elke
publiekrechtelijke instelling in de zin van artikel 1, lid 9, van
Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad[22] en elke Europese groepering
voor territoriale samenwerking (EGTS) die overeenkomstig Verordening (EG)
nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad[23] is opgericht, ongeacht of de
EGTS volgens de desbetreffende nationale uitvoeringbepalingen als publiek- of
privaatrechtelijke instantie wordt beschouwd; 16) “document”: een papieren document of
een elektronische gegevensdrager met informatie die in verband met deze
verordening van belang is; 17) “intermediaire instantie”: elke
publiek- of privaatrechtelijke instantie die handelt onder verantwoordelijkheid
van een beheers- of certificeringsautoriteit of die namens een dergelijke
autoriteit taken verricht ten behoeve van begunstigden die concrete acties
uitvoeren; 18) “strategie voor lokale ontwikkeling”:
een coherent samenstel van op de plaatselijke doelstellingen en behoeften
afgestemde concrete acties dat bijdraagt tot de verwezenlijking van de strategie
van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en in partnerschap op het
passende niveau wordt uitgevoerd; 19) “jaarlijkse afsluiting”: afsluiting
van concrete acties als gevolg van de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen,
voorafgaand aan de algemene afsluiting van het programma; 20) “partnerschapscontract”: het document
dat de lidstaat volgens de aanpak van meerlagig bestuur in overleg met de
partners opstelt en waarin uiteengezet wordt welke strategie, prioriteiten en
regelingen de lidstaat hanteert om de GSK-fondsen op doeltreffende en
doelmatige wijze te gebruiken om de strategie van de Unie voor slimme, duurzame
en inclusieve groei te verwezenlijken; dit document wordt na beoordeling en
overleg met de lidstaat door de Commissie goedgekeurd; 21) “categorie regio’s”: de indeling van
regio’s als “minder ontwikkelde regio’s”, “overgangsregio’s” of “meer
ontwikkelde regio’s” overeenkomstig artikel 82, lid 2; 22) “betalingsverzoek”: een door de
lidstaat bij de Commissie ingediende betalingsaanvraag of uitgavendeclaratie; 23) “EIB”: de Europese Investeringsbank,
het Europees Investeringsfonds of een eventuele dochterinstelling van de
Europese Investeringsbank; 24) “mkb”: midden- en kleinbedrijf,
bestaande uit kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van
Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie, of latere wijzigingen daarvan; 25) “boekjaar”: voor de toepassing van
deel 3, de periode van 1 juli tot en met 30 juni, behalve voor
het eerste boekjaar, dat de periode van de begindatum voor subsidiabiliteit van
de uitgaven tot en met 30 juni 2015 omvat. Het laatste boekjaar loopt
van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023; 26) “begrotingsjaar”: voor de toepassing
van deel 3, de periode van 1 januari tot en met 31 december. DEEL 2
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP DE GSK-FONDSEN TITEL I
Beginselen van steun van de Unie voor de GSK-fondsen Artikel 3
Toepassingsgebied De voorschriften in dit deel zijn van
toepassing onverminderd de bepalingen in deel 3. Artikel 4
Algemene beginselen 1. De GSK-fondsen verlenen door
middel van meerjarenprogramma’s steun, die een aanvulling vormt op nationale,
regionale en lokale steunmaatregelen, aan de verwezenlijking van de strategie
van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, waarbij rekening wordt
gehouden met de geïntegreerde richtsnoeren en de specifieke aanbevelingen per
land uit hoofde van artikel 121, lid 2, van het Verdrag en de
desbetreffende aanbevelingen van de Raad uit hoofde van artikel 148, lid 4,
van het Verdrag. 2. De Commissie en de lidstaten
zorgen ervoor dat de steun uit de GSK-fondsen coherent is met de
beleidsmaatregelen en prioriteiten van de Unie en complementair is met de
andere instrumenten van de Unie. 3. De tenuitvoerlegging van de
steun uit de GSK-fondsen gebeurt in nauwe samenwerking tussen de Commissie en
de lidstaten. 4. De lidstaten en de instanties
die zij daartoe hebben aangewezen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van
de programma’s en voor het verrichten van hun taken uit hoofde van deze verordening
en de fondsspecifieke voorschriften op een passend territoriaal niveau,
overeenkomstig het institutionele, wettelijke en financiële kader van de
lidstaat en overeenkomstig deze verordening en de fondsspecifieke
voorschriften. 5. De regelingen voor
rapportage, evaluatie, beheer en controle in verband met de uitvoering en het
gebruik van de GSK-fondsen, en in het bijzonder de financiële en
administratieve middelen die voor de uitvoering van de GSK-fondsen noodzakelijk
zijn, moeten, gezien de hoogte van de toegewezen steun, in overeenstemming zijn
met het evenredigheidsbeginsel. 6. De Commissie en de lidstaten
dragen, overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden, zorg voor de
coördinatie tussen de GSK-fondsen, alsmede voor de coördinatie met andere
beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie, ook in het kader van het
externe optreden van de Unie. 7. Het aan de GSK-fondsen
toegewezen deel van de begroting van de Unie wordt onder gedeeld beheer door de
lidstaten en de Commissie uitgevoerd overeenkomstig artikel 53,
onder b), van het Financieel Reglement, met uitzondering van het in
artikel 84, lid 4, bedoelde bedrag van het CF dat naar de
financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen wordt overgeschreven en van
innovatieve acties op initiatief van de Commissie uit hoofde van artikel 9
van de EFRO-verordening en technische bijstand op initiatief van de Commissie. 8. De Commissie en de lidstaten
passen overeenkomstig artikel 27 van het Financieel Reglement het beginsel
van goed financieel beheer toe. 9. De Commissie en de lidstaten
zien, met name door toezicht, rapportage en evaluatie, toe op de
doeltreffendheid van de GSK-fondsen. 10. De Commissie en de lidstaten
vervullen hun respectieve rollen met betrekking tot de GSK-fondsen teneinde de
administratieve belasting van de begunstigden te beperken. Artikel 5
Partnerschap en meerlagig
bestuur 1. Een lidstaat brengt voor het
partnerschapscontract en voor elk programma een partnerschap tot stand met de
volgende partners: a) de bevoegde regionale,
plaatselijke, stedelijke en andere overheden; b) de economische en
sociale partners; en c) instanties die het
maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, waaronder milieupartners,
niet-gouvernementele organisaties en instanties die tot taak hebben gelijkheid
en non-discriminatie te bevorderen. 2. De lidstaten betrekken de
partners volgens de aanpak van meerlagig bestuur bij de voorbereiding van de
partnerschapscontracten en voortgangsverslagen, alsook bij de voorbereiding,
uitvoering en evaluatie van programma’s en het toezicht op die programma’s. De
partners nemen deel aan de toezichtcomités voor programma’s. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen om een
Europese gedragscode goed te keuren waarin doelstellingen en criteria zijn
opgenomen om de uitvoering van partnerschappen te ondersteunen en de
uitwisseling van informatie, ervaringen, resultaten en goede praktijken tussen
de lidstaten te bevorderen. 4. Ten minste een keer per jaar
raadpleegt de Commissie voor elk GSK-fonds de organisaties die de partners op
het niveau van de Unie vertegenwoordigen over de uitvoering van de steun uit de
GSK-fondsen. Artikel 6
Naleving van het recht van de
Unie en van de lidstaten Concrete acties die door de GSK-fondsen zijn
gefinancierd, moeten in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht van de
Unie en van de lidstaten. Artikel 7
Bevordering van gelijkheid
van mannen en vrouwen en non-discriminatie De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat
de gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief
bij de voorbereiding en uitvoering van programma’s worden bevorderd. De lidstaten en de Commissie nemen passende
maatregelen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst,
godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid bij de
voorbereiding en uitvoering van programma’s te voorkomen. Artikel 8
Duurzame ontwikkeling De doelstellingen van de GSK-fondsen worden
nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en van de bevordering door
de Unie van de in artikel 11 van het Verdrag verankerde doelstelling
inzake bescherming en verbetering van het milieu, waarbij het beginsel “de
vervuiler betaalt” wordt toegepast. De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat
bij de voorbereiding en uitvoering van partnerschapscontracten en programma’s
wordt bijgedragen tot milieubescherming, efficiënt gebruik van hulpbronnen,
matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, herstelvermogen voor
rampen, risicopreventie en risicobeheer. De lidstaten
verstrekken informatie over de steun voor de doelstellingen op het gebied van
klimaatverandering volgens de door de Commissie vastgestelde methoden. De
Commissie stelt deze methoden bij uitvoeringshandeling vast. De
uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 143, lid 3, bedoelde
onderzoeksprocedure vastgesteld. TITEL II
STRATEGISCHE AANPAK HOOFDSTUK I
Thematische doelstellingen voor GSK-fondsen en gemeenschappelijk strategisch
kader Artikel 9
Thematische doelstellingen Elk GSK-fonds steunt, overeenkomstig de
opdracht ervan, de volgende thematische doelstellingen om bij te dragen tot de
verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en
inclusieve groei: 1) versterking van onderzoek, technologische
ontwikkeling en innovatie; 2) verbetering van de toegang tot en
het gebruik en de kwaliteit van informatie- en communicatietechnologie; 3) vergroting van de concurrentiekracht
van kleine en middelgrote ondernemingen, alsmede van de landbouwsector (voor
het Elfpo) en van de visserij- en aquacultuursector (voor het EFMZV); 4) ondersteuning van de overgang naar
een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken; 5) bevordering van de aanpassing aan de
klimaatverandering, risicopreventie en ‑beheer; 6) bescherming van het milieu en
bevordering van efficiënt gebruik van hulpbronnen; 7) bevordering van duurzaam vervoer en
opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren; 8) bevordering van werkgelegenheid en
ondersteuning van arbeidsmobiliteit; 9) bevordering van sociale inclusie en
bestrijding van armoede; 10) investering in onderwijs,
vaardigheden en een leven lang leren; 11) vergroting van de institutionele
capaciteit en een doelmatig openbaar bestuur. De thematische doelstellingen worden omgezet
in specifieke prioriteiten voor elk GSK-fonds en uiteengezet in de
fondsspecifieke voorschriften. Artikel 10
Gemeenschappelijk
strategisch kader Om een harmonieuze, evenwichtige en duurzame
ontwikkeling van de Unie te bevorderen, worden de doelstellingen
en streefdoelen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en
inclusieve groei in een biedt het gemeenschappelijk
strategisch kader het programmeringsproces een duidelijke strategische richting
en vergemakkelijkt het de sectorale en territoriale coördinatie van
steunmaatregelen van de Unie in het kader van de GSK-fondsen en de coördinatie
met ander beleid en andere instrumenten van de Unie op dit gebied, in
overeenstemming met de doelstellingen en streefdoelen van de strategie van de
Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groeiomgezet
naar kernacties voor de GSK-fondsen. Artikel 11
Inhoud In het gemeenschappelijk strategisch kader
wordt het volgende vastgesteld: fa) mechanismen middelen om de
samenhang en de consistentie van de programmering van de GSK-fondsen met de
specifieke aanbevelingen per land uit hoofde van artikel 121, lid 2,
van het Verdrag en de desbetreffende aanbevelingen van de Raad uit hoofde van
artikel 148, lid 4, van het Verdrag, te bereikenwaarborgen; eb) mechanismen
voor de coördinatie tussen de GSK-fondsen, alsmede met andere relevante
beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie, waaronder externe instrumenten
voor samenwerking; c) horizontale
beginselen en transversale beleidsdoelstellingen voor
de uitvoering van de GSK-fondsen; bd) regelingen voor het aanpakken van
de voornaamste territoriale vraagstukken en te nemen stappen om een geïntegreerde benadering aan te
moedigen, die de rol weerspiegelt voor van stedelijke, plattelands-, kust- en visserijgebieden,
alsook de specifieke vraagstukken voor gebieden met
bijzondere territoriale kenmerken, zoals bedoeld in de artikelen 174 en 349 van
het Verdrag die door de GSK-fondsen zullen worden aangepakt; ae) voor
elke thematische doelstelling: de indicatieve kernacties met grote Europese meerwaarde
die door elk GSK-fonds zullen worden ondersteund en de
overeenkomstige beginselen voor de uitvoering; df) prioriteiten aire gebieden voor samenwerkingsactiviteiten voor elk van de
GSK-fondsen, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met
macroregionale en zeegebiedstrategieën;. Artikel 12
Vaststelling en evaluatie De elementen van Commissie is bevoegd binnen drie maanden na de vaststelling van
deze verordening overeenkomstig artikel 142 een gedelegeerde handeling vast
te stellen met betrekking tot het gemeenschappelijk strategisch kader in verband met samenhang en consistentie met het economisch beleid
van de lidstaten en de Unie, de mechanismen voor de coördinatie tussen de
GSK-fondsen onderling en met andere relevante beleidsmaatregelen en
instrumenten van de Unie, de horizontale beginselen en de transversale
beleidsdoelstellingen alsmede de regelingen om territoriale vraagstukken aan te
pakken, zijn in bijlage I vastgelegd. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin
de specifieke elementen van het gemeenschappelijk strategisch kader met
betrekking tot het vaststellen van indicatieve acties met grote Europese
meerwaarde en de overeenkomstige beginselen voor de uitvoering voor elke
thematische doelstelling, en van prioriteiten voor samenwerking zijn
vastgelegd. Als de strategie van de Unie voor slimme,
duurzame en inclusieve groei ingrijpend wordt gewijzigd, voert de Commissie een
evaluatie van het gemeenschappelijk strategisch kader
uit en stelt zij zo nodig bij door
middel van gedelegeerde handelingen
overeenkomstig artikel 142 wijzigingen in bijlage I
een herzien gemeenschappelijk
strategisch kader vast. De lidstaten stellen zo nodig binnen zes
maanden na de vaststelling van een herziening van het
gemeenschappelijk strategisch kader wijzigingen op hun partnerschapscontract en
programma’s voor om te waarborgen dat deze consistent zijn met het herziene
gemeenschappelijk strategisch kader.
HOOFDSTUK II
Partnerschapscontract Artikel 13
Voorbereiding van het
partnerschapscontract 1. Elke lidstaat bereidt een
partnerschapscontract voor dat de periode van 1 januari 2014 tot en
met 31 december 2020 behelst. 2. De lidstaten stellen het
partnerschapscontract op in samenwerking met de in artikel 5 bedoelde
partners. Het partnerschapscontract wordt in dialoog met de Commissie
voorbereid. 3. Het partnerschapscontract
heeft betrekking op alle steun uit de GSK-fondsen in de betrokken lidstaat. 4. Elke lidstaat doet zijn partnerschapscontract
binnen drie maanden na de vaststelling van het gemeenschappelijk strategisch
kader aan de Commissie toekomen. Artikel 14
Inhoud van het
partnerschapscontract Het partnerschapscontract
omvat het volgende: a) regelingen om
afstemming op de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve
groei te waarborgen, met inbegrip van: i) een analyse van de
ongelijkheden en ontwikkelingsbehoeften ten aanzien van de in
het gemeenschappelijk strategisch kader vastgestelde thematische doelstellingen en kernacties, het gemeenschappelijk
strategisch kader, alsook ten aanzien van de streefdoelen die zijn
vastgesteld in de specifieke aanbevelingen per land uit hoofde van
artikel 121, lid 2, van het Verdrag en in de desbetreffende
aanbevelingen van de Raad uit hoofde van artikel 148, lid 4, van het
Verdrag; ii) een samenvattende
analyse van de ex-ante-evaluaties van de programma’s die de selectie van de
thematische doelstellingen en de indicatieve toewijzingen van de GSK-fondsen
rechtvaardigen; iii) voor elke
thematische doelstelling: een samenvatting van de voornaamste verwachte
resultaten voor elk van de GSK-fondsen; iv) de indicatieve
toewijzing van steun door de Unie per thematische doelstelling op nationaal
niveau voor elk van de GSK-fondsen, alsook het indicatieve totaalbedrag van de
voorziene steun voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering; v) de belangrijkste
prioritaire gebieden voor samenwerking, waarbij in voorkomend geval rekening
wordt gehouden met macroregionale en zeegebiedstrategieën; vi) horizontale
beginselen en beleidsdoelstellingen voor de uitvoering van de GSK-fondsen; vii) de lijst van de
programma’s van het EFRO, het ESF en het CF, met uitzondering van die voor het
doel “Europese territoriale samenwerking”, en van de programma’s van het Elfpo
en het EFMZV, met de respectieve indicatieve toewijzingen per GSK-fonds en per
jaar; b) een geïntegreerde
benadering voor de door de GSK-fondsen gesteunde territoriale ontwikkeling,
waarin het volgende wordt uiteengezet: i) de mechanismen op
nationaal en regionaal niveau die zorgen voor coördinatie tussen de GSK-fondsen
en andere financieringsinstrumenten van de Unie en de lidstaten, alsook met de
EIB; ii) de regelingen die
zorgen voor een geïntegreerde aanpak voor het gebruik van de GSK-fondsen voor
de territoriale ontwikkeling van stedelijke, plattelands-, kust- en
visserijgebieden, alsook van gebieden met bijzondere territoriale kenmerken, in
het bijzonder de uitvoeringsregelingen voor de artikelen 28, 29 en 99, in
voorkomend geval vergezeld van een lijst van de steden die aan het in
artikel 8 van de EFRO-verordening bedoelde platform voor stedelijke
ontwikkeling zullen deelnemen; c) een geïntegreerde
benadering om te voorzien in de specifieke behoeften van de geografische gebieden
die het hardst door armoede worden getroffen of van doelgroepen die de grootste
kans maken gediscrimineerd of uitgesloten te worden, waarbij bijzondere
aandacht wordt besteed aan gemarginaliseerde gemeenschappen, met vermelding van
de indicatieve financiële toewijzing van de betrokken GSK-fondsen, in
voorkomend geval; d) regelingen om een
doeltreffende uitvoering te waarborgen, met inbegrip van: i) een
geconsolideerde tabel van de mijlpalen en streefdoelen die in programma’s voor
het in artikel 19, lid 1, bedoelde prestatiekader zijn vastgesteld,
met de methoden en het mechanisme om te zorgen voor onderlinge consistentie van
alle programma’s en GSK-fondsen; ii) een samenvatting
van de beoordeling of aan de ex-antevoorwaarden wordt voldaan en, indien dit
niet het geval is, van de maatregelen die op nationaal en regionaal niveau
moeten worden genomen, met een tijdschema voor de uitvoering van die
maatregelen; iii) de informatie die
nodig is voor de ex-anteverificatie of aan de in deel 3 vastgestelde voorschriften
voor additionaliteit wordt voldaan; iv) de maatregelen die
zijn genomen om de partners te betrekken bij de voorbereiding van het
partnerschapscontract en van het in artikel 46 beschreven
voortgangsverslag en hun rol daarbij; e) regelingen om een
doelmatige uitvoering van de GSK-fondsen te waarborgen, met inbegrip van: i) een beoordeling of
de administratieve capaciteit van de autoriteiten, en in voorkomend geval van
de begunstigden, moet worden vergroot, alsook de maatregelen die hiervoor nodig
zijn; ii) een samenvatting
van de geplande maatregelen en de desbetreffende streefdoelen in de programma’s
om de administratieve belasting van de begunstigden te reduceren; iii) een beoordeling
van de bestaande systemen voor de elektronische uitwisseling van gegevens en de
geplande maatregelen om het mogelijk te maken dat de uitwisseling van alle
informatie tussen de begunstigden en de autoriteiten die voor het beheer en de
controle van de programma’s verantwoordelijk zijn, uitsluitend elektronisch
plaatsvindt. Artikel 15
Goedkeuring en wijziging van
het partnerschapscontract 1. De Commissie beoordeelt,
rekening houdend met de ex-ante-evaluaties van de programma’s, of het
partnerschapscontract verenigbaar is met deze verordening, met het
gemeenschappelijk strategisch kader, met de specifieke aanbevelingen per land
uit hoofde van artikel 121, lid 2, van het Verdrag en met de
aanbevelingen van de Raad uit hoofde van artikel 148, lid 4, van het
Verdrag, en doet binnen drie maanden na de datum waarop het partnerschapscontract
is ingediend haar opmerkingen toekomen. De lidstaat verstrekt alle
noodzakelijke aanvullende informatie en past zo nodig het partnerschapscontract
aan. 2. Uiterlijk zes maanden na
indiening van het partnerschapscontract door de lidstaat stelt de Commissie
door middel van uitvoeringshandelingen een besluit tot goedkeuring van dat
contract vast, op voorwaarde dat naar tevredenheid rekening is gehouden met de
eventuele opmerkingen van de Commissie. Het partnerschapscontract treedt niet
vóór 1 januari 2014 in werking. 3. Wanneer een lidstaat
voorstelt het partnerschapscontract te wijzigen, verricht de Commissie een
beoordeling overeenkomstig lid 1 en stelt zij zo nodig door middel van
uitvoeringshandelingen een besluit tot goedkeuring van de wijziging vast. HOOFDSTUK III
Thematische concentratie, ex-antevoorwaarden en evaluatie van de prestaties Artikel 16
Thematische concentratie De lidstaten concentreren de steun,
overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften, op acties die de grootste meerwaarde
opleveren ten aanzien van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en
inclusieve groei, die de vraagstukken aanpakken die in de specifieke
aanbevelingen per land uit hoofde van artikel 121, lid 2, van het
Verdrag en in de desbetreffende aanbevelingen van de Raad uit hoofde van
artikel 148, lid 4, van het Verdrag zijn vastgesteld en die rekening
houden met de nationale en regionale behoeften. Artikel 17
Ex-antevoorwaarden 1. In de fondsspecifieke
voorschriften worden voor elk GSK-fonds ex-antevoorwaarden vastgesteld. 2. De lidstaten beoordelen of
aan de toepasselijke ex-antevoorwaarden wordt voldaan. 3. Als op de datum van indiening
van het partnerschapscontract niet aan de ex-antevoorwaarden wordt voldaan,
nemen de lidstaten in het partnerschapscontract een samenvatting op van de
maatregelen die op nationaal of regionaal niveau moeten worden genomen, met een
tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen, om te waarborgen dat
uiterlijk twee jaar na de vaststelling van het partnerschapscontract, of als
dat eerder is uiterlijk op 31 december 2016, aan die voorwaarden
wordt voldaan. 4. De lidstaten beschrijven in
de desbetreffende programma’s in detail de maatregelen die nodig zijn om aan de
ex-antevoorwaarden te voldoen, met een tijdschema voor de uitvoering van die
maatregelen. 5. Bij haar beoordeling van het
partnerschapscontract en de programma’s beoordeelt de Commissie ook de
informatie die wordt gegeven over het vervullen van de ex-antevoorwaarden. Wanneer
zij een programma vaststelt, kan zij besluiten de tussentijdse betalingen aan
het programma geheel of gedeeltelijk te schorsen totdat de maatregelen om aan
een ex-antevoorwaarde te voldoen, naar tevredenheid zijn voltooid. Wanneer de
maatregelen om aan een ex-antevoorwaarde te voldoen niet op de in het programma
vastgestelde uiterste termijn zijn voltooid, vormt dit voor de Commissie een
grond om haar betalingen te schorsen. 6. De leden 1 tot en met 5 zijn
niet van toepassing op programma’s in het kader van het doel “Europese
territoriale samenwerking”. Artikel 18
Prestatiereserve 5 % van de aan elk GSK-fonds en elke lidstaat
toegewezen middelen, met uitzondering van de aan het doel “Europese
territoriale samenwerking” en aan titel V van de EFMZV-verordening
toegewezen middelen, vormt een prestatiereserve, die overeenkomstig
artikel 20 zal worden toegewezen. Artikel 19
Evaluatie van de prestaties 1. In 2017 en 2019 verricht de
Commissie, in samenwerking met de lidstaten, een evaluatie van de prestaties
van de programma’s in elke lidstaat ten opzichte van het in het
partnerschapscontract en de programma’s vastgestelde prestatiekader. De methode
voor de vaststelling van het prestatiekader is opgenomen in bijlage II. 2. Bij deze evaluatie wordt aan
de hand van de informatie en de beoordelingen in de in 2017 en 2019 door de
lidstaten ingediende voortgangsverslagen nagegaan of de mijlpalen van de
programma’s op het niveau van de prioriteiten zijn bereikt. Artikel 20
Toewijzing van
prestatiereserve 1. Wanneer in 2017 bij de
evaluatie van de prestaties blijkt dat ten aanzien van een prioriteit van een
programma de voor 2016 vastgestelde mijlpalen niet zijn bereikt, richt de
Commissie aanbevelingen tot de betrokken lidstaat. 2. Op grond van de evaluatie van
2019 stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast
om voor elk GSK-fonds en elke lidstaat te bepalen welke programma’s en
prioriteiten hun mijlpalen hebben bereikt. De lidstaten doen een voorstel voor
de toewijzing van de prestatiereserve aan de in dat besluit van de Commissie
vermelde programma’s en prioriteiten. De Commissie keurt de wijziging van de
betrokken programma’s overeenkomstig artikel 26 goed. Wanneer een lidstaat
nalaat informatie overeenkomstig artikel 46, leden 2 en 3, te verstrekken,
wordt de prestatiereserve voor de betrokken programma’s of prioriteiten niet
toegewezen. 3. Wanneer een evaluatie van de
prestaties uitwijst dat de in het prestatiekader vastgestelde mijlpalen voor
een prioriteit niet zijn bereikt, kan de Commissie een tussentijdse betaling
voor een prioriteit van een programma geheel of gedeeltelijk schorsen volgens
de in de fondsspecifieke voorschriften vastgestelde procedure. 4. Wanneer de Commissie na
bestudering van het eindverslag over de uitvoering van het programma vaststelt
dat ernstig tekortgeschoten is bij het bereiken van de in het prestatiekader
vastgestelde streefdoelen, kan zij financiële correcties voor de betrokken
prioriteiten toepassen overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften. De
Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen
vast te stellen om de criteria en de methode voor het bepalen van de hoogte van
de toe te passen financiële correctie vast te leggen. 5. Lid 2 is niet van
toepassing op programma’s voor het doel “Europese territoriale samenwerking” en
op titel V van de EFMZV-verordening. HOOFDSTUK IV
Macro-economische voorwaarden Artikel 21
Voorwaardelijkheid in verband
met de coördinatie van economisch beleid van de lidstaten 1. De Commissie kan een lidstaat
verzoeken zijn partnerschapscontract en de betrokken programma’s te evalueren
en wijzigingen daarop voor te stellen wanneer dit nodig is: a) ter ondersteuning
van de uitvoering van een tot de betrokken lidstaat gerichte aanbeveling van de
Raad uit hoofde van artikel 121, lid 2, of artikel 148,
lid 4, van het Verdrag, of ter ondersteuning van de uitvoering van tot de
betrokken lidstaat gerichte maatregelen uit hoofde van artikel 136,
lid 1, van het Verdrag; b) ter ondersteuning
van de uitvoering van een tot de betrokken lidstaat gerichte aanbeveling van de
Raad uit hoofde van artikel 126, lid 7, van het Verdrag; c) ter ondersteuning
van de uitvoering van een tot de betrokken lidstaat gerichte aanbeveling van de
Raad uit hoofde van artikel 7, lid 2, van Verordening (EU)
nr. .../2011 [betreffende de preventie en correctie van macro-economische
onevenwichtigheden], op voorwaarde dat deze wijzigingen noodzakelijk worden
geacht om macro-economische onevenwichtigheden te helpen corrigeren; of d) om het effect van de
beschikbare GSK-fondsen op de groei en het concurrentievermogen krachtens
lid 4 zo groot mogelijk te maken, als een lidstaat aan een van de volgende
voorwaarden voldoet: i) aan de lidstaat is
financiële bijstand van de Unie ter beschikking gesteld krachtens Verordening
(EU) nr. 407/2010; ii) aan de lidstaat is
financiële ondersteuning op middellange termijn ter beschikking gesteld
overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad[24]; iii) aan de lidstaat is
financiële bijstand in de vorm van een ESM-lening ter beschikking gesteld
overeenkomstig het Verdrag tot instelling van het Europees
Stabiliteitsmechanisme (ESM). 2. De lidstaat dient binnen een
maand een voorstel tot wijziging van het partnerschapscontract en de betrokken
programma’s in. Zo nodig maakt de Commissie binnen een maand na indiening van
de wijzigingen opmerkingen, waarna de lidstaat zijn voorstel binnen een maand
opnieuw indient. 3. Als de Commissie geen
opmerkingen heeft gemaakt of als naar tevredenheid rekening is gehouden met de
opmerkingen van de Commissie, stelt de Commissie onverwijld een besluit tot
goedkeuring van de wijziging van het partnerschapscontract en de betrokken
programma’s vast. 4. In afwijking van lid 1
kan de Commissie, als financiële bijstand overeenkomstig lid 1,
onder d), aan een lidstaat ter beschikking wordt gesteld die verband houdt
met een aanpassingsprogramma, het partnerschapscontract en de programma’s
zonder voorstel van de lidstaat wijzigen om het effect van de beschikbare
GSK-fondsen op de groei en het concurrentievermogen zo groot mogelijk te maken.
Om een doeltreffende uitvoering van het partnerschapscontract en de betrokken
programma’s te waarborgen, wordt de Commissie bij het beheer betrokken zoals
bepaald is in het aanpassingsprogramma of in het met de betrokken lidstaat gesloten
memorandum van overeenstemming. 5. Wanneer de lidstaat niet
antwoordt op het in lid 1 bedoelde verzoek van de Commissie of niet binnen
een maand naar tevredenheid antwoordt op de in lid 2 bedoelde opmerkingen
van de Commissie, kan de Commissie binnen drie maanden nadat zij opmerkingen
heeft gemaakt door middel van uitvoeringshandelingen een besluit tot schorsing
van alle of een deel van de betalingen voor de betrokken programma’s
vaststellen. 6. De Commissie schorst door
middel van uitvoeringshandelingen alle of een deel van de betalingen en
vastleggingen voor de betrokken programma’s wanneer: a) de Raad besluit dat
de lidstaat niet voldoet aan specifieke maatregelen die de Raad overeenkomstig
artikel 136, lid 1, van het Verdrag heeft vastgesteld; b) de Raad
overeenkomstig artikel 126, lid 8 of 11, van het Verdrag besluit dat de
betrokken lidstaat geen effectieve maatregelen heeft genomen om zijn
buitensporige tekort te corrigeren; c) de Raad
overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. [...]/2011
[betreffende de preventie en correctie van macro-economische
onevenwichtigheden] vaststelt dat de lidstaat twee opeenvolgende keren geen
toereikend plan met corrigerende maatregelen heeft ingediend of de Raad
overeenkomstig artikel 10, lid 4, van die verordening een besluit
vaststelt waarin niet-naleving wordt geconstateerd; d) de Commissie
vaststelt dat de lidstaat geen maatregelen heeft genomen om een
aanpassingsprogramma als bedoeld in Verordening (EU) nr. 407/2010 van de
Raad of Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad uit te voeren en
bijgevolg besluit de uitbetaling van de aan deze lidstaat toegekende financiële
bijstand niet goed te keuren; of e) de Raad van bewind
van het Europees Stabiliteitsmechanisme vaststelt dat niet voldaan is aan een
voorwaarden die verbonden is aan financiële bijstand uit het ESM in de vorm van
een ESM-lening aan de betrokken lidstaat en bijgevolg besluit de aan deze
lidstaat toegekende stabiliteitssteun niet uit te betalen. 7. Wanneer de Commissie besluit
betalingen of vastleggingen overeenkomstig lid 5, respectievelijk
lid 6 geheel of gedeeltelijk te schorsen, zorgt de Commissie ervoor dat de
schorsing evenredig en doeltreffend is, rekening houdend met de
sociaaleconomische omstandigheden van de betrokken lidstaat, en dat de
lidstaten gelijk worden behandeld, in het bijzonder ten aanzien van het effect
van de schorsing op de economie van de betrokken lidstaat. 8. De Commissie heft de
schorsing van betalingen en vastleggingen onverwijld op wanneer de lidstaat
wijzigingen op het partnerschapscontract en de betrokken programma’s heeft
voorgesteld, zoals gevraagd door de Commissie, die door de Commissie zijn
goedgekeurd, en, indien van toepassing: a) de Raad heeft
besloten dat de lidstaat voldoet aan de specifieke maatregelen die de Raad
overeenkomstig artikel 136, lid 1, van het Verdrag heeft vastgesteld; b) de procedure bij
buitensporige tekorten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG)
nr. 1467/97 is opgeschort of de Raad overeenkomstig artikel 126,
lid 12, van het Verdrag heeft besloten het besluit betreffende het bestaan
van een buitensporig tekort in te trekken; c) de Raad het door de
betrokken lidstaat ingediende plan met corrigerende maatregelen overeenkomstig
artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. [...]
[EIP-verordening] heeft onderschreven of de procedure bij buitensporige
onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 10, lid 5, van die
verordening is opgeschort, dan wel de Raad de procedure bij buitensporige
onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 11 van die verordening heeft
afgesloten; d) de Commissie heeft
vastgesteld dat de lidstaat maatregelen heeft genomen om een
aanpassingsprogramma als bedoeld in Verordening (EU) nr. 407/2010 van de
Raad of Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad uit te voeren en
bijgevolg de uitbetaling van de aan deze lidstaat toegekende financiële
bijstand heeft goedgekeurd; of e) de Raad van bewind
van het Europees Stabiliteitsmechanisme heeft vastgesteld dat voldaan is aan
een voorwaarden die verbonden is aan financiële bijstand in de vorm van een
ESM-lening aan de betrokken lidstaat en bijgevolg heeft besloten de aan deze
lidstaat toegekende stabiliteitssteun uit te betalen. Terzelfder tijd besluit de Raad, op voorstel van
de Commissie, om de geschorste vastleggingen overeenkomstig artikel 8 van
Verordening (EU) nr. [...] van de Raad tot bepaling van het meerjarig
financieel kader voor de jaren 2014-2020, opnieuw op de begroting te plaatsen. Artikel 22
Verhoging van betalingen voor
lidstaten met tijdelijke begrotingsproblemen 1. Op verzoek van een lidstaat
kunnen tussentijdse betalingen en betalingen van het eindsaldo worden verhoogd
met 10 procentpunten boven het medefinancieringspercentage dat van
toepassing is op elke prioriteit van het EFRO, het ESF en het CF of op elke
maatregel van het Elfpo en het EFMZV, . Het verhoogde percentage, dat niet meer
dan 100 % mag bedragen, is van toepassing op betalingsverzoeken die betrekking
hebben op het boekjaar waarin de lidstaat zijn verzoek heeft ingediend, alsmede
op latere boekjaren waarin de lidstaat aan een van de volgende voorwaarden
voldoet: a) als de betrokken
lidstaat de euro heeft ingevoerd, ontvangt hij macro-financiële bijstand van de
Unie op grond van Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad[25]; b) als de betrokken
lidstaat de euro niet heeft ingevoerd, ontvangt hij financiële ondersteuning op
middellange termijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de
Raad[26]; c) aan de lidstaat
wordt financiële bijstand beschikbaar gesteld overeenkomstig het op
11 juli 2011 ondertekende Verdrag tot instelling van het Europees
Stabiliteitsmechanisme. De eerste alinea is niet van toepassing op
programma’s in het kader van de ETS-verordening. 2. Onverminderd lid 1 mag
de steun van de Unie door middel van tussentijdse betalingen en betalingen van
het eindsaldo evenwel niet hoger zijn dan de overheidssteun en het maximale
bedrag aan steun uit de GSK-fondsen voor elke prioriteit voor het EFRO, het ESF
en het CF, of voor elke maatregel voor het Elfpo en het EFMZV, zoals bepaald in
het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het programma. TITEL III
PROGRAMMERING HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen betreffende de GSK-fondsen Artikel 23
Voorbereiding van programma’s 1. De GSK-fondsen worden
uitgevoerd door middel van programma’s overeenkomstig het
partnerschapscontract. Elk programma heeft betrekking op de periode van
1 januari 2014 tot en met 31 december 2020. 2. De programma’s worden
opgesteld door de lidstaten of door een door hen aangewezen autoriteit, in
samenwerking met de partners. 3. De programma’s worden door de
lidstaten gelijktijdig met het partnerschapscontract ingediend, met
uitzondering van programma’s voor Europese territoriale samenwerking, die
binnen zes maanden na goedkeuring van het gemeenschappelijk strategisch kader
worden ingediend. Alle programma’s gaan vergezeld van een ex-ante-evaluatie
overeenkomstig artikel 48. Artikel 24
Inhoud van programma’s 1. Elk programma bevat een
strategie voor de bijdrage van het programma tot de verwezenlijking van de
strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei overeenkomstig
het gemeenschappelijk strategisch kader en het partnerschapscontract. Elk
programma omvat regelingen om te zorgen voor een doeltreffende, doelmatige en
gecoördineerde uitvoering van de GSK-fondsen, alsmede acties om de
administratieve belasting van begunstigden te beperken. 2. In elk programma worden
prioriteiten gesteld door middel van specifieke doelstellingen, financiële
toewijzingen van steun uit de GSK-fondsen en overeenkomstige nationale
medefinanciering. 3. Voor elke prioriteit worden
indicatoren vastgesteld aan de hand waarvan de vorderingen bij de uitvoering
van het programma ten opzichte van de doelstellingen worden beoordeeld als
basis voor toezicht, evaluatie, en beoordeling van de prestaties. Deze
omvatten: a) financiële
indicatoren betreffende de toegewezen uitgaven; b) outputindicatoren
betreffende de gesteunde concrete acties; c) resultaatindicatoren
betreffende de prioriteit. Voor elk GSK-fonds worden in de fondsspecifieke voorschriften
gemeenschappelijke indicatoren en eventueel programmaspecifieke indicatoren
vastgesteld. 4. In elk programma, met
uitzondering van programma’s die uitsluitend betrekking hebben op technische
bijstand, wordt een beschrijving opgenomen van de acties om rekening te houden
met de in de artikelen 7 en 8 beschreven beginselen. 5. In elk programma, behalve
ingeval technische bijstand in een specifiek programma wordt verleend, wordt
het indicatieve bedrag van de steun voor doelstellingen op het gebied van
klimaatverandering vermeld. 6. De lidstaten stellen het
programma op overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften. Artikel 25 Procedure voor
de vaststelling van programma’s 1. De Commissie beoordeelt,
rekening houdend met de ex-ante-evaluatie, of de programma’s verenigbaar zijn
met deze verordening, met de fondsspecifieke voorschriften, met het
gemeenschappelijk strategisch kader, met het partnerschapscontract, met de
specifieke aanbevelingen per land uit hoofde van artikel 121, lid 2, van
het Verdrag en met de aanbevelingen van de Raad uit hoofde van
artikel 148, lid 4, van het Verdrag, alsook de feitelijke bijdrage
van het programma tot de verwezenlijking van de specifieke thematische
doelstellingen en prioriteiten van de Unie voor elk GSK-fonds. In de
beoordeling wordt in het bijzonder gelet op de toereikendheid van de
programmastrategie, de overeenkomstige doelstellingen, indicatoren en
streefdoelen, en de toewijzing van begrotingsmiddelen. 2. De Commissie doet binnen drie
maanden na de datum waarop het programma is ingediend haar opmerkingen
toekomen. De lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende
informatie en past zo nodig het voorgestelde programma aan. 3. Overeenkomstig de
fondsspecifieke voorschriften wordt elk programma uiterlijk zes maanden na de
formele indiening ervan door de lidstaat of lidstaten door de Commissie
goedgekeurd, op voorwaarde dat naar tevredenheid rekening is gehouden met de
eventuele opmerkingen van de Commissie; deze goedkeuring geschiedt echter niet vóór
1 januari 2014 of voordat de Commissie een besluit tot goedkeuring
van het partnerschapscontract heeft vastgesteld. Artikel 26
Wijziging van programma’s 1. Wanneer een lidstaat een
verzoek tot wijziging van programma’s indient, wordt dit naar behoren
gemotiveerd en wordt in het bijzonder aangegeven welke gevolgen de wijziging
van de programma’s naar verwachting zal hebben voor de verwezenlijking van de
strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en de in het
programma vastgestelde specifieke doelstellingen, waarbij rekening wordt
gehouden met het gemeenschappelijk strategisch kader en het
partnerschapscontract. Bij het verzoek wordt het herziene programma gevoegd en
in voorkomend geval tevens een herzien partnerschapscontract. Bij wijziging van programma’s in het kader van het
doel “Europese territoriale samenwerking” wordt het desbetreffende
partnerschapscontract niet gewijzigd. 2. De Commissie beoordeelt de
overeenkomstig lid 1 ingediende informatie, rekening houdend met de door
de lidstaat gegeven motivatie. De Commissie kan opmerkingen maken en de
lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie. Overeenkomstig
de fondsspecifieke voorschriften worden verzoeken om wijziging van een
programma uiterlijk vijf maanden na de formele indiening ervan door de lidstaat
door de Commissie goedgekeurd, op voorwaarde dat naar tevredenheid rekening is
gehouden met de eventuele opmerkingen van de Commissie. De Commissie wijzigt zo
nodig tegelijkertijd overeenkomstig artikel 15, lid 3, het besluit
tot goedkeuring van het partnerschapscontract. Artikel 27
Deelname van de Europese
Investeringsbank 1. De EIB kan op verzoek van de
lidstaten deelnemen aan de voorbereiding van het partnerschapscontract, alsook
aan activiteiten in verband met de voorbereiding van concrete acties, met name
voor grote projecten, financieringsinstrumenten en publiek-private
samenwerking. 2. De Commissie kan de EIB
raadplegen alvorens het partnerschapscontract of programma’s vast te stellen. 3. De Commissie kan de EIB
verzoeken de technische kwaliteit en de economische en financiële
levensvatbaarheid van grote projecten te onderzoeken en haar bijstand te
verlenen bij de tenuitvoerlegging of ontwikkeling van
financieringsinstrumenten. 4. Bij de uitvoering van deze
verordening kan de Commissie subsidies of opdrachten voor diensten aan de EIB
verlenen voor initiatieven die op meerjarenbasis worden uitgevoerd. De
vastlegging van bijdragen uit de begroting van de Unie voor deze subsidies of
opdrachten voor diensten geschiedt per jaar. HOOFDSTUK
II Vanuit
de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling Artikel 28
Vanuit de gemeenschap geleide
lokale ontwikkeling 1. Vanuit de gemeenschap geleide
lokale ontwikkeling, in verband met het Elfpo “plaatselijke ontwikkeling in het
kader van LEADER” genoemd, moet: a) gericht zijn op
specifieke subregionale grondgebieden; b) worden geleid vanuit
de gemeenschap, namelijk door plaatselijke actiegroepen bestaande uit
vertegenwoordigers van de publieke en private lokale sociaaleconomische
belangen, waarbij de overheidssector of één belangengroep niet meer dan 49 %
van de stemrechten voor de besluitvorming mag hebben; c) worden uitgevoerd
door middel van geïntegreerde en multisectorale gebiedsgebonden strategieën
voor lokale ontwikkeling; d) worden ontworpen in
het licht van de lokale behoeften en mogelijkheden en aspecten omvatten die in
de lokale context innovatief zijn, alsmede netwerkvorming en in voorkomend
geval samenwerking. 2. De steun uit de GSK-fondsen
voor lokale ontwikkeling moet samenhangend zijn en tussen de GSK-fondsen worden
gecoördineerd. Dit wordt onder meer gewaarborgd door gecoördineerde
capaciteitsopbouw, selectie, goedkeuring en financiering van strategieën voor
lokale ontwikkeling en lokale ontwikkelingsgroepen. 3. Indien het bij
artikel 29, lid 3, opgerichte selectiecomité voor strategieën voor
lokale ontwikkeling bepaalt dat voor de uitvoering van de geselecteerde
strategie voor lokale ontwikkeling steun uit meer dan één fonds vereist is, kan
een hoofdfonds worden aangewezen. 4. Indien een hoofdfonds wordt
aangewezen, worden de met de strategie voor lokale ontwikkeling samenhangende
werkingskosten en activiteiten op het gebied van dynamisering en netwerkvorming
uitsluitend uit het hoofdfonds gefinancierd. 5. Door de GSK-fondsen gesteunde
lokale ontwikkeling wordt in het kader van een of meer prioriteiten van het
programma uitgevoerd. Artikel 29
Strategieën voor lokale
ontwikkeling 1. Een strategie voor lokale
ontwikkeling omvat ten minste de volgende elementen: a) een definitie van
het gebied en de populatie waarop de strategie betrekking heeft; b) een analyse van de
ontwikkelingsbehoeften en mogelijkheden van het gebied, met een analyse van de
sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen; c) een beschrijving van
de strategie en de doelstellingen ervan, een beschrijving van de geïntegreerde
en innovatieve aard van de strategie en een hiërarchie van doelstellingen, met
duidelijke en meetbare streefdoelen voor outputs of resultaten. De strategie
moet verenigbaar zijn met de desbetreffende programma’s van alle betrokken
GSK-fondsen; d) een beschrijving van
het proces om de gemeenschap bij de ontwikkeling van de strategie te betrekken; e) een actieplan
waaruit blijkt hoe de doelstellingen in acties worden omgezet; f) een beschrijving
van de beheer- en toezichtregelingen van de strategie waaruit blijkt dat de
plaatselijke actiegroep in staat is de strategie uit te voeren en een
beschrijving van de specifieke evaluatieregelingen; g) het financiële plan
van de strategie, met de geplande toewijzing uit elk van de GSK-fondsen. 2. De lidstaten stellen de
criteria voor de selectie van strategieën voor lokale ontwikkeling vast. In de
fondsspecifieke voorschriften kunnen selectiecriteria worden vastgesteld. 3. De strategieën voor lokale
ontwikkeling worden geselecteerd door een comité dat hiervoor door de bevoegde
beheersautoriteiten van de programma’s wordt opgericht. 4. De selectie en goedkeuring
van alle strategieën voor lokale ontwikkeling moet uiterlijk op 31 december 2015
zijn voltooid. 5. In het besluit tot
goedkeuring van een strategie voor lokale ontwikkeling van de beheersautoriteit
worden de toewijzingen uit elke GSK-fonds vermeld. Daarin wordt bovendien
beschreven welke rol de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de
uitvoering van de desbetreffende programma’s bij alle uitvoeringstaken in
verband met de strategie hebben. 6. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de in lid 1, onder a), bedoelde definitie van het
gebied en de populatie waarop de strategie betrekking heeft. Artikel 30
Plaatselijke actiegroepen 1. De strategieën voor lokale ontwikkeling worden ontworpen en uitgevoerd
door plaatselijke actiegroepen. De lidstaten bepalen welke rol de plaatselijke
actiegroep en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van
de desbetreffende programma’s bij alle uitvoeringstaken in verband met de
strategie hebben. 2. De beheersautoriteit zorgt
ervoor dat de plaatselijke actiegroepen hetzij één partner van de groep kiezen
die in administratieve en financiële aangelegenheden als hoofdpartner optreedt,
hetzij zich verenigen in een gemeenschappelijke rechtsstructuur. 3. De taken van plaatselijke
actiegroepen omvatten: a) de opbouw van
capaciteit van plaatselijke actoren om concrete acties te ontwikkelen en uit te
voeren; b) de opstelling van
een niet-discriminerende en transparante selectieprocedure en van criteria voor
de selectie van concrete acties, waardoor belangenconflicten worden vermeden en
wordt gewaarborgd dat bij selectiebeslissingen ten minste 50 % van de stemmen
afkomstig is van partners uit de niet-publieke sector, waarbij het mogelijk is
beroep aan te tekenen tegen selectiebeslissingen en een selectie volgens schriftelijke
procedure kan worden gemaakt; c) het zorgen voor
samenhang met de strategie voor lokale ontwikkeling bij de selectie van
concrete acties, door aan de acties prioriteit toe te kennen naargelang de
bijdrage die zij leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen en
streefdoelen van de strategieën; d) de opstelling en
publicatie van oproepen tot het indienen van voorstellen of een permanente
procedure voor de indiening van projecten, met inbegrip van de definitie van
selectiecriteria; e) de ontvangst en
beoordeling van steunaanvragen; f) de selectie van
concrete acties en de vaststelling van de steunbedragen alsmede, in voorkomend
geval, de voorlegging van voorstellen aan de instantie die verantwoordelijk is
voor de definitieve verificatie van de subsidiabiliteit voorafgaand aan de
goedkeuring; g) het toezicht op de
uitvoering van de strategie voor lokale ontwikkeling en van de ondersteunde
concrete acties en de uitvoering van specifieke evaluatiewerkzaamheden in
verband met de strategie voor lokale ontwikkeling. Artikel 31
Steun uit de GSK-fondsen voor
lokale ontwikkeling De steun voor lokale ontwikkeling omvat: a) de kosten van
voorbereidende steun; b) de uitvoering
van concrete acties in het kader van de strategie voor lokale ontwikkeling; c) de
voorbereiding en uitvoering van samenwerkingsactiviteiten van de plaatselijke
actiegroep; d) de lopende
kosten en de dynamisering van de strategie voor lokale ontwikkeling tot
maximaal 25 % van de totale publieke uitgaven in het kader van de strategie
voor lokale ontwikkeling. TITEL IV FINANCIERINGSINSTRUMENTEN Artikel 32
Financieringsinstrumenten 1. Op basis van een
ex-antebeoordeling waarbij tekortkomingen van de markt of suboptimale
investeringssituaties zijn vastgesteld en op basis van investeringsbehoeften
kunnen de GSK-fondsen worden gebruikt om financieringsinstrumenten in het kader
van een programma te steunen, ook als deze de vorm van paraplufondsen hebben,
teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van specifieke doelstellingen die
in het kader van een prioriteit zijn vastgesteld. Financieringsinstrumenten mogen worden
gecombineerd met subsidies, rentesubsidies of subsidies voor
garantievergoedingen. In dat geval wordt voor elke
financieringsvorm een afzonderlijke boekhouding bijgehouden. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen die voorschriften
bevatten voor de ex-antebeoordeling van financieringsinstrumenten, alsmede
voorschriften voor de combinatie van steun die in de vorm van subsidies,
rentesubsidies, subsidies voor garantievergoedingen en
financieringsinstrumenten aan eindontvangers wordt verleend, aanvullende
specifieke voorschriften voor de subsidiabiliteit van uitgaven en voorschriften
voor de soorten activiteiten die niet voor ondersteuning door
financieringsinstrumenten in aanmerking komen. 2. Eindontvangers van steun uit
financieringsinstrumenten mogen ook subsidies of andere bijstand ontvangen uit
een programma of uit een ander door de begroting van de Unie ondersteund
instrument. In dat geval wordt voor elke financieringsbron een afzonderlijke
boekhouding bijgehouden. 3. Bijdragen in natura zijn geen
subsidiabele uitgaven voor financieringsinstrumenten, behalve als het gaat om
bijdragen in de vorm van grond of onroerend goed voor investeringen om
stedelijke ontwikkeling of stadsherstel te ondersteunen en de grond of het
onroerend goed deel uitmaakt van de investering. Dergelijke bijdragen in de
vorm van land of onroerend goed zijn subsidiabel op voorwaarde dat aan de
voorwaarden in artikel 59 wordt voldaan. Artikel 33
Uitvoering van
financieringsinstrumenten 1. Bij de toepassing van
artikel 32 mogen de beheersautoriteiten een financiële bijdrage aan de
volgende financieringsinstrumenten verlenen: a) op EU-niveau
ingestelde financieringsinstrumenten onder direct of indirect beheer van de
Commissie; b) op nationaal,
regionaal, transnationaal of grensoverschrijdend niveau ingestelde
financieringsinstrumenten, beheerd door of onder verantwoordelijkheid van de
beheersautoriteit. 2. Titel [VIII] van het
Financieel Reglement is van toepassing op de in lid 1, onder a),
bedoelde financieringsinstrumenten. Bijdragen uit de GSK-fondsen aan de in
lid 1, onder a), bedoelde financieringsinstrumenten, worden op
afzonderlijke rekeningen gestort en overeenkomstig de doelstellingen van de
betrokken GSK-fondsen gebruikt om acties en eindontvangers te ondersteunen die
verenigbaar zijn met het programma of de programma’s waaruit deze bijdragen
afkomstig zijn. 3. Voor de in lid 1),
onder b), bedoelde financieringsinstrumenten kan de beheersautoriteit een
financiële bijdrage aan de volgende financieringsinstrumenten verlenen: a) financieringsinstrumenten
die aan de door de Commissie vastgestelde standaardvoorwaarden voldoen, door
middel van uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 143, lid 3,
bedoelde onderzoeksprocedure; b) bestaande of nieuwe
financieringsinstrumenten die specifiek bedoeld zijn om het beoogde doel te
bereiken en aan de toepasselijke nationale en EU-voorschriften voldoen. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 142
gedelegeerde handelingen vast die specifieke voorschriften bevatten voor
bepaalde soorten financieringsinstrumenten als bedoeld onder b) en de
producten die met deze instrumenten kunnen worden geleverd. 4. Wanneer de beheersautoriteit
steun verleent aan de in lid 1, onder b), bedoelde
financieringsinstrumenten, mag deze autoriteit: a) investeren in het
kapitaal van bestaande rechtspersonen of nieuw opgerichte rechtspersonen,
waaronder uit andere GSK-fondsen gefinancierde rechtspersonen, die belast zijn
met de uitvoering van financieringsinstrumenten overeenkomstig de
doelstellingen van de betrokken GSK-fondsen en die uitvoeringstaken zullen
verrichten; de steun aan dergelijke investeringen moet beperkt zijn tot de
bedragen die nodig zijn om nieuwe financieringsinstrumenten overeenkomstig de
doelstellingen van deze verordening uit te voeren; of b) uitvoeringstaken
toevertrouwen aan: i) de Europese
Investeringsbank; ii) internationale
financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is of in een
lidstaat gevestigde financiële instellingen die onder overheidstoezicht een
openbaar belang nastreven, geselecteerd volgens de toepasselijke nationale en
EU-voorschriften; iii) een publiek- of
privaatrechtelijke instantie, geselecteerd volgens de toepasselijke nationale
en EU-voorschriften; c) rechtstreeks
uitvoeringstaken verrichten voor financieringsinstrumenten die uitsluitend
leningen of garanties verstrekken. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen die voorschriften
bevatten voor financieringsovereenkomsten, voor de rol en de
verantwoordelijkheid van entiteiten waaraan uitvoeringstaken worden
toevertrouwd en voor beheerskosten en ‑vergoedingen. 5. Wanneer de in lid 4,
onder b), punten i) en ii), bedoelde entiteiten financieringsinstrumenten
ten uitvoer leggen door middel van paraplufondsen, mogen zij een deel van de
uitvoering op hun beurt aan financiële intermediairs toevertrouwen, op
voorwaarde dat zij onder hun verantwoordelijkheid waarborgen dat die financiële
intermediairs aan de criteria in [artikel 57 en artikel 131, leden 1,
1 bis en 3,] van het Financieel Reglement voldoen. Financiële
intermediairs worden geselecteerd volgens openbare, transparante, evenredige en
niet-discriminerende procedures, waarbij belangenconflicten worden vermeden. 6. De in lid 4,
onder b), bedoelde entiteiten waaraan uitvoeringstaken zijn toevertrouwd,
openen namens de beheersautoriteit fiduciaire rekeningen op hun eigen naam. De
activa op deze fiduciaire rekeningen worden beheerd volgens het beginsel van
goed financieel beheer, met inachtneming van passende prudentiële
voorschriften, en hebben een passende liquiditeit. 7. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen die
specifieke voorschriften bevatten voor de overdracht en het beheer van activa
die beheerd worden door entiteiten waaraan uitvoeringstaken worden toevertrouwd
en voor de omrekening van activa in euro’s of in nationale valuta’s. Artikel 34
Uitvoering van bepaalde
financieringsinstrumenten 1. De overeenkomstig
artikel 64 geaccrediteerde instanties verrichten geen verificaties ter
plaatse voor concrete acties die overeenkomstig artikel 33, lid 1,
onder a), uitgevoerde financieringsinstrumenten omvatten. Zij ontvangen op
gezette tijden controleverslagen van de instanties die met de uitvoering van
deze financieringsinstrumenten belast zijn. 2. De instanties die voor de
audits van programma’s verantwoordelijk zijn, verrichten geen audits voor
concrete acties die overeenkomstig artikel 33, lid 1, onder a),
uitgevoerde financieringsinstrumenten omvatten en voor de beheers- en
controlesystemen in verband met deze instrumenten. Zij ontvangen op gezette
tijden controleverslagen van de controleurs die in de overeenkomsten tot
oprichting van deze financieringsinstrumenten zijn aangewezen. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de regelingen voor het beheer van en de controle op
overeenkomstig artikel 33, lid 1, onder a), en artikel 33,
lid 4, onder b) i), ii) en iii), uitgevoerde
financieringsinstrumenten. Artikel 35
Betalingsverzoeken die
uitgaven voor financieringsinstrumenten omvatten 1. In betalingsverzoeken voor de
in artikel 33, lid 1, onder a), bedoelde
financieringsinstrumenten wordt het totaalbedrag van de aan het
financieringsinstrument betaalde steun opgenomen en afzonderlijk vermeld. 2. De totale subsidiabele
uitgaven die vermeld worden in betalingsverzoeken voor de in artikel 33,
lid 1, onder b), bedoelde financieringsinstrumenten die
overeenkomstig artikel 33, lid 4, onder a) en b), ten uitvoer worden
gelegd, omvatten het totaalbedrag van de aan het financieringsinstrument
betaalde of naar verwachting te betalen steun voor investeringen in
eindontvangers die zullen worden gedaan in een van tevoren vastgestelde periode
van ten hoogste twee jaar, met inbegrip van de beheerskosten of –vergoedingen; dit
bedrag wordt afzonderlijk vermeld. 3. De overeenkomstig lid 2
bepaalde bedragen worden in latere betalingsverzoeken gecorrigeerd voor
verschillen tussen het bedrag van de eerder aan de betrokken
financieringsinstrumenten betaalde steun en het bedrag dat feitelijk in
eindontvangers is geïnvesteerd, vermeerderd met de betaalde beheerskosten en ‑vergoedingen.
Deze bedragen worden in de betalingsverzoeken afzonderlijk vermeld. 4. In betalingsverzoeken voor de
in artikel 33, lid 1, onder b), bedoelde
financieringsinstrumenten die overeenkomstig artikel 33, lid 4, onder c),
ten uitvoer worden gelegd, wordt het totaalbedrag opgenomen van de betalingen
die de beheersautoriteit voor investeringen in eindontvangers heeft verricht. Deze
bedragen worden in de betalingsverzoeken afzonderlijk vermeld. 5. De Commissie is bevoegd door
middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 142 specifieke
voorschriften vast te stellen voor betalingen en de intrekking van betalingen
aan financieringsinstrumenten en voor de mogelijke gevolgen van
betalingsverzoeken. Artikel 36
Subsidiabele uitgaven bij
afsluiting 1. Bij afsluiting van een
programma zijn de subsidiabele uitgaven van het financieringsinstrument het
totaalbedrag dat door het financieringsinstrument feitelijk is betaald, dan
wel, in het geval van garantiefondsen, waarvoor betalingsverplichtingen zijn
aangegaan, in de in artikel 55, lid 2, aangegeven
subsidiabiliteitsperiode, dat overeenkomt met: a) de betalingen aan
eindontvangers; b) de middelen die voor
garantiecontracten zijn vastgelegd, ongeacht of de garanties nog uitstaan of
reeds verlopen zijn, om aan mogelijke aanspraken op garanties voor verliezen te
kunnen voldoen, berekend volgens een prudente voorafgaande risicobeoordeling,
waarmee een meervoudig bedrag van onderliggende nieuwe leningen of andere
risicodragende instrumenten voor nieuwe investeringen in eindontvangers wordt
gedekt; c) gekapitaliseerde
rentesubsidies of subsidies voor garantievergoedingen, te betalen gedurende een
periode van ten hoogste tien jaar na de in artikel 55, lid 2,
aangegeven subsidiabiliteitsperiode, die in combinatie met
financieringsinstrumenten worden gebruikt en op een specifiek voor dit doel
ingestelde geblokkeerde rekening worden gezet om effectief te worden uitbetaald
na de in artikel 55, lid 2, aangegeven subsidiabiliteitsperiode, maar
voor leningen of andere risicodragende instrumenten die worden gebruikt voor
investeringen in eindontvangers in de in artikel 55, lid 2,
aangegeven subsidiabiliteitsperiode; d) de vergoeding van
gemaakte beheerskosten of de betaling van beheersvergoedingen van het
financieringsinstrument. 2. Bij instrumenten op basis van
effecten en bij microkrediet mogen gekapitaliseerde beheerskosten of ‑vergoedingen
die na de in artikel 55, lid 2, aangegeven subsidiabiliteitsperiode
gedurende een periode van ten hoogste vijf jaar zullen moeten worden betaald
voor investeringen in eindontvangers die binnen die subsidiabiliteitsperiode
hebben plaatsgevonden en die niet onder de artikelen 37 en 38 vallen, als
subsidiabele uitgave worden beschouwd wanneer zij op een specifiek voor dit
doel ingestelde geblokkeerde rekening worden gezet. 3. De overeenkomstig de leden 1
en 2 bepaalde subsidiabele uitgaven mogen niet hoger zijn dan de som van: i) het totaalbedrag
van de aan het financieringsinstrument betaalde steun uit de GSK-fondsen; en ii) de overeenkomstige
nationale medefinanciering. 4. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de invoering van een systeem om de jaartranches van de
rentesubsidies en de subsidies voor garantievergoedingen te kapitaliseren. Artikel 37
Rente en andere voordelen als
gevolg van steun uit de GSK-fondsen aan financieringsinstrumenten 1. Aan financieringsinstrumenten
betaalde steun uit de GSK-fondsen wordt op rentedragende rekeningen bij
financiële instellingen in de lidstaten gezet of tijdelijk geïnvesteerd volgens
het beginsel van goed financieel beheer. 2. Rente en andere voordelen die
kunnen worden toegeschreven aan steun uit de GSK-fondsen die aan financieringsinstrumenten
is betaald, moeten binnen hetzelfde financieringsinstrument voor dezelfde
doeleinden als de oorspronkelijke steun uit de GSK-fondsen worden gebruikt. 3. De beheersautoriteit zorgt
ervoor dat een adequate boekhouding van het gebruik van rente en andere
voordelen wordt bijgehouden. Artikel 38
Hergebruik van middelen die
kunnen worden toegeschreven aan de steun uit de GSK-fondsen vóór afsluiting van
het programma 1. Kapitaalmiddelen die aan
financieringsinstrumenten worden terugbetaald uit investeringen of doordat
middelen vrijkomen die voor garantiecontracten zijn vastgelegd en die toe te
schrijven zijn aan de steun uit de GSK-fondsen, worden hergebruikt voor nadere
investeringen door dezelfde of andere financieringsinstrumenten, overeenkomstig
de doelen van het programma of de programma’s. 2. Voordelen en andere
verdiensten of opbrengsten, waaronder rente, garantievergoedingen, dividenden,
kapitaalwinsten of andere door investeringen gegenereerde inkomsten, die aan de
steun uit de GSK-fondsen aan het financieringsinstrument kunnen worden
toegeschreven, worden voor de volgende doeleinden gebruikt, in voorkomend geval
tot de benodigde bedragen: a) de vergoeding van
gemaakte beheerskosten en de betaling van beheersvergoedingen van het
financieringsinstrument; b) preferentiële
beloning van investeerders die overeenkomstig het beginsel van de investeerder
in een markteconomie werken en een financiële tegenprestatie stellen tegenover
de steun uit de GSK-fondsen aan het financieringsinstrument of mede-investeren
op het niveau van de eindontvangers; c) nadere investeringen
door dezelfde of andere financieringsinstrumenten, overeenkomstig de doelen van
het programma of de programma’s. 3. De beheersautoriteit zorgt
ervoor dat een adequate boekhouding van het gebruik van de in de leden 1 en 2
bedoelde middelen en voordelen wordt bijgehouden. Artikel 39
Gebruik van resterende
middelen na afsluiting van het programma De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te
waarborgen dat de kapitale middelen en de voordelen en andere verdiensten of
opbrengsten die aan de steun uit de GSK-fondsen aan de
financieringsinstrumenten kunnen worden toegeschreven, tot ten minste tien jaar
na de afsluiting van het programma overeenkomstig de doelen van het programma
worden gebruikt. Artikel 40
Verslag over de uitvoering
van de financieringsinstrumenten 1. De beheersautoriteit stuurt
de Commissie een specifiek verslag over de concrete acties die
financieringsinstrumenten omvatten, dat als bijlage bij het jaarverslag over de
uitvoering wordt gevoegd. 2. In het in lid 1 bedoelde
verslag wordt voor elk financieringsinstrument de volgende informatie
opgenomen: a) vermelding van het
programma en van de prioriteit op grond waarvan de steun uit het GSK-fonds
wordt verleend; b) beschrijving van het
financieringsinstrument en de uitvoeringsregelingen; c) vermelding van de
instanties waaraan uitvoeringstaken zijn toevertrouwd; d) naar programma en
prioriteit of maatregel uitgesplitst totaalbedrag van de steun aan het
financieringsinstrument als vermeld in de bij de Commissie ingediende
betalingsverzoeken; e) naar programma en
prioriteit of maatregel uitgesplitst totaalbedrag van de steun die door het
financieringsinstrument aan de eindontvangers is betaald of in
garantiecontracten is vastgelegd, als vermeld in bij de Commissie ingediende
betalingsverzoeken; f) inkomsten van en
terugbetalingen aan het financieringsinstrument; g) multiplicatoreffect
van de door het financieringsinstrument gedane investeringen en waarde van de
investeringen en deelnemingen; h) bijdrage van het
financieringsinstrument tot de verwezenlijking van de indicatoren van het
programma en van de prioriteit. 3. De Commissie stelt volgens de
in artikel 143, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure bij
uitvoeringshandeling de uniforme voorwaarden vast voor het toezicht en voor het
aan de Commissie verstrekken van informatie over het toezicht, onder andere
voor de in artikel 33, lid 1, onder a), bedoelde
financieringsinstrumenten.
TITEL V
TOEZICHT EN EVALUATIE HOOFDSTUK I
Toezicht Afdeling I
Toezicht op programma’s Artikel 41
Toezichtcomité 1. Binnen drie maanden na de
datum waarop aan de lidstaat kennisgeving wordt gedaan van het besluit tot
vaststelling van een programma, richt de lidstaat een comité op dat, in overleg
met de beheersautoriteit, toezicht houdt op de uitvoering van het programma. Voor programma’s die door de GSK-fondsen worden
medegefinancierd, mag een lidstaat één toezichtcomité oprichten. 2. Elk toezichtcomité stelt zijn
reglement van orde vast. Artikel 42
Samenstelling van het
toezichtcomité 1. Het toezichtcomité bestaat
uit vertegenwoordigers van de beheersautoriteit en intermediaire instanties en
van de partners. Elk lid van het toezichtcomité heeft een stemrecht. Het toezichtcomité van programma’s in het kader
van het doel “Europese territoriale samenwerking” omvat ook vertegenwoordigers
van eventuele aan dat programma deelnemende derde landen. 2. De Commissie neemt met
raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deel. 3. Als de EIB aan een programma
bijdraagt, kan zij met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het
toezichtcomité deelnemen. 4. Het toezichtcomité wordt
voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat of van de
beheersautoriteit. Artikel 43
Functies van het toezichtcomité 1. Het toezichtcomité vergadert
ten minste een keer per jaar en evalueert de uitvoering van het programma en de
vooruitgang die geboekt is met de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Daarbij
kijkt het naar de financiële gegevens, de gemeenschappelijke en
programmaspecifieke indicatoren, met inbegrip van veranderingen in de
resultaatindicatoren en de vooruitgang ten opzichte van de gekwantificeerde
streefwaarden, en de in het prestatiekader vastgestelde mijlpalen. 2. Het toezichtcomité doet
nauwgezet onderzoek naar alle vraagstukken die van invloed zijn op de
prestaties van het programma. 3. Het toezichtcomité wordt
geraadpleegd en brengt advies uit over door de beheersautoriteit voorgestelde
wijzigingen van het programma. 4. Het toezichtcomité kan
aanbevelingen voor de uitvoering en evaluatie van het programma aan de
beheersautoriteit doen. Het houdt toezicht op de maatregelen die naar
aanleiding van zijn aanbevelingen worden genomen. Artikel 44
Verslagen over de uitvoering 1. Van 2016 tot en met 2022
dienen de lidstaten bij de Commissie een jaarverslag in over de uitvoering van
het programma in het voorafgaande begrotingsjaar. Uiterlijk op 30 september 2023 dienen de
lidstaten voor het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds een eindverslag over de
uitvoering van het programma in en voor het Elfpo en het EFMZV een jaarverslag
over de uitvoering. 2. In de jaarverslagen over de
uitvoering wordt informatie gegeven over de uitvoering van het programma en de
prioriteiten ervan, onder verwijzing naar de financiële gegevens, de
gemeenschappelijke en programmaspecifieke indicatoren en gekwantificeerde
streefwaarden, met inbegrip van veranderingen in de resultaatindicatoren, en de
in het prestatiekader vastgestelde mijlpalen. De vermelde waarden van de indicatoren
moeten betrekking hebben op volledig uitgevoerde concrete acties en ook op
geselecteerde concrete acties. In de jaarverslagen worden ook de maatregelen
beschreven die genomen zijn om aan de ex-antevoorwaarden te voldoen, alsook
vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het programma en de
genomen corrigerende maatregelen. 3. Het jaarverslag over de
uitvoering dat in 2017 wordt ingediend, omvat een uiteenzetting en beoordeling
van de in lid 2 vermelde informatie en van de vooruitgang bij de
verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, met inbegrip van de
bijdrage van de GSK-fondsen tot veranderingen in de resultaatindicatoren,
wanneer gegevens van evaluaties beschikbaar zijn. In het verslag wordt tevens
de uitvoering van de acties in het licht van de in de artikelen 6, 7 en 8
beschreven beginselen beoordeeld en verslag gedaan van de steun die gebruikt is
voor streefdoelen op het gebied van klimaatverandering. 4. Het jaarverslag over de
uitvoering dat in 2019 wordt ingediend en het eindverslag over de uitvoering
voor de GSK-fondsen omvatten naast de in de leden 2 en 3 bedoelde informatie en
beoordeling, ook informatie over en een beoordeling van de vooruitgang bij de
verwezenlijking van de doelstellingen van het programma en de mate waarin het
programma heeft bijgedragen tot De verwezenlijking van de strategie van de Unie
voor slimme, duurzame en inclusieve groei. 5. De in de leden 1 tot en met 4
bedoelde jaarverslagen over de uitvoering zijn ontvankelijk als zij alle in die
leden voorgeschreven informatie bevatten. Als de Commissie een jaarverslag over
de uitvoering ontvangt dat niet ontvankelijk is, deelt zij dit binnen
15 werkdagen na de datum van ontvangst aan de lidstaat mee; zo niet, dan
wordt het verslag ontvankelijk geacht. 6. De Commissie onderzoekt het
jaarverslag over de uitvoering en deelt de lidstaat binnen twee maanden na
ontvangst, of in het geval van het eindverslag binnen vijf maanden na
ontvangst, haar opmerkingen mee. Als de Commissie geen opmerkingen maakt binnen
die termijnen, worden de verslagen geacht te zijn aanvaard. 7. De Commissie kan
aanbevelingen doen om vraagstukken aan te pakken die van invloed zijn op de
uitvoering van het programma. Als dergelijke aanbevelingen worden gedaan, stelt
de beheersautoriteit de Commissie binnen drie maanden in kennis van de
getroffen corrigerende maatregelen. 8. Van de inhoud van de
jaarverslagen en eindverslagen over de uitvoering wordt een
publiekssamenvatting gemaakt, die openbaar wordt gemaakt. Artikel 45
Jaarlijkse
evaluatievergadering 1. Van 2016 tot en met 2022
wordt een jaarlijkse evaluatievergadering tussen de Commissie en elke lidstaat
gehouden om de prestaties van elk programma te onderzoeken, waarbij rekening
wordt gehouden met het jaarverslag over de uitvoering en de eventuele
opmerkingen en aanbevelingen van de Commissie. 2. De jaarlijkse
evaluatievergadering kan over meer dan een programma gaan. De jaarlijkse
evaluatievergadering van 2017 en 2019 gaat over alle programma’s in de lidstaat
en houdt tevens rekening met de voortgangsverslagen die de lidstaten
overeenkomstig artikel 46 in die jaren hebben ingediend. 3. In andere jaren dan 2017 en
2019 kunnen de lidstaat en de Commissie overeenkomen geen jaarlijkse
evaluatievergadering over een programma te houden. 4. De jaarlijkse
evaluatievergadering wordt voorgezeten door de Commissie. 5. De lidstaat zorgt ervoor dat
na de vergadering een passend gevolg aan de eventuele opmerkingen van de
Commissie wordt gegeven. Afdeling II
Strategische vooruitgang Artikel 46
Voortgangsverslag 1. Uiterlijk op
30 juni 2017 en op 30 juni 2019 dient de lidstaat bij de
Commissie een voortgangsverslag in over de uitvoering van het
partnerschapscontract tot en met 31 december 2016, respectievelijk
31 december 2018. 2. Het voortgangsverslag bevat
informatie over en een beoordeling van: a) wijzigingen in de
ontwikkelingsbehoeften in de lidstaat sinds de vaststelling van het
partnerschapscontract; b) de vorderingen bij
de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en
inclusieve groei, in het bijzonder ten aanzien van de mijlpalen die voor elk
programma in het prestatiekader zijn vastgesteld en de steun die gebruikt is
voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering; c) de vraag of de
maatregelen die zijn genomen om te voldoen aan de ex-antevoorwaarden waaraan
zij bij de vaststelling van het partnerschapscontract niet voldeden,
overeenkomstig het daarvoor vastgestelde tijdschema zijn uitgevoerd; d) de toepassing van de
mechanismen die zorgen voor coördinatie tussen de GSK-fondsen en andere
financieringsinstrumenten van de Unie en de lidstaten, alsook met de EIB; e) de vorderingen bij
de verwezenlijking van de prioritaire gebieden voor samenwerking; f) de acties die zijn
uitgevoerd ter vergroting van de capaciteit van de autoriteiten van de
lidstaten, en in voorkomend geval van de begunstigden, om de GSK-fondsen te
administratief te beheren en te gebruiken; g) de geplande
maatregelen en de desbetreffende streefdoelen in de programma’s om de
administratieve belasting van de begunstigden te reduceren; h) de rol van de in
artikel 5 bedoelde partners bij de uitvoering van het
partnerschapscontract. 3. Als de Commissie binnen drie
maanden na de indiening van het voortgangsverslag vaststelt dat de ingediende
informatie onvolledig of onduidelijk is, kan zij aanvullende informatie van de
lidstaat verlangen. De lidstaat verstrekt de Commissie binnen drie maanden alle
gevraagde informatie en past zo nodig het voortgangsverslag hieraan aan. 4. In 2017 en 2019 stelt de
Commissie een strategisch verslag met een samenvatting van de
voortgangsverslagen van de lidstaten op, dat zij bij het Europees Parlement, de
Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s
zal indienen. 5. In 2018 en 2020 neemt de
Commissie in haar jaarlijkse voortgangsverslag voor de voorjaarsbijeenkomst van
de Europese Raad een hoofdstuk op waarin het strategische verslag wordt
samengevat, met bijzondere aandacht voor de geboekte vooruitgang bij de
verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en
inclusieve groei.
HOOFDSTUK II
Evaluatie Artikel 47
Algemene bepalingen 1. Er worden evaluaties verricht
om de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van programma’s te verbeteren
en de doeltreffendheid, de doelmatigheid en het effect ervan te beoordelen. Het
effect van de programma’s wordt, overeenkomstig de opdracht van het betrokken
GSK-fonds, beoordeeld in het licht van de streefdoelen van de strategie van de
Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei[27],
en in voorkomend geval tevens in het licht van het bruto binnenlands product
(bbp) en de werkloosheid. 2. De lidstaten verstrekken de
nodige middelen om de evaluaties uit te voeren en zorgen voor procedures voor
het produceren en verzamelen van de voor de evaluaties vereiste gegevens,
waaronder gegevens over gemeenschappelijke en in voorkomend geval
programmaspecifieke indicatoren. 3. De evaluaties worden
uitgevoerd door deskundigen die functioneel onafhankelijk zijn van de
autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma. De
Commissie geeft richtsnoeren voor uitvoering van de evaluaties. 4. Alle evaluaties worden
volledig openbaar gemaakt. Artikel 48
Ex-ante-evaluatie 1. De lidstaten verrichten
ex-ante-evaluaties om de kwaliteit van het ontwerp van elk programma te
verbeteren. 2. De ex-ante-evaluaties worden
verricht onder verantwoordelijkheid van de autoriteit die verantwoordelijk is
voor het opstellen van de programma’s. Zij worden tegelijkertijd met het
programma bij de Commissie ingediend en gaan vergezeld van een samenvatting. In
de fondsspecifieke voorschriften kunnen drempels worden vastgesteld waaronder
de ex-ante-evaluatie met de evaluatie voor een ander programma gecombineerd mag
worden. 3. De ex-ante-evaluaties
omvatten een beoordeling van: a) de bijdrage tot de
verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en
inclusieve groei in het licht van de geselecteerde thematische doelstellingen
en prioriteiten, waarbij rekening wordt gehouden met de nationale en regionale
behoeften; b) de interne samenhang
van het voorgestelde programma of de voorgestelde activiteit en de relatie met
andere relevante instrumenten; c) de verenigbaarheid
van de toewijzing van begrotingsmiddelen met de doelstellingen van het
programma; d) de verenigbaarheid
van de geselecteerde thematische doelstellingen, de prioriteiten en de
desbetreffende doelstellingen van de programma’s met het gemeenschappelijk
strategisch kader, het partnerschapscontract en de specifieke aanbevelingen per
land uit hoofde van artikel 121, lid 2, van het Verdrag en de
aanbevelingen van de Raad uit hoofde van artikel 148, lid 4, van het
Verdrag; e) de relevantie en
duidelijkheid van de voorgestelde programma-indicatoren; f) op welke wijze de
verwachte outputs zullen bijdragen tot resultaten; g) of de
gekwantificeerde streefwaarden voor indicatoren realistisch zijn, gezien de
beoogde steun uit de GSK-fondsen; h) de redenen voor de
voorgestelde steunvorm; i) de toereikendheid
van de personele middelen en de administratieve capaciteit voor het beheer van
het programma; j) de geschiktheid van
de procedures voor het toezicht op het programma en voor het verzamelen van de
gegevens die voor de evaluaties vereist zijn; k) de geschiktheid van
de gekozen mijlpalen voor het prestatiekader; l) de toereikendheid
van de geplande maatregelen om gelijke kansen van mannen en vrouwen te
bevorderen en discriminatie te voorkomen; m) de toereikendheid van
de geplande maatregelen om duurzame ontwikkeling te bevorderen. 4. De ex-ante-evaluatie omvat in
voorkomend geval de voorschriften voor strategische milieubeoordeling die zijn
vastgesteld ter uitvoering van Richtlijn 2001/42/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van
de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s[28]. Artikel 49
Evaluatie tijdens de
programmeringsperiode 1. De beheersautoriteit stelt
voor elk programma een evaluatieplan op en dient dit overeenkomstig de
fondsspecifieke voorschriften in. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat geschikte evaluatiecapaciteit beschikbaar is. 3. Tijdens de
programmeringsperiode voeren de beheersautoriteiten voor elk programma
evaluaties uit op basis van het evaluatieplan, met inbegrip van evaluaties van
de doeltreffendheid, de doelmatigheid en het effect. Tijdens de
programmeringsperiode wordt ten minste een keer geëvalueerd hoe de steun uit de
GSK-fondsen heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen voor
elke prioriteit. Alle evaluaties worden door het toezichtcomité onderzocht en
naar de Commissie gezonden. 4. De Commissie kan op eigen
initiatief evaluaties van programma’s uitvoeren. Artikel 50
Ex-postevaluatie De ex-postevaluaties worden uitgevoerd door de
Commissie of door de lidstaten, in nauwe samenwerking. In
de ex-postevaluaties worden, overeenkomstig de specifieke vereisten van de
fondsspecifieke voorschriften, de doeltreffendheid en doelmatigheid van de
GSK-fondsen onderzocht, alsook hun bijdrage tot de verwezenlijking van de
strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. De
ex-postevaluaties moeten uiterlijk op 31 december 2023 zijn voltooid.
TITEL VI
TECHNISCHE BIJSTAND Artikel 51
Technische bijstand op
initiatief van de Commissie 1. Op initiatief van of namens de Commissie kunnen de GSK-fondsen steun
verlenen voor maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht,
administratieve en technische bijstand, evaluatie, audit en controle die voor
de uitvoering van deze verordening nodig zijn. Die maatregelen kunnen onder meer betrekking
hebben op: a) ondersteuning voor
de voorbereiding en beoordeling van projecten, ook door de EIB; b) steun voor
institutionele versterking en vergroting van de administratieve capaciteit voor
een doeltreffend beheer van de GSK-fondsen; c) studies in verband
met de rapportage van de Commissie over de GSK-fondsen en het cohesieverslag; d) maatregelen in
verband met analyse, beheer, toezicht, uitwisseling van informatie en
uitvoering van de GSK-fondsen, alsook maatregelen in verband met de uitvoering
van controlesystemen en technische en administratieve ondersteuning; e) evaluaties,
verslagen van deskundigen, statistieken en studies, ook van algemene aard, over
de huidige en toekomstige concrete acties van de GSK-fondsen, die zo nodig ook
door de EIB kunnen worden uitgevoerd; f) acties om
informatie te verspreiden, de totstandkoming van netwerken te ondersteunen,
communicatieactiviteiten uit te voeren, te zorgen voor bewustmaking alsook
samenwerking en uitwisseling van ervaringen, ook met derde landen, te
bevorderen. Om doelmatiger met het grote publiek te communiceren en de synergie
tussen de op initiatief van de Commissie genomen communicatieactiviteiten te
vergroten, moeten de middelen die krachtens deze verordening aan
communicatieacties worden toegewezen, ook bijdragen tot de public relations ter
bevordering van de politieke prioriteiten van de Europese Unie, voor zover die
verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening; g) het opzetten, doen
functioneren en onderling koppelen van computersystemen voor beheer, toezicht,
audit, controle en evaluatie; h) acties om de
evaluatiemethoden te verbeteren en informatie over de evaluatiepraktijk uit te
wisselen; i) acties in verband
met audits; j) de versterking van
de nationale en regionale capaciteit voor de planning van investeringen, de
beoordeling van de behoeften, de voorbereiding, het ontwerp en de uitvoering
van financieringsinstrumenten, gezamenlijke actieplannen en grote projecten,
waaronder gezamenlijke initiatieven met de EIB. Artikel 52
Technische bijstand van de
lidstaten 1. De GSK-fondsen kunnen op
initiatief van een lidstaat steun verlenen voor acties op het gebied van
voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en communicatie,
netwerkvorming, afhandeling van klachten en controle en audit. De lidstaat mag
de GSK-fondsen gebruiken om steun te verlenen aan acties om de administratieve
belasting van begunstigden te verlichten, met inbegrip van systemen voor
elektronische gegevensuitwisseling, en aan acties ter vergroting van de
capaciteit van de autoriteiten van de lidstaten en van de begunstigden om de
GSK-fondsen administratief te beheren en te gebruiken. Deze acties mogen
betrekking hebben op voorafgaande en latere programmeringsperioden. 2. In de fondsspecifieke
voorschriften kunnen uit de technische bijstand van elk GSK-fonds gefinancierde
acties worden toegevoegd of uitgesloten.
TITEL VII
FINANCIËLE STEUN UIT DE GSK-FONDSEN HOOFDSTUK I
Steun uit de GSK-fondsen Artikel 53
Bepaling van de
medefinancieringspercentages 1. In het besluit van de
Commissie tot vaststelling van een programma worden het
medefinancieringspercentage of de medefinancieringspercentages en het
maximumbedrag van de steun uit de GSK-fondsen overeenkomstig de fondsspecifieke
voorschriften bepaald. 2 Maatregelen op het gebied van
technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie worden
uitgevoerd, kunnen voor 100 % worden gefinancierd. Artikel 54
Inkomstengenererende concrete
acties 1. Netto-inkomsten die na
voltooiing van een concrete actie binnen een specifieke referentieperiode
worden gegenereerd, worden van tevoren met een van de volgende methoden
bepaald: a) toepassing van een
vast inkomstenpercentage voor het betrokken type concrete actie; b) berekening van de
actuele waarde van de netto-inkomsten van de concrete actie, waarbij rekening
wordt gehouden met de toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt en
eventueel met billijkheidsoverwegingen met betrekking tot de relatieve welvaart
van de betrokken lidstaat. De subsidiabele uitgaven van de concrete actie
waarvoor medefinanciering wordt verleend, mogen niet hoger zijn dan de actuele
waarde van de investeringskosten van de concrete actie na aftrek van de actuele
waarde van de netto-inkomsten zoals bepaald met een van deze methoden. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de
vaststelling van het onder a) bedoelde vaste percentage. De Commissie stelt de onder b) bedoelde
methode vast bij uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 143,
lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. 2. Wanneer de inkomsten niet
vooraf objectief kunnen worden bepaald volgens de in lid 1 beschreven
methoden, worden de netto-inkomsten die binnen drie jaar na voltooiing van de
concrete actie, of als dit eerder is tot uiterlijk 30 september 2023,
worden gegenereerd, van de aan de Commissie gedeclareerde uitgaven afgetrokken. 3. De leden 1 en 2 zijn alleen
van toepassing op concrete acties waarvan de totale kosten meer dan 1 000 000 EUR
bedragen. 4. Dit artikel is niet van
toepassing op het ESF. 5. De leden 1 en 2 zijn niet van
toepassing op concrete acties waarvoor de voorschriften inzake staatssteun
gelden, noch op steun aan of van financieringsinstrumenten.
HOOFDSTUK II
Subsidiabiliteit van de uitgaven en duurzaamheid Artikel 55
Subsidiabiliteit 1. De subsidiabiliteit van de
uitgaven wordt op basis van de nationale voorschriften bepaald, tenzij
specifieke voorschriften zijn vastgesteld in of op grond van deze verordening
of de fondsspecifieke voorschriften. 2. Uitgaven komen voor een
bijdrage uit de GSK-fondsen in aanmerking als zij door de begunstigde zijn
gedaan en betaald tussen de datum van indiening van het programma bij de
Commissie of als dat eerder is 1 januari 2014, en
31 december 2022. Uitgaven komen bovendien alleen voor een bijdrage
uit het Elfpo en het EFMZV in aanmerking als de desbetreffende steun tussen
1 januari 2014 en 31 december 2022 werkelijk betaald is
door het betaalorgaan. 3. In het geval van kosten die
overeenkomstig artikel 57, lid 1, onder b) en c), worden vergoed,
moeten de acties die de basis voor de vergoeding vormen tussen
1 januari 2014 en 31 december 2022 zijn uitgevoerd. 4. Concrete acties die fysiek
voltooid zijn of volledig ten uitvoer zijn gelegd voordat de
financieringsaanvraag in het kader van het programma door de begunstigde bij de
beheersautoriteit is ingediend, worden niet voor steun uit de GSK-fondsen
geselecteerd, ongeacht of alle betrokken betalingen door de begunstigde zijn verricht.
5. Dit artikel laat de
voorschriften van artikel 51 betreffende de subsidiabiliteit van
technische bijstand op initiatief van de Commissie onverlet. 6. Netto-inkomsten die tijdens
de uitvoering van een concrete actie rechtstreeks door die actie worden
gegenereerd en waarmee bij de goedkeuring van de concrete actie geen rekening
is gehouden, worden in de door de begunstigde ingediende aanvraag voor de
eindbetaling van de subsidiabele uitgaven van de concrete actie afgetrokken. Dit
voorschrift is niet van toepassing op financieringsinstrumenten en prijzen. 7. Als uitgaven subsidiabel
worden doordat een programma wordt gewijzigd, zijn zij pas subsidiabel vanaf de
datum waarop het verzoek tot wijziging bij de Commissie is ingediend. 8. Voor een concrete actie mag
steun uit een of meer GSK-fondsen en uit andere instrumenten van de Unie worden
ontvangen op voorwaarde dat voor een uitgavenpost die in een betalingsverzoek
voor vergoeding door een van de GSK-fondsen wordt opgenomen, geen steun wordt
ontvangen uit een ander Fonds of instrument van de Unie, noch uit hetzelfde
Fonds in het kader van een ander programma. Artikel 56
Vormen van steun De GSK-fondsen worden gebruikt om steun te
verlenen in de vorm van subsidies, prijzen, terugvorderbare bijstand en
financieringsinstrumenten of een combinatie daarvan. In het geval van
terugvorderbare bijstand wordt de aan de instantie die de steun heeft verleend
of aan een andere bevoegde autoriteit van de lidstaat terugbetaalde steun op
een afzonderlijke rekening gestort en hergebruikt voor hetzelfde doeleinde of
overeenkomstig de doelstellingen van het programma. Artikel 57
Subsidievormen 1. Subsidies kunnen in de
volgende vormen worden verleend: a) vergoeding van
werkelijk gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, in voorkomend geval
gecombineerd met bijdragen in natura en afschrijvingskosten; b) standaardschalen van
eenheidskosten; c) forfaitaire bedragen
waarbij de overheidsbijdrage niet meer dan 100 000 EUR bedraagt; d) forfaitaire
financiering, bepaald door een percentage toe te passen op een of meer
gedefinieerde categorieën kosten. 2. De in lid 1 bedoelde
subsidievormen mogen alleen worden gecombineerd als elke vorm verschillende
categorieën kosten dekt of als zij gebruikt worden voor verschillende projecten
die deel uitmaken van een concrete actie of voor opeenvolgende fasen van een
concrete actie. 3. Als de uitvoering van een
concrete actie of een project dat deel uitmaakt van een concrete actie
uitsluitend de aanbesteding van werken, goederen of diensten behelst, is alleen
lid 1, onder a), van toepassing. Als de aanbesteding binnen een
concrete actie of een project dat deel uitmaakt van een concrete actie tot
bepaalde categorieën kosten beperkt is, mogen alle in lid 1 bedoelde
subsidievormen worden toegepast. 4. De in lid 1,
onder b), c) en d), bedoelde bedragen worden vastgesteld op grond van: a) een eerlijke,
billijke en controleerbare berekeningsmethode op basis van: i) statistische
gegevens of andere objectieve informatie; of ii) de gecontroleerde
historische gegevens van individuele begunstigden of de toepassing van hun
gebruikelijke kostenberekeningsmethoden; b) methoden en
overeenkomstige schalen van eenheidskosten, forfaitaire bedragen en vaste
percentages die van toepassing zijn voor beleidsmaatregelen van de Unie voor
soortgelijke soorten concrete acties en begunstigden; c) methoden en
overeenkomstige schalen van eenheidskosten, forfaitaire bedragen en vaste
percentages die worden toegepast op grond van regelingen voor volledig door de
lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke soorten concrete acties en
begunstigden; d) in deze verordening
of de fondsspecifieke voorschriften vastgestelde percentages. 5. In het document waarin de voorwaarden voor de steun voor
elke concrete actie worden vastgesteld, worden de methode voor de vaststelling
van de kosten van de concrete actie en de voorwaarden voor betaling van de
subsidie beschreven. Artikel 58
Forfaitaire financiering van
de indirecte kosten voor subsidies Wanneer de uitvoering van een concrete actie
indirecte kosten oplevert, mogen zij op een van de volgende manieren als vast
percentage worden berekend: a) een vast
percentage van maximaal 20 % van de subsidiabele directe kosten, waarbij het
percentage wordt berekend volgens een eerlijke, billijke en controleerbare
methode of volgens een methode die wordt toegepast op grond van regelingen voor
volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke soorten
concrete acties en begunstigden; b) een vast
percentage van maximaal 15 % van de subsidiabele directe personeelskosten; c) een vast
percentage dat wordt toegepast op de subsidiabele directe kosten op basis van
bestaande methoden en overeenkomstige percentages, die van toepassing zijn voor
beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke soorten concrete acties en
begunstigden. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de
vaststelling van het vaste percentage en de methoden daarvoor, als bedoeld
onder c). Artikel 59
Specifieke
subsidiabiliteitsvoorschriften voor subsidies 1. Bijdragen in natura in de
vorm van werken, goederen, diensten, grond en onroerend goed waarvoor geen door
facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde betalingen
zijn verricht, kunnen subsidiabel zijn op voorwaarde dat de
subsidiabiliteitsvoorschriften van de GSK-fondsen en van het programma dit
toestaan en dat aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan: a) de aan de concrete
actie betaalde overheidssteun die bijdragen in natura omvat, mag aan het einde
van de concrete actie niet hoger zijn dan de totale subsidiabele uitgaven,
exclusief bijdragen in natura; b) de aan bijdragen in
natura toegekende waarde is niet hoger dan de kosten die gewoonlijk op de
desbetreffende markt worden aanvaard; c) er is een
onafhankelijke beoordeling en toetsing van de waarde en de verstrekking van de
bijdrage mogelijk; d) bij verstrekking van
grond of onroerend goed wordt de waarde gecertificeerd door een onafhankelijke
gekwalificeerde deskundige of een hiertoe gemachtigde officiële instantie en
bedraagt deze waarde niet meer dan de in lid 3, onder b), bedoelde
bovengrens; e) bij bijdragen in
natura in de vorm van onbetaalde arbeid, wordt de waarde van de arbeid bepaald
aan de hand van de gecontroleerde werkelijke arbeidstijd en de hoogte van de
beloning voor soortgelijke arbeid. 2. Afschrijvingskosten kunnen
onder de volgende voorwaarden als subsidiabel worden beschouwd: a) de
subsidiabiliteitsvoorschriften van het programma staan dit toe; b) het uitgavenbedrag
wordt naar behoren gestaafd door ondersteunende documenten met dezelfde
bewijskracht als facturen wanneer het in de in artikel 57, lid 1,
onder a), bedoelde vorm wordt vergoed; c) de kosten hebben
uitsluitend betrekking op de steunperiode voor de concrete actie; d) er is geen
overheidssubsidie veleend voor de aanschaf van de afgeschreven activa. 3. De volgende kosten komen niet
voor een bijdrage uit de GSK-fondsen in aanmerking: a) debetrente; b) de aankoop van
niet-bebouwde en bebouwde grond als dit bedrag meer dan 10 % van de totale
subsidiabele uitgaven van de betrokken concrete actie uitmaakt. In
uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan een hoger percentage
worden toegestaan voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud; c) belasting op de
toegevoegde waarde (btw). Btw-bedragen zijn echter wel subsidiabel als zij niet
krachtens de nationale btw-wetgeving terugvorderbaar zijn en betaald worden
door een begunstigde die geen niet-belastingplichtige zoals omschreven in artikel 13,
lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG is, mits dergelijke
btw-bedragen niet verschuldigd zijn voor de totstandbrenging van
infrastructuur. Artikel 60
Subsidiabiliteit van concrete
acties afhankelijk van de plaats van uitvoering 1. Concrete acties die door de
GSK-fondsen worden ondersteund, moeten behoudens de afwijkingen in de leden 2
en 3 en de fondsspecifieke voorschriften, worden uitgevoerd in het gebied dat
bestreken wordt door het programma in het kader waarvan de steun wordt verleend
(“het programmagebied”). 2. De beheersautoriteit kan
aanvaarden dat een concrete actie buiten het programmagebied, maar binnen de
Unie, wordt uitgevoerd als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan: a) de concrete actie
komt ten goede aan het programmagebied; b) het totaalbedrag dat
in het kader van het programma aan concrete acties buiten het programmagebied
wordt toegewezen, bedraagt niet meer dan 10 % van de steun uit het EFRO, het
Cohesiefonds en het EFMZV op het niveau van de prioriteit en niet meer dan 3 %
van de steun uit het Elfpo op het niveau van het programma; c) het toezichtcomité
heeft met de betrokken concrete actie of soorten concrete acties ingestemd; d) de verplichtingen
van de autoriteiten voor het programma in verband met beheer, controle en audit
van de concrete actie worden vervuld door de autoriteiten die verantwoordelijk
zijn voor het programma in het kader waarvan de concrete actie wordt
ondersteund, of zij sluiten overeenkomsten met autoriteiten in het gebied waar
de concrete actie wordt uitgevoerd. 3. Uitgaven voor concrete acties
die betrekking hebben op promotieactiviteiten, mogen buiten de Unie worden
gedaan, mits aan de voorwaarden in lid 2, onder a), en de
verplichtingen in verband met beheer, controle en audit van de concrete actie
wordt voldaan. 4. De leden 1 tot en met 3 zijn
niet van toepassing op programma’s in het kader van het doel “Europese
territoriale samenwerking” en de leden 2 en 3 zijn niet van toepassing op door
het ESF ondersteunde concrete acties. Artikel 61
Duurzaamheid van concrete
acties 1. Als een concrete actie een
investering in infrastructuur of een productieve investering omvat, wordt de
bijdrage uit de GSK-fondsen terugbetaald wanneer binnen vijf jaar na de
eindbetaling aan de begunstigde of in voorkomend geval binnen een in de
voorschriften betreffende staatssteun gestelde termijn ten aanzien van deze
concrete actie: a) een
productieactiviteit wordt beëindigd of verplaatst; b) een verandering in
de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening plaatsvindt waardoor
een onderneming of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt; of c) een substantiële
verandering in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden
plaatsvindt waardoor de oorspronkelijke doelstellingen worden ondermijnd. De onverschuldigd voor de concrete actie betaalde
bedragen worden door de lidstaat teruggevorderd. 2. Voor door het ESF
ondersteunde concrete acties en voor door de andere GSK-fondsen ondersteunde
concrete acties die geen investering in infrastructuur of een productieve
investering omvatten, wordt de bijdrage uit het Fonds alleen terugbetaald als
de acties onderworpen zijn aan een verplichting tot behoud van de investering
krachtens de toepasselijke voorschriften betreffende staatssteun en als binnen
de in die voorschriften gestelde termijn een productieactiviteit van de
concrete acties wordt beëindigd of verplaatst. 3. De
leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op bijdragen aan of door
financieringsinstrumenten, noch op concrete acties waarvan een
productieactiviteit wordt beëindigd wegens een niet-frauduleus faillissement. 4. De leden 1 en 2 zijn niet van
toepassing op natuurlijke personen die de begunstigde zijn van
investeringssteun en na voltooiing van de concrete investeringsactie in aanmerking
komen voor steun en steun ontvangen uit het EFG (Verordening [/2012] tot
oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering) wanneer
de betrokken investering rechtstreeks verband houdt met het soort activiteit
waarvoor is vastgesteld dat het voor steun uit het EFG in aanmerking komt.
TITEL VIII
BEHEER EN CONTROLE HOOFDSTUK I
Beheers- en controlesystemen Artikel 62
Algemene beginselen van
beheers- en controlesystemen Beheers- en controlesystemen moeten voorzien in: a) een omschrijving
van de functies van elke bij het beheer en de controle betrokken instantie en
de toewijzing van de functies binnen elke instantie; b) de naleving van
het beginsel van functiescheiding tussen dergelijke instanties en binnen elke
instantie; c) procedures om
de juistheid en regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven te waarborgen; d) computersystemen
voor boekhouding, voor de opslag en doorgifte van financiële gegevens en
gegevens over indicatoren, voor toezicht en voor rapportage; e) als de
verantwoordelijke instantie de uitvoering van taken aan een andere instantie
toevertrouwt: systemen voor rapportage en toezicht; f) regelingen
voor audits van de werking van de beheers- en controlesystemen; g) systemen en
procedures om voor een toereikend controlespoor te zorgen; h) de voorkoming,
opsporing en correctie van onregelmatigheden, waaronder fraude, en de
terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, vermeerderd met eventuele
rente. Artikel 63
Verantwoordelijkheden van de
lidstaten 1. De lidstaten vervullen de
verplichtingen in verband met beheer, controle en audit en nemen de
verantwoordelijkheden op zich die zijn neergelegd in de voorschriften voor
gedeeld beheer, zoals opgenomen in het Financieel Reglement en de
fondsspecifieke voorschriften. In overeenstemming met het beginsel van gedeeld
beheer zijn de lidstaten verantwoordelijk voor het beheer en de controle van de
programma’s. 2. De lidstaten waarborgen dat
hun beheers- en controlesystemen voor programma’s overeenkomstig de
fondsspecifieke voorschriften worden opgezet en dat de systemen doeltreffend
functioneren. 3. De lidstaten stellen een
procedure vast voor onafhankelijk onderzoek en afhandeling van klachten in
verband met de selectie of uitvoering van de concrete acties waarvoor medefinanciering
uit de GSK-fondsen wordt ontvangen en passen die procedure toe. De lidstaten
brengen op verzoek aan de Commissie verslag uit van de resultaten van deze
onderzoeken. 4. Voor alle officiële
uitwisseling van informatie tussen de lidstaat en de Commissie wordt een
systeem voor elektronische gegevensuitwisseling gebruikt dat wordt opgericht
overeenkomstig de door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen
vastgestelde voorwaarden. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in
artikel 143, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
HOOFDSTUK II
Accreditatie van beheers- en controle-instanties Artikel 64
Accreditatie en coördinatie 1. Overeenkomstig
[artikel 56, lid 3,] van het Financieel Reglement wordt elke
instantie die verantwoordelijk is voor het beheer en de controle van uitgaven
uit de GSK-fondsen, bij formeel besluit van een accreditatie-autoriteit op
ministerieel niveau geaccrediteerd. 2. De accreditatie wordt
verleend op voorwaarde dat de instantie voldoet aan de in de fondsspecifieke
voorschriften vastgelegde accreditatiecriteria betreffende interne opzet,
controleactiviteiten, voorlichting en communicatie, en toezicht. 3. De accreditatie wordt
gebaseerd op een advies van een onafhankelijke auditinstantie die beoordeelt of
de instantie aan de accreditatiecriteria voldoet. De onafhankelijke
auditinstantie voert haar werkzaamheden volgens internationaal aanvaarde
auditnormen uit. 4. De accreditatie-autoriteit
controleert de geaccrediteerde instantie en trekt de accreditatie bij formeel
besluit in als niet meer aan een of meer accreditatiecriteria wordt voldaan,
tenzij de instantie binnen een door de accreditatie-autoriteit aan de hand van
de ernst van het probleem te bepalen voorwaardelijke termijn de nodige
corrigerende maatregelen neemt. Wanneer de accreditatie-autoriteit een
voorwaardelijke termijn voor een geaccrediteerde instantie of een besluit tot
intrekking vaststelt, stelt zij de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis. 5. De lidstaat kan een
coördinerende instantie aanwijzen die tot taak heeft contact met de Commissie
te houden en informatie aan de Commissie te verstrekken, te bevorderen dat de
voorschriften van de Unie op geharmoniseerde wijze worden toegepast, een
syntheseverslag met een nationaal overzicht van alle beheersverklaringen en
auditoordelen op te stellen en de uitvoering van corrigerende maatregelen voor
tekortkomingen van algemene aard te coördineren. 6. Onverminderd de
fondsspecifieke voorschriften, zijn de krachtens lid 1 te accrediteren
instanties: a) voor het EFRO, het
ESF en het Cohesiefonds: de beheersautoriteiten en, in voorkomend geval, de
certificeringsautoriteiten; b) voor het Elfpo en
het EFMZV: de betaalorganen.
HOOFDSTUK III
Bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie Artikel 65
Bevoegdheden en
verantwoordelijkheden van de Commissie 1. Op basis van de beschikbare informatie, met inbegrip van de
accreditatieprocedure, de jaarlijkse beheersverklaring, de jaarlijkse
controleverslagen, het jaarlijkse auditoordeel, het jaarverslag over de
uitvoering en de door instanties van de lidstaten en de Unie uitgevoerde
audits, gaat de Commissie na of de lidstaten beheers- en controlesystemen
hebben opgezet die aan deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften
voldoen en of die systemen tijdens de uitvoering van de programma’s
doeltreffend functioneren. 2. Onverminderd de door de
lidstaten uitgevoerde audits, kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde
vertegenwoordigers van de Commissie na behoorlijke voorafgaande kennisgeving
audits of controles ter plaatse verrichten. Bij deze audits of controles kan
het in het bijzonder gaan om een verificatie van de doeltreffende werking van
de beheers- en controlesystemen voor een programma of een deel ervan, concrete
acties en een beoordeling van het goede financiële beheer van concrete acties
of programma’s. Aan deze audits mogen ambtenaren of gemachtigde
vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen. Ambtenaren van de Commissie of gemachtigde
vertegenwoordigers van de Commissie die naar behoren bevoegd zijn tot het
verrichten van audits ter plaatse, krijgen inzage in alle gegevens, documenten
en metagegevens over de door de GSK-fondsen gesteunde concrete acties, ongeacht
de aard van de drager, of tot de beheers- en controlesystemen. De lidstaten verstrekken de Commissie op verzoek kopieën van deze
gegevens, documenten en metagegevens. De in dit lid beschreven bevoegdheden doen niet af
aan de toepassing van de nationale bepalingen die bepaalde handelingen
voorbehouden aan bij nationaal recht specifiek aangewezen ambtenaren. Ambtenaren en gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie nemen
onder meer niet deel aan huiszoekingen of aan de formele ondervraging van
verdachten overeenkomstig het nationale recht. Zij hebben evenwel inzage in de
aldus verkregen informatie. 3. De Commissie kan verlangen
dat een lidstaat de nodige maatregelen neemt om de doeltreffende werking van
zijn beheers- en controlesystemen of de juistheid van de uitgaven
overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften te waarborgen. 4. De Commissie kan verlangen
dat een lidstaat onderzoek doet naar een bij de Commissie ingediende klacht in
verband met de selectie of uitvoering van concrete acties waarvoor
medefinanciering uit de GSK-fondsen wordt ontvangen of de werking van het
beheers- en controlesysteem.
TITEL IX
FINANCIEEL BEHEER, GOEDKEURING VAN REKENINGEN EN FINANCIËLE CORRECTIES,
VRIJMAKING HOOFDSTUK I
Financieel beheer Artikel
66
Vastleggingen De vastleggingen van de Unie voor elk
programma geschieden in de periode van 1 januari 2014 tot en met
31 december 2020 in jaarlijkse tranches voor elk Fonds. Het besluit van de Commissie tot vaststelling van een programma vormt
het financieringsbesluit in de zin van artikel 75, lid 2, van het
Financieel Reglement en vormt na kennisgeving aan de betrokken lidstaat een
juridische verbintenis in de zin van dat reglement. De vastlegging voor de eerste tranche
geschiedt voor elk programma na de vaststelling van het programma door de
Commissie. De vastleggingen voor de latere tranches worden
vóór 1 mei van elk jaar door de Commissie verricht op basis van het in de
tweede alinea bedoelde besluit, behalve wanneer artikel 13 van het
Financieel Reglement van toepassing is. De vastleggingen voor de prestatiereserve
geschieden na vaststelling van het besluit van de Commissie tot goedkeuring van
de wijziging van het programma. Artikel 67
Gemeenschappelijke
voorschriften voor betalingen 1. Betalingen van de Commissie
voor de bijdragen uit de GSK-fondsen aan elk programma worden verricht
overeenkomstig de begrotingskredieten en onder voorbehoud van de
beschikbaarheid van begrotingsmiddelen. Elke betaling wordt afgeboekt op de
oudste openstaande vastleggingen van het betrokken Fonds. 2. De betalingen gebeuren in de
vorm van een voorfinanciering, tussentijdse betalingen, eventuele betalingen
van het jaarlijkse saldo en een betaling van het eindsaldo. 3. Voor de in artikel 57,
lid 1, onder b), c) en d), bedoelde vormen van steun worden de aan de
begunstigde betaalde bedragen als subsidiabele uitgaven beschouwd. Artikel 68
Gemeenschappelijke
voorschriften voor de berekening van tussentijdse betalingen, eventuele
betalingen van het jaarlijkse saldo en de betaling van het eindsaldo De fondsspecifieke voorschriften bevatten
bepalingen voor de berekening van de bedragen die worden vergoed als
tussentijdse betaling, eventuele betaling van het jaarlijkse saldo en betaling
van het eindsaldo. Deze bedragen worden berekend door
toepassing van het specifieke medefinancieringspercentage dat op de
subsidiabele uitgaven van toepassing is. Artikel 69
Betalingsverzoeken 1. De specifieke procedure en de
in te dienen informatie voor betalingsverzoeken worden in de fondsspecifieke
voorschriften vastgesteld. 2. Betalingsverzoeken die bij de
Commissie worden ingediend, moeten alle informatie bevatten die de Commissie
nodig heeft om rekeningen op te stellen overeenkomstig artikel 61,
lid 2, van het Financieel Reglement. Artikel 70
Cumulatie van
voorfinanciering en tussentijdse betalingen 1. Het gecumuleerde totaal van de
voorfinanciering en de tussentijdse betalingen, en de eventuele betalingen van
het jaarlijkse saldo, door de Commissie mag niet meer bedragen dan 95 % van de
bijdrage uit de GSK-fondsen aan het programma. 2. Wanneer het maximum van 95 %
is bereikt, blijven de lidstaten betalingsverzoeken bij de Commissie indienen. Artikel 71
Gebruik van de euro De bedragen die worden vermeld in programma’s
die door de lidstaten worden ingediend, in uitgavenramingen, in uitgavenstaten,
in betalingsverzoeken en in jaarrekeningen en de uitgaven die worden vermeld in
de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering, luiden in euro’s. Artikel 72
Betaling van initiële
voorfinanciering 1. Na het besluit van de
Commissie tot vaststelling van het programma betaalt de Commissie een initieel
voorfinancieringsbedrag voor de hele programmeringsperiode. Het initiële
voorfinancieringsbedrag wordt overeenkomstig de budgettaire behoeften in
tranches uitgekeerd. De tranches worden in de fondsspecifieke voorschriften
vastgesteld. 2. De voorfinanciering wordt
uitsluitend gebruikt om betalingen aan begunstigden ter uitvoering van het
programma te verrichten. Zij wordt hiertoe onverwijld aan de verantwoordelijke
instantie ter beschikking gesteld. Artikel 73
Goedkeuring van initiële voorfinanciering Het als initiële voorfinanciering uitgekeerde
bedrag moet uiterlijk bij afsluiting van het programma volledig zijn behandeld
in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie. Artikel 74
Uitstel van betalingstermijn 1. De gedelegeerde ordonnateur
in de zin van het Financieel Reglement kan de termijn voor een aanvraag
betreffende een tussentijdse betaling maximaal negen maanden uitstellen als: a) er op basis van door
een auditinstantie van de lidstaat of van de Unie verstrekte informatie
aanwijzingen zijn voor significante tekortkomingen in de werking van het
beheers- en controlesysteem; b) de gedelegeerde
ordonnateur aanvullende verificaties moet verrichten naar aanleiding van te
zijner kennis gekomen informatie die hem doet vermoeden dat uitgaven in een
betalingsverzoek verband houden met een onregelmatigheid met ernstige
financiële gevolgen; c) een van de krachtens
artikel 75, lid 1, vereiste documenten niet is ingediend. 2. De gedelegeerde ordonnateur kan het uitstel beperken tot
het deel van de uitgaven waarop de betalingsaanvraag betrekking heeft waarvoor
de in lid 1 bedoelde elementen gelden. De gedelegeerde ordonnateur stelt
de lidstaat en de beheersautoriteit onmiddellijk in kennis van de reden voor
het uitstel en verzoekt hen de nodige maatregelen te nemen. De gedelegeerde
ordonnateur beëindigt het uitstel zodra de nodige maatregelen zijn genomen. HOOFDSTUK II
Goedkeuring van rekeningen en financiële correcties Artikel 75
Indiening van informatie 1. Uiterlijk op 1 februari
van het jaar volgend op het einde van het boekjaar dient de lidstaat
overeenkomstig [artikel 56] van het Financieel Reglement de volgende
documenten en informatie bij de Commissie in: a) de gecertificeerde
jaarrekeningen van de betrokken instanties die overeenkomstig artikel 64
zijn geaccrediteerd; b) de beheersverklaring
betreffende de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de
jaarrekeningen, de goede werking van de interne controlesystemen, de wettigheid
en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen en de eerbiediging van het
beginsel van goed financieel beheer; c) een samenvattend
verslag van alle beschikbare verrichte audits en controles, met een analyse van
vastgestelde tekortkomingen met een systemisch of repetitief karakter en met
opgave van de reeds genomen of geplande corrigerende maatregelen; d) een auditoordeel
door de aangewezen onafhankelijke auditinstantie over de beheersverklaring
betreffende de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de
jaarrekeningen, de goede werking van de interne controlesystemen, de wettigheid
en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen en de eerbiediging van het
beginsel van goed financieel beheer, vergezeld van een controleverslag met de
bevindingen van de uitgevoerde audits voor het boekjaar waarop het advies
betrekking heeft. 2. Op verzoek van de Commissie
verstrekt de lidstaat de Commissie nadere informatie. Als een lidstaat niet
binnen de door de Commissie gestelde termijn de verlangde informatie verstrekt,
kan de Commissie haar besluit over de goedkeuring van de rekeningen nemen op
basis van de informatie waarover zij beschikt. 3. Uiterlijk op
[15 februari] van het jaar volgend op het einde van het boekjaar dient de
lidstaat overeenkomstig [artikel 56, lid 5,] laatste alinea, van het
Financieel Reglement een syntheseverslag bij de Commissie in. Artikel 76
Goedkeuring van rekeningen 1. Uiterlijk op 30 april
van het jaar volgend op het einde van het boekjaar besluit de Commissie,
overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften, over de goedkeuring van de
rekeningen van de desbetreffende instanties die overeenkomstig artikel 64
voor elk programma zijn geaccrediteerd. Het besluit inzake goedkeuring van de
rekeningen betreft de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de
ingediende jaarrekeningen en laat eventuele latere financiële correcties
onverlet. 2. De procedures voor de
jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen worden vastgesteld in de
fondsspecifieke voorschriften. Artikel 77
Financiële correcties door de
Commissie 1. De Commissie verricht
financiële correcties door de bijdrage van de Unie aan een programma geheel of
gedeeltelijk in te trekken en bedragen van de lidstaat terug te vorderen om
uitgaven die in strijd met het toepasselijke recht van de Unie en nationale
recht zijn verricht, van financiering door de Unie uit te sluiten, ook in
verband met door de Commissie of de Europese Rekenkamer vastgestelde
tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen van lidstaten. 2. Een inbreuk op het
toepasselijke recht van de Unie of nationale recht leidt alleen tot een
financiële correctie als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan: a) de inbreuk heeft
gevolgen of zou gevolgen kunnen hebben voor de selectie van een concrete actie
voor steun uit het GSK-fonds door de verantwoordelijke instantie; b) er bestaat een
risico dat de inbreuk gevolgen heeft of zou kunnen hebben voor het voor
vergoeding uit de begroting van de Unie gedeclareerde uitgavenbedrag. 3. De Commissie houdt bij haar
besluit over de hoogte van de financiële correctie uit hoofde van lid 1
rekening met de aard en de ernst van de inbreuk op het toepasselijke recht van
de Unie of nationale recht, alsook met de financiële gevolgen voor de begroting
van de Unie. 4. De criteria en de procedures voor de toepassing van
financiële correcties worden vastgesteld in de fondsspecifieke voorschriften.
Hoofdstuk III
Vrijmaking Artikel 78
Beginselen 1. Alle programma’s worden
onderworpen aan een vrijmakingsprocedure die wordt vastgesteld volgens het
beginsel dat de aan een vastlegging verbonden bedragen die niet binnen een
bepaalde periode onder een voorfinanciering of betalingsverzoek vallen, worden
vrijgemaakt. 2. De vastlegging voor het
laatste jaar van de periode wordt vrijgemaakt volgens de voorschriften die voor
de afsluiting van de programma’s moeten worden gevolgd. 3. In de fondsspecifieke
voorschriften wordt vastgesteld op welke wijze het vrijmakingsvoorschrift voor
elk GSK-fonds precies wordt toegepast. 4. Als documenten die voor de
afsluiting vereist zijn, niet vóór de in de fondsspecifieke voorschriften
vastgestelde uiterste termijn zijn ingediend, wordt het nog openstaande deel
van de vastleggingen vrijgemaakt. Artikel 79
Uitzonderingen op de vrijmaking 1. Het bedrag van de vrijmaking
wordt verlaagd met de bedragen die de verantwoordelijke instantie om een van de
volgende redenen niet bij de Commissie heeft kunnen declareren: a) concrete acties zijn
geschorst door een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met
schorsende werking; of b) wegens overmacht,
voor zover deze situatie ernstige gevolgen had voor de uitvoering van het
programma of een deel ervan. De nationale autoriteiten die zich op overmacht
beroepen, moeten de rechtstreekse gevolgen van de overmachtsituatie voor de
uitvoering van het programma of een deel ervan aantonen. De verlaging kan eenmaal worden aangevraagd indien
de schorsing of de overmachtsituatie maximaal een jaar heeft geduurd, of
verscheidene keren naar gelang van de duur van de overmachtsituatie of het
aantal jaren tussen de datum van het wettelijke of bestuurlijke besluit tot
schorsing van de uitvoering van de concrete actie en de datum van het
definitieve wettelijke of bestuurlijke besluit. 2. De lidstaat stuurt de
Commissie uiterlijk op 31 januari informatie over de in lid 1
bedoelde uitzonderingen die van toepassing zijn op de bedragen die uiterlijk
aan het einde van het voorafgaande jaar moesten worden gedeclareerd. Artikel 80
Procedure 1. De Commissie brengt de
lidstaat en de beheersautoriteit tijdig op de hoogte wanneer het risico bestaat
dat vastleggingen overeenkomstig artikel 78 worden vrijgemaakt. 2. De Commissie informeert de
lidstaat en de beheersautoriteit op basis van de informatie waarover zij op
31 januari beschikt over de hoogte van het bedrag dat op grond van de haar
ter beschikking staande informatie wordt vrijgemaakt. 3. De lidstaat heeft twee
maanden de tijd om in te stemmen met het vrij te maken bedrag of zijn
opmerkingen te doen toekomen. 4. Uiterlijk op 30 juni
dient de lidstaat een herzien financieringsplan bij de Commissie in waarin het
verlaagde steunbedrag voor een of meer prioriteiten van het programma voor het
betrokken begrotingsjaar is opgenomen. Als de lidstaat nalaat dit herziene
financieringsplan in te dienen, herziet de Commissie het financieringsplan door
de bijdrage uit de GSK-fondsen voor het betrokken begrotingsjaar te verlagen. Deze
verlaging wordt evenredig over de prioriteiten verdeeld. 5. Uiterlijk op
30 september wijzigt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen
het besluit tot vaststelling van het programma. DEEL 3
ALGEMENE BEPALINGEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP HET EFRO, HET ESF EN HET CF TITEL I
DOELSTELLINGEN EN FINANCIEEL KADER
HOOFDSTUK I
Taak, doelen en geografische dekking van de steun Artikel 81
Taak en doelen 1. De Fondsen dragen bij tot de
ontwikkeling en voortzetting van het optreden van de Unie gericht op de
versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang
overeenkomstig artikel 174 van het Verdrag. De door de Fondsen gesteunde acties dragen bij tot
de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en
inclusieve groei. 2. Hiertoe worden de volgende
doelen nagestreefd: a) “investeren in groei
en werkgelegenheid” in lidstaten en regio’s, te ondersteunen door alle Fondsen;
en b) “Europese
territoriale samenwerking”, te ondersteunen door het EFRO. Artikel 82
Investeren in groei en
werkgelegenheid 1. De structuurfondsen
ondersteunen het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” in alle regio’s
die behoren tot niveau 2 van de gemeenschappelijke nomenclatuur van
territoriale eenheden voor de statistiek (hierna “NUTS-niveau 2” genoemd)
zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003. 2. De middelen voor het doel
“investeren in groei en werkgelegenheid” worden aan de volgende drie
categorieën regio’s van NUTS-niveau 2 toegewezen: a) de minder
ontwikkelde regio’s, waarvan het bbp per inwoner minder dan 75 % van het
gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt; b) de overgangsregio’s,
waarvan het bbp per inwoner 75 % tot 90 % van het gemiddelde bbp van de EU-27
bedraagt; c) de meer ontwikkelde
regio’s, waarvan het bbp per inwoner meer dan 90 % van het gemiddelde bbp van
de EU-27 bedraagt. De drie categorieën regio’s worden vastgesteld aan
de hand van het bbp per inwoner, gemeten in koopkrachtpariteiten en berekend op
basis van de cijfers van de Unie voor de periode 2006-2008 ten opzichte van het
gemiddelde bbp van de EU-27 voor dezelfde referentieperiode. 3. Het Cohesiefonds ondersteunt
de lidstaten waarvan het bruto nationaal inkomen (bni) per inwoner, gemeten in
koopkrachtpariteiten en berekend op basis van de cijfers van de Unie voor de
periode 2007-2009, minder dan 90 % van het gemiddelde bni per inwoner van de
EU-27 voor dezelfde referentieperiode bedraagt. De lidstaten die in 2013 in aanmerking komen voor
financiering uit het Cohesiefonds, maar waarvan het overeenkomstig de eerste
alinea berekende nominale bni per inwoner meer bedraagt dan 90 % van het
gemiddelde bni per inwoner van de EU-27, ontvangen bij wijze van bijzondere
overgangsmaatregel steun uit het Cohesiefonds. 4. Onmiddellijk na de
inwerkingtreding van deze verordening keurt de Commissie bij
uitvoeringshandeling een besluit goed tot vaststelling van de lijst van de
regio’s die aan de criteria voor de in lid 2 bedoelde drie categorieën
regio’s voldoen, alsmede van de lidstaten die aan de in lid 3 vermelde
criteria voldoen. Deze lijst geldt van 1 januari 2014 tot en met 31 december
2020. 5. In 2017 beziet de Commissie
opnieuw welke lidstaten op basis van de bni-cijfers van de Unie voor de EU-27
over de periode 2013-2015 voor het Cohesiefonds in aanmerking komen. De
lidstaten waarvan het nominale bni per inwoner meer bedraagt dan 90 % van het
gemiddelde bni per inwoner van de EU-27, ontvangen bij wijze van bijzondere
overgangsmaatregel steun uit het Cohesiefonds.
HOOFDSTUK II
Financieel kader Artikel 83
Totale middelen 1. Voor vastlegging ten laste
van de Fondsen is voor de periode 2014 tot en met 2020 een totaalbedrag van 338 993 760 032336 020 492
848 euro, uitgedrukt in prijzen van 2011, beschikbaar, dat over de
betrokken jaren wordt verdeeld overeenkomstig bijlage III.
Dit totaalbedrag wordt met het oog op de programmering en de daaropvolgende
opvoering ervan op de algemene begroting van de Unie met 2 % per jaar
geïndexeerd. 2. Onverminderd lid 3 van
dit artikel en artikel 84, lid 7, keurt de Commissie door middel van
uitvoeringshandelingen een besluit goed tot vaststelling van de jaarlijkse
verdeling van de totale middelen over de lidstaten. 3. 0,35 % van de totale
middelen wordt toegewezen aan technische bijstand op initiatief van de
Commissie. Artikel 84
Middelen voor de doelen
“investeren in groei en werkgelegenheid” en “Europese territoriale
samenwerking” 1. De middelen voor het doel
“investeren in groei en werkgelegenheid” bedragen 96,50 96,52% van de totale middelen (d.w.z. in totaal 327 115 655 850324 320 492 844
euro) en worden als volgt toegewezen: a) 50,1348,25 % (d.w.z. in totaal 163 560 715 122162 589 839 384 euro) voor de minder ontwikkelde regio’s; b) 12,0110,76 % (d.w.z. in totaal 36 471 144 19038 951 564 661 euro) voor de overgangsregio’s; c) 16,39
16,35 % (d.w.z. in totaal 55 419 403 116 53 142 922
017euro) voor de meer ontwikkelde regio’s; d) 21,19
20,87 % (d.w.z. in totaal 70 739 863 599 68 710 486 782 euro)
voor de door het Cohesiefonds ondersteunde lidstaten; e) 0,290,27 % (d.w.z. in totaal 924 529 823925 680 000 euro) als aanvullende financiering voor
de in artikel 349 van het Verdrag bedoelde ultraperifere gebieden en de
regio’s van NUTS-niveau 2 die aan de criteria in artikel 2 van
Protocol nr. 6 bij het Verdrag betreffende de toetreding van Finland,
Oostenrijk en Zweden voldoen. Alle regio’s waarvan het bbp per inwoner voor de
periode 2007-2013 minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de
referentieperiode bedroeg, maar waarvan het bbp per inwoner meer dan 75 % van
het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt, ontvangen een toewijzing uit de
structuurfondsen die ten minste gelijk is aan twee derde van hun toewijzing
voor 2007-2013. 2. De verdeling over de
lidstaten geschiedt aan de hand van de volgende criteria: a) voor de minder
ontwikkelde regio’s en overgangsregio’s: de in aanmerking komende bevolking, de
regionale welvaart en het werkloosheidspercentage; b) voor de meer
ontwikkelde regio’s: de in aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart,
het werkloosheidspercentage, de arbeidsparticipatie, het opleidingsniveau en de
bevolkingsdichtheid; c) voor het
Cohesiefonds: de bevolking, de nationale welvaart en de oppervlakte. 3. In elke lidstaat wordt ten
minste 25 % van de middelen van de structuurfondsen voor de minder ontwikkelde
regio’s, 40 % van de middelen voor de overgangsregio’s en 52 % van de middelen
voor de meer ontwikkelde regio’s aan het ESF toegewezen. Voor de toepassing van
deze bepaling wordt de steun aan een lidstaat uit het [instrument voor
levensmiddelen voor hulpbehoevenden] geacht deel uit te maken van de toewijzing
uit de structuurfondsen aan het ESF. 4. De steun uit het Cohesiefonds
voor vervoersinfrastructuur in het kader van de financieringsfaciliteit voor
Europese verbindingen bedraagt 10 000 000 000 euro. De Commissie keurt bij uitvoeringshandeling een
besluit goed tot vaststelling van het uit de toewijzing van het Cohesiefonds
voor de hele periode voor elke lidstaat over te schrijven bedrag. Dit bedrag wordt afgetrokken van de toewijzing van het Cohesiefonds
voor elke lidstaat. De jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de
in de eerste alinea vermelde steun uit het Cohesiefonds, worden vanaf
begrotingsjaar 2014 in de betrokken begrotingsonderdelen van de
financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen opgenomen. Steun uit het Cohesiefonds in het kader van de
financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen wordt overeenkomstig artikel [13]
van Verordening (EU) [...]/2012 tot vaststelling van de Connecting Europe
Facility[29]
ten uitvoer gelegd voor de in bijlage 1 bij die verordening vermelde
projecten, waarbij de hoogst mogelijke prioriteit wordt gegeven aan projecten
die in overeenstemming zijn met de nationale toewijzingen in het kader van het
Cohesiefonds. 5. De steun uit de
structuurfondsen voor [levensmiddelen voor hulpbehoevenden] in het kader van
“investeren in groei en werkgelegenheid” bedraagt
2 500 000 000 euro. De Commissie keurt bij uitvoeringshandeling een
besluit goed tot vaststelling van het uit de toewijzing van de structuurfondsen
voor de hele periode voor elke lidstaat over te schrijven bedrag. Dit bedrag wordt afgetrokken van de toewijzing van de structuurfondsen
voor elke lidstaat. De jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de
in de eerste alinea vermelde steun uit de structuurfondsen, worden vanaf
begrotingsjaar 2014 in de betrokken begrotingsonderdelen van [het instrument
voor levensmiddelen voor hulpbehoevenden] opgenomen. 6. 5 % van de middelen voor het
doel “investeren in groei en werkgelegenheid” vormt de prestatiereserve, die
overeenkomstig artikel 20 zal worden toegewezen. 7. 0,2 % van de EFRO-middelen
voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” wordt toegewezen aan
innovatieve acties op initiatief van de Commissie op het gebied van duurzame
stedelijke ontwikkeling. 8. De middelen voor het doel
“Europese territoriale samenwerking” bedragen 3,48 % van de totale middelen die
beschikbaar zijn voor vastleggingen uit de Fondsen voor de periode 2014-2020
(d.w.z. in totaal 11 700 000 004 euro). Artikel 85
Niet-overschrijfbaarheid van
de middelen 1. De totale kredieten die aan elke lidstaat worden toegewezen ten behoeve
van de minder ontwikkelde regio’s, de overgangsregio’s en de meer ontwikkelde
regio’s, zijn niet overschrijfbaar tussen deze categorieën regio’s. 2. In afwijking van lid 1
kan de Commissie, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met
de verwezenlijking van een of meer thematische doelstellingen, aanvaarden dat
ten hoogste 2 % van de kredieten voor een categorie regio’s naar andere
categorieën regio’s wordt overgeschreven als een lidstaat dit voorstelt bij de
eerste indiening van het partnerschapscontract. Artikel 86
Additionaliteit 1. Voor de toepassing van dit
artikel wordt verstaan onder: 1) “structurele overheidsuitgaven of daarmee
gelijk te stellen structurele uitgaven”: de bruto-investeringen in vaste activa
van de overheid, zoals gerapporteerd in de stabiliteits- en
convergentieprogramma’s die de lidstaten overeenkomstig Verordening (EG)
nr. 1466/97[30]
opstellen om hun begrotingsstrategie op middellange termijn aan te geven; 2) “vaste activa”: alle als output van
productieprocessen voortgebrachte materiële of immateriële activa die zelf
langer dan een jaar herhaaldelijk of voortdurend in productieprocessen worden
gebruikt; 3) “bruto-investeringen in vaste activa”[31]: het saldo van de gedurende
een bepaalde periode door alle ingezeten producenten verrichte aan- en verkopen
van vaste activa, plus bepaalde toevoegingen aan de waarde van
niet-geproduceerde activa die zijn gerealiseerd door de productieve activiteit
van producerende of institutionele eenheden; 4) “overheid”: alle institutionele eenheden
die, naast het vervullen van hun politieke verantwoordelijkheden en van hun rol
op het gebied van economische regulering, hoofdzakelijk niet-marktdiensten
(mogelijk ook goederen) voor individueel of collectief verbruik produceren en
inkomen en welvaart herverdelen[32]. 2. De steun uit de Fondsen voor
het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” mag niet in de plaats komen
van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele
uitgaven van een lidstaat. 3. De lidstaten houden de
structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven
voor de periode 2014-2020 op een niveau dat ten minste gelijk is aan het in het
partnerschapscontract vastgestelde referentieniveau. Het gemiddelde jaarlijkse referentieniveau van de
structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven
voor de jaren 2014-2020 wordt in het partnerschapscontract vastgesteld op basis
van een ex-anteverificatie van de in het partnerschapscontract verstrekte
informatie door de Commissie, waarbij rekening wordt gehouden met het
gemiddelde jaarlijkse niveau in de periode 2007-2013. De Commissie en de lidstaten houden rekening met
de algemene macro-economische omstandigheden alsook met specifieke of
uitzonderlijke omstandigheden, zoals privatiseringen of een uitzonderlijk peil
van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele
uitgaven van een lidstaat in de periode 2007-2013. Zij
houden tevens rekening met wijzigingen in de nationale toewijzingen uit de
structuurfondsen ten opzichte van de jaren 2007-2013. 4. Alleen in de lidstaten waar
de minder ontwikkelde en overgangsregio’s ten minste 15 % van de totale
bevolking uitmaken, wordt geverifieerd of het niveau van de structurele
overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven voor het
doel “investeren in groei en werkgelegenheid” in de betrokken periode is
gehandhaafd. In de lidstaten waar de minder ontwikkelde en
overgangsregio’s ten minste 70 % van de bevolking uitmaken, vindt de
verificatie op nationaal niveau plaats. In de lidstaten waar de minder ontwikkelde en
overgangsregio’s meer dan 15 % maar minder dan 70 % van de bevolking uitmaken,
vindt de verificatie op nationaal en regionaal niveau plaats. Daartoe verstrekken die lidstaten de Commissie in elke fase van het
verificatieproces informatie over de uitgaven in de minder ontwikkelde en
overgangsregio’s. 5. Op het moment van indiening
van het partnerschapscontract (ex-anteverificatie), in 2018 (tussentijdse
verificatie) en in 2022 (ex-postverificatie) wordt geverifieerd of het niveau
van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele
uitgaven voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” is gehandhaafd. Bijlage IVII, punt 2, bevat voorschriften voor de verificatie
van de additionaliteit. 6. Als de Commissie bij de
ex-postverificatie vaststelt dat een lidstaat het in het partnerschapscontract
overeenkomstig bijlage IVII
vastgestelde referentieniveau van structurele overheidsuitgaven of daarmee
gelijk te stellen structurele uitgaven voor het doel “investeren in groei en
werkgelegenheid” niet heeft gehandhaafd, kan de Commissie een financiële
correctie toepassen. Bij haar besluit om al dan niet een financiële correctie
toe te passen, laat de Commissie meewegen of de economische situatie van de
lidstaat sinds de tussentijdse verificatie aanzienlijk is veranderd en of
indertijd rekening is gehouden met die wijziging. Bijlage IVII, punt 3, bevat
voorschriften voor de hoogte van financiële correcties. 7. De leden 1 tot en met 6 zijn
niet van toepassing op operationele programma’s in het kader van het doel
“Europese territoriale samenwerking”. TITEL II
PROGRAMMERING HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen betreffende de Fondsen Artikel 87
Inhoud en vaststelling van
operationele programma’s voor het doel
“investeren in groei en werkgelegenheid” 1. Een operationeel programma
bestaat uit prioritaire assen. Een prioritaire as heeft betrekking op één Fonds
voor een categorie regio’s, komt, onverminderd artikel 52, overeen met een
thematische doelstelling en omvat een of meer investeringsprioriteiten van die
thematische doelstelling overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften. In
een prioritaire as van het ESF kunnen, in naar behoren gemotiveerde gevallen,
investeringsprioriteiten voor verschillende van de in artikel 9, punten 8,
9, 10 en 11, vermelde thematische doelstellingen worden gecombineerd om hun
bijdrage tot andere prioritaire assen te vergemakkelijken. 2. In een operationeel programma
wordt het volgende vastgesteld: a) een strategie voor
de bijdrage van het operationele programma tot de verwezenlijking van de
strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, met inbegrip
van: i) een vaststelling
van hetgeen nodig is om de vraagstukken aan te pakken die zijn vermeld in de
specifieke aanbevelingen per land krachtens artikel 121, lid 2, van
het Verdrag en in de aanbevelingen van de Raad krachtens artikel 148,
lid 4, van het Verdrag, met inachtneming van de geïntegreerde richtsnoeren
en de nationale en regionale bijzonderheden; ii) een motivering van
de keuze voor thematische doelstellingen en desbetreffende
investeringsprioriteiten, in het licht van het partnerschapscontract en de
resultaten van de ex-ante-evaluatie; b) voor elke
prioritaire as: i) de investeringsprioriteiten
en de desbetreffende specifieke doelstellingen; ii) de
gemeenschappelijke en specifieke output- en resultaatindicatoren, zo nodig met
vermelding van een uitgangswaarde en een gekwantificeerde streefwaarde,
overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften; iii) een beschrijving
van de te ondersteunen maatregelen, met vermelding, in voorkomend geval, van de
voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten
begunstigden alsook van het geplande gebruik van financieringsinstrumenten; iv) de desbetreffende
categorieën steunverlening op basis van een door de Commissie door middel van
uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 143, lid 3, bedoelde
onderzoeksprocedure vastgestelde nomenclatuur en een indicatieve verdeling van
de geprogrammeerde middelen; c) de bijdrage tot de
in het partnerschapscontract vastgestelde geïntegreerde aanpak voor
territoriale ontwikkeling, met inbegrip van: i) de mechanismen die
zorgen voor coördinatie tussen de Fondsen, het Elfpo, het EFMZV en andere
financieringsinstrumenten van de Unie en de lidstaten, alsook met de EIB; ii) in voorkomend
geval: een geplande geïntegreerde aanpak voor de territoriale ontwikkeling van
stedelijke, plattelands, kust- en visserijgebieden, alsook van gebieden met
bijzondere territoriale kenmerken, in het bijzonder de uitvoeringsregelingen
voor de artikelen 28 en 29; iii) de lijst van
steden waar geïntegreerde maatregelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling
zullen worden uitgevoerd, de indicatieve jaarlijkse toewijzing van EFRO-steun
voor die maatregelen, met inbegrip van de middelen die aan de steden worden
gedelegeerd voor beheer krachtens artikel 7, lid 2, van Verordening
(EU) nr. [...] [EFRO] en de indicatieve jaarlijkse toewijzing van ESF-steun
voor geïntegreerde maatregelen; iv) de aanwijzing van
de gebieden waar vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling zal
plaatsvinden; v) de regelingen voor
interregionale en transnationale acties waarvan de begunstigden in ten minste
één andere lidstaat gevestigd zijn; vi) in voorkomend
geval, de bijdrage van de geplande steunmaatregelen tot de verwezenlijking van
macroregionale strategieën en zeegebiedstrategieën; d) de bijdrage aan de
in het partnerschapscontract vastgestelde geïntegreerde aanpak om te voorzien
in de specifieke behoeften van de geografische gebieden die het hardst door
armoede worden getroffen of van doelgroepen die de grootste kans maken
gediscrimineerd of uitgesloten te worden, waarbij bijzondere aandacht wordt
besteed aan gemarginaliseerde gemeenschappen, met vermelding van de indicatieve
financiële toewijzing; e) regelingen om een
doeltreffende uitvoering van de Fondsen te waarborgen, met inbegrip van: i) een prestatiekader
overeenkomstig artikel 19, lid 1; ii) voor elke
overeenkomstig bijlage IV
vastgestelde ex-antevoorwaarde waaraan op de datum van indiening van het
partnerschapscontract en het operationele programma niet is voldaan: een
beschrijving van de maatregelen die nodig zijn om aan de ex-antevoorwaarde te
voldoen, met een tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen; iii) de maatregelen die
zijn genomen om de partners te betrekken bij de voorbereiding van het
operationele programma en hun rol bij de uitvoering, het toezicht en de
evaluatie van dat programma; f) regelingen om een
doelmatige uitvoering van de Fondsen te waarborgen, met inbegrip van: i) het geplande
gebruik van technische bijstand, met inbegrip van maatregelen om de
administratieve capaciteit van autoriteiten en begunstigden te vergroten, met
de relevante informatie als bedoeld in lid 2, onder b), voor de
desbetreffende prioritaire as; ii) een beoordeling
van de administratieve lasten voor de begunstigden en de geplande acties om die
lasten te verminderen, met streefdoelen; iii) een lijst van
grote projecten waarvoor de uitvoering van de voornaamste werkzaamheden naar
verwachting vóór 1 januari 2018 zal aanvangen; g) een
financieringsplan met twee tabellen: i) een tabel waarin
overeenkomstig de artikelen 53, 110 en 111 het bedrag van de beoogde totale
financiële toewijzing van steun uit elk van de Fondsen wordt uitgesplitst; ii) een tabel waarin
voor de hele programmeringsperiode, voor het operationele programma en voor
elke prioritaire as, het bedrag van de totale financiële toewijzing van steun
uit de Fondsen is aangegeven, alsmede de nationale medefinanciering. Indien de
nationale medefinanciering uit publieke en private medefinanciering bestaat,
bevat de tabel een indicatieve uitsplitsing van de publieke en de private
component. Ter informatie wordt ook
de voorgenomen deelname van de EIB vermeld; h) de regelingen voor
de tenuitvoerlegging van het operationele programma, onder vermelding van: i) de
accreditatie-instantie, de beheersautoriteit, de eventuele
certificeringsautoriteit en de auditautoriteit; ii) de instantie
waaraan de Commissie de betalingen zal verrichten. 3. Elk operationeel programma,
met uitzondering van specifieke operationele programma’s voor technische
bijstand, omvat: i) een beschrijving
van specifieke maatregelen om bij de selectie van concrete acties rekening te
houden met milieubeschermingseisen, efficiënt gebruik van hulpbronnen, matiging
van en aanpassing aan de klimaatverandering, herstelvermogen voor rampen,
risicopreventie en risicobeheer; ii) een beschrijving
van de specifieke maatregelen om bij de voorbereiding, het ontwerp en de
uitvoering van het operationele programma gelijke kansen te bevorderen en
discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of
overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te voorkomen, met name
in verband met de toegang tot financiering, daarbij rekening houdend met de
behoeften van de verschillende doelgroepen die het risico lopen aldus te worden
gediscrimineerd, en met name de eis om de toegankelijkheid voor personen met
een handicap te waarborgen; iii) een beschrijving
van de bijdrage van het programma aan de bevordering van gelijkheid van mannen
en vrouwen en in voorkomend geval de regelingen om de integratie van het
genderperspectief in het operationele programma en in concrete acties te
waarborgen. De lidstaten voegen een advies van de nationale
instanties voor gelijke kansen over de in de punten ii) en iii) bedoelde
maatregelen bij het voorstel voor een operationeel programma voor het doel
“investeren in groei en werkgelegenheid”. 4. De lidstaten stellen het
operationele programma op volgens het door de Commissie vastgestelde model. De Commissie stelt het model door middel van
uitvoeringshandelingen vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in
artikel 143, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. 5. De Commissie stelt door
middel van uitvoeringshandelingen een besluit tot goedkeuring van het
operationele programma vast. Artikel 88
Gezamenlijke steun uit de
Fondsen 1. De Fondsen kunnen gezamenlijk
steun aan operationele programma’s voor het doel “investeren in groei en
werkgelegenheid” verlenen. 2. Het EFRO en het ESF kunnen op complementaire wijze en met inachtneming
van een maximum van 5 % voor de financiering van de Unie voor elke prioritaire
as van een operationeel programma, financiering verlenen voor een deel van een
concrete actie waarvan de kosten volgens de desbetreffende
subsidiabiliteitsregels in aanmerking komen voor steun uit een ander Fonds, op
voorwaarde dat deze kosten noodzakelijk zijn om de concrete actie naar behoren
uit te voeren en rechtstreeks in verband staan met die actie. 3. De leden 1 en 2 zijn niet van
toepassing op programma’s in het kader van het doel “Europese territoriale
samenwerking”. Artikel 89
Geografisch
toepassingsgebied van operationele programma’s voor het doel
“investeren in groei en werkgelegenheid” Tenzij de Commissie en de lidstaat anders
overeenkomen, worden de operationele programma’s van het EFRO en het ESF
overeenkomstig het specifieke institutionele stelsel van de lidstaat op een geschikt
geografisch niveau, en ten minste op NUTS-niveau 2, opgesteld. Operationele programma’s die steun uit het
Cohesiefonds ontvangen, worden op nationaal niveau opgesteld. HOOFDSTUK II
Grote projecten Artikel 90
Inhoud Als onderdeel van een of meer operationele
programma’s kunnen het EFRO en het Cohesiefonds steun verlenen aan een concrete
actie die een reeks werkzaamheden, activiteiten of diensten omvat en die
bedoeld is om op zichzelf een ondeelbare taak van nauwkeurig omschreven
economische of technische aard, met duidelijk omschreven doelen, te vervullen
en waarvan de totale kosten hoger zijn dan 50 000 000 EUR (“groot
project”). Financieringinstrumenten worden niet als grote
projecten beschouwd. Artikel 91
Aan de Commissie te
verstrekken informatie 1. Zodra het voorbereidende werk
is voltooid, verstrekt de lidstaat of de beheersautoriteit de Commissie de
volgende informatie over grote projecten: a) informatie over de
instantie die verantwoordelijk wordt voor de uitvoering van het grote project
en de capaciteit ervan; b) een beschrijving van
en informatie over de investering en de plaats van uitvoering; c) de totale kosten en
de totale subsidiabele kosten, rekening houdend met de voorschriften in
artikel 54; d) informatie over de
uitgevoerde haalbaarheidsstudies, met inbegrip van de analyse van de opties, de
resultaten en een onafhankelijke evaluatie van de kwaliteit; e) een
kosten-batenanalyse, met inbegrip van een economische en financiële analyse, en
een risicobeoordeling; f) een analyse van het
milieueffect, waarin rekening wordt gehouden met de behoeften ten aanzien van
aanpassing aan en beperking van klimaatverandering en herstelvermogen voor
rampen; g) de consistentie met
de desbetreffende prioritaire assen van de betrokken operationele programma’s
en de verwachte bijdrage aan de verwezenlijking van de specifieke
doelstellingen van die prioritaire assen; h) het
financieringsplan, waarin het geplande totaalbedrag aan financiële middelen en
de geplande steun uit de Fondsen, van de EIB en uit alle andere
financieringsbronnen zijn aangegeven, met materiële en financiële indicatoren
voor het toezicht op de vorderingen, rekening houdend met de vastgestelde
risico’s; i) het tijdschema voor
de uitvoering van het grote project en, wanneer wordt verwacht dat de
uitvoeringsperiode langer zal zijn dan de programmeringsperiode, de fasen
waarvoor steun uit de Fondsen wordt gevraagd tijdens de programmeringsperiode
2014-2020. De Commissie geeft overeenkomstig de in
artikel 143, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure indicatieve
aanwijzingen voor de methode die voor de onder e) bedoelde
kosten-batenanalyse moet worden gebruikt. De vorm waarin de informatie over grote projecten
wordt ingediend, wordt bepaald aan de hand van het model dat de Commissie door
middel van uitvoeringshandelingen vaststelt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 143,
lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. 2. Grote projecten die ter
goedkeuring bij de Commissie worden ingediend, moeten in de lijst van grote projecten
van een operationeel programma zijn opgenomen. De lijst wordt twee jaar na de
vaststelling van een operationeel programma door de lidstaat of de
beheersautoriteit geëvalueerd en kan op verzoek van de lidstaat volgens de
procedure van artikel 26, lid 2, worden aangepast, met name om er
grote projecten in op te nemen die naar verwachting uiterlijk eind 2022 zullen
zijn voltooid. Artikel 92
Besluit over een groot
project 1. De Commissie beoordeelt aan
de hand van de in artikel 91 bedoelde informatie of de voorgestelde steun
uit de Fondsen voor het grote project gerechtvaardigd is. 2. De Commissie stelt uiterlijk
drie maanden na indiening van de informatie bij uitvoeringshandeling een
besluit tot goedkeuring van het grote project overeenkomstig artikel 91
vast. In het besluit worden de volgende elementen vastgesteld: het fysieke
object van het grote project, het bedrag waarop het medefinancieringspercentage
voor de prioritaire as van toepassing is, de materiële en financiële
indicatoren voor het toezicht op de vorderingen en de verwachte bijdrage van
het grote project tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de betrokken
prioritaire as of assen. In het besluit tot goedkeuring wordt de voorwaarde
opgenomen dat het eerste contract voor werken binnen twee jaar na de datum van
het besluit moet zijn gesloten. 3. Als de Commissie weigert
steun uit de Fondsen voor een groot project te verlenen, stelt zij de lidstaat
binnen de in lid 2 gestelde termijn in kennis van de redenen daarvoor. 4. Voordat de Commissie een
besluit tot goedkeuring heeft vastgesteld, worden geen uitgaven voor grote
projecten in betalingsaanvragen opgenomen.
HOOFDSTUK III
Gezamenlijk actieplan Artikel 93
Toepassingsgebied 1. Een gezamenlijk actieplan is
een concrete actie die wordt vastgesteld en beheerd aan de hand van de te
realiseren outputs en resultaten. Een gezamenlijk actieplan omvat een groep
projecten die niet uit de totstandbrenging van infrastructuur bestaan en die in
het kader van een of meer operationele programma’s onder verantwoordelijkheid
van de begunstigde worden uitgevoerd. De outputs en resultaten van een
gezamenlijk actieplan worden tussen de lidstaat en de Commissie overeengekomen
en dragen bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van de
operationele programma’s en vormen de basis voor de steun uit de Fondsen. De
resultaten betreffen de directe effecten van het gezamenlijke actieplan. De
begunstigde moet een publiekrechtelijke instantie zijn. Gezamenlijke
actieplannen worden niet als grote projecten beschouwd. 2. De overheidssteun die aan een
gezamenlijk actieplan wordt toegewezen, bedraagt ten minste
10 000 000 EUR of, als dit minder is, 20 % van de overheidssteun van
het operationele programma of de operationele programma’s. Artikel 94
Voorbereiding van
gezamenlijke actieplannen
1. De lidstaat, de
beheersautoriteit of een aangewezen publiekrechtelijke instantie kan
gelijktijdig met de indiening van de betrokken operationele programma’s, of
daarna, een voorstel voor een gezamenlijk actieplan indienen. Het voorstel
bevat alle in artikel 95 bedoelde elementen. 2. Een gezamenlijk actieplan
heeft betrekking op een deel van de periode van 1 januari 2014 tot en
met 31 december 2022. De outputs en resultaten van een gezamenlijk
actieplan vormen alleen een aanleiding voor vergoeding als zij na de datum van
het besluit tot goedkeuring van het gezamenlijk actieplan en vóór het einde van
de vastgestelde uitvoeringsperiode tot stand zijn gekomen. Artikel 95
Inhoud van gezamenlijke
actieplannen Het gezamenlijke actieprogramma bevat: 1) een analyse van de
ontwikkelingsbehoeften en doelstellingen die de rechtvaardiging voor het
gezamenlijke actieplan vormen, rekening houdend met de doelstellingen van de
operationele programma’s en, in voorkomend geval, de specifieke aanbevelingen
per land en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten
en van de Unie krachtens artikel 121, lid 2, van het Verdrag en de
aanbevelingen van de Raad krachtens artikel 148, lid 4, van het
Verdrag waarmee de lidstaten rekening moeten houden bij hun
werkgelegenheidsbeleid; 2) een beschrijvend kader van de
relatie tussen de algemene en specifieke doelstellingen van het gezamenlijke
actieplan, de mijlpalen en de streefdoelen voor outputs en resultaten en de
voorgenomen projecten of soorten projecten; 3) de gemeenschappelijke en specifieke
output- en resultaatindicatoren, in voorkomend geval per prioritaire as; 4) informatie over de geografische
dekking en de doelgroepen van het gezamenlijke actieplan; 5) de verwachte uitvoeringsperiode van
het gezamenlijke actieplan; 6) een analyse van de effecten van het
gezamenlijke actieplan op de bevordering van gelijkheid tussen mannen en
vrouwen en de voorkoming van discriminatie; 7) een analyse van de effecten van het
gezamenlijke actieplan op de bevordering van duurzame ontwikkeling, in
voorkomend geval; 8) de uitvoeringbepalingen van het
gezamenlijke actieplan, met inbegrip van: a) een aanduiding van
de begunstigde die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het gezamenlijke
actieplan, met garanties voor zijn competentie op het betrokken werkterrein en
zijn capaciteit op het gebied van administratief en financieel beheer; b) de regelingen voor
de leiding van het gezamenlijke actieplan, overeenkomstig artikel 97; c) de regelingen voor
het toezicht op en de evaluatie van het gezamenlijke actieplan, met inbegrip
van kwaliteitsborging en de verzameling en opslag van gegevens over het behalen
van mijlpalen, outputs en resultaten; d) de regelingen voor
de verspreiding van informatie en de communicatie over het gezamenlijke
actieplan en over de Fondsen; 9) de financiële regelingen van het
gezamenlijke actieplan, met inbegrip van: a) de kosten van het
behalen van de mijlpalen en streefdoelen voor outputs en resultaten, onder
verwijzing naar punt 2, vastgesteld aan de hand van de in artikel 57,
lid 4, van deze verordening en in artikel 14 van de ESF-verordening
bedoelde methoden; b) een indicatief
tijdschema voor betalingen aan de begunstigde op basis van de mijlpalen en
streefdoelen; c) het
financieringsplan uitgesplitst naar operationeel programma en prioritaire as,
met inbegrip van het totale subsidiabele bedrag en de overheidssteun. De vorm voor het gezamenlijke actieplan wordt
bepaald aan de hand van het model dat de Commissie door middel van
uitvoeringshandelingen vaststelt. Die
uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 143, lid 2,
bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. Artikel 96
Besluit over het gezamenlijke
actieplan 1. De Commissie beoordeelt aan
de hand van de in artikel 95 bedoelde informatie of de steun uit de
Fondsen voor het gezamenlijke actieplan gerechtvaardigd is. Wanneer de Commissie binnen drie maanden na
indiening van een voorstel voor een gezamenlijk actieplan oordeelt dat het niet
aan de beoordelingsvoorschriften voldoet, doet zij opmerkingen aan de lidstaat
toekomen. De lidstaat verstrekt de Commissie alle
noodzakelijke gevraagde aanvullende informatie en past zo nodig het
gezamenlijke actieplan hieraan aan. 2. Als naar tevredenheid
rekening is gehouden met de eventuele opmerkingen, stelt de Commissie uiterlijk
zes maanden na indiening door de lidstaat, maar niet vóór de vaststelling van
de betrokken operationele programma’s, een besluit tot goedkeuring van het
gezamenlijke actieplan vast. 3. In het in lid 2 bedoelde
besluit worden de volgende elementen aangeduid: de begunstigde en de
doelstellingen van het gezamenlijke actieplan, de mijlpalen en streefdoelen
voor outputs en resultaten, de kosten van het behalen van deze mijlpalen en
streefdoelen voor outputs en resultaten en het financieringsplan uitgesplitst
naar operationeel programma en prioritaire as, met inbegrip van het totale
subsidiabele bedrag en de overheidsbijdrage, de uitvoeringsperiode van het
gezamenlijke actieplan en in voorkomend geval de geografische dekking en de
doelgroepen van het gezamenlijke actieplan. 4. Als de Commissie weigert
steun uit de Fondsen voor een gezamenlijk actieplan te verlenen, stelt zij de
lidstaat binnen de in lid 2 gestelde termijn in kennis van de redenen
daarvoor. Artikel 97
Stuurgroep en wijziging van
het gezamenlijke actieplan 1. De lidstaat of de
beheersautoriteit richt een stuurgroep voor het gezamenlijke actieplan op, die
losstaat van het toezichtcomité van de operationele programma’s. De stuurgroep
vergadert ten minste twee keer per jaar. Over de samenstelling ervan beslist de lidstaat in
overleg met de beheersautoriteit, waarbij het partnerschapsbeginsel wordt
gevolgd. De Commissie kan met raadgevende stem aan de
werkzaamheden van de stuurgroep deelnemen. 2. De stuurgroep voert de
volgende taken uit: a) zij evalueert de
vorderingen bij het behalen van de mijlpalen, de outputs en de resultaten van
het gezamenlijke actieplan; b) zij onderzoekt
eventuele voorstellen tot wijziging van het gezamenlijke actieplan om rekening
te houden met aspecten die van invloed zijn op de prestaties en keurt die
voorstellen goed. 3. Wanneer een lidstaat een
verzoek tot wijziging van gemeenschappelijke actieplannen indient, wordt dit
naar behoren gemotiveerd. De Commissie beoordeelt of het verzoek tot wijziging
gerechtvaardigd is, rekening houdend met de door de lidstaat verstrekte
informatie. De Commissie kan opmerkingen maken en de lidstaat verstrekt de
Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie. Uiterlijk drie maanden na
de formele indiening van het verzoek tot wijziging door de lidstaat stelt de
Commissie een besluit tot goedkeuring van dat verzoek vast, op voorwaarde dat
naar tevredenheid rekening is gehouden met de eventuele opmerkingen van de
Commissie. De wijziging treedt in werking op de datum van het besluit, tenzij
in het besluit een andere datum van inwerkingtreding is vastgesteld. Artikel 98 Financieel
beheer en controle van het gezamenlijke actieplan 1. Betalingen aan de begunstigde
van een gezamenlijk actieplan worden behandeld als forfaitaire bedragen of
standaardschalen van eenheidskosten. Het in artikel 57, lid 1,
onder c), bedoelde maximum voor forfaitaire bedragen is niet van
toepassing. 2. Het financiële beheer, de
controle en de audit van het gemeenschappelijke actieplan zijn er uitsluitend
op gericht te controleren of aan de in het besluit tot goedkeuring van het
gemeenschappelijke actieplan vastgestelde betalingsvoorwaarden wordt voldaan. 3. De begunstigde en onder zijn
verantwoordelijkheid handelende instanties mogen hun eigen boekhoudpraktijk
toepassen op de kosten voor het uitvoeren van concrete acties. De
auditautoriteit of de Commissie verricht geen audit in verband met deze
boekhoudpraktijk en de door de begunstigde werkelijk gemaakte kosten.
HOOFDSTUK IV Territoriale ontwikkeling Artikel 99
Geïntegreerde territoriale
investering 1. Wanneer voor een strategie
voor stadsontwikkeling of voor een andere territoriale strategie of pact als
bedoeld in artikel 12, lid 1, van Verordening ... [ESF] een
geïntegreerde aanpak nodig is met investeringen voor meer dan één prioritaire
as van een of meer operationele programma’s, wordt de actie als geïntegreerde
territoriale investering uitgevoerd. 2. In de desbetreffende
operationele programma’s worden de geplande geïntegreerde territoriale
investeringen vermeld en wordt de indicatieve financiële toewijzing uit elke
prioritaire as aan elke geïntegreerde territoriale investering aangegeven. 3. De lidstaat of de
beheersautoriteit kan een of meer intermediaire instanties, waaronder
plaatselijke autoriteiten, instanties voor regionale ontwikkeling of
niet-gouvernementele organisaties, aanwijzen die worden belast met het beheer
en de uitvoering van een geïntegreerde territoriale investering. 4. De lidstaat of de bevoegde
beheersautoriteiten waarborgen dat in het toezichtsysteem voor het operationele
programma de concrete acties en outputs van een prioritaire as worden
onderscheiden die tot een geïntegreerde territoriale investering bijdragen.
TITEL III
TOEZICHT, EVALUATIE, VOORLICHTING EN COMMUNICATIE HOOFDSTUK I
Toezicht en evaluatie Artikel 100
Functies van het
toezichtcomité 1. Het toezichtcomité onderzoekt
in het bijzonder: a) vraagstukken die van
invloed zijn op de prestaties van het operationele programma; b) de vorderingen bij
de uitvoering van het evaluatieplan en het vervolg dat aan de bevindingen van
evaluaties is gegeven; c) de uitvoering van de
communicatiestrategie; d) de uitvoering van
grote projecten; e) de uitvoering van
gezamenlijke actieplannen; f) acties om
gelijkheid van mannen en vrouwen, gelijke kansen en non-discriminatie, met
inbegrip van toegankelijkheid voor mensen met een handicap, te bevorderen; g) acties om duurzame
ontwikkeling te bevorderen; h) maatregelen in het
operationele programma die nodig zijn om aan de ex-antevoorwaarden te voldoen; i) financieringsinstrumenten. 2. De volgende elementen worden
door het toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd: a) de methoden en
criteria voor de selectie van concrete acties; b) de jaarverslagen en
het eindverslag over de uitvoering; c) het evaluatieplan
voor het operationele programma en eventuele wijzigingen van het plan; d) de
communicatiestrategie voor het operationele programma en eventuele wijzigingen
van de strategie; e) voorstellen van de
beheersautoriteit voor wijzigingen van het operationele programma. Artikel 101
Uitvoeringsverslagen voor het
doel “investeren in groei en werkgelegenheid” 1. De lidstaat dient uiterlijk
op 30 april 2016 en vervolgens uiterlijk op 30 april van elk
volgend jaar tot en met 2022 een jaarverslag overeenkomstig artikel 44,
lid 1, bij de Commissie in. Het verslag dat in 2016 wordt ingediend,
betreft de begrotingsjaren 2014 en 2015 alsmede de periode tussen de begindatum
voor de subsidiabiliteit van de uitgaven en 31 december 2013. 2. In de jaarverslagen over de
uitvoering wordt informatie gegeven over: a) de uitvoering van
het operationele programma overeenkomstig artikel 44, lid 2; b) de vorderingen bij
de voorbereiding en uitvoering van grote projecten en gezamenlijke
actieplannen. 3. De jaarverslagen over de
uitvoering die in 2017 en 2019 worden ingediend, omvatten een uiteenzetting en
beoordeling van de krachtens artikel 44, lid 3 respectievelijk
lid 4, vereiste informatie, van de in lid 2 vermelde informatie, en
bovendien van: a) de vorderingen bij
de uitvoering van de geïntegreerde aanpak voor territoriale ontwikkeling, met
inbegrip van duurzame stedelijke ontwikkeling, en vanuit de gemeenschap geleide
lokale ontwikkeling in het kader van het operationele programma; b) de vorderingen bij
de uitvoering van acties ter vergroting van de capaciteit van de autoriteiten
van de lidstaten en van de begunstigden om de Fondsen administratief te beheren
en te gebruiken; c) de vorderingen bij
de uitvoering van interregionale en transnationale acties; d) de vorderingen bij
de uitvoering van het evaluatieplan en het vervolg dat aan de bevindingen van
evaluaties is gegeven; e) de specifieke acties
die zijn uitgevoerd om de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen en
discriminatie te voorkomen, met inbegrip van de bevordering van de
toegankelijkheid voor mensen met een handicap, en de regelingen die zijn
getroffen om de integratie van het genderperspectief in het operationele
programma en in concrete acties te waarborgen; f) de acties die
overeenkomstig artikel 8 zijn uitgevoerd om duurzame ontwikkeling te
bevorderen; g) de resultaten van de
voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen voor de Fondsen die in het kader van
de communicatiestrategie worden uitgevoerd; h) de vorderingen bij
de uitvoering van eventuele acties op het gebied van sociale innovatie; i) de vorderingen bij
de uitvoering van maatregelen om te voorzien in de specifieke behoeften van de
geografische gebieden die het hardst door armoede worden getroffen of van
doelgroepen die de grootste kans maken gediscrimineerd of uitgesloten te
worden, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan gemarginaliseerde
gemeenschappen, met vermelding van de gebruikte financiële middelen, in
voorkomend geval; j) de betrokkenheid
van de partners bij de uitvoering, het toezicht en de evaluatie van het
operationele programma. 4. De jaarverslagen en
eindverslagen over de uitvoering worden opgesteld volgens modellen die de
Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vaststelt. Die
uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 143, lid 2,
bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. Artikel 102
Indiening van financiële
gegevens 1. Ten behoeve van het toezicht
dient de beheersautoriteit uiterlijk op 31 januari, 30 april,
31 juli en 31 oktober voor elk operationeel programma de volgende
gegevens elektronisch bij de Commissie in, uitgesplitst naar prioritaire as: a) de totale en
publieke subsidiabele kosten van de concrete acties en het aantal concrete
acties dat voor steun is geselecteerd; b) de totale en
publieke subsidiabele kosten van contracten of andere juridische verbintenissen
die begunstigden bij de uitvoering van de voor steun geselecteerde concrete
acties zijn aangegaan; c) de totale
subsidiabele uitgaven die door de begunstigden bij de beheersautoriteit zijn
gedeclareerd. 2. De gegevens die op
31 januari worden ingediend, worden bovendien uitgesplitst naar categorie
steunverlening. Door de indiening van deze gegevens wordt geacht te zijn
voldaan aan het voorschrift voor de indiening van de in artikel 44,
lid 2, bedoelde financiële gegevens. 3. Bij de gegevens die uiterlijk
op 31 januari en 31 juli worden ingediend, wordt een raming gevoegd
van het bedrag waarvoor de lidstaten betalingsaanvragen voor het lopende en het
daaropvolgende begrotingsjaar verwachten in te dienen. 4. De uit hoofde van dit artikel
ingediende gegevens moeten lopen tot het eind van de maand die aan de maand van
indiening voorafgaat. Artikel 103
Cohesieverslag Het in artikel 175 van het Verdrag bedoelde
verslag van de Commissie bevat: a) een balans van
de vorderingen op het gebied van de economische, sociale en territoriale
samenhang, inclusief de sociaaleconomische situatie en ontwikkeling van de
regio’s, en de integratie van de prioriteiten van de Unie; b) een balans van
de rol van de Fondsen, de EIB en de andere instrumenten, en het effect van
andere beleidstakken van de Unie en de lidstaten op de gemaakte vorderingen. Artikel 104
Evaluatie 1. De beheersautoriteit stelt
voor elk operationeel programma een evaluatieplan op. Het evaluatieplan wordt
bij de eerste vergadering van het toezichtcomité ingediend. Wanneer er één
toezichtcomité voor verscheidene operationele programma’s is, mag een
evaluatieplan betrekking hebben op al die operationele programma’s. 2. Uiterlijk op
31 december 2020 dienen de beheersautoriteiten, voor elk programma,
een verslag in met een samenvatting van de bevindingen van de tijdens de
programmeringsperiode uitgevoerde evaluaties, met inbegrip van een beoordeling
van de belangrijkste outputs en resultaten van het programma. 3. De Commissie verricht in nauwe samenwerking met de lidstaten en de
beheersautoriteiten ex-postevaluaties.
HOOFDSTUK II
Voorlichting en communicatie Artikel 105
Voorlichting en publiciteit 1. De lidstaten en
beheersautoriteiten zijn verantwoordelijk voor: a) de oprichting van
één website of portaalsite die informatie over alle operationele programma’s in
die lidstaat geeft, alsook toegang tot die programma’s; b) de voorlichting van
potentiële begunstigden over de financieringsmogelijkheden van operationele
programma’s; c) het bij de burgers
van de Unie onder de aandacht brengen van de rol en de verwezenlijkingen van
het cohesiebeleid en van de Fondsen door middel van voorlichtings- en
communicatieacties betreffende de resultaten en effecten van
partnerschapscontracten, operationele programma’s en concrete acties. 2. Om de steun uit de Fondsen
inzichtelijk te maken, houden de lidstaten een lijst in CSV- of XML-formaat bij
van de concrete acties per operationeel programma en per Fonds, die via de
website of portaalsite toegankelijk is en een lijst en samenvatting van alle
operationele programma’s in die lidstaat bevat. De lijst van concrete acties wordt ten minste elke
drie maanden bijgewerkt. In bijlage VI is de
informatie vastgesteld die in ieder geval in de lijst van concrete acties moet
worden opgenomen. 3. Bijlage VI bevat voorschriften voor de op het publiek gerichte
voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen, alsook voor de op aanvragers en
begunstigden gerichte voorlichtingsmaatregelen. 4. De technische kenmerken van
voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen voor concrete acties alsmede de
grondregels voor de opbouw van het embleem en aanwijzingen voor de
genormaliseerde kleuren worden door de Commissie vastgesteld door middel van
uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 143, lid 3, bedoelde
onderzoeksprocedure. Artikel 106
Communicatiestrategie 1. De beheersautoriteit stelt
voor elk operationeel programma een communicatiestrategie op. Er mag één
communicatiestrategie voor verscheidene operationele programma’s worden
opgesteld. De communicatiestrategie bevat de in
bijlage VI vermelde elementen en jaarlijkse
bijwerkingen met details van de geplande voorlichtings- en publiciteitsactiviteiten. 2. De communicatiestrategie
wordt op de eerste vergadering van het toezichtcomité na de goedkeuring van het
operationele programma besproken en goedgekeurd. Herzieningen van de communicatiestrategie
worden door het toezichtcomité besproken en goedgekeurd. 3. De beheersautoriteit brengt
het toezichtcomité voor elk operationeel programma ten minste een keer per jaar
op de hoogte van de vorderingen bij de uitvoering van de communicatiestrategie
en van haar beoordeling van de resultaten. Artikel 107
Contactpersonen voor
voorlichting en communicatie en netwerken 1. Elke lidstaat wijst een
contactpersoon voor voorlichting en communicatie aan om de voorlichtings- en
communicatieacties voor een of meer Fondsen te coördineren en brengt de
Commissie hiervan op de hoogte. 2. De contactpersoon voor
voorlichting en communicatie zorgt voor coördinatie en fungeert als voorzitter
van de vergaderingen van een nationaal netwerk van voorlichters voor de
Fondsen, met inbegrip van relevante programma’s voor Europese territoriale
samenwerking, het oprichten en onderhouden van de in bijlage VI bedoelde website of portaalsite en de verplichting een
overzicht te geven van de communicatiemaatregelen op nationaal niveau. 3. Elke beheersautoriteit wijst
één persoon aan die verantwoordelijk is voor de voorlichting en communicatie op
het niveau van het operationele programma en brengt de Commissie hiervan op de
hoogte. 4. De Commissie richt netwerken
op EU-niveau op waaraan de door de lidstaten en de beheersautoriteiten aangewezen
leden deelnemen om de resultaten van de uitvoering van de
communicatiestrategieën, ervaringen met de uitvoering van voorlichtings- en
communicatiemaatregelen en goede praktijken uit te wisselen.
TITEL IV
TECHNISCHE BIJSTAND Artikel 108
Technische bijstand op
initiatief van de Commissie De Fondsen kunnen technische bijstand
ondersteunen tot een maximum van 0,35 % van hun respectieve jaarlijkse
toewijzing. Artikel 109
Technische bijstand van de
lidstaten 1. Elk van de Fondsen mag
financiering verlenen voor concrete acties op het gebied van financiële
bijstand die subsidiabel zijn uit hoofde van een van de andere Fondsen. Het
bedrag van de Fondsen dat aan technische bijstand wordt toegewezen, mag niet
meer bedragen dan 4 % van het totale bedrag van de Fondsen dat is toegewezen
aan operationele programma’s voor elke categorie regio’s van het doel
“investeren voor groei en werkgelegenheid”. 2. Technische bijstand wordt
verleend in de vorm van een prioritaire as van één Fonds binnen een
operationeel programma of in de vorm van een specifiek operationeel programma. 3. De toewijzing uit een Fonds
voor technische bijstand mag niet meer bedragen dan 10 % van de totale
toewijzing van het Fonds voor operationele programma’s in een lidstaat voor
elke categorie regio’s van het doel “investeren voor groei en werkgelegenheid”.
TITEL V
FINANCIËLE STEUN UIT DE FONDSEN Artikel 110
Bepaling van de
medefinancieringspercentages 1. In het besluit van de
Commissie tot vaststelling van een operationeel programma worden het
medefinancieringspercentage en het maximumbedrag van de steun uit de Fondsen
voor elke prioritaire as bepaald. 2 Voor elke prioritaire as
wordt in het besluit van de Commissie vermeld of het
medefinancieringspercentage van toepassing is op: a) het totaal van de
subsidiabele publieke en private uitgaven; of b) de publieke
subsidiabele uitgaven. 3. Het
medefinancieringspercentage van elke prioritaire as van operationele
programma’s voor het doel “investeren in groei en werkgelegenheid” bedraagt
niet meer dan: a) 85 % voor het
Cohesiefonds; b) 85 % voor de minder
ontwikkelde regio’s van de lidstaten waarvan het bbp per inwoner voor de
periode 2007-2009 minder dan 85 % van het gemiddelde van de EU-27 voor dezelfde
periode bedroeg en voor de ultraperifere gebieden; c) 80 % voor de minder
ontwikkelde regio’s van de andere lidstaten dan bedoeld onder b) die op
1 januari 2014 in aanmerking komen voor de overgangsregeling van het
Cohesiefonds; d) 75 % voor de minder
ontwikkelde regio’s van de andere lidstaten dan bedoeld onder b) en c) en voor
alle regio’s waarvan het bbp per inwoner voor de periode 2007-2013 minder dan
75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode bedroeg, maar
waarvan het bbp per inwoner meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27
bedraagt; e) 60 % voor de andere
dan de onder d) bedoelde overgangsregio’s; f) 50 % voor de andere
dan de onder d) bedoelde meer ontwikkelde regio’s. Het medefinancieringspercentage van elke
prioritaire as van operationele programma’s voor het doel “Europese
territoriale samenwerking” bedraagt niet meer dan 75 %. 4. Het
medefinancieringspercentage van de aanvullende toewijzing overeenkomstig
artikel 84, lid 1, onder e), bedraagt niet meer dan 50 %. Hetzelfde medefinancieringspercentage is van toepassing
op de aanvullende toewijzing op grond van artikel 4, lid 2, van
Verordening (EU) nr. […]/2012 [ETS-verordening]. 5. Het in lid 3 bedoelde
maximale medefinancieringspercentage van elke prioritaire as wordt met tien
procentpunten verhoogd als een prioritaire as volledig wordt uitgevoerd door
middel van financieringsinstrumenten of door middel van vanuit de gemeenschap
geleide lokale ontwikkeling. 6. De bijdrage uit de Fondsen
mag voor elke prioritaire as niet lager zijn dan 20 % van de subsidiabele publieke
uitgaven. 7. Binnen een operationeel
programma kan een afzonderlijke prioritaire as met een
medefinancieringspercentage tot 100 % worden vastgesteld om concrete acties te
ondersteunen die worden uitgevoerd door middel van op het niveau van de Unie
ingestelde financieringsinstrumenten onder direct of indirect beheer van de
Commissie. Wanneer een afzonderlijke prioriteit voor dit doel wordt
vastgesteld, mag de steun in het kader van deze as niet op een andere wijze ten
uitvoer worden gelegd. Artikel 111
Differentiëring van de
medefinancieringspercentages
Het
medefinancieringspercentage voor de steun uit de Fondsen voor een prioritaire
as kan worden gedifferentieerd op grond van: 1) het belang van de prioritaire as
voor de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en
inclusieve groei, met het oog op specifieke lacunes die moeten worden opgevuld; 2) milieubescherming en -verbetering,
vooral door de toepassing van het voorzorgsbeginsel, het beginsel van het
preventief optreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt; 3) de financiële inbreng van de private
sector; 4) de dekking van gebieden met ernstige
en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, die als volgt worden
gedefinieerd: a) insulaire lidstaten
die voor bijstand uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, en andere eilanden,
behalve die waar de hoofdstad van een lidstaat gevestigd is of die een vaste
verbinding met het vasteland hebben; b) berggebieden als
gedefinieerd in de nationale wetgeving van de lidstaat; c) gebieden die
dunbevolkt (minder dan 50 inwoners per vierkante kilometer) of zeer dunbevolkt
zijn (minder dan 8 inwoners per vierkante kilometer).
TITEL VI
BEHEER EN CONTROLE HOOFDSTUK I
Beheers- en controlesystemen Artikel 112
Verantwoordelijkheden van de
lidstaten 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat beheers- en controlesystemen voor operationele programma’s overeenkomstig
de artikelen 62 en 63 worden ingesteld. 2. Onregelmatigheden worden door
de lidstaten voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd en zij vorderen
onverschuldigd betaalde bedragen terug, evenals eventuele rente wegens
laattijdige betaling. Zij stellen de Commissie in kennis van dergelijke
onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van de
desbetreffende administratieve en gerechtelijke procedures. Wanneer onverschuldigd aan een begunstigde
betaalde bedragen door een fout of nalatigheid van een lidstaat niet kunnen
worden teruggevorderd, is die lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling
van de betrokken bedragen aan de algemene begroting van de Unie. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen die voorschriften
voor de in dit lid beschreven verplichtingen van de lidstaten bevatten. 3. De lidstaten zorgen ervoor
dat uiterlijk op 31 december 2014 de uitwisseling van alle informatie
tussen de begunstigden en de beheersautoriteiten, certificeringsautoriteiten,
auditautoriteiten en intermediaire instanties uitsluitend door middel van
elektronische systemen voor gegevensuitwisseling kan plaatsvinden. Die systemen moeten interoperabel zijn met de
kaders van de lidstaten en van de Unie en ervoor zorgen dat de begunstigden
alle in de eerste alinea bedoelde informatie slechts een keer hoeven in te
dienen. De Commissie stelt door middel van
uitvoeringshandelingen voorschriften vast voor de uitwisseling van informatie
overeenkomstig dit lid. Die uitvoeringshandelingen worden
volgens de in artikel 143, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure
vastgesteld.
HOOFDSTUK II
Beheers- en controleautoriteiten Artikel 113
Aanwijzing van autoriteiten 1. De lidstaten wijzen voor elk operationeel programma een nationale,
regionale of plaatselijke openbare autoriteit of instantie als
beheersautoriteit aan. Een en dezelfde openbare autoriteit of instantie mag als
beheersautoriteit voor verscheidende operationele programma’s worden
aangewezen. 2. De lidstaten wijzen,
onverminderd lid 3, voor elk operationeel programma een nationale,
regionale of plaatselijke openbare autoriteit of instantie als certificeringsautoriteit
aan. Een en dezelfde certificeringsautoriteit mag voor verscheidene
operationele programma’s worden aangewezen. 3. De lidstaten kunnen voor een
operationeel programma een beheersautoriteit aanwijzen die daarnaast de taken
van de certificeringsautoriteit verricht. 4. De lidstaten wijzen voor elk
operationeel programma een nationale, regionale of plaatselijke openbare
autoriteit of instantie als auditautoriteit aan, die functioneel onafhankelijk
is van de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit. Een en dezelfde
auditautoriteit mag voor verscheidene operationele programma’s worden
aangewezen. 5. Voor
het doel “investeren in groei in werkgelegenheid” mogen de beheersautoriteit,
de eventuele certificeringsautoriteit en de auditautoriteit deel uitmaken van
dezelfde publieke autoriteit of instantie, mits het beginsel van scheiding van
functies wordt nageleefd. Voor operationele programma’s waarvan het totale
steunbedrag uit de Fondsen meer dan 250 000 000 EUR bedraagt,
mag de auditautoriteit echter geen deel uitmaken van dezelfde publieke
autoriteit of instantie als de beheersautoriteit. 6. De lidstaten kunnen een of
meer intermediaire instanties aanwijzen om bepaalde taken van de beheers- of
certificeringsautoriteit onder verantwoordelijkheid van die autoriteit uit te
voeren. De regelingen die de beheers- of certificeringsautoriteit en de
intermediaire instanties hiervoor treffen, worden formeel schriftelijk
vastgelegd. 7. De lidstaat of de
beheersautoriteit kan het beheer van een deel van een operationeel programma
aan een intermediaire instantie toevertrouwen door een schriftelijke
overeenkomst met die instantie te sluiten (“globale subsidie”). De
intermediaire instantie verstrekt garanties omtrent haar solvabiliteit, haar
competentie op het betrokken werkterrein en haar administratieve en financiële
beheer. 8. De
lidstaat stelt schriftelijke voorschriften vast voor zijn relaties met de
beheers-, certificerings- en auditautoriteiten, voor de relaties tussen die
autoriteiten onderling en voor de relaties van die autoriteiten met de
Commissie. Artikel 114
Functies van de
beheersautoriteit 1. De beheersautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het operationele
programma overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt beheerd. 2. Ten aanzien van het beheer
van het operationele programma moet de beheersautoriteit: a) de werkzaamheden van
het toezichtcomité ondersteunen en dat comité alle informatie verstrekken die
het nodig heeft om zijn taken te verrichten, in het bijzonder gegevens over de
vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het operationele
programma, financiële gegevens en gegevens over indicatoren en mijlpalen; b) de jaarverslagen en
het eindverslag over de uitvoering opstellen en, na goedkeuring door het
toezichtcomité, bij de Commissie indienen; c) aan de intermediaire
instanties en begunstigden informatie ter beschikking stellen die van belang is
voor de uitvoering van hun taken, respectievelijk voor de uitvoering van
concrete acties; d) een systeem opzetten
voor de vastlegging en opslag in gecomputeriseerde vorm van de voor toezicht,
evaluatie, financieel beheer, verificatie en audit vereiste gegevens over elke
concrete actie, in voorkomend geval met inbegrip van gegevens over individuele
deelnemers aan concrete acties; e) waarborgen dat de
onder d) bedoelde gegevens worden verzameld en in het systeem worden
opgeslagen en bewaard, en dat de gegevens over indicatoren naar geslacht zijn
uitgesplitst, indien voorgeschreven in bijlage I bij de ESF-verordening. 3. Ten aanzien van de selectie
van concrete acties moet de beheersautoriteit: a) passende
selectieprocedures en ‑criteria opstellen en na goedkeuring toepassen,
die: i) niet-discriminerend
en transparant zijn; ii) rekening houden
met de algemene beginselen in de artikelen 7 en 8; b) waarborgen dat een
geselecteerde concrete actie binnen het toepassingsgebied van het betrokken
Fonds of de betrokken Fondsen valt en binnen een categorie steunverlening die
in de prioritaire as of assen van het operationele programma is vastgesteld; c) de begunstigde een
document verstrekken waarin de voorwaarden voor steun voor elke concrete actie
zijn vermeld, met inbegrip van de specifieke vereisten betreffende de producten
of diensten die in het kader van de concrete actie moeten worden geleverd, het
financieringsplan en de uitvoeringstermijn; d) zich er vóór
goedkeuring van de concrete actie van vergewissen dat de begunstigde voldoende
administratieve, financiële en operationele capaciteit heeft om aan de
overeenkomstig letter c) vastgestelde voorwaarden te voldoen; e) zich er, als de
concrete actie is begonnen vóór de indiening van een financieringsaanvraag bij
de beheersautoriteit, van vergewissen dat voldaan is aan de toepasselijke
voorschriften van de Unie en de lidstaten; f) waarborgen dat een
aanvrager geen steun uit de Fondsen ontvangt als tegen hem een
terugvorderingsprocedure overeenkomstig artikel 61 heeft of zou moeten
hebben gelopen na verplaatsing van een productieactiviteit binnen de Unie; g) bepalen aan welke
categorieën steunverlening de uitgave moet worden toegewezen. 4. Ten aanzien van het
financiële beheer en de controle van het operationele programma moet de
beheersautoriteit: a) verifiëren of de
medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en of de door de
begunstigden gedeclareerde uitgaven door hen zijn betaald en voldoen aan het
toepasselijke recht van de Unie en de lidstaten, aan het operationele programma
en aan de voorwaarden voor de steun voor de concrete actie; b) ervoor zorgen dat de
begunstigden die betrokken zijn bij de uitvoering van concrete acties die op
basis van werkelijk gemaakte subsidiabele kosten worden vergoed, hetzij een
afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code
gebruiken voor alle verrichtingen die op een concrete actie betrekking hebben; c) doeltreffende en
evenredige fraudepreventiemaatregelen nemen op basis van de vastgestelde
risico’s; d) procedures instellen
om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits die
nodig zijn om voor een toereikend controlespoor te zorgen, worden bijgehouden
overeenkomstig artikel 62, onder g); e) de beheersverklaring
betreffende de werking van het beheers- en controlesysteem, de wettigheid en
regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen en de eerbiediging van het
beginsel van goed financieel beheer opstellen, met een verslag over de
resultaten van de uitgevoerde beheerscontroles, de eventueel vastgestelde
zwakke punten van het beheers- en controlesysteem en de eventueel genomen corrigerende
maatregelen. 5. De verificaties op grond van
lid 4, onder a), omvatten de volgende procedures: a) administratieve
verificaties voor elke betalingsaanvraag van begunstigden; b) verificaties ter
plaatse van concrete acties. De frequentie en de dekking van de verificaties
ter plaatse moeten evenredig zijn aan het bedrag aan overheidssteun dat voor
een concrete actie is verleend en aan het risico dat door deze verificaties en
door audits door de auditautoriteit voor het beheers- en controlesysteem als geheel
wordt vastgesteld. 6. Verificaties ter plaatse van
individuele concrete acties krachtens lid 5, onder b), kunnen
steekproefsgewijs worden uitgevoerd. 7. Als de beheersautoriteit
tevens begunstigde van het operationele programma is, moeten de regelingen voor
de in lid 4, onder a), bedoelde verificaties een behoorlijke
scheiding van functies garanderen. 8. De Commissie stelt
overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast met voorschriften
voor de wijze waarop de in lid 2, onder d), bedoelde informatie wordt
uitgewisseld. 9. De Commissie stelt
overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast met voorschriften
voor de regelingen voor het in lid 4, onder d), bedoelde
controlespoor. 10. De Commissie stelt door middel
van uitvoeringshandelingen het model voor de in lid 4, onder e),
bedoelde beheersverklaring vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de
in artikel 143, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. Artikel 115
Functies van de
certificeringsautoriteit De certificeringsautoriteit van een
operationeel programma heeft met name tot taak: a) betalingsaanvragen
op te stellen en bij de Commissie in te dienen en te certificeren dat deze
aanvragen op betrouwbare boekhoudsystemen gebaseerd zijn, door controleerbare
ondersteunende documenten worden gestaafd en aan verificaties door de
beheersautoriteit zijn onderworpen; b) de
jaarrekeningen op te stellen; c) te certificeren
dat de jaarrekeningen volledig, nauwkeurig en waarachtig zijn en dat de in de
rekeningen opgenomen uitgaven in overeenstemming zijn met de toepasselijke
voorschriften van de Unie en van de lidstaten en zijn gedaan voor concrete
acties die zijn geselecteerd aan de hand van de voor het operationele programma
geldende criteria voor financiering, die in overeenstemming zijn met de
voorschriften van de Unie en van de lidstaten; d) te waarborgen
dat er een systeem is waarin de boekhoudkundige gegevens voor elke concrete
actie in gecomputeriseerde vorm worden opgeslagen en bewaard en dat alle
gegevens ondersteunt die nodig zijn voor de opstelling van betalingsaanvragen
en jaarrekeningen, met inbegrip van gegevens over te innen bedragen, geïnde
bedragen en bedragen die zijn geschrapt naar aanleiding van de volledige of
gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een concrete actie of
operationeel programma; e) er, met het oog
op de opstelling en indiening van betalingsaanvragen, op toe te zien dat zij
van de beheersautoriteit toereikende informatie krijgt over de procedures die
zijn gevolgd en de verificaties die zijn verricht in verband met de uitgaven; f) bij de
opstelling en indiening van betalingsaanvragen rekening te houden met de
resultaten van alle audits die door of onder verantwoordelijkheid van de
auditautoriteit zijn verricht; g) boekhoudkundige
gegevens in gecomputeriseerde vorm bij te houden over de bij de Commissie
gedeclareerde uitgaven en de overheidsbijdrage die hiervoor aan de begunstigden
is betaald; h) een boekhouding
bij te houden van de te innen bedragen en van de bedragen die worden geschrapt
naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage
voor een concrete actie. Geïnde bedragen worden vóór de afsluiting van het
operationele programma teruggestort in de algemene begroting van de Unie door
ze in mindering te brengen op de volgende uitgavenstaat. Artikel 116
Functies van de
auditautoriteit 1. De auditautoriteit waarborgt dat er audits worden uitgevoerd op de
beheers- en controlesystemen, op een passende steekproef van concrete acties en
op de jaarrekeningen. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de voorwaarden te
bepalen waaraan deze audits moeten voldoen. 2. Als audits worden uitgevoerd
door een andere instantie dan de auditautoriteit, waarborgt de auditautoriteit
dat die instantie de vereiste functionele onafhankelijkheid heeft. 3. De
auditautoriteit ziet erop toe dat bij de auditwerkzaamheden rekening wordt
gehouden met internationaal aanvaarde auditnormen. 4. De auditautoriteit stelt binnen zes maanden na de vaststelling van een
operationeel programma een auditstrategie op. In de auditstrategie worden de
auditmethoden, de steekproefmethode voor audits van concrete acties en de
planning van audits voor het lopende en de twee volgende boekjaren vastgesteld. De auditstrategie wordt van 2016 tot en met 2022 jaarlijks bijgewerkt.
Wanneer een gemeenschappelijk beheers- en controlesysteem op verscheidene
operationele programma’s van toepassing is, mag één auditstrategie voor de
betrokken operationele programma’s worden opgesteld. Op verzoek verstrekt de
auditautoriteit de auditstrategie aan de Commissie. 5. De
auditautoriteit stelt het volgende op: i) een
auditoordeel over de jaarrekeningen van het voorgaande boekjaar, dat betrekking
heeft op de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de
jaarrekeningen, de werking van het beheers- en controlesysteem en de wettigheid
en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen; ii) een jaarlijks
controleverslag met de bevindingen van de in het voorgaande boekjaar uitgevoerde
audits. In het onder ii) bedoelde verslag worden de
vastgestelde tekortkomingen van het beheers- en controlesysteem beschreven,
evenals de eventuele corrigerende maatregelen die zijn genomen of voorgesteld. Wanneer een gemeenschappelijk beheers- en controlesysteem
op verscheidene operationele programma’s van toepassing is, mag de
onder ii) verlangde informatie in één verslag worden opgenomen. 6. De Commissie stelt door
middel van uitvoeringshandelingen modellen vast voor de auditstrategie, het
auditoordeel en het jaarlijkse controleverslag, alsmede de steekproefmethode
als bedoeld in lid 4. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in
artikel 143, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. 7. De Commissie stelt volgens de in artikel 143, lid 3, bedoelde
onderzoeksprocedure uitvoeringsvoorschriften vast voor het gebruik van de
gegevens die verzameld zijn tijdens audits door ambtenaren van de Commissie of
gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie. HOOFDSTUK III
Accreditatie Artikel 117
Accreditatie en intrekking
van de accreditatie van de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit 1. De accreditatie-instantie
stelt een formeel besluit vast tot accreditatie van de beheersautoriteiten en
certificerende autoriteiten die voldoen aan de door de Commissie door middel
van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 142 vastgestelde
accreditatiecriteria. 2. Het in lid 1 bedoelde
formele besluit wordt gebaseerd op een verslag en op een oordeel van een
onafhankelijke auditinstantie die het beheers- en controlesysteem beoordeelt,
met inbegrip van de rol die intermediaire instanties daarin hebben en de
naleving van de artikelen 62, 63, 114 en 115. De accreditatie-instantie houdt
er rekening mee of de beheers- en controlesystemen voor het operationele
programma op de in de voorgaande programmeringsperiode gebruikte systemen
lijken, alsook met eventuele bewijzen voor de goede werking ervan. 3. De lidstaat dient het in
lid 1 bedoelde formele besluit binnen zes maanden na de goedkeuring van
het besluit tot vaststelling van het operationele programma bij de Commissie
in. 4. Als het totale steunbedrag
uit de Fondsen aan een operationeel programma meer dan
250 000 000 EUR bedraagt, kan de Commissie binnen twee maanden
na ontvangst van het in lid 1 bedoelde formele besluit, het verslag en het
oordeel van de onafhankelijke auditinstantie opvragen, alsmede de beschrijving
van het beheers- en controlesysteem. De Commissie kan binnen twee maanden na ontvangst
van deze documenten opmerkingen maken. De Commissie houdt er bij haar besluit om deze
documenten al dan niet op te vragen rekening mee of de beheers- en
controlesystemen voor het operationele programma lijken op de in de voorgaande
programmeringsperiode gebruikte systemen, alsook met de vraag of de beheersautoriteit
tevens de functie van certificeringsautoriteit vervult en met eventuele
bewijzen voor de goede werking van de systemen. Artikel 118
Samenwerking met
auditautoriteiten 1. De Commissie werkt samen met
de auditautoriteiten om hun auditplannen en ‑methoden te coördineren en
wisselt de resultaten van de audits van de beheers- en controlesystemen
onmiddellijk uit. 2. Wanneer een lidstaat verscheidene auditautoriteiten heeft aangewezen,
kan hij een coördinerende instantie aanwijzen om de samenwerking te
vergemakkelijken. 3. Tenzij anders is
overeengekomen, vergaderen de Commissie, de auditautoriteiten en de eventuele
coördinerende instantie regelmatig, en ten minste een maal per jaar, om het
jaarlijkse controleverslag, het oordeel en de auditstrategie te onderzoeken en
van gedachten te wisselen over kwesties in verband met de verbetering van de
beheers- en controlesystemen.
TITEL VII
FINANCIEEL BEHEER, GOEDKEURING VAN REKENINGEN EN FINANCIËLE CORRECTIES HOOFDSTUK I
Financieel beheer Artikel 119
Gemeenschappelijke
voorschriften voor betalingen De lidstaat waarborgt dat uiterlijk bij de
afsluiting van het operationele programma het aan de begunstigden betaalde
bedrag aan overheidssteun ten minste gelijk is aan de door de Commissie aan de
lidstaat betaalde bijdrage uit de Fondsen. Artikel 120
Gemeenschappelijke
voorschriften voor de berekening van tussentijdse betalingen, betalingen van
het jaarlijkse saldo en de betaling van het eindsaldo 1. De Commissie vergoedt als
tussentijdse betalingen 90 % van het bedrag dat wordt berekend door het in het
besluit tot vaststelling van het operationele programma bepaalde
medefinancieringspercentage voor elke prioritaire as toe te passen op de
subsidiabele uitgaven voor de prioritaire as die in de betalingsaanvraag zijn
opgenomen. Zij bepaalt het jaarlijkse saldo overeenkomstig artikel 130,
lid 1. 2. De bijdrage uit de Fondsen
aan een prioritaire as door middel van tussentijdse betalingen, betalingen van
het jaarlijkse saldo en de betaling van het eindsaldo, mag niet hoger zijn dan: a) de in de
betalingsaanvraag voor de prioritaire as vermelde overheidssteun; en b) de in het besluit
van de Commissie tot goedkeuring van het operationele programma vermelde
bijdrage uit de Fondsen voor de prioritaire as. 3. Onverminderd artikel 22
mag de steun van de Unie door middel van tussentijdse betalingen en betalingen
van het eindsaldo evenwel niet hoger zijn dan de overheidssteun en het maximale
bedrag aan steun uit de Fondsen voor elke prioritaire as, zoals bepaald in het
besluit van de Commissie tot goedkeuring van het operationele programma. Artikel 121
Betalingsaanvragen 1. In betalingsaanvragen wordt
voor elke prioritaire as het volgende opgenomen: a) het totaalbedrag van
door begunstigden voor de uitvoering van concrete acties betaalde subsidiabele
uitgaven, zoals opgenomen in de rekeningen van de certificeringsautoriteit; b) het totaalbedrag van
voor de uitvoering van concrete acties betaalde overheidssteun, zoals opgenomen
in de rekeningen van de certificeringsautoriteit; c) de overeenkomstige
subsidiabele overheidssteun die aan de begunstigde is betaald, zoals opgenomen
in de rekeningen van de certificeringsautoriteit. 2. Uitgaven die in een
betalingsaanvraag worden opgenomen, worden gestaafd door gekwiteerde facturen
of boekhoudkundige documenten met gelijkwaardige bewijskracht, met uitzondering
van de vormen van steun overeenkomstig artikel 57, lid 1, onder b),
c) en d), artikel 58, artikel 59, lid 1, en artikel 93,
alsook overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. [...]/2012
van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds en
tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 [ESF]. In een
betalingsaanvraag voor die vormen van steun worden de kosten opgenomen die door
de beheersautoriteit aan de begunstigde zijn vergoed. 3. De Commissie stelt door
middel van uitvoeringshandelingen het model voor betalingsaanvragen vast. Die
uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 143, lid 2,
bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. Artikel 122
Betaling aan begunstigden De beheersautoriteiten waarborgen dat de
begunstigden zo spoedig mogelijk, en in ieder geval vóór de opname van de
overeenkomstige uitgave in de betalingsaanvraag, het totale bedrag aan
overheidssteun ontvangen. Er mogen geen bedragen in
mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen
of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag
voor de begunstigden verminderen. Artikel 123
Gebruik van de euro 1. De lidstaten die op de datum
van de betalingsaanvraag de euro niet als munteenheid hebben aangenomen,
rekenen de bedragen van de in de nationale munteenheid gedane uitgaven om in
euro’s. Dit gebeurt aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers
voor de euro van de Commissie in de maand waarin de uitgave in de rekeningen
van de beheersautoriteit van het betrokken operationele programma is opgenomen.
Deze boekhoudkundige wisselkoers wordt maandelijks elektronisch bekendgemaakt
door de Commissie. 2. Wanneer de euro de
munteenheid van een lidstaat wordt, blijft de in lid 1 beschreven
omrekeningsprocedure van toepassing op alle uitgaven die vóór de datum van
inwerkingtreding van de vaste omrekeningskoers tussen de nationale munteenheid
en de euro zijn opgenomen in de rekeningen van de beheersautoriteit. Artikel 124
Betaling van voorfinanciering 1. De initiële voorfinanciering
wordt in tranches uitgekeerd, en wel als volgt: a) in 2014: 2 % van het
steunbedrag uit de Fondsen aan het operationele programma voor de gehele
programmeringsperiode; b) in 2015: 1 % van het
steunbedrag uit de Fondsen aan het operationele programma voor de gehele
programmeringsperiode; c) in 2016: 1 % van het
steunbedrag uit de Fondsen aan het operationele programma voor de gehele programmeringsperiode. Als een operationeel programma in 2015 of later
wordt vastgesteld, worden de vroegere tranches in het jaar van vaststelling
betaald. 2. In de jaren 2016 tot en met
2022 wordt vóór 1 juli een jaarlijks voorfinancieringsbedrag betaald. In
2016 bedraagt dit 2 % van het steunbedrag uit de Fondsen aan het operationele
programma voor de gehele programmeringsperiode. In de jaren 2017 tot en met
2022 bedraagt dit 2,5 % van het steunbedrag uit de Fondsen aan het operationele
programma voor de gehele programmeringsperiode. Artikel 125
Goedkeuring van
voorfinanciering Het als jaarlijkse voorfinanciering betaalde
bedrag wordt overeenkomstig artikel 130 behandeld in het kader van de
goedkeuring van de rekeningen van de Commissie. Artikel 126
Termijnen voor de indiening
van aanvragen voor tussentijdse betaling en voor de betaling ervan 1. De certificeringsautoriteit
dient op gezette tijden een aanvraag voor tussentijdse betaling in voor de
bedragen die in haar rekeningen zijn opgenomen als overheidssteun die aan
begunstigden is betaald in het boekjaar dat op 30 juni afloopt. 2. De certificeringsautoriteit
dient de laatste aanvraag voor tussentijdse betaling ten laatste in op
31 juli na het einde van het vorige boekjaar en in ieder geval vóór de
eerste aanvraag voor tussentijdse betaling voor het komende boekjaar. 3. De eerste aanvraag voor
tussentijdse betaling wordt niet ingediend voordat het formele besluit tot
accreditatie van de beheersautoriteit door de Commissie is ontvangen. 4. Als het jaarverslag over de
uitvoering van een operationeel programma niet overeenkomstig artikel 101
naar de Commissie is gestuurd, worden voor dat programma geen tussentijdse
betalingen gedaan. 5. Onder voorbehoud van de
beschikbare begrotingsmiddelen voert de Commissie de tussentijdse betalingen
uit binnen zestig dagen na de datum waarop de betalingsaanvraag bij de
Commissie is geregistreerd. Artikel
127
Vrijmaking 1. Het deel van het
overeenkomstig de tweede alinea berekende bedrag van een operationeel programma
dat op 31 december van het tweede begrotingsjaar na het jaar van
vastlegging van het operationele programma niet is gebruikt voor betaling van
een initiële en jaarlijkse voorfinanciering, voor tussentijdse betalingen en
voor betalingen van het jaarsaldo en waarvoor geen overeenkomstig
artikel 121 opgestelde betalingsaanvraag overeenkomstig artikel 126
is ingediend, wordt door de Commissie vrijgemaakt. De Commissie berekent het bedrag voor de
vrijmaking door één zesde van de jaarlijkse vastlegging met betrekking tot de
totale jaarlijkse bijdrage voor 2014 bij elk van de vastleggingen voor 2015 tot
en met 2020 op te tellen. 2. In afwijking van lid 1,
eerste alinea, zijn de termijnen voor vrijmaking niet van toepassing op de
jaarlijkse vastlegging in verband met de totale jaarlijkse bijdrage voor 2014. 3. Als de eerste jaarlijkse
vastlegging betrekking heeft op de totale jaarlijkse bijdrage voor 2015, zijn
de termijnen voor de vrijmaking in afwijking van lid 1 niet van toepassing
op de jaarlijkse toewijzing in verband met de totale jaarlijkse bijdrage voor
2015. In dat geval berekent de Commissie het in lid 1, eerste alinea,
bedoelde bedrag door één vijfde van de jaarlijkse vastlegging met betrekking
tot de totale jaarlijkse bijdrage voor 2015 bij elk van de vastleggingen voor
2016 tot en met 2020 op te tellen. 4. Het deel van de vastleggingen
dat op 31 december 2022 nog openstaat, wordt vrijgemaakt als een van
de krachtens artikel 130, lid 1, vereiste documenten niet uiterlijk
op 30 september 2023 bij de Commissie is ingediend. HOOFDSTUK II
Goedkeuring van rekeningen en afsluiting Afdeling I
Goedkeuring van rekeningen Artikel 128
Inhoud van de jaarrekeningen 1. De gecertificeerde
jaarrekeningen voor elk operationeel programma betreffen het boekjaar en
omvatten op het niveau van elke prioritaire as: a) het totaalbedrag van
de door begunstigden voor de uitvoering van concrete acties betaalde
subsidiabele uitgaven, zoals opgenomen in de rekeningen van de
certificeringsautoriteit, en de overeenkomstige betaalde subsidiabele
overheidssteun, alsmede het totaalbedrag van de voor de uitvoering van concrete
acties betaalde overheidssteun; b) de bedragen die
tijdens het boekjaar zijn geschrapt en geïnd, de aan het eind van het boekjaar
te innen bedragen, de overeenkomstig artikel 61 teruggevorderde bedragen
en de oninbare bedragen; c) voor elke
prioritaire as: de lijst van tijdens het boekjaar voltooide concrete acties
waarvoor steun uit het EFRO en het Cohesiefonds is ontvangen; d) voor elke
prioritaire as: een vergelijking tussen de overeenkomstig punt a) vermelde
uitgaven en de voor hetzelfde boekjaar in betalingsaanvragen gedeclareerde
uitgaven, met een uitleg voor eventuele verschillen. 2. Wanneer er nog een procedure
loopt in verband met de beoordeling van de wettigheid en regelmatigheid van de
uitgaven door de auditautoriteit, kan de certificeringsautoriteit hiervoor in
de rekeningen per prioritaire as een reserve opnemen, die niet hoger is dan 5 %
van de totale uitgaven in de voor het boekjaar ingediende betalingsaanvragen. Het
gedekte bedrag wordt niet opgenomen in het in artikel 1, onder a),
bedoelde totaalbedrag van de subsidiabele uitgaven. In de jaarrekeningen van
het volgende jaar worden deze bedragen definitief opgenomen of uitgesloten. Artikel 129
Indiening van informatie De lidstaat dient de in artikel 75,
lid 1, bedoelde documenten in voor elk jaar vanaf 2016 tot en met 2022. Artikel 130
Jaarlijkse goedkeuring van
rekeningen 1. Voor de berekening van het
bedrag dat voor een boekjaar ten laste van de Fondsen komt, houdt de Commissie
rekening met: a) het in
artikel 128, lid 1, onder a), bedoelde totaalbedrag van de in de
rekeningen opgenomen uitgaven, waarop het medefinancieringspercentage voor elke
prioritaire as wordt toegepast; b) het totaalbedrag van
de betalingen die de Commissie tijdens dat boekjaar heeft verricht, bestaande
uit: i) het bedrag van de
tussentijdse betalingen door de Commissie overeenkomstig artikel 120,
lid 1, en artikel 22; en ii) het bedrag van de
jaarlijkse voorfinanciering overeenkomstig artikel 124, lid 2. 2. Voor het jaarlijkse saldo dat
als gevolg van de goedkeuring van de rekeningen van de lidstaat kan worden
teruggevorderd, wordt een invorderingsopdracht van de Commissie opgesteld. Het
aan de lidstaat te betalen jaarlijkse saldo wordt opgeteld bij de volgende
tussentijdse betaling die de Commissie na de goedkeuring van de rekeningen
verricht. 3. Als de Commissie om aan een
lidstaat toe te schrijven redenen niet in staat is de rekeningen uiterlijk op
30 april van het jaar volgend op het einde van het boekjaar goed te
keuren, geeft de Commissie de lidstaat kennis van de maatregelen die de
beheers- of auditautoriteit moet nemen, of van de aanvullende onderzoeken die
de Commissie voorstelt te verrichten overeenkomstig artikel 65, leden 2 en
3. 4. De betaling van het
jaarlijkse saldo door de Commissie wordt gebaseerd op de in de rekeningen
gedeclareerde uitgaven, exclusief eventuele reserves voor aan de Commissie
gedeclareerde uitgaven waarvoor een contradictoire procedure bij de auditautoriteit
loopt. Artikel 131
Jaarlijkse afsluiting 1. Voor het EFRO en het
Cohesiefonds wordt in de jaarrekeningen voor elk operationeel programma op het
niveau van elke prioritaire as een lijst van tijdens het boekjaar voltooide
concrete acties opgenomen. De in de rekeningen opgenomen uitgaven in verband
met deze concrete acties worden, onder voorbehoud van de goedkeuring van de
rekeningen, als afgesloten beschouwd. 2. Voor het ESF worden de in de
rekeningen opgenomen uitgaven waarover een goedkeuringsbesluit wordt genomen,
als afgesloten beschouwd. Artikel 132
Beschikbaarheid van
documenten 1. Onverminderd de voorschriften
voor staatssteun zorgt de beheersautoriteit ervoor dat alle ondersteunende
documenten over concrete acties gedurende drie jaar op verzoek aan de Commissie
en de Europese Rekenkamer ter beschikking worden gesteld. Deze termijn van drie
jaar gaat in op 31 december van het jaar waarin de rekeningen
overeenkomstig artikel 130 worden goedgekeurd of uiterlijk op de datum
waarop het eindsaldo wordt betaald. In geval van gerechtelijke of administratieve
procedures of op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie wordt deze
termijn van drie jaar geschorst. 2. De documenten worden bewaard
in de vorm van originelen of gewaarmerkte kopieën van de originelen, dan wel op
algemeen aanvaarde gegevensdragers, met inbegrip van elektronische versies van
originele documenten en documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie
bestaat. 3. De documenten worden niet
langer bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te
identificeren dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden
waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt. 4. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen om te
bepalen welke gegevensdragers als “algemeen aanvaard” worden beschouwd. 5. De procedure om de
overeenstemming van op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaarde documenten
met de originele documenten te certificeren, wordt vastgesteld door de
nationale autoriteiten en moet waarborgen dat de bewaarde versies aan de
nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor auditdoeleinden op kan worden
vertrouwd. 6. De computersystemen die
gebruikt worden voor documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie
bestaat, moeten voldoen aan aanvaarde beveiligingsstandaarden die waarborgen
dat de bewaarde documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er
voor auditdoeleinden op kan worden vertrouwd.
Afdeling II
Afsluiting van operationele programma’s Artikel 133
Indiening van
afsluitingsdocumenten en betaling van het eindsaldo 1. De lidstaten dienen uiterlijk
op 30 september 2023 de volgende documenten in: a) een
betalingsaanvraag voor het eindsaldo; b) een eindverslag over
de uitvoering van het operationele programma; en c) de in
artikel 75, lid 1, bedoelde documenten voor het laatste boekjaar, dat
van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023 loopt. 2. De betaling van het eindsaldo
geschiedt uiterlijk drie maanden na de datum waarop de rekeningen van het
laatste boekjaar worden goedgekeurd of, als dat later is, een maand na de datum
waarop het eindverslag over de uitvoering wordt aanvaard. Afdeling III
Opschorting van betalingen Artikel 134
Schorsing van betalingen 1. De Commissie kan de
tussentijdse betalingen op het niveau van prioritaire assen of operationele
programma’s geheel of gedeeltelijk schorsen als: a) het beheers- en
controlesysteem van het operationele programma ernstige tekortkomingen vertoont
waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen; b) uitgaven in een
uitgavenstaat verband houden met een onregelmatigheid met ernstige financiële
gevolgen waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen; c) de lidstaat heeft
nagelaten de nodige maatregelen te nemen om een einde te maken aan de situatie
op grond waarvan de betalingen krachtens artikel 74 zijn uitgesteld; d) de kwaliteit en
betrouwbaarheid van het toezichtsysteem of de gegevens over gemeenschappelijke
en specifieke indicatoren ernstige tekortkomingen vertonen; e) de lidstaat heeft
nagelaten in het operationele programma opgenomen maatregelen te nemen die
nodig zijn om aan de ex-antevoorwaarden te voldoen; f) een evaluatie van
de prestaties heeft uitgewezen dat de in het prestatiekader vastgestelde
mijlpalen voor een prioritaire as niet zijn bereikt; g) de lidstaat niet of
niet naar tevredenheid antwoordt overeenkomstig artikel 20, lid 3. 2. De Commissie kan door middel
van uitvoeringshandelingen besluiten de tussentijdse betalingen geheel of
gedeeltelijk te schorsen nadat zij de lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld
opmerkingen te maken. 3. De Commissie heft de gehele
of gedeeltelijke schorsing van de tussentijdse betalingen op als de lidstaat de
nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de schorsing mogelijk te
maken.
HOOFDSTUK III
Financiële correcties Afdeling I
Financiële correcties door de lidstaten Artikel 135
Financiële correcties door de lidstaten 1. De lidstaten zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor het
onderzoeken van onregelmatigheden, voor het toepassen van de vereiste
financiële correcties en voor het doen van terugvorderingen. Bij een systemische onregelmatigheid breidt de lidstaat zijn onderzoek
uit tot alle concrete acties die daarbij betrokken kunnen zijn. 2. De lidstaat past de financiële correcties toe die noodzakelijk zijn in
verband met individuele of systemische onregelmatigheden die bij concrete
acties of operationele programma’s zijn geconstateerd. Financiële correcties
bestaan in een volledige of gedeeltelijke intrekking van de overheidsbijdrage
aan een concrete actie of operationeel programma. De
lidstaat houdt rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met
het financiële verlies voor de Fondsen en past een evenredige correctie toe. Financiële
correcties worden door de beheersautoriteit opgenomen in de jaarrekeningen voor
het boekjaar waarin tot de intrekking wordt besloten. 3. De overeenkomstig lid 2 ingetrokken bijdrage uit de Fondsen kan
door de lidstaat, behoudens lid 4, worden hergebruikt binnen het betrokken
operationele programma. 4. De overeenkomstig lid 2
ingetrokken bijdrage mag niet worden hergebruikt voor een concrete actie
waarvoor de correctie is toegepast of, als een financiële correctie voor een
systemische onregelmatigheid is toegepast, voor een door de systemische
onregelmatigheid getroffen concrete actie. Afdeling II
Financiële correcties door de Commissie Artikel 136
Criteria voor financiële correcties 1. De Commissie past
overeenkomstig artikel 77 financiële correcties toe door de bijdrage van
de Unie aan een operationeel programma door middel van uitvoeringshandelingen
volledig of gedeeltelijk in te trekken als zij, na het nodige onderzoek, tot de
conclusie komt dat: a) het beheers- en
controlesysteem van het operationele programma ernstige tekortkomingen vertoont
die de reeds voor het operationele programma betaalde bijdrage van de Unie in
gevaar brengen; b) de lidstaat niet aan
zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 135 heeft voldaan voordat de in
dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid; c) de uitgaven in een
betalingsaanvraag onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn
gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid. De Commissie baseert haar financiële correcties op
geconstateerde individuele onregelmatigheden en houdt er rekening mee of de
onregelmatigheid systemisch is. Wanneer het bedrag van de onregelmatige
uitgaven die aan de Fondsen in rekening zijn gebracht niet precies kan worden
bepaald, past de Commissie een vast percentage of een geëxtrapoleerde
financiële correctie toe. 2. De Commissie houdt bij de
vaststelling van het bedrag van een correctie overeenkomstig lid 1,
rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheid, en met de omvang en
de financiële consequenties van de tekortkomingen in beheers- en
controlesystemen die in het betrokken operationele programma zijn
geconstateerd. 3. Wanneer de Commissie haar
standpunt baseert op verslagen van andere auditeurs dan die van haar eigen
diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen
conclusies, na onderzoek van de op grond van artikel 135, lid 2, door
de betrokken lidstaat genomen maatregelen, de overeenkomstig artikel 112,
lid 3, gedane kennisgevingen en de eventuele antwoorden van de lidstaat. 4. Wanneer de Commissie na
bestudering van het eindverslag over de uitvoering van het operationele
programma vaststelt dat ernstig tekortgeschoten is bij het bereiken van de in
het prestatiekader vastgestelde streefdoelen, kan zij door middel van
uitvoeringshandelingen financiële correcties voor de betrokken prioritaire
assen toepassen. 5. Wanneer een lidstaat zijn in
artikel 86 vermelde verplichtingen niet nakomt, kan de Commissie,
evenredig aan de mate van niet-nakoming van deze verplichtingen, een financiële
correctie toepassen door de bijdrage van de structuurfondsen aan de betrokken
lidstaat geheel of gedeeltelijk in te trekken. 6. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 142 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de
criteria voor het bepalen van de hoogte van de toe te passen financiële
correctie vast te leggen. Artikel 137
Procedure 1. Voordat de Commissie tot een
financiële correctie besluit, leidt zij de procedure in door de lidstaat in
kennis te stellen van de voorlopige conclusies van haar onderzoek en hem te
verzoeken binnen twee maanden zijn opmerkingen te doen toekomen. 2. Als de Commissie een geëxtrapoleerde of forfaitaire financiële
correctie voorstelt, wordt de lidstaat in de gelegenheid gesteld om, door
onderzoek van de betrokken documentatie, aan te tonen dat de werkelijke omvang
van de onregelmatigheid geringer is dan de Commissie in haar beoordeling stelt. In overleg met de
Commissie kan de lidstaat dit onderzoek beperken tot een passend deel of
passende steekproef van de betrokken documentatie. Behalve in naar behoren
gemotiveerde gevallen mag dit onderzoek niet langer duren dan een aanvullende
termijn van twee maanden na de in lid 1 bedoelde termijn van twee maanden. 3. De Commissie houdt rekening met alle bewijsstukken die de lidstaat
binnen de in de leden 1 en 2 bedoelde termijnen aanvoert. 4. Als de lidstaat de voorlopige conclusies van de Commissie niet
aanvaardt, nodigt de Commissie de lidstaat uit voor een hoorzitting om te
waarborgen dat zij haar conclusies over de toepassing van de financiële
correctie op alle relevante informatie en opmerkingen kan baseren. 5. Als de Commissie financiële correcties toepast, doet zij dit door
middel van uitvoeringshandelingen en binnen zes maanden na de datum van de
hoorzitting, of als de lidstaat ermee instemt na de hoorzitting aanvullende
informatie in te dienen, binnen zes maanden na de datum van ontvangst van die
informatie. De Commissie houdt rekening met alle in de loop van de procedure
ingediende informatie en opmerkingen. Als er geen
hoorzitting plaatsvindt, begint de termijn van zes maanden twee maanden na de
datum van de door de Commissie gezonden uitnodiging voor de hoorzitting. 6. Wanneer de Commissie of de
Europese Rekenkamer onregelmatigheden in de naar de Commissie gestuurde
jaarrekeningen ontdekt, wordt de steun uit de Fondsen aan het operationele
programma door de resulterende financiële correctie verlaagd. Artikel 138
Verplichtingen van de
lidstaten Een financiële correctie door de Commissie
laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond
van artikel 135, lid 2, van deze verordening en tot terugvordering
van staatssteun op grond van artikel 107, lid 1, van het Verdrag en
van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad[33] onverlet. Artikel 139
Terugbetaling 1. Elke aan de algemene
begroting van de Unie te verrichten terugbetaling geschiedt vóór de vervaldag
die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig
artikel 73 van het Financieel Reglement. Deze vervaldatum is de laatste
dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is
gegeven. 2. Elke vertraging van de
terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen
vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. De toe
te passen rentevoet is anderhalf procentpunt hoger dan die welke de Europese
Centrale Bank toepast bij haar voornaamste herfinancieringstransacties op de
eerste werkdag van de maand waarin de vervaldatum valt.
TITEL VIII Evenredige controle van operationele
programma’s Artikel 140
Evenredige controle van
operationele programma’s 1. Concrete acties waarvan de
totale subsidiabele uitgaven niet meer dan 100 000 EUR bedragen,
worden voorafgaand aan de afsluiting van alle betrokken uitgaven uit hoofde van
artikel 131 onderworpen aan niet meer dan één audit, die verricht wordt
door hetzij de auditautoriteit, hetzij de Commissie. Andere concrete acties
worden voorafgaand aan de afsluiting van alle betrokken uitgaven uit hoofde van
artikel 131 onderworpen aan niet meer dan één audit per boekjaar, verricht
door de auditautoriteit en de Commissie. Deze bepalingen laten lid 4
onverlet. 2. Voor operationele programma’s
waarvoor het recentste auditoordeel niet op significante tekortkomingen wijst,
kan de Commissie op de eerstvolgende vergadering als bedoeld in
artikel 118, lid 3, met de auditautoriteit overeenkomen minder
auditwerkzaamheden te verrichten, zodat deze werkzaamheden evenredig zijn met
het vastgestelde risico. In dat geval
verricht de Commissie zelf geen audits ter plaatse, tenzij er aanwijzingen zijn
voor tekortkomingen in het beheers- en controlesysteem die van invloed zijn op
uitgaven die bij de Commissie zijn gedeclareerd in een boekjaar waarvoor de rekeningen
zijn goedgekeurd. 3. Voor operationele programma’s
waarvoor de Commissie concludeert op het oordeel van de auditautoriteit te
kunnen vertrouwen, kan zij met de auditautoriteit overeenkomen haar audits ter
plaatse te beperken tot een audit van de werkzaamheden van de auditautoriteit,
tenzij er bewijzen zijn voor tekortkomingen in het werk van de auditautoriteit
voor een boekjaar waarvoor de rekeningen zijn goedgekeurd. 4. Onverminderd lid 1
kunnen de auditautoriteit en de Commissie audits voor concrete acties
verrichten wanneer een risicobeoordeling uitwijst dat er een specifiek risico
voor onregelmatigheden of fraude bestaat, wanneer er bewijzen zijn voor
ernstige tekortkomingen in het beheers- en controlesysteem van het betrokken
operationele programma, alsmede in de drie jaar na de afsluiting van alle
uitgaven van een concrete actie krachtens artikel 131, in het kader van
een auditsteekproef. De Commissie kan te allen tijde audits van concrete acties
verrichten om de werkzaamheden van een auditautoriteit te controleren door de
auditactiviteit van die autoriteit te herhalen.
DEEL 4 DELEGATIE VAN BEVOEGDHEID, UITVOERINGS-,
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN HOOFDSTUK I Delegatie van bevoegdheid en
uitvoeringsbepalingen Artikel 141
Wijziging van de bijlagen De Commissie kan door middel van gedelegeerde
handelingen overeenkomstig artikel 142 wijzigingen op de
bijlagen I en VI bij
deze verordening vaststellen, binnen het toepassingsgebied van de
desbetreffende bepalingen van deze verordening. Artikel 142
Uitoefening van de delegatie 1. De bevoegdheid om
gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder
de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in deze verordening
bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt toegekend voor onbepaalde tijd met ingang
van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. 3. Het Europees Parlement of de
Raad kan de in artikel 5, lid 3, artikel 12,
artikel 20, lid 4, artikel 29, lid 6, artikel 32,
lid 1, artikel 33, leden 3, 4 en 7, artikel 34, lid 3,
artikel 35, lid 5, artikel 36, lid 4, artikel 54,
lid 1, artikel 58, artikel 112, lid 2, artikel 114,
leden 8 en 9, artikel 116, lid 1, artikel 117, lid 1,
artikel 132, lid 4, artikel 136, lid 6 en artikel 141
bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie
van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van
kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van
de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de
geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een
gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig
kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 5. De gedelegeerde handelingen
treden alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een
termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees
Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het
Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee
maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen
maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de
Raad met twee maanden verlengd. Indien bij het verstrijken van deze termijn het
Europees Parlement noch de Raad bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde
handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese
Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum. Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de
Commissie heeft medegedeeld voornemens te zijn om geen bezwaar te maken, kan de
gedelegeerde handeling voor het verstrijken van de termijn worden bekendgemaakt
in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden. Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar
maakt tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt tegen de gedelegeerde handeling,
vermeldt de redenen daarvoor. Artikel 143
Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan
door een Coördinatiecomité voor de Fondsen. Dat comité is een comité in de zin
van Verordening (EU) nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt
verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. 3. Wanneer naar dit lid wordt
verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Wanneer het advies van het comité uit hoofde van
de leden 2 en 3 via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen,
wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het
uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt
besloten of door (…) [aantal leden] (een ... meerderheid) [de soort
meerderheid dient te worden vermeld: eenvoudige
meerderheid, tweederdemeerderheid, enz.] van de leden
van het comité daarom wordt verzocht. Indien door het comité geen advies wordt
uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is
artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011
van toepassing. HOOFDSTUK
II Overgangs-
en slotbepalingen
Artikel 144
Evaluatie Het Europees Parlement en de Raad evalueren
deze verordening uiterlijk op 31 december 20XX overeenkomstig artikel 177
van het Verdrag.
Artikel 145
Overgangsbepalingen 1. Deze verordening doet geen
afbreuk aan de voortzetting of de wijziging, met inbegrip van de volledige of
gedeeltelijke intrekking, van de betrokken projecten tot de afsluiting ervan of
van bijstandsverlening die door de Commissie is goedgekeurd op grond van
Verordening (EG) nr. 1083/2006 of andere wetgeving die op
31 december 2013 op die bijstandsverlening van toepassing is. 2. Aanvragen die uit hoofde van
Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad zijn ingediend, blijven geldig. Artikel 146
Intrekking 1. Verordening (EG)
nr. 1083/2006 van de Raad wordt ingetrokken met ingang van
1 januari 2014. 2. Verwijzingen naar de
ingetrokken verordening worden beschouwd als verwijzingen naar deze
verordening. Artikel 147
Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de dag
na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al haar
onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te […], Voor het Europees Parlement Voor de Raad De voorzitter De voorzitter BIJLAGE I Onderdelen van het gemeenschappelijk strategisch kader betreffende de
samenhang en consistentie met het economische beleid van de lidstaten en van de
Unie, de mechanismen voor de coördinatie tussen de GSK-fondsen onderling en met
andere beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie op dit gebied,
horizontale beginselen en transversale beleidsdoelstellingen alsmede de
regelingen om territoriale uitdagingen aan te pakken. 1. Inleiding Teneinde de bijdrage van de GSK-fondsen tot slimme, duurzame en
inclusieve groei zo groot mogelijk te maken en daardoor de verschillen te
verkleinen, moet gegarandeerd worden dat de in het kader van de Europa
2020-strategie aangegane beleidsverbintenissen door investeringen via de
GSK-fondsen en andere instrumenten van de Unie worden ondersteund. De lidstaten moeten derhalve bepalen hoe hun programma's
tot de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen en het bereiken van de
kerndoelen van de Europa 2020-strategie en de vlaggenschipinitiatieven kunnen
bijdragen. 2. Samenhang en consistentie met het economisch bestuur van de Unie 1.
De lidstaten besteden
bijzondere aandacht aan het toekennen van prioriteit aan groeivriendelijke
uitgaven, met inbegrip van uitgaven voor onderwijs, onderzoek, innovatie en
energie-efficiëntie en uitgaven om de toegang van het mkb tot financiering te
vergemakkelijken en om de ecologische duurzaamheid, het beheer van natuurlijke
hulpbronnen en klimaatactie te waarborgen, en aan het garanderen van de
doeltreffendheid van dergelijke uitgaven. Zij zien tevens toe op het in stand
houden of versterken van de geografische dekking en de doeltreffendheid van de
diensten voor arbeidsvoorziening en actief arbeidsmarktbeleid, met de nadruk op
jeugdwerkloosheid. 2.
Bij de voorbereiding van
de partnerschapscontracten programmeren de lidstaten de GSK-fondsen op basis
van de meest recente relevante specifieke aanbevelingen per land die de Raad
heeft opgesteld uit hoofde van artikel 121, lid 2, en
artikel 148, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie, in overeenstemming met de respectieve rollen en verplichtingen
daarvan. De lidstaten houden tevens rekening met de desbetreffende
aanbevelingen van de Raad die zijn gebaseerd op het stabiliteits- en groeipact
en de economische aanpassingsprogramma's. Elke lidstaat geeft overeenkomstig
artikel 14, onder a), i), van deze verordening in het
partnerschapscontract aan hoe de verschillende financieringsstromen van de Unie
en de lidstaten bijdragen tot het aanpakken van de in de desbetreffende
specifieke aanbevelingen per land geïdentificeerde vraagstukken en de
doelstellingen die zij in nauw overleg met de verantwoordelijke regionale en
lokale autoriteiten in hun nationale hervormingsprogramma's hebben gesteld. 3. Mechanismen voor coördinatie tussen GSK-fondsen onderling 3.1 Inleiding 1.
De lidstaten zien erop toe
dat de steunmaatregelen uit de GSK-fondsen complementair zijn en op
gecoördineerde wijze worden uitgevoerd zodat de administratieve kosten en
lasten in de praktijk verminderen. 3.2 Coördinatie en complementariteit 1.
De voor de uitvoering van
de GSK-fondsen verantwoordelijke lidstaten en beheersautoriteiten werken nauw
samen bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van het
partnerschapscontract en de programma's. Zij zien erop toe dat met name de
volgende activiteiten worden uitgevoerd: (a)
de vaststelling van de
steungebieden waar de GSK-fondsen op aanvullende wijze kunnen worden
gecombineerd om de in deze verordening vastgestelde thematische doelstellingen
te verwezenlijken; (b)
de bevordering van de
betrokkenheid van voor andere GSK-fondsen verantwoordelijke beheersautoriteiten
of van andere beheersautoriteiten en van de desbetreffende ministeries bij de
ontwikkeling van steunregelingen om de coördinatie te waarborgen en
overlappingen te voorkomen; (c)
de instelling, waar nodig,
van gezamenlijke toezichtcomités voor programma's ter uitvoering van de
GSK-fondsen en de opstelling van andere regelingen voor gezamenlijk beheer en
controle ter vergemakkelijking van de coördinatie tussen de autoriteiten die
verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de GSK-fondsen; (d)
het gebruik van
gemeenschappelijke e-governance-oplossingen voor aanvragers en begunstigden en
van “one-stop-shops” voor advies inzake de steunmogelijkheden die elk van de
onder het GSK vallende fondsen biedt; (e)
het instellen van
mechanismen voor de coördinatie van samenwerkingsactiviteiten die worden
gefinancierd uit het EFRO en het ESF met investeringen waarvoor steun wordt
verstrekt via de programma's voor het doel "investeren in groei en
werkgelegenheid". 3.3 Bevordering
van een geïntegreerde aanpak 1.
De lidstaten combineren,
waar nodig, de GSK-fondsen in geïntegreerde, op de aanpak van specifieke
behoeften toegesneden pakketten op lokaal, regionaal of nationaal niveau om bij
te dragen aan de verwezenlijking van de nationale streefdoelen in het kader van
Europa 2020, en maken gebruik van geïntegreerde territoriale investeringen,
geïntegreerde concrete acties en gezamenlijke actieplannen. 2.
De lidstaten stimuleren de
ontwikkeling van een lokale en subregionale aanpak, met name via vanuit de
gemeenschap geleide lokale ontwikkeling, door de besluitvorming en de
uitvoering te delegeren aan een lokaal partnerschap van overheidsdiensten,
particuliere organisaties en het maatschappelijk middenveld. Vanuit de
gemeenschap geleide lokale ontwikkeling wordt toegepast in de context van een
strategische aanpak om ervoor te zorgen dat bij de
"bottom-up"-definitie van de lokale behoeften rekening wordt gehouden
met de op een hoger niveau bepaalde prioriteiten. Daarom bepalen de lidstaten
de aanpak van de vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling voor alle
GSK-fondsen en geven zij in de partnerschapscontracten de belangrijkste
problemen aan die op die manier moeten worden aangepakt, de hoofddoelstellingen
en de prioriteiten van de vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling, de
soorten gebieden die moeten worden gedekt, de specifieke rol die bij de
verwezenlijking van de strategie wordt toegekend aan de plaatselijke actiegroepen,
de rol die de verschillende GSK-fondsen is toegedacht bij de uitvoering van
lokale ontwikkelingsstrategieën in verschillende soorten gebieden zoals
plattelands-, stads- en kustgebieden, en de overeenkomstige
coördinatiemechanismen. 4. Coördinatie van GSK-fondsen met ander beleid en andere instrumenten van
de Unie De in dit deel beschreven programma's van de Unie vormen geen
limitatieve lijst. 4.1 Inleiding 1.
De lidstaten voeren een
analyse uit van het effect van het beleid van de Unie op nationaal en regionaal
niveau en op de sociale, economische en territoriale samenhang, met het oog op
het bevorderen van een doeltreffende coördinatie en het identificeren en
stimuleren van de meest geschikte middelen om Europese fondsen ter
ondersteuning van lokale, regionale en nationale investeringen in te zetten. 2.
De lidstaten verzekeren de
samenhang tussen de steunmaatregelen uit de GSK-fondsen en de doelstellingen
van ander beleid van de Unie in de programmerings- en uitvoeringsfase. Daartoe
houden zij rekening met de volgende aspecten: (a)
het identificeren en benutten van
complementariteit tussen verschillende instrumenten van de Unie op nationaal en
regionaal niveau, zowel in de planningsfase als tijdens de uitvoering; (b)
het optimaliseren van
bestaande structuren en, waar nodig, het instellen van nieuwe structuren om de
strategische identificatie van prioriteiten voor de verschillende instrumenten
en structuren voor de coördinatie op nationaal niveau te vergemakkelijken, om
dubbel werk te vermijden en om de gebieden te identificeren waar aanvullende
financiële steun noodzakelijk is; (c)
het maximaal benutten van
de mogelijkheid om steun uit verschillende instrumenten te combineren ter
ondersteuning van individuele concrete acties en het nauw samenwerken met de
verantwoordelijken voor de uitvoering van andere nationale instrumenten
teneinde de begunstigden coherente en gestroomlijnde financieringsmogelijkheden
te bieden. 4.2 Coördinatie
met het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk
visserijbeleid 1.
Het Elfpo is een
integrerend onderdeel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en vormt een
aanvulling op de maatregelen in het kader van het Europees Garantiefonds voor
de landbouw, die rechtstreekse steun aan landbouwers bieden en marktmaatregelen
ondersteunen. De lidstaten beheren deze steunmaatregelen dan ook samen om zo
veel mogelijke synergieën tot stand te brengen en de toegevoegde waarde van de
EU-steun zo groot mogelijk te maken. 2.
Het EFMZV is gericht op de
verwezenlijking van de doelstellingen van het hervormde gemeenschappelijk
visserijbeleid en het geïntegreerd maritiem beleid. De lidstaten maken daarom
gebruik van het EFMZV om de inspanningen ter verbetering van de
gegevensvergaring en ter versterking van de controle te ondersteunen en zien
erop toe dat tevens gestreefd wordt naar synergieën ter ondersteuning van de
prioriteiten van het geïntegreerd maritiem beleid, zoals mariene kennis,
maritieme ruimtelijke ordening, geïntegreerd beheer van kustzones, geïntegreerd
maritiem toezicht, bescherming van het mariene milieu en de biodiversiteit
alsmede aanpassing aan de negatieve gevolgen van de klimaatverandering voor de
kustgebieden. 4.3 Horizon
2020[34]
en andere centraal beheerde EU-programma's op het gebied van onderzoek en
innovatie 1.
De lidstaten en de Commissie
besteden bijzondere aandacht aan het versterken van de coördinatie en de
complementariteit tussen de GSK-fondsen en Horizon 2020, het programma voor het
concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote
ondernemingen (Cosme)[35] en andere relevante centraal beheerde financieringsprogramma's van de
Unie waarbij zij tegelijkertijd een duidelijke verdeling van de steungebieden
aanbrengen. 2.
In het bijzonder
ontwikkelen de lidstaten nationale en/of regionale onderzoeks- en
innovatiestrategieën (O&I) voor "slimme specialisatie" in
overeenstemming met het nationale hervormingsprogramma. Deze strategieën worden
ontwikkeld door nationale of regionale beheersautoriteiten en belanghebbenden
zoals universiteiten en andere instellingen voor hoger onderwijs, het
bedrijfsleven en de sociale partners bij een ondernemingsgezind
ontdekkingsproces te betrekken. De rechtstreeks bij Horizon 2020 betrokken
autoriteiten worden nauw aan dit proces verbonden. Deze strategieën omvatten
(onder meer): (a)
"stroomopwaartse
acties" om de regionale O&I-spelers voor te bereiden op deelname aan
Horizon 2020-projecten ("weg naar topkwaliteit"), die via
capaciteitsopbouw worden ontwikkeld; communicatie en samenwerking tussen
nationale Horizon 2020-contactpunten en beheersautoriteiten van de onder het
GSK vallende fondsen die worden versterkt; (b)
"stroomafwaartse
acties" die de middelen opleveren om de uit Horizon 2020 en uit voorgaande
programma's voortkomende O&I-resultaten te exploiteren en op de markt te
verspreiden, met bijzondere aandacht voor het scheppen van een
innovatievriendelijk bedrijfsklimaat voor het mkb en in overeenstemming met de
voor de gebieden in de desbetreffende strategie voor slimme specialisatie
vastgestelde prioriteiten. 3.
De lidstaten geven
volledige toepassing aan de bepalingen van deze verordening die het mogelijk
maken in de desbetreffende programma's voor de uitvoering van onderdelen van de
strategieën de GSK-fondsen met middelen uit Horizon 2020 te combineren. Nationale
en regionale autoriteiten krijgen gezamenlijke steun voor het ontwerp en de
tenuitvoerlegging van zulke strategieën, het opsporen van mogelijkheden voor
gezamenlijke financiering van O&I-infrastructuur van Europees belang, het
stimuleren van internationale samenwerking, methodologische steun via peer
reviews, uitwisselingen van goede praktijken en regio-overschrijdende
opleiding. 4.
De lidstaten overwegen de
volgende aanvullende maatregelen die gericht zijn op het ontsluiten van hun
potentieel voor excellentie in onderzoek en innovatie, op een manier die
aansluit op en synergieën schept met Horizon 2020, in het bijzonder door
gezamenlijke financiering: (a)
het met elkaar verbinden
van enerzijds opkomende uitmuntendheidscentra en innovatieve regio's in de
minder ontwikkelde lidstaten en anderzijds toonaangevende tegenhangers elders
in Europa; (b)
het opbouwen van
koppelingen met innovatieclusters en het erkennen van excellentie in minder
ontwikkelde regio’s; (c)
het oprichten van
EOR-leerstoelen om vooraanstaande academici aan te trekken, met name in minder
ontwikkelde regio's; (d)
het ondersteunen van
toegang tot internationale netwerken voor onderzoekers en innovatoren die
minder bij de EOR betrokken zijn of afkomstig zijn uit minder ontwikkelde
regio's; (e)
waar van toepassing, het
bijdragen aan de Europese innovatiepartnerschappen; (f)
het voorbereiden van
nationale instellingen en/of clusters van excellentie voor deelname aan kennis-
en innovatiegemeenschappen (KIG's) van het Europese Instituut voor innovatie en
technologie (EIT); alsmede (g)
het organiseren van kwalitatief
hoogstaande internationale programma's voor de mobiliteit van onderzoekers met
medefinanciering uit de "Marie Skłodowska-Curie-acties". 4.4 Financiering
van demonstratieprojecten in het kader van het NER300-programma[36] Waar nodig zien de lidstaten zien erop toe dat financiering uit de
GSK-fondsen wordt gecoördineerd met steun uit het NER300-programma, waarbij de
inkomsten van de veiling van 300 miljoen emissierechten uit de
nieuwkomersreserve van de EU-regeling voor de handel in emissierechten worden
gebruikt voor de medefinanciering van een brede waaier van grootschalige
demonstratieprojecten voor CO2-afvang en -opslag (CCS) en voor
innovatieve technologie voor hernieuwbare energie in de gehele EU. 4.5 LIFE[37] en het
milieuacquis 1.
Waar mogelijk, streven de
lidstaten ernaar om gebruik te maken van synergieën met beleidsinstrumenten van
de Unie (zowel met financieringsinstrumenten als met andere instrumenten)
gericht op de matiging van en de aanpassing aan de gevolgen van
klimaatverandering, milieubescherming en een efficiënt gebruik van hulpbronnen. 2.
Waar nodig, zorgen de
lidstaten voor complementariteit en coördinatie met LIFE, in het bijzonder met
geïntegreerde projecten op het gebied van natuur, water, afval, lucht, matiging
van en aanpassing aan de klimaatverandering. Deze coördinatie dient met name te
worden gerealiseerd door het bevorderen van de financiering via de GSK-fondsen
van activiteiten die een aanvulling vormen op de geïntegreerde projecten in het
kader van het LIFE-programma, en door het bevorderen van het gebruik van uit
hoofde van het LIFE-programma gevalideerde oplossingen, methoden en
benaderingen. 3.
De relevante sectorale
plannen, programma's of strategieën (waaronder het prioritaire actiekader, het
stroomgebiedbeheersplan, het afvalbeheersplan, het nationale
risicobeperkingsplan of de nationale aanpassingsstrategie), als bedoeld in de
LIFE-verordening, dienen als coördinatiekader voor steun uit de verschillende
fondsen. 4.6 Erasmus
voor iedereen[38] 1.
De lidstaten streven
ernaar de GSK-fondsen in te zetten om het gebruik van instrumenten en methodes
die in het kader van "Erasmus voor iedereen" werden ontwikkeld en met
succes zijn getest te veralgemenen. 2.
De lidstaten zorgen voor
een doeltreffende coördinatie op nationaal niveau tussen de GSK-fondsen en
"Erasmus voor iedereen" door een duidelijk onderscheid te maken bij
de soorten investeringen en de ondersteunde doelgroepen. De lidstaten streven
naar complementariteit bij de financiering van mobiliteitsacties en zoeken
tegelijkertijd naar mogelijke synergieën. 3.
De coördinatie wordt
gerealiseerd door passende mechanismen in te voeren voor de samenwerking tussen
de beheersautoriteiten en de in het kader van "Erasmus voor iedereen"
opgerichte nationale agentschappen. 4.7 Programma
voor sociale verandering en innovatie (PSCI)[39] 1.
Waar nodig, streven de
lidstaten naar doeltreffende coördinatie tussen het programma voor sociale
verandering en innovatie en de steunmaatregelen uit de GSK-fondsen in het kader
van de thematische doelstellingen op het gebied van werkgelegenheid en sociale
inclusie. 2.
De lidstaten streven, waar
nodig, naar schaalvergroting van de meest succesvolle maatregelen die binnen de
Progress-pijler van het PSCI werden ontwikkeld, met name op het gebied van
sociale innovatie en sociale beleidsexperimenten met steun uit het EFS. 3.
Teneinde de geografische
mobiliteit van werknemers bevorderen en de arbeidskansen vergroten, zien de
lidstaten toe op de complementariteit van de door het EFS gesteunde acties om
de transnationale arbeidsmobiliteit te vergroten, met inbegrip van
grensoverschrijdende partnerschappen waarvoor steun wordt verleend uit de
Eures-pijler van het PSCI. 4.
De lidstaten streven naar
complementariteit en coördinatie van enerzijds de steunmaatregelen uit de
GSK-fondsen voor zelfstandigen, ondernemerschap, de oprichting van een eigen
bedrijf en sociale ondernemingen en anderzijds de steunmaatregelen uit de
pijler Microfinanciering en sociaal ondernemerschap van het PSCI die gericht
zijn op een betere toegang tot microfinanciering voor degenen die het verst van
de arbeidsmarkt af staan en voor micro-ondernemingen en op steun voor de
ontwikkeling van sociale ondernemingen. 4.8 Financieringsfaciliteit
voor Europese verbindingen (CEF)[40] 1.
De CEF is het specifieke
fonds van de Unie voor de tenuitvoerlegging van het beleid van de Unie inzake
trans-Europese vervoersnetwerken (TEN's) voor infrastructuur op het gebied van
vervoer, telecommunicatie en energie. Teneinde de Europese meerwaarde op deze
gebieden te maximaliseren, zien de lidstaten en de Commissie erop toe dat voor
de planning van de steunmaatregelen uit het EFRO en het Cohesiefonds en van de
steun uit de CEF nauw wordt samengewerkt om dubbel werk te voorkomen en om
ervoor te zorgen dat op lokaal, regionaal en nationaal niveau alsmede in de
gehele Unie de verschillende soorten infrastructuur optimaal aan elkaar
gekoppeld worden. De verschillende financieringsinstrumenten moeten een
maximale hefboomwerking hebben voor projecten met een Europese dimensie die
relevant zijn voor de interne markt, met name voor de in de desbetreffende
TEN-beleidskaders bedoelde projecten voor de uitvoering van de prioritaire
netwerken voor transport, energie en digitale infrastructuur. 2.
Op het gebied van vervoer
worden de plannen gebaseerd op de daadwerkelijke en verwachte vraag naar
vervoer en geven zij de ontbrekende schakels en de knelpunten aan, waarbij
rekening moet worden gehouden met de ontwikkeling van de grensoverschrijdende
verbindingen in de Unie en regio-overschrijdende verbindingen binnen een
lidstaat moeten worden ontwikkeld. Investeringen in regionale aansluitingen op
het uitgebreide trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-T) en op het
TEN-T-kernnetwerk dienen ervoor te zorgen dat stedelijke en plattelandsgebieden
profijt hebben van de mogelijkheden die grote netwerken bieden. 3.
Prioritering van
investeringen waarvan het effect verder reikt dan de grenzen van een bepaalde
lidstaat, met name langs de corridors van het TEN-T-kernnetwerk, wordt
gecoördineerd met de TEN-T-planning en de uitvoeringsplannen voor de corridors
van het kernnetwerk, zodat de investeringen in vervoersinfrastructuur door het
EFRO en het Cohesiefonds volledig in overeenstemming zijn met de
TEN-T-richtsnoeren. 4.
De lidstaten houden
rekening met het Witboek van de Commissie over vervoer[41] dat een visie voor
een concurrerend en zuinig vervoerssysteem beschrijft, waarbij de noodzaak van
een significante reductie van de broeikasgasemissies in de vervoerssector wordt
onderstreept. Voor de GSK-fondsen betekent dit dat zij zich concentreren op
duurzame vormen van vervoer en duurzame stedelijke mobiliteit, en investeren in
gebieden met de grootste Europese meerwaarde. Zodra de investeringen zijn
bepaald, krijgen zij voorrang naargelang de bijdrage ervan aan de mobiliteit,
de duurzaamheid, de lagere broeikasgasemissies en de interne Europese
vervoersruimte. 5.
De GSK-fondsen worden
ingezet voor de realisatie van lokale en regionale infrastructuur en voor de
aansluiting daarvan op de prioritaire EU-infrastructuur op het gebied van
energie- en telecommunicatie. 6.
De lidstaten en de
Commissie zorgen voor passende mechanismen voor coördinatie en technische
ondersteuning om de complementariteit en de doeltreffende planning van
ICT-maatregelen te waarborgen met het doel de verschillende instrumenten van de
Unie (GSK-fondsen, CEF, trans-Europese netwerken, Horizon 2020) ten volle voor
de financiering van breedbandnetwerken en infrastructuur voor digitale diensten
te benutten. Bij de keuze van het meest geschikte financieringsinstrument wordt
rekening gehouden met de mogelijkheid van de concrete actie om inkomsten te
genereren en met het risiconiveau ervan, teneinde de overheidsmiddelen optimaal
te besteden. Indien voor een concrete actie bij de CEF een
financieringsaanvraag werd ingediend en deze werd afgewezen, zal de lidstaat de
bij de selectie van steun uit de GSK-fondsen rekening houden met de beoordeling
in het kader van de CEF. 4.9 IPA, ENI
en EOF[42] 1.
De lidstaten en de
Commissie streven naar verbetering van de coördinatie tussen de externe
instrumenten en de GSK-fondsen om verschillende beleidsdoelstellingen van de
Unie efficiënter te realiseren. Met name coördinatie en complementariteit met
het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), het Pre-toetredingsinstrument (IPA) en
het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI) zijn belangrijk. 2.
Om een diepgaandere
territoriale integratie te steunen, proberen de lidstaten te profiteren van de
synergieën tussen territoriale samenwerkingsactiviteiten in het kader van het
cohesiebeleid en de Europese Nabuurschapsinstrumenten, met name voor grensoverschrijdende
samenwerkingsactiviteiten. De lidstaten zien er, waar nodig, ook op toe dat de
bestaande activiteiten worden gekoppeld aan de nieuw opgerichte Europese
groeperingen voor territoriale samenwerking, waarbij bijzondere aandacht
geschonken wordt aan coördinatie en het uitwisselen van beste praktijken. 5. Coördinatie
met samenwerkingsactiviteiten 1.
De lidstaten streven naar
complementariteit tussen de samenwerkingsactiviteiten en andere door de
GSK-fondsen ondersteunde acties. 2.
De lidstaten zien erop toe
dat de samenwerkingsactiviteiten een effectieve bijdrage leveren aan de
doelstellingen van de Europa 2020-strategie en dat de samenwerking de
ruimere beleidsdoelstellingen ondersteunt. Hiertoe zorgen de lidstaten voor
complementariteit en coördinatie met andere door de Unie gefinancierde
programma's of instrumenten. 3.
Teneinde de
doeltreffendheid van het cohesiebeleid te verbeteren, streven de lidstaten naar
coördinatie en complementariteit tussen de Europese territoriale samenwerking
en de programma's in het kader van de doelstelling "Investeren in groei en
werkgelegenheid", met name om te zorgen voor coherente planning en om de
uitvoering van grootschalige investeringen te vergemakkelijken. 4.
Waar nodig zien de
lidstaten erop toe dat de doelstellingen van de macroregionale en
zeebekkenstrategieën deel uitmaken van de algemene strategische planning bij de
programma's van het cohesiebeleid in de desbetreffende regio's en lidstaten. De
lidstaten zorgen er tevens voor dat daar waar macroregionale en zeebekkenstrategieën
bestaan, alle GSK-fondsen zo mogelijk de uitvoering ervan ondersteunen. Teneinde
een doeltreffende uitvoering te waarborgen, wordt er tevens gezorgd voor
coördinatie met andere door de Unie gefinancierde instrumenten en met andere
relevante instrumenten. 5.
De lidstaten maken, waar
nodig, gebruik van de mogelijkheid om in het kader van de operationele
programma's voor de doelstelling "Investeren in groei en
werkgelegenheid" interregionale en transnationale acties uit te voeren met
begunstigden die in ten minste één andere lidstaat zijn gevestigd, met inbegrip
van de tenuitvoerlegging van relevante onderzoeks- en innovatiemaatregelen uit
hun slimme specialisatiestrategieën. 6. Horizontale beginselen en transversale beleidsdoelstellingen A. Horizontale beginselen 6.1 Partnerschap en
meerlagig bestuur Overeenkomstig artikel 5 dienen de lidstaten het beginsel van
partnerschap en meerlagig bestuur te respecteren om de totstandbrenging van
sociale, economische en territoriale samenhang en de verwezenlijking van de
EU-prioriteiten van slimme, duurzame en inclusieve groei te vergemakkelijken. Dit vereist een gecoördineerd optreden dat aansluit op de
beginselen van subsidiariteit en evenredigheid en gebaseerd is op
partnerschappen. Dit dient eveneens te geschieden in
de vorm van operationele en geïnstitutionaliseerde samenwerking, met name wat
de vaststelling en tenuitvoerlegging van het EU-beleid betreft. De lidstaten maken daarom ten volle gebruik van de in het
kader van de GSK-fondsen tot stand gebrachte partnerschappen.
6.2 Duurzame ontwikkeling 1.
Om de volledige
mainstreaming van duurzame ontwikkeling in de GSK-fondsen te verzekeren en om
te voldoen aan het beginsel van duurzame ontwikkeling als bedoeld in artikel 3
van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan de verplichting om de eisen
inzake milieubescherming te integreren als bedoeld in artikel 11 en aan
het beginsel dat de vervuiler betaalt als bedoeld in artikel 192 van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, treffen de beheersautoriteiten
gedurende de volledige levenscyclus van het programma maatregelen om
schadelijke effecten van acties op het milieu te voorkomen of te beperken en om
nettovoordelen op maatschappelijk vlak, voor het milieu en voor het klimaat te
bewerkstelligen door: (a)
investeringen naar de
meest hulpbronnenefficiënte en duurzame opties te doen vloeien; (b)
investeringen die
aanzienlijke schadelijke effecten op het milieu of het klimaat kunnen hebben te
vermijden en acties ter beperking van eventuele overige effecten te steunen; (c)
een
langetermijnperspectief te hanteren bij het vergelijken van de
levenscycluskosten van de verschillende alternatieve investeringsopties; (d)
het gebruik van groene
overheidsopdrachten te bevorderen. 2.
De lidstaten zien erop toe
dat bij investeringen met steun uit de GSK-fondsen rekening wordt gehouden met
het potentieel inzake matiging van de gevolgen van klimaatverandering en met
die investeringen de gevolgen van klimaatverandering en natuurrampen zoals
toegenomen gevaar voor overstromingen, hittegolven en extreme
weersomstandigheden kunnen worden opgevangen. 3.
De lidstaten volgen de
biodiversiteitsgerelateerde uitgaven volgens de door de Commissie vastgestelde
methoden op basis van de categorieën acties of maatregelen. 4.
De investeringen moeten
tevens in overeenstemming zijn met de waterhiërarchie, met het accent op opties
voor het beheer van de watervraag, waarbij alternatieve opties met betrekking
tot de watervoorziening slechts in aanmerking worden genomen wanneer de
mogelijkheden voor waterbesparing en -efficiëntie zijn uitgeput.
Overheidsoptreden in de sector afvalbeheer vormt een aanvulling op de
inspanningen van de particuliere sector, met name wat de
producentenverantwoordelijkheid betreft. Er moet actie worden ondernomen ter
ondersteuning van innovatieve benaderingen ter bevordering van een circulaire
economie en die actie moet stroken met de hiërarchie inzake afvalbeheer. 6.3 Bevordering van gelijkheid van mannen en
vrouwen en non-discriminatie 1.
Overeenkomstig artikel 7
streven de lidstaten de doelstelling van gelijkheid van mannen en vrouwen na en
ondernemen zij de nodige stappen om discriminatie te voorkomen en de
toegankelijkheid bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van
de activiteiten in de door de GSK-fondsen medegefinancierde programma´s te
waarborgen. Wanneer de lidstaten de doelstelling van artikel 7 nastreven,
geven zij een gedetailleerde beschrijving van de maatregelen die moeten worden
getroffen, in het bijzonder met betrekking tot de selectie van concrete acties,
de vaststelling van doelstellingen voor steunmaatregelen en de regelingen voor
toezicht en verslaglegging. Indien van toepassing voeren de lidstaten ook
genderanalyses uit. 2.
De lidstaten zien erop toe
dat de deelname van de betrokken instanties die zijn belast met de bevordering
van de gendergelijkheid, non-discriminatie en toegankelijkheid in het
partnerschap is gewaarborgd en dat in overeenstemming met de nationale
praktijken wordt gezorgd voor adequate structuren voor het verstrekken van
adviezen over gendergelijkheid, non-discriminatie en toegankelijkheid om de
nodige deskundigheid te bieden bij de voorbereiding en de evaluatie van de
GSK-fondsen en bij het toezicht daarop. De toezichtcomités zijn
genderevenwichtig samengesteld en hebben een taak op het gebied van
genderexpertise/verantwoordelijkheid. 3.
De beheersautoriteiten
verrichten regelmatig specifieke evaluaties of zelfevaluaties in samenspraak
met de toezichtcomités, waarbij aandacht wordt besteed aan de toepassing van
het beginsel van de integratie van de genderdimensie. 4.
De lidstaten voorzien op
passende wijze in de behoeften van kansarme groepen om hen beter te laten
integreren in de arbeidsmarkt en hen volledig te laten deelnemen aan het
maatschappelijk leven. B. Transversale
beleidsdoelstellingen 6.4 Toegankelijkheid 1.
De beheersautoriteiten
zien erop toe dat alle producten, goederen, diensten en
infrastructuurvoorzieningen die openstaan voor of verleend worden aan het
publiek en waarvoor medefinanciering uit de GSK-fondsen wordt verstrekt,
toegankelijk zijn voor alle burgers, ook voor burgers met een handicap. Met
name de toegankelijkheid van de fysieke omgeving, het vervoer en de informatie-
en communicatietechnologieën moet worden gewaarborgd om de integratie van
kansarme groepen, met inbegrip van personen met een handicap, te
bewerkstelligen. De beheersautoriteiten treffen gedurende de volledige
levenscyclus van het programma maatregelen om bestaande barrières in verband
met de toegankelijkheid te identificeren en op te heffen en om nieuwe te
voorkomen. 6.5 Aanpak van
de demografische verandering 1.
Met de uitdagingen die
voortvloeien uit de demografische verandering wordt op alle niveaus rekening
gehouden. De lidstaten maken daarom gebruik van de GSK-fondsen om waar nodig
strategieën op maat te ontwikkelen om demografische problemen aan te pakken en
om aan een vergrijzende samenleving gekoppelde groei te creëren. 2.
De lidstaten maken gebruik
van de GSK-fondsen om maatregelen te treffen die de integratie van alle
leeftijdsgroepen vergemakkelijken. Zij verbeteren met name de
werkgelegenheidskansen voor jongeren en ouderen. Investeringen in
gezondheidsinfrastructuur dragen bij tot de doelstelling van een lang en gezond
beroepsleven voor alle burgers van de Unie. 3.
De lidstaten stellen in de
sterkst door de demografische verandering getroffen regio´s maatregelen vast
om: (a)
de demografische
vernieuwing te ondersteunen door betere omstandigheden voor gezinnen en een
betere afstemming van werk en gezinsleven; (b)
de werkgelegenheid te
vergroten en de productiviteit en de economische resultaten te verbeteren door
te investeren in onderwijs, ICT en onderzoek; (c)
de nadruk te leggen op de
toereikendheid en de kwaliteit van onderwijs en structuren voor sociale
ondersteuning; en (d)
kosteneffectieve verlening
van gezondheidszorg en langdurige zorg te waarborgen, met inbegrip van
investeringen in e–gezondheid, e–zorg en infrastructuur. 6.6 Matiging van en aanpassing aan de
klimaatverandering Matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering en risicopreventie
worden geïntegreerd in de voorbereiding, de programmering, de uitvoering en de
evaluatie van alle fondsen en bij het toezicht daarop. De zichtbaarheid van bijdragen in het kader van de doelstelling ten
minste 20 % van de begroting van de Unie te besteden aan de matiging van
de klimaatverandering wordt gewaarborgd. 7. Regelingen om
territoriale uitdagingen aan te pakken 7.1. De lidstaten en de regio's nemen voor de voorbereiding van hun
partnerschapscontracten en programma's de volgende stappen: (a)
een analyse van het
ontwikkelingspotentieel en de ontwikkelingscapaciteit van de lidstaat of de
regio, met name vanuit het oogpunt van de belangrijkste uitdagingen die zijn
vastgesteld in de Europa 2020-strategie, de nationale hervormingsprogramma's en
de relevante specifieke aanbevelingen per land. De verantwoordelijke
autoriteiten voeren een gedetailleerde analyse van de nationale, regionale en
lokale kenmerken uit; (b)
een beoordeling van de
voornaamste uitdagingen die de regio of de lidstaat moet aangaan, het in kaart
brengen van de knelpunten en de ontbrekende schakels, alsmede de
innovatieachterstanden, met inbegrip van het gebrek aan plannings- en
uitvoeringscapaciteit, die een belemmering vormen voor het
langetermijnpotentieel voor groei en werkgelegenheid. Op basis hiervan wordt
bepaald welke gebieden en activiteiten mogelijk voor beleidsprioriteiten,
beleidsmaatregelen en beleidsconcentratie in aanmerking komen; (c)
een beoordeling van de
sectoroverschrijdende, jurisdictie overschrijdende of zelfs
grensoverschrijdende coördinatie-uitdagingen, met name in de context van
macroregionale en zeebekkenstrategieën; (d)
het identificeren van de
stappen die noodzakelijk zijn om te komen tot een betere coördinatie tussen de
verschillende territoriale niveaus en de financieringsbronnen teneinde een
geïntegreerde aanpak te bereiken die de Europa 2020-strategie aan regionale en
lokale actoren koppelt. 7.2. Om rekening te houden met de doelstelling van territoriale samenhang,
zorgen de lidstaten en de regio's ervoor dat de algemene aanpak inzake
bevordering van slimme, duurzame en inclusieve groei: (a)
een afspiegeling vormt van
steden, plattelandsgebieden, visserij- en kustgebieden en gebieden die kampen
met specifieke geografische of demografische problemen; (b)
rekening houdt met de
specifieke uitdagingen voor de ultraperifere regio's, de meest noordelijke
regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, en insulaire,
grensoverschrijdende of berggebieden; (c)
werk maakt van
verbindingen tussen stad en platteland, in de zin van toegang tot betaalbare,
kwalitatief hoogwaardige infrastructuur en diensten, en van problemen in
regio's met een hoge concentratie van sociale randgroepen. BIJLAGE II Methode
voor vaststelling van het prestatiekader 1. Het prestatiekader bestaat
uit mijlpalen voor 2016 en 2018, die voor elke prioriteit zijn vastgesteld, en
uit streefdoelen voor 2022. De mijlpalen en streefdoelen worden ingediend
volgens het in tabel 1 aangegeven formaat. Tabel 1: Standaardformaat
voor het prestatiekader Prioriteit || Indicator en meeteenheid, waar van toepassing || Mijlpaal voor 2016 || Mijlpaal voor 2018 || Streefdoel voor 2022 || || || || || || || || || || || || || || || || 2. Mijlpalen zijn intermediaire
streefdoelen om de specifieke doelstelling van een prioriteit te
verwezenlijken; zij geven het tempo van de beoogde vooruitgang naar de voor het
eind van de periode vastgestelde streefdoelen aan. De voor 2016 vastgestelde
mijlpalen omvatten financiële indicatoren en outputindicatoren. De mijlpalen
voor 2018 omvatten financiële indicatoren, outputindicatoren en waar van
toepassing ook resultaatindicatoren. Er kunnen ook mijlpalen worden vastgesteld
voor de belangrijkste uitvoeringsfasen. 3. Mijlpalen voldoen aan de
volgende criteria: –
zij zijn relevant en geven inzicht in essentiële
informatie over de vooruitgang bij een prioriteit; –
zij zijn transparant, met objectief verifieerbare
streefdoelen en duidelijk vermelde en openbaar toegankelijke brongegevens; –
zij zijn verifieerbaar, maar brengen geen
onevenredige administratieve belasting mee; –
waar passend, zijn zij consistent voor alle
operationele programma’s.
BIJLAGE III Jaarlijkse
verdeling van de vastleggingskredieten 2014-2020 […] BIJLAGE IVII
Additionaliteit 1. Structurele overheidsuitgaven of daarmee
gelijk te stellen structuuruitgaven Om de structurele overheidsuitgaven of daarmee
gelijk te stellen structuuruitgaven te bepalen, wordt gebruikgemaakt van het
cijfer voor de bruto-investeringen in vaste activa in kolom X-1, uitgedrukt als
percentage van het bbp, volgens tabel 2 van bijlage 2 bij de richtsnoeren
inzake de inhoud en de vorm van stabiliteits- en convergentieprogramma’s[43]. 2. Verificatie Op de verificatie van de additionaliteit
overeenkomstig artikel 86, lid 3, zijn de volgende regels van toepassing: 2.1 Ex-anteverificatie a) Wanneer een lidstaat een partnerschapscontract indient,
verstrekt hij informatie over het beoogde uitgavenprofiel volgens het in tabel
1 aangegeven formaat. In lidstaten waar de minder ontwikkelde en
overgangsregio’s meer dan 15 % en minder dan 70 % van de bevolking
vertegenwoordigen, wordt de informatie over de uitgaven in [de minder
ontwikkelde en overgangsregio’s] volgens hetzelfde formaat ingediend. Tabel 1 Uitgaven van de overheid in % van het bbp || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 P51 || X || X || X || X || X || X || X b) De lidstaten verstrekken de Commissie informatie over
de voornaamste macro-economische indicatoren en ramingen die als basis dienen
voor het niveau van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te
stellen structurele uitgaven. c) Zodra de
Commissie en de lidstaat hierover
overeenstemming hebben bereikt, wordt tabel 1 opgenomen in het
partnerschapscontract van de betrokken lidstaat
als referentie voor het niveau waarop de structurele overheidsuitgaven of
daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven in de periode 2014-2020 moeten
worden gehandhaafd. 2.2 Tussentijdse
verificatie a) Een lidstaat
wordt bij de tussentijdse verificatie geacht het niveau van de structurele
overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven te hebben
gehandhaafd wanneer de jaarlijkse gemiddelde uitgaven in de periode 2014-2020
gelijk zijn aan of hoger zijn dan het referentieniveau in het
partnerschapscontract. b) Na de
tussentijdse verificatie kan de Commissie in overleg met een lidstaat het
referentieniveau voor de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te
stellen structurele uitgaven in het partnerschapscontract herzien, indien de
economische situatie van de lidstaat sinds de goedkeuring van het
partnerschapscontract aanzienlijk is gewijzigd en deze wijziging bij de
vaststelling van het referentieniveau in het partnerschapscontract niet in
aanmerking is genomen. 2.3 Ex-postverificatie Een lidstaat wordt bij de ex-postverificatie
geacht het niveau van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te
stellen structurele uitgaven te hebben gehandhaafd wanneer de jaarlijkse
gemiddelde uitgaven in de periode 2014-2020 gelijk zijn aan of hoger zijn dan
het referentieniveau in het partnerschapscontract. 3. Financiële correctie na de
ex-postverificatie Wanneer de Commissie besluit in overeenstemming
met artikel 86, lid 4, een financiële correctie toe te passen, wordt het
percentage van die correctie berekend door 3 % af te trekken van het verschil
tussen het referentieniveau in het partnerschapscontract en het behaalde
niveau, uitgedrukt als percentage van het referentieniveau, en de uitkomst
vervolgens door 10 te delen. De financiële correctie wordt
bepaald door het percentage van de financiële correctie toe te passen op de
bijdrage die de betrokken lidstaat voor de minder ontwikkelde regio’s en overgangsregio’s
uit de fondsen ontvangt. Indien het verschil tussen het
referentieniveau in het partnerschapscontract en het behaalde niveau,
uitgedrukt als percentage van het referentieniveau in het
partnerschapscontract, 3 % of minder bedraagt, wordt geen financiële correctie
toegepast. De financiële correctie bedraagt niet meer dan
5 % van de middelen die aan de betrokken lidstaat voor de minder ontwikkelde
regio’s en overgangsregio’s uit de fondsen zijn toegewezen. BIJLAGE IV
Ex-antevoorwaarden Thematische
ex-antevoorwaarden Thematische doelstellingen || Ex-antevoorwaarden || Criteria waaraan moet worden voldaan 1. Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie (streefdoel O&O) (als bedoeld in artikel 9, punt 1) || 1.1. Onderzoek en innovatie: het bestaan van een nationale of regionale onderzoeks- en innovatiestrategie voor slimme specialisatie in overeenstemming met het nationale hervormingsgprogramma, teneinde particuliere uitgaven voor onderzoek en innovatie te mobiliseren; de kenmerken van de strategie moeten overeenkomen met die van goed functionerende nationale of regionale onderzoek‑ en innovatiesystemen[44] || – Er bestaat een nationale of regionale onderzoeks- en innovatiestrategie voor slimme specialisatie die: – is gebaseerd op een SWOT-analyse om de middelen te concentreren op een beperkt aantal prioriteiten voor onderzoek en innovatie; – maatregelen beschrijft om particuliere O&TO-investeringen te stimuleren; – een systeem voor toezicht en evaluatie omvat. – De lidstaat heeft een kader vastgesteld met de voor onderzoek en innovatie beschikbare begrotingsmiddelen. – De lidstaat heeft een meerjarenplan vastgesteld voor het op de begroting opnemen en prioriteren van investeringen in verband met EU-prioriteiten (Europees strategisch forum voor onderzoekinfrastructuur - ESFRI). 2. Verbetering van de toegang tot en het gebruik en de kwaliteit van informatie- en communicatietechnologieën (streefdoel breedband) (als bedoeld in artikel 9, punt 2) || 2.1. Digitale groei: de opname in de nationale of regionale innovatiestrategie voor slimme specialisatie van een speciaal hoofdstuk over digitale groei om de vraag naar betaalbare, hoogwaardige, interoperabele en op ICT steunende particuliere en overheidsdiensten te stimuleren en om deze meer ingang te doen vinden bij burgers, met inbegrip van kwetsbare groepen, ondernemingen en het openbaar bestuur; dit omvat ook grensoverschrijdende initiatieven. || – Er is in de nationale of regionale innovatiestrategie voor slimme specialisatie een hoofdstuk over digitale groei opgenomen dat aan de volgende criteria voldoet: – de acties zijn op de begroting opgenomen en geprioriteerd via een SWOT-analyse in overeenstemming met het scorebord van de digitale agenda voor Europa[45]; – er is een analyse uitgevoerd over het evenwicht tussen vraag en aanbod bij informatie‑ en communicatietechnologieën (ICT); – er zijn meetbare streefdoelen vastgesteld voor de resultaten van steunmaatregelen op het gebied van digitale geletterdheid, vaardigheden, e-inclusie. e-toegankelijkheid en e-gezondheid, die zijn afgestemd op bestaande relevante sectorspecifieke strategieën op nationaal of regionaal niveau; – beoordeling van de behoefte aan een versterking van de ICT-capaciteitsopbouw. 2.2. NGA-infrastructuur (toegangsnetwerken van de volgende generatie): het bestaan van nationale NGA-plannen waarin rekening wordt gehouden met regionale acties om EU-streefdoelen op het gebied van een snelle internettoegang[46] te bereiken, waarbij de aandacht vooral is gericht op gebieden waar de markt niet aan de EU-voorschriften betreffende concurrentie en staatssteun voldoet en geen open infrastructuur tegen betaalbare prijs en met toereikende kwaliteit levert, en om toegankelijke diensten te bieden aan kwetsbare groepen. || – Er bestaat een nationaal NGA-plan met de volgende elementen: – een regelmatig bijgewerkt plan voor infrastructurele investeringen dat gebaseerd is op bundeling van de vraag en het in kaart brengen van infrastructuur en diensten; – duurzame investeringsmodellen die concurrentiebevorderend zijn en toegang geven tot open, betaalbare, hoogwaardige en toekomstbestendige infrastructuur en diensten; – maatregelen om particuliere investeringen te stimuleren. 3. Vergroting van de concurrentiekracht van kleine en middelgrote ondernemingen (mkb) (als bedoeld in artikel 9, punt 3) || 3.1. Er zijn specifieke acties uitgevoerd voor de effectieve uitvoering van de “Small Business Act” (SBA) en van de evaluatie ervan van 23 februari 2011[47], inclusief het principe “Denk eerst klein”. || – De specifieke acties omvatten onder meer: – een mechanisme om toe te zien op de uitvoering van de SBA, inclusief een orgaan voor de coördinatie van mkb-vraagstukken tussen verschillende bestuursniveaus (mkb-gezant); – maatregelen om de voor het starten van een onderneming benodigde tijd en kosten terug te brengen tot respectievelijk drie werkdagen en 100 euro; – maatregelen om de tijd die een onderneming nodig heeft om voor het uitoefenen van een specifieke activiteit een vergunning te verkrijgen tot 3 maanden terug te brengen; – een mechanisme voor de systematische beoordeling van het effect van wetgeving op het mkb door middel van een mkb-toets, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met de grootte van de onderneming. 3.2. Omzetting in nationaal recht van Richtlijn (2011/7/EU) van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties[48]. || – Omzetting van die richtlijn in overeenstemming met artikel 12 ervan (uiterlijk op 16 maart 2013). 4. Ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken (als bedoeld in artikel 9, punt 4) || 4.1. Energie-efficiëntie: omzetting in nationaal recht van (Richtlijn 2010/31/EU) van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen[49] in overeenstemming met artikel 28 van die richtlijn. Naleving van artikel 6, lid 1, van Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen[50]. Omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten[51]. Omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG[52]. || – Tenuitvoerlegging van minimumeisen voor de energieprestatie van gebouwen krachtens de artikelen 3 tot en met 5 van Richtlijn 2010/31/EU. – Vaststelling van maatregelen krachtens artikel 11 van Richtlijn 2010/31/EU om een systeem van energieprestatiecertificaten voor gebouwen op te zetten. – Verwezenlijking van het vereiste renovatiepercentage voor openbare gebouwen. – Eindgebruikers ontvangen een individuele meter. – Bevordering van efficiëntie bij verwarming en koeling volgens Richtlijn 2004/8/EG. 4.2. Duurzame energie: Omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn (2001/77/EG) en Richtlijn (2003/30/EG)[53]. || – De lidstaat heeft gezorgd voor transparante steunregelingen, voorrang bij de toegang tot het net en bij dispatching en standaardregels voor het dragen en verdelen van de kosten van de technische aanpassingen die openbaar zijn gemaakt. – De lidstaat heeft in overeenstemming met artikel 4 van Richtlijn 2009/28/EG een nationaal actieplan voor energie uit hernieuwbare bronnen goedgekeurd. 5. Bevordering van de aanpassing aan klimaatverandering, risicopreventie en risicobeheer (streefdoel klimaatverandering) (als bedoeld in artikel 9, punt 5) || 5.1. Risicopreventie en risicobeheer: het bestaan van nationale of regionale risicobeoordelingen voor rampenbeheersing, waarbij rekening wordt gehouden met de aanpassing aan klimaatverandering[54] || – Er bestaat een nationale of regionale risicobeoordeling met onder meer: – een beschrijving van het proces, de methodiek, de methoden en de niet-gevoelige gegevens die voor nationale risicobeoordelingen worden gebruikt; – een beschrijving van singlerisk- en mulitriskscenario’s; – inachtneming van nationale strategieën voor aanpassing aan de klimaatverandering, waar van toepassing. 6. Bescherming van het milieu en bevordering van efficiënt gebruik van hulpbronnen (als bedoeld in artikel 9, punt 6) || 6.1. Watersector: het bestaan van a) een waterprijsbeleid met voldoende prikkels voor gebruikers om efficiënt gebruik te maken van waterreserves en b) een redelijke bijdrage door de diverse watergebruikssectoren aan de terugwinning van de kosten van waterdiensten, overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid[55]. || – De lidstaat heeft in overeenstemming met artikel 9 van Richtlijn 2000/60/EG gewaarborgd dat de diverse watergebruikssectoren een bijdrage leveren aan de terugwinning van de kosten van waterdiensten. – Vaststelling van een stroomgebiedsbeheersplan voor het stroomgebiedsdistrict waarin wordt geïnvesteerd overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid[56]. – 6.2. Afvalsector: tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen[57], met name de ontwikkeling van afvalbeheerplannen in overeenstemming met de richtlijn en met de afvalhiërarchie. || – De lidstaat heeft aan de Commissie verslag uitgebracht over de voortgang bij het halen van de doelen van artikel 11 van Richtlijn 2008/98/EG, over de redenen waarom die eventueel niet werden gehaald en over de beoogde maatregelen om die doelen wel te halen. – De lidstaat heeft erop toegezien dat zijn bevoegde instanties in overeenstemming met de artikelen 1, 4, 13 en 16 van Richtlijn 2008/98/EG een of meer van de in artikel 28 van die richtlijn bedoelde afvalbeheerplannen hebben opgesteld. – De lidstaat heeft overeenkomstig de artikelen 1 en 4 van Richtlijn 2008/98/EG uiterlijk op 12 december 2013 de in artikel 29 van die richtlijn bedoelde afvalpreventieprogramma’s vastgesteld. – De lidstaat heeft in overeenstemming met artikel 11 van Richtlijn 2008/98/EG de nodige maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat tegen 2020 de doelstellingen inzake hergebruik en recycling worden gehaald. 7. Bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren (als bedoeld in artikel 9, punt 7) || 7.1. Wegen: het bestaan van een uitgebreid nationaal vervoersplan met een passende prioritering van investeringen in de basisinfrastructuur van het trans-Europese vervoersnetwerk (basis-TEN-T), in het uitgebreide net (investeringen andere dan in het basis-TEN-T) en in secundaire verbindingsmogelijkheden (inclusief openbaar vervoer op regionaal en lokaal niveau). || – Er bestaat een uitgebreid vervoersplan met de volgende elementen: – prioritering van investeringen in het basis-TEN-T, het uitgebreide net en secundaire verbindingsmogelijkheden. Bij de prioritering moet rekening worden gehouden met de bijdrage van de investeringen aan mobiliteit, duurzaamheid, de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en de interne Europese vervoersruimte; – een reserve aan realistische en goed ontwikkelde projecten (inclusief tijdschema, begrotingskader); – een strategische milieubeoordeling die voldoet aan de wettelijke eisen voor het vervoersplan; – maatregelen om de capaciteit van intermediaire instanties en begunstigden te versterken zodat de reserve aan projecten kan worden uitgevoerd. 7.2. Spoorwegen: het bestaan binnen het uitgebreid nationaal vervoersplan van een speciaal hoofdstuk over spoorwegontwikkeling, met een passende prioritering van investeringen in de basisinfrastructuur van het trans-Europese vervoersnetwerk (basis-TEN-T), in het uitgebreide net (investeringen andere dan in het basis-TEN-T) en in secundaire verbindingsmogelijkheden in het spoorwegsysteem volgens hun bijdrage aan mobiliteit, duurzaamheid en nationale en Europese netwerkeffecten. De investeringen bestrijken rollend materieel, interoperabiliteit en capaciteitsopbouw || – In het uitgebreide vervoersplan is een hoofdstuk over spoorwegontwikkeling opgenomen met de volgende elementen: – een reserve aan realistische en goed ontwikkelde projecten (inclusief tijdschema, begrotingskader); – een strategische milieubeoordeling die voldoet aan de wettelijke eisen voor het vervoersplan; – maatregelen om de capaciteit van intermediaire instanties en begunstigden te versterken zodat de reserve aan projecten kan worden uitgevoerd. 8. Bevordering van werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit (streefdoel werkgelegenheid) (als bedoeld in artikel 9, punt 8) || 8.1. Toegang tot de arbeidsmarkt voor werkzoekenden en inactieven, inclusief lokale werkgelegenheidsinitiatieven, en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit: er wordt in overeenstemming met de werkgelegenheidsrichtsnoeren[58] een actief arbeidsmarktbeleid opgezet en uitgevoerd. || – De diensten voor arbeidsvoorziening hebben de capaciteit voor en behalen de volgende resultaten: – de verlening van individuele diensten en het nemen van vroegtijdige actieve en preventieve arbeidsmarktmaatregelen, die voor alle werkzoekenden toegankelijk zijn; – het anticiperen op en voorlichten over werkgelegenheidsmogelijkheden op lange termijn als gevolg van structurele verschuivingen in de arbeidsmarkt, zoals de overgang naar een koolstofarme economie; – de verstrekking van transparante en systematische informatie over nieuwe vacatures. – De diensten voor arbeidsvoorziening hebben netwerken met werkgevers en onderwijsinstellingen opgezet. 8.2. Arbeid als zelfstandige, ondernemerschap en oprichting van bedrijven: het bestaan van een uitgebreide strategie voor inclusieve ondersteuning van startende ondernemingen overeenkomstig de Small Business Act[59] en in overeenstemming met de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Unie[60] om de noodzakelijke voorwaarden voor het creëren van banen te scheppen. || – Er is een uitgebreide strategie opgesteld met onder meer de volgende elementen: – maatregelen om de voor het starten van een onderneming benodigde tijd en kosten terug te brengen tot respectievelijk drie werkdagen en 100 euro; – maatregelen om de tijd die een onderneming nodig heeft om voor het uitoefenen van een specifieke activiteit een vergunning te verkrijgen tot 3 maanden terug te brengen; – acties om geschikte bedrijfsontwikkelingsdiensten te koppelen aan financiële diensten (toegang tot kapitaal), onder meer ten behoeve van kansarme groepen en gebieden. 8.3. Modernisering en versterking van arbeidsmarktinstellingen, inclusief acties om de transnationale arbeidsmobiliteit te vergroten[61]: - de arbeidsmarktinstellingen worden in overeenstemming met de werkgelegenheidsrichtsnoeren gemoderniseerd en versterkt; - de hervorming van arbeidsmarktinstellingen wordt voorafgegaan door een duidelijke strategie en een ex-ante-evaluatie waarbij ook genderaspecten worden onderzocht. || – Acties tot hervorming van de diensten voor arbeidsvoorziening, teneinde hen in staat te stellen de volgende resultaten te bereiken[62]: – individuele diensten en vroegtijdige actieve en preventieve arbeidsmarktmaatregelen, die voor alle werkzoekenden toegankelijk zijn; – voorlichting over werkgelegenheidsmogelijkheden op lange termijn als gevolg van structurele verschuivingen in de arbeidsmarkt, zoals de overgang naar een koolstofarme economie; – op EU-niveau toegankelijke transparante en systematische informatie over nieuwe vacatures. – De hervorming van de diensten voor arbeidsvoorziening omvat ook de oprichting van netwerken met werkgevers en onderwijsinstellingen. 8.4. Actief en gezond ouder worden: opzet en uitvoering van het beleid inzake actief ouder worden in overeenstemming met de werkgelegenheidsrichtsnoeren[63]. || – Acties om resultaten te boeken bij uitdagingen in verband met actief en gezond ouder worden[64]: – belanghebbenden worden bij de opzet en uitvoering van het beleid inzake actief ouder worden betrokken; – de lidstaat heeft maatregelen vastgesteld om actief ouder worden te bevorderen en vervroegde uittreding te beperken. || 8.5. Aanpassing van werknemers, ondernemingen en ondernemers aan veranderingen: het bestaan van beleid om een betere anticipatie op en een goed beheer van veranderingen en herstructureringen op alle niveaus (nationaal, regionaal, lokaal en sectoraal) te bevorderen[65]. || – Er bestaan doeltreffende instrumenten om de sociale partners en overheidsinstanties te ondersteunen bij de ontwikkeling van een proactieve benadering van verandering en herstructurering. 9. Investering in onderwijs, vaardigheden en een leven lang leren (streefdoel onderwijs) (als bedoeld in artikel 9, punt 10) || 9.1. Voortijdig schoolverlaten: het bestaan van een algemene strategie ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 28 juni 2011 inzake beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten[66]. || – Er bestaat op nationaal, regionaal en lokaal niveau een systeem voor de verzameling en analyse van gegevens en informatie over voortijdig schoolverlaten dat: – voldoende wetenschappelijke basis biedt om gerichte beleidsmaatregelen te ontwikkelen; – systematisch wordt gebruikt om toezicht te houden op ontwikkelingen op het desbetreffende niveau. – Er bestaat een strategie inzake voortijdig schoolverlaten die: – wetenschappelijk gefundeerd is; – algemeen is (d.w.z. alle onderwijssectoren, inclusief de voor- en vroegschoolse educatie, omvat) en passende preventie-, interventie-, en compensatiemaatregelen bevat; – doelstellingen vaststelt die in overeenstemming met zijn met de aanbeveling van de Raad inzake beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten; – sectoroverschrijdend is, met betrokkenheid van en coördinatie tussen alle beleidssectoren en belanghebbenden die in verband met het voortijdig schoolverlaten relevant zijn. 9.2. Hoger onderwijs: het bestaan van nationale of regionale strategieën om het aantal personen met een voltooide tertiaire opleiding te doen toenemen en om de kwaliteit en efficiëntie te verbeteren in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 20 september 2011 over de modernisering van de Europese hogeronderwijssystemen[67]. || – Er bestaat een nationale of regionale strategie voor tertiair onderwijs met onder meer de volgende elementen: – maatregelen ter bevordering van de participatie en het aantal voltooide opleidingen: – verbetering van de voorlichting aan toekomstige studenten; – verhoging van de participatie aan het hoger onderwijs bij lage-inkomensgroepen en andere ondervertegenwoordigde groepen; – verhoging van de participatie van volwassenen; – (waar nodig) beperking van het uitvalpercentage/verhoging van het percentage afgestudeerden; – maatregelen ter verbetering van de kwaliteit: – stimulering van innovatieve inhoud en een innovatieve opzet van studieprogramma’s; – bevordering van een hoge kwaliteit van het onderricht; – maatregelen ter bevordering van inzetbaarheid en ondernemerschap: – stimulering van de ontwikkeling van “transversale vaardigheden”, inclusief ondernemerschap, in alle hogeronderwijsprogramma’s; – verkleining van genderverschillen bij academische en beroepskeuzes en aanmoediging van studenten te kiezen voor een loopbaan in sectoren waar zij ondervertegenwoordigd zijn, teneinde de gendersegregatie op de arbeidsmarkt te verminderen; – waarborging van onderricht dat door kennis uit onderzoek en ontwikkelingen in de bedrijfspraktijk is ingegeven. 9.3. Een leven lang leren: het bestaan van een nationaal en/of regionaal beleidskader voor een leven lang leren in overeenstemming met de beleidsrichtsnoeren van de Unie[68]. || – Er bestaat een nationaal of regionaal beleidskader voor een leven lang leren met de volgende elementen: – maatregelen die de uitvoering van acties in verband met een leven lang leren (LLL) en bijscholing ondersteunen en die voorzien in de betrokkenheid van en partnerschap met belanghebbenden, inclusief sociale partners en maatschappelijke organisaties; – maatregelen die op doeltreffende wijze voorzien in de ontwikkeling van vaardigheden voor jongeren in het beroepsonderwijs en voor volwassenen, herintredende vrouwen, laaggeschoolde en oudere werknemers en andere kansarme groepen; – maatregelen om de toegang tot LLL te verruimen, onder meer door de effectieve toepassing van transparantie-instrumenten (Europees kwalificatiekader, nationaal kwalificatiekader, Europees puntenoverdrachtsysteem voor beroepsonderwijs en ‑opleiding, Europese kwaliteitsborging voor beroepsonderwijs en –opleiding) en de ontwikkeling en integratie van LLL-diensten (onderwijs en opleiding, begeleiding, validering); – maatregelen ter verbetering van de relevantie van onderwijs en opleiding en tot afstemming van onderwijs en opleiding op de behoeften van specifieke doelgroepen. 10. Bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede (streefdoel armoede) (als bedoeld in artikel 9, punt 9) || 10.1. Actieve inclusie Integratie van gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma: - het bestaan en de uitvoering van een nationale strategie voor armoedebestrijding in overeenstemming met de aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten[69] en de werkgelegenheidsrichtsnoeren. - invoering van een nationale integratiestrategie voor de Roma in overeenstemming met het Europees kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma[70]; - ondersteuning van belanghebbenden bij de toegang tot de fondsen. || – Er bestaat een nationale strategie voor armoedebestrijding die: – wetenschappelijk gefundeerd is. Dit vereist een systeem voor de verzameling en analyse van gegevens en informatie dat voldoende wetenschappelijke basis biedt om een beleid ter bestrijding van de armoede te ontwikkelen. Dit systeem wordt gebruikt om de ontwikkelingen te volgen; – in overeenstemming is met het nationale streefdoel inzake armoede en sociale uitsluiting (zoals gedefinieerd in het nationaal hervormingsprogramma), dat onder meer de uitbreiding van werkgelegenheidsmogelijkheden tot kansarme groepen omvat; – de territoriale concentratie van gemarginaliseerde en kansarme groepen, inclusief de Roma, in kaart brengt op een gedetailleerder niveau dan het regionale/NUTS 3-niveau; – aantoont dat de sociale partners en belanghebbenden bij de opzet van actieve inclusie betrokken zijn; – maatregelen omvat voor een overgang van institutionele naar gemeenschapszorg; – duidelijk aangeeft hoe segregatie op alle terreinen kan worden voorkomen en bestreden. – Er bestaat een nationale integratiestrategie voor de Roma die: – haalbare nationale doelen voor de integratie van Roma vaststelt om de kloof met de overige bevolking te dichten. Deze moeten ten minste de vier EU-doelstellingen voor integratie van de Roma omvatten, namelijk toegang tot onderwijs, werkgelegenheid, gezondheidszorg en huisvesting; – in overeenstemming is met het nationale hervormingsprogramma; – in voorkomend geval aan de hand van reeds beschikbare sociaaleconomische en territoriale indicatoren (zoals zeer laag onderwijsniveau, langdurige werkloosheid enz.) vaststelt waar achtergestelde microregio’s of gesegregeerde buurten bestaan met zeer kansarme gemeenschappen; – toereikende financiering uit de nationale begroting toewijst, waar nodig aangevuld met internationale of EU-financiering; – krachtige monitoringmechanismen toepast om het effect van de maatregelen voor de integratie van de Roma te beoordelen, en een toetsingsmechanisme voor aanpassing van de strategie vaststelt; – in nauwe samenwerking en voortdurende samenspraak met maatschappelijke Roma-organisaties en regionale en plaatselijke autoriteiten is ontworpen en wordt uitgevoerd en gemonitord; – een nationaal contactpunt aanwijst met de bevoegdheid om de ontwikkeling en uitvoering van de strategie te coördineren. – De belanghebbenden ter zake krijgen ondersteuning bij het indienen van aanvragen voor projecten en bij de uitvoering en het beheer van de geselecteerde projecten. 10.2. Gezondheid: het bestaan van een nationale of regionale strategie voor gezondheid die de toegang tot een hoogwaardige gezondheidszorg en economische duurzaamheid waarborgt. || – Er bestaat een nationale of regionale strategie voor gezondheid die: – gecoördineerde maatregelen bevat om de toegang tot een hoogwaardige gezondheidszorg te verbeteren; – maatregelen bevat om de efficiëntie in de gezondheidszorg te stimuleren, onder meer door de toepassing van doeltreffende innovatieve technologieën, vormen van dienstverlening en infrastructurele componenten; – een monitoring- en evaluatiesysteem omvat. – De lidstaat of regio heeft een kader goedgekeurd met de voor gezondheidszorg beschikbare begrotingsmiddelen. 11. Vergroting van de institutionele capaciteit en een doelmatig openbaar bestuur (als bedoeld in artikel 9, punt 11) || Bestuurlijke efficiëntie van de lidstaten: het bestaan van een strategie ter verbetering van de bestuurlijke efficiëntie van de lidstaten, inclusief hervorming van het openbaar bestuur[71]. || – Er bestaat een strategie ter verbetering van de bestuurlijke efficiëntie van de lidstaat die al wordt uitgevoerd[72]. De strategie omvat: – een analyse en strategische planning van maatregelen voor een juridische, organisatorische en/of procedurele hervorming; – de ontwikkeling van systemen voor kwaliteitsbeheer; – geïntegreerde acties ter vereenvoudiging en rationalisering van administratieve procedures; – de ontwikkeling en uitvoering van strategieën en beleid met betrekking tot menselijke hulpbronnen, met inbegrip van aanwervingsplannen en loopbanen van personeel, de opbouw van competenties en de beschikbaarstelling van middelen; – de ontwikkeling van vaardigheden op alle niveaus; – de ontwikkeling van procedures en instrumenten voor toezicht en evaluatie. Algemene ex-antevoorwaarden Gebied || Ex-antevoorwaarden || Criteria waaraan moet worden voldaan 1. Bestrijding van discriminatie || Het bestaan van een mechanisme voor de effectieve uitvoering en toepassing van Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep[73] en Richtlijn 2000/43/EG van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming[74]. || – Effectieve uitvoering en toepassing van de EU-richtlijnen 2000/78/EG en 2000/43/EG inzake gelijke behandeling, door middel van: – institutionele regelingen voor de uitvoering en de toepassing van en het toezicht op de EU-richtlijnen inzake gelijke behandeling; – een strategie inzake opleiding en informatieverspreiding ten behoeve van personeel dat bij de uitvoering van de fondsen betrokken is; – maatregelen ter versterking van de administratieve capaciteit voor de uitvoering en toepassing van de EU-richtlijnen inzake gelijke behandeling. 2. Gendergelijkheid || Het bestaan van een strategie voor de bevordering van gendergelijkheid en een mechanisme voor de effectieve toepassing van dat beginsel || – Effectieve uitvoering en toepassing van een speciale strategie voor de bevordering van gendergelijkheid, door middel van: – een systeem voor de verzameling en analyse van gegevens en indicatoren, onderverdeeld naar geslacht, voor de ontwikkeling van een wetenschappelijk onderbouwd genderbeleid; – een plan en ex-antecriteria om doelstellingen inzake gendergelijkheid door middel van gendernormen en ‑richtsnoeren te integreren; – uitvoeringsmechanismen, met inbegrip van een genderinstantie en deskundigheid om de steunmaatregelen op te stellen, te monitoren en te evalueren. 3. Personen met een handicap || Het bestaan van een mechanisme voor de effectieve uitvoering en toepassing van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. [75] || – Effectieve uitvoering en toepassing van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap door middel van: – de uitvoering van maatregelen in overeenstemming met artikel 9 van het VN-Verdrag, teneinde belemmeringen en barrières in verband met de toegankelijkheid voor personen met een handicap te voorkomen, te identificeren en op te heffen; – institutionele regelingen voor de uitvoering van en het toezicht op het VN-Verdrag in overeenstemming met artikel 33 van dat Verdrag; – een strategie inzake opleiding en informatieverspreiding ten behoeve van personeel dat bij de uitvoering van de fondsen betrokken is; – maatregelen ter versterking van de administratieve capaciteit voor de uitvoering en toepassing van het VN-Verdrag, inclusief passende regelingen om op de naleving van de toegankelijkheidsvereisten toe te zien. 4. Overheidsopdrachten || Het bestaan van een mechanisme voor de effectieve uitvoering en toepassing van de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG en een toereikend toezicht en toereikende bewaking ter zake. || – Een effectieve uitvoering en toepassing van de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG wordt gewaarborgd door: – volledige omzetting van de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG; – institutionele regelingen voor de uitvoering en de toepassing van en het toezicht op de EU-wetgeving inzake overheidsopdrachten; – maatregelen tot waarborging van een toereikend toezicht en een toereikende bewaking in verband met transparante gunningsprocedures voor contracten, en voldoende informatie daarover; – een strategie inzake opleiding en informatieverspreiding ten behoeve van personeel dat bij de uitvoering van de fondsen betrokken is; – maatregelen ter versterking van de administratieve capaciteit voor de uitvoering en toepassing van de EU-wetgeving inzake overheidsopdrachten. 5. Staatssteun || Het bestaan van een mechanisme voor de effectieve uitvoering en toepassing van de EU-wetgeving inzake staatssteun. || – Effectieve uitvoering en toepassing van de EU-wetgeving inzake staatssteun door middel van: – institutionele regelingen voor de uitvoering en de toepassing van en het toezicht op de EU-wetgeving inzake staatssteun; – een strategie inzake opleiding en informatieverspreiding ten behoeve van personeel dat bij de uitvoering van de fondsen betrokken is; – maatregelen ter versterking van de administratieve capaciteit voor de uitvoering en toepassing van de EU-voorschriften inzake staatssteun. 6. Milieuwetgeving inzake milieueffectbeoordeling (MEB) en strategische milieueffectbeoordeling (SMEB) || Het bestaan van een mechanisme voor de effectieve uitvoering en toepassing van de EU-milieuwetgeving met betrekking tot de MEB en SMEB in overeenstemming met Richtlijn (85/337/EEG) van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten[76] en Richtlijn (2001/42/EG) van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s[77]. || – Effectieve uitvoering en toepassing van de EU-milieuwetgeving door middel van: – een volledige en juiste omzetting van de MEB- en SMEB-richtlijnen; – institutionele regelingen voor de uitvoering en de toepassing van en het toezicht op de MEB- en SMEB-richtlijnen; – een strategie inzake opleiding en informatieverspreiding ten behoeve van personeel dat bij de uitvoering van de MEB- en SMEB-richtlijnen betrokken is; – maatregelen om een toereikende administratieve capaciteit te waarborgen. 7. Statistische systemen en resultaatindicatoren || Het bestaan van een statistisch systeem voor evaluaties om de doeltreffendheid en het effect van de programma’s te beoordelen. Het bestaan van een doeltreffend systeem van resultaatindicatoren om toezicht te houden op de voortgang en om een effectbeoordeling uit te voeren. || – Er bestaat een meerjarenplan voor de tijdige verzameling en aggregatie van gegevens met onder meer: – de identificatie van bronnen en mechanismen voor statistische validering; – regelingen voor publicatie en openbare toegankelijkheid; – een doeltreffend systeem van resultaatindicatoren, waarbij: – voor elk programma resultaatindicatoren worden geselecteerd die informatie verschaffen over die aspecten van het welzijn en de vooruitgang van personen die aanleiding zijn voor uit het programma gefinancierde beleidsacties; – streefdoelen voor deze indicatoren worden vastgelegd; – voor elke indicator de volgende vereisten in acht worden genomen: robuustheid en statistische validering, een duidelijke normatieve interpretatie, responsiviteit ten aanzien van het beleid, tijdige verzameling en openbare toegankelijkheid van de gegevens; – toereikende procedures worden vastgesteld om te waarborgen dat voor alle uit het programma gefinancierde concrete acties een doeltreffend systeem van indicatoren wordt vastgesteld. BIJLAGE VI Voorlichting
en communicatie over steun uit de fondsen 1. Lijst van concrete acties De in artikel 105, lid 2, bedoelde lijst van
concrete acties bevat de volgende gegevensvelden in ten minste een van de
officiële talen van de lidstaat: –
naam van de begunstigde (alleen rechtspersonen; geen namen van natuurlijke personen vermelden); –
naam van de concrete actie; –
samenvatting van de concrete actie; –
begindatum van de concrete actie; –
einddatum van de concrete actie (verwachte datum
van de materiële voltooiing of volledige uitvoering van de concrete actie); –
totale subsidiabele uitgaven die voor de concrete
actie zijn toegewezen; –
EU-medefinancieringspercentage (per prioritaire
as); –
postcode van de concrete actie; –
land; –
naam van de categorie steunverlening voor de
concrete actie; –
datum van de laatste bijwerking van de lijst van
concrete acties. De titels van de gegevensvelden en de namen
van de concrete acties moeten tevens in ten minste een andere officiële taal
van de Europese Unie worden verstrekt. 2. Op het publiek gerichte voorlichtings-
en publiciteitsmaatregelen De lidstaat, de beheersautoriteit en de
begunstigden nemen alle nodige maatregelen om het publiek voor te lichten over
en bekendheid te geven aan concrete acties die in overeenstemming met deze
verordening uit een operationeel programma worden gesteund. 2.1 Verantwoordelijkheid van de
lidstaat en de beheersautoriteit 1. De lidstaat en de
beheersautoriteit zien erop toe dat de voorlichtings- en
publiciteitsmaatregelen in overeenstemming met de communicatiestrategie worden
uitgevoerd en streven ernaar dat deze maatregelen een zo ruim mogelijke
aandacht in de media krijgen, waarbij op het aangewezen niveau verschillende
vormen en methoden van communicatie worden gebruikt. 2. De lidstaat of de
beheersautoriteit is verantwoordelijk voor de organisatie van ten minste de
volgende voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen: a) een belangrijke voorlichtingsactiviteit
waarbij bekendheid wordt gegeven aan de start van het operationele programma; b) ten minste één
belangrijke voorlichtingsactiviteit per jaar waarbij reclame wordt gemaakt voor
de financieringsmogelijkheden en de gevolgde strategie en waarbij de resultaten
van het operationele programma, met inbegrip van, indien relevant, grote
projecten, gemeenschappelijke actieplannen en andere voorbeelden van projecten,
worden gepresenteerd; c) het uithangen van de
vlag van de Europese Unie voor het gebouw van elke beheersautoriteit of op een
andere voor het publiek zichtbare plaats bij dat gebouw; d) het langs
elektronische weg bekendmaken van de lijst van concrete acties in
overeenstemming met punt 1; e) het geven van
voorbeelden van concrete acties per operationeel programma op de algemene
website of op de site van het operationele programma die via de portaalsite
toegankelijk is; de voorbeelden moeten worden gegeven in een door velen
gesproken officiële taal van de Europese Unie die niet de officiële taal of een
van de officiële talen van de betrokken lidstaat mag zijn; f) de actualisering
van informatie over de uitvoering van de operationele programma’s, met inbegrip
van de belangrijkste resultaten ervan, op de algemene website of op de site van
het operationele programma die via de portaalsite toegankelijk is. 3. In overeenstemming met de
nationale wetgeving en praktijken worden de volgende instanties door de
beheersautoriteit bij de voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen betrokken: a) de in artikel 5
bedoelde partners; b) de centra voor
voorlichting over Europa en de vertegenwoordigingen van de Commissie in de
lidstaten; c) onderwijs‑ en
onderzoeksinstellingen. Deze instanties zorgen voor een grootschalige
verspreiding van de in artikel 105, lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie. 2.2 Verantwoordelijkheid van de
begunstigde 1. Bij alle door de begunstigde
genomen voorlichtings‑ en publiciteitsmaatregelen wordt duidelijk gemaakt
dat voor de concrete actie steun is verleend uit de fondsen: a) door weergave van
het EU-embleem in overeenstemming met de technische kenmerken die zijn
vastgesteld in de uitvoeringshandeling die de Commissie ingevolge artikel 105,
lid 4, vaststelt en een vermelding van de Europese Unie; b) door vermelding van
het fonds of de fondsen waaruit steun voor de concrete actie wordt verleend. 2. Tijdens de uitvoering van een
concrete actie licht de begunstigde het publiek voor over de uit de fondsen
ontvangen steun: a) door op zijn
website, indien hij die heeft, een korte beschrijving van de concrete actie op
te nemen, met inbegrip van het doel en de resultaten ervan, en daarbij de
nadruk te leggen op de financiële steun door de Europese Unie; b) door ten minste één
affiche met informatie over het project (minimaal in A3-formaat) met vermelding
van de steun door de Europese Unie op een voor het publiek goed zichtbare plek,
zoals bij de ingang van een gebouw, te hangen. 3. Voor concrete acties waarvoor
steun uit het ESF wordt verleend, en in voorkomend geval ook voor concrete acties
die worden gesteund uit het EFRO of het Cohesiefonds, ziet de begunstigde erop
toe dat de deelnemers aan de concrete actie van deze financiële steun op de
hoogte zijn. In alle documenten, inclusief bewijzen van
aanwezigheid of andere certificaten, betreffende een dergelijke concrete actie
wordt vermeld dat voor het operationele programma steun wordt ontvangen uit het
fonds of de fondsen. 4. Gedurende de uitvoering van
een door het EFRO of Cohesiefonds gesteunde concrete actie plaatst de
begunstigde op een voor het publiek goed zichtbare plek een tijdelijk bord van
aanzienlijk formaat voor elke concrete actie die in de financiering van
infrastructuur of bouwwerkzaamheden bestaat en waarvoor de totale
overheidssteun meer dan 500 000 EUR bedraagt. 5. Uiterlijk drie maanden na de
voltooiing van een concrete actie plaatst de begunstigde een permanente plaat
of permanent bord van aanzienlijk formaat op een voor het publiek goed
zichtbare plek, wanneer het volgende van toepassing is: a) de totale
overheidssteun voor de concrete actie bedraagt meer dan 500 000 euro; b) de concrete actie
bestaat in de aankoop van een fysiek object of in de financiering van
infrastructuur of bouwwerkzaamheden. De plaat of het bord vermeldt het soort concrete
actie en de naam en het doel ervan en voldoet aan de technische kenmerken die
de Commissie ingevolge artikel 105, lid 4, vaststelt. 3. Maatregelen tot voorlichting van
potentiële begunstigden en van begunstigden 3.1 Maatregelen tot voorlichting
van potentiële begunstigden 1. De beheersautoriteit ziet er
in overeenstemming met de communicatiestrategie op toe dat aan potentiële
begunstigden en aan alle belanghebbenden op ruime schaal informatie wordt
verstrekt over de strategie, de doelstellingen en de door de gezamenlijke steun
van de Europese Unie en de lidstaat geboden financieringsmogelijkheden van het
operationele programma, met nadere bijzonderheden over de steun uit de
desbetreffende fondsen. 2. De beheersautoriteit ziet
erop toe dat de potentiële begunstigden ten minste de volgende informatie
ontvangen: a) de
subsidiabiliteitsvoorwaarden waaronder uitgaven voor steun uit een operationeel
programma in aanmerking komen; b) een beschrijving van
de procedures en termijnen voor het onderzoek van de financieringsaanvragen; c) de criteria aan de
hand waarvan concrete acties voor steun worden geselecteerd; d) de contacten op
nationaal, regionaal of lokaal niveau waar informatie over de operationele
programma’s kan worden verkregen; e) de vereiste dat in
de aanvragen, in evenredigheid met de omvang van de concrete actie,
communicatieactiviteiten moeten worden voorgesteld om het publiek in te lichten
over het doel van de concrete actie en over de EU-steun ervoor. 3.2 Maatregelen tot voorlichting
van de begunstigden 1. De beheersautoriteit deelt de
begunstigden mee dat zij door financiering te aanvaarden ermee instemmen op de
in overeenstemming met artikel 105, lid 2, gepubliceerde lijst van concrete
acties te worden opgenomen. 2. De beheersautoriteit
verstrekt informatie- en publiciteitspakketten, met inbegrip van modellen in
elektronisch formaat, om begunstigden te helpen aan de in punt 2.2 bedoelde
verplichtingen te voldoen. 4. Componenten van de communicatiestrategie De
door de beheersautoriteit opgestelde communicatiestrategie omvat ten minste de
volgende componenten: a) een
beschrijving van de gekozen benadering, met inbegrip van de belangrijkste
voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen die de lidstaat of beheersautoriteit
ten aanzien van potentiële begunstigden, begunstigden, multiplicatoren en het
brede publiek moet nemen, met betrekking tot de in artikel 105 beschreven
doelen; b) een
beschrijving van het materiaal dat in een voor personen met een handicap
toegankelijk formaat beschikbaar zal worden gesteld; c) een beschrijving
van de wijze waarop begunstigden bij hun communicatieactiviteiten zullen worden
gesteund; d) de indicatieve
begroting voor de uitvoering van de strategie; e) een
beschrijving van de administratieve diensten, met inbegrip van hun personele
middelen, die voor de uitvoering van de voorlichtings- en
publiciteitsmaatregelen verantwoordelijk zijn; f) de regelingen
voor de in punt 2 bedoelde voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen, met
inbegrip van de website of portaalsite waar de desbetreffende gegevens kunnen
worden gevonden; g) informatie over
hoe de voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen worden beoordeeld op
zichtbaarheid en bewustmaking van beleid, operationele programma’s, concrete
acties en de rol van de fondsen en de Europese Unie; h) in voorkomend geval,
een beschrijving van het gebruik van de voornaamste resultaten van het vorige
operationele programma; i) een jaarlijkse
actualisering waarin de te nemen voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen
worden uiteengezet. FINANCIEEL MEMORANDUM 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief 1.2. Betrokken
beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 1.3. Aard
van het voorstel/initiatief 1.4. Doelstelling(en)
1.5. Motivering
van het voorstel/initiatief 1.6. Duur
en financiële gevolgen 1.7. Beheersvorm(en)
2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels
inzake het toezicht en de verslagen 2.2. Beheers-
en controlesysteem 2.3. Maatregelen
ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1. Rubriek(en)
van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven 3.2. Geraamde
gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de
uitgaven 3.2.2. Geraamde
gevolgen voor de beleidskredieten 3.2.3. Geraamde
gevolgen voor de administratieve kredieten 3.2.4. Verenigbaarheid
met het huidige meerjarige financiële kader 3.2.5. Bijdrage
van derden aan de financiering 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten FINANCIEEL
MEMORANDUM
1.
KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.
Benaming van het voorstel/initiatief
Voorstel
voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van
de gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling,
het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor
plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij,
die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en houdende algemene
bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees
Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG)
nr. 1083/2006
1.2.
Betrokken beleidsterrein(en) in de
ABM/ABB-structuur[78]
13.Regionaal
beleid, ABB-activiteiten 13 03 (Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en
andere regionale acties); 13 04 Cohesiefonds 4.
Werkgelegenheid en sociale zaken, ABB-activiteit 04 02 (Europees Sociaal Fonds)
1.3.
Aard van het voorstel/initiatief
■ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een
voorbereidende actie[79] ¨ Het
voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe
actie
1.4.
Doelstellingen
1.4.1.
De met het voorstel/initiatief beoogde
strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie
Het
cohesiebeleid heeft tot doel de verschillen in ontwikkelingsniveau tussen de
verschillende regio’s, met name plattelandsgebieden, regio’s die een
industriële overgang doormaken en regio’s die kampen met ernstige en permanente
natuurlijke of demografische belemmeringen, te verkleinen en bij te dragen aan
de verwezenlijking van de in de Europa 2020-strategie vastgestelde
streefdoelen voor een slimme, duurzame en inclusieve groei, en met name van de
kwantitatieve kerndoelen van die strategie.
1.4.2.
Specifieke doelstelling(en) en betrokken
ABM/ABB-activiteiten
Het
EFRO heeft tot doel de economische, sociale en territoriale cohesie in de
Europese Unie te versterken door de medefinanciering van investeringen in de
lidstaten, terwijl het ESF werkgelegenheid, onderwijs en sociale inclusie
bevordert. Het
Cohesiefonds helpt de lidstaten in vervoersnetwerken en het milieu te
investeren. Bij
de steunverlening uit de fondsen worden de volgende specifieke doelstellingen nagestreefd: - versterking
van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie; - verbetering van de
toegankelijkheid, het gebruik en de kwaliteit van informatie- en
communicatietechnologie; - vergroting
van de concurrentiekracht van kleine en middelgrote ondernemingen, de
landbouwsector (voor het Elfpo) en de visserij- en aquacultuursector (voor het
EFMZV); - ondersteuning
van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken; - bevordering
van de aanpassing aan de klimaatverandering en risicopreventie en ‑beheer; - bescherming
van het milieu en bevordering van een efficiënt gebruik van hulpbronnen; - bevordering
van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale
netwerkinfrastructuren; - bevordering
van werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit; - bevordering
van sociale inclusie en bestrijding van armoede; - investering
in onderwijs, vaardigheden en een leven lang leren; - vergroting
van de institutionele capaciteit en een doelmatig openbaar bestuur. Betrokken
ABM/ABB-activiteit(en) 13
03: Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en andere regionale acties 13
04: Cohesiefonds 04
02: Europees Sociaal Fonds
1.4.3.
Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)
Vermeld de gevolgen
die het voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen. Het
cohesiebeleid draagt in aanzienlijke mate bij aan de groei en welvaart in de
gehele Unie en aan de verwezenlijking van Europese beleidsdoelstellingen en
verkleint economische, sociale en territoriale verschillen.
1.4.4.
Resultaat- en effectindicatoren
Vermeld de indicatoren
aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is
uitgevoerd. De
Commissie stelt een gemeenschappelijke reeks outputindicatoren voor die op
EU-niveau kunnen worden geaggregeerd. De
gemeenschappelijke outputindicatoren zijn opgenomen in de bijlagen bij de
fondsspecifieke verordeningen. De resultaatindicatoren zijn voor alle
programma’s en prioriteiten verplicht. Het effect van de programma’s wordt
beoordeeld aan de hand van de doelstellingen en streefdoelen van de Europa
2020-strategie en, in voorkomend geval, bbp- en werkloosheidsindicatoren.
1.5.
Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.1.
Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn
moet worden voorzien
De
Unie bevordert de economische, sociale en territoriale samenhang en de
solidariteit tussen de lidstaten. Het voorstel verschaft
een kader voor het cohesiebeleid in de nieuwe financieringsperiode 2014-2020.
1.5.2.
Toegevoegde waarde van de deelname van de EU
Zowel
de doelstellingen in artikel 174 van het Verdrag als het subsidiariteitsbeginsel
rechtvaardigen actie op EU-niveau. Het recht om op te
treden vloeit voort uit artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
dat bepaalt dat “de Unie [-] de economische, sociale en territoriale samenhang,
en de solidariteit tussen de lidstaten [bevordert]”, artikel 175 van het VWEU,
dat de Unie uitdrukkelijk verzoekt dit beleid via de structuurfondsen ten
uitvoer te leggen, en artikel 177 van het VWEU, waarin de rol van het
Cohesiefonds is vastgelegd. De artikelen 162, 176 en 177 bevatten de doelen van
het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Fonds voor regionale
ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds. In de effectbeoordeling wordt nader
ingegaan op de meerwaarde van een Europese deelname. Zoals
in de evaluatie van de EU-begroting wordt onderstreept, moet “de EU-begroting
[…] worden aangesproken om collectieve voorzieningen en maatregelen te
financieren waar de lidstaten en de regio’s dat zelf niet of niet met beter
resultaat kunnen”[80]. Het wetgevingsvoorstel eerbiedigt het subsidiariteitsbeginsel,
aangezien de taken van de fondsen in het Verdrag worden genoemd en het beleid
wordt uitgevoerd in overeenstemming met het beginsel van gedeeld beheer en met
inachtneming van de institutionele bevoegdheden van de lidstaten en de regio’s.
1.5.3.
Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten
in het verleden is opgedaan
Er
is een samenvatting opgenomen in de effectbeoordeling bij het voorstel.
1.5.4.
Samenhang en eventuele synergie met andere
relevante instrumenten
Er
wordt een gemeenschappelijk strategisch kader opgezet. Dit
zal de Europa 2020-doelstellingen en ‑prioriteiten vertalen in
investeringsprioriteiten voor het EFRO, Cohesiefonds, ESF, Elfpo en EFMZV,
waardoor een geïntegreerd gebruik van de fondsen voor het bereiken van
gemeenschappelijke doelstellingen wordt gewaarborgd. Het gemeenschappelijk
strategisch kader zal ook mechanismen voor de coördinatie met andere relevante
beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie vaststellen.
1.6.
Duur en financiële gevolgen
¨ Voorstel/initiatief met een beperkte
geldigheidsduur –
¨ Voorstel/initiatief is van kracht vanaf 1.1.2014 tot en met
31.12.2020 –
¨ Financiële gevolgen vanaf 2014 tot en met 2023 ¨ Voorstel/initiatief met een onbeperkte
geldigheidsduur · Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ, · gevolgd door een volledige uitvoering.
1.7.
Beheersvorm(en)[81]
¨ Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie ¨ Indirect gecentraliseerd beheer door delegatie van uitvoeringstaken aan: · ¨ uitvoerende
agentschappen · ¨ door de Unie
opgerichte organen[82] · ¨ nationale
publiekrechtelijke organen of organen met een openbaredienstverleningstaak –
¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van
titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die
worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het
Financieel Reglement ■ Gedeeld beheer met lidstaten ¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen ¨ Gezamenlijk beheer
met internationale organisaties (geef aan welke) Verstrek, indien meer
dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”. Opmerkingen . .
2.
BEHEERSMAATREGELEN
2.1.
Regels inzake het toezicht en de verslagen
Vermeld frequentie en
voorwaarden. Het
toezichtsysteem berust op gedeeld beheer. Voor elk van de
operationele programma’s wordt een toezichtcomité opgericht en verder zijn de
jaarverslagen over de uitvoering van elk operationeel programma een essentieel
onderdeel van de benadering. De toezichtcomités komen ten minste een keer per
jaar bijeen. Het systeem wordt gecompleteerd door jaarlijkse
evaluatievergaderingen van de Commissie met de lidstaten. Naast
de verslagen over de uitvoering van elk operationeel programma zal in de
voortgangsverslagen van 2017 en 2019 worden ingegaan op strategische
vraagstukken op lidstaatniveau. Op grond hiervan zal de
Commissie in 2017 en 2019 een strategisch verslag opstellen. Het
toezicht- en verslagensysteem is gebaseerd op output‑ en
resultaatindicatoren. De voorstellen bevatten een reeks
gemeenschappelijke indicatoren die zullen worden gebruikt voor het samenstellen
van gegevens op EU-niveau. Op belangrijke tijdstippen van de uitvoeringsperiode
(2017 en 2019) zullen in het kader van de jaarverslagen over de uitvoering
aanvullende analyses over de voortgang van de programma’s moeten worden
gemaakt. Bij het toezicht- en verslagensysteem wordt optimaal gebruikgemaakt
van de mogelijkheden voor elektronische gegevensoverdracht. Er
zal een systeem worden ingevoerd om de doeltreffendheid, efficiëntie en
effecten van het beleid te evalueren, met name met betrekking tot de kerndoelen
van de Europa 2020-strategie en andere relevante effectindicatoren.
2.2.
Beheers- en controlesysteem
2.2.1.
Mogelijke risico’s
Sinds
2007 vermeldt de Europese Rekenkamer (“de Rekenkamer”) in zijn jaarverslag een
geschat foutenpercentage voor het gehele cohesiebeleid voor elk begrotingsjaar
(2006-2009) op basis van een onafhankelijk samengestelde aselecte steekproef
van transacties. In
die jaren was het door de Rekenkamer geschatte foutenpercentage voor het
cohesiebeleid hoger dan voor andere beleidsgroepen op de EU-begroting; het lag voor de lopende programmeringsperiode rond 5 tot 10 % van de
uitgaven. Het door de Rekenkamer vermelde foutenpercentage heeft echter
betrekking op tussentijdse betalingen waarvoor door de lidstaten een
betalingsverzoek is ingediend en die de Commissie terugbetaalt voordat alle
voor de programma’s van de periode 2007-2013 vastgestelde controles op
nationaal en EU-niveau zijn afgerond. Volgens
de huidige regels worden tussentijdse betalingen door de
certificeringsautoriteit gecertificeerd nadat administratieve beheerscontroles
van alle door begunstigden gedeclareerde uitgaven zijn uitgevoerd; vaak is dat echter voordat gedetailleerde beheerscontroles ter plaatse
of een latere audit zijn uitgevoerd. Dat betekent dat volgens de regelingen van
het meerjarige financiële kader zowel vóór als na de audit door de Rekenkamer
controles worden uitgevoerd en dat het resterende foutenniveau nadat alle
controles zijn voltooid aanzienlijk lager kan uitvallen dan het door de
Rekenkamer vastgestelde foutenpercentage. Op grond van ervaringen uit het
verleden wordt het resterende foutenniveau aan het eind van de programmering en
na voltooiing van alle controles op 2 tot 5 % geschat. In
de voorstellen is voorzien in een aantal maatregelen om het foutenpercentage in
verband met tussentijdse betalingen door de Commissie (het door de Rekenkamer
gemelde foutenpercentage) te verkleinen. 1)
Tussentijdse betalingen door de Commissie worden beperkt tot 90 % van het
aan de lidstaten verschuldigde bedrag, omdat in dit stadium slechts een deel
van de nationale controles is uitgevoerd. Het saldo wordt uitbetaald na de jaarlijkse goedkeuring van de
rekeningen, zodra de beheersautoriteit en de auditautoriteit informatie over de
audit en een redelijke garantie omtrent de betrouwbaarheid van de rekeningen
hebben gegeven. Indien de Commissie of de Rekenkamer na
overlegging van gecertificeerde jaarrekeningen door de beheersautoriteit of de
certificeringsautoriteit onregelmatigheden hierin ontdekken, wordt een
nettocorrectie toegepast. Hierdoor worden de lidstaten in sterkere mate dan nu
aangemoedigd erop toe te zien dat de aan de Commissie meegedeelde
gecertificeerde uitgaven geen onregelmatigheden bevatten; bij de huidige aanpak
bestaan immers meer mogelijkheden om teruggevorderde middelen gedurende de
looptijd van de programma’s opnieuw te gebruiken. 2)
Invoering van een jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen en van een
jaarlijkse afsluiting van voltooide concrete acties of uitgaven, waardoor
nationale en regionale autoriteiten met het oog op de jaarlijkse mededeling van
gecertificeerde rekeningen aan de Commissie extra worden gestimuleerd tijdig
kwaliteitscontroles uit te voeren. Hierdoor wordt het
huidige financiële beheer versterkt en wordt beter gegarandeerd dat
onregelmatige uitgaven op jaarbasis en niet pas aan het eind van de
programmeringsperiode uit de rekeningen worden verwijderd. Er
wordt verwacht dat bovengenoemde maatregelen (nieuw terugbetalingssysteem,
jaarlijkse goedkeuring van rekeningen en afsluiting en onherroepelijke
nettocorrecties door de Commissie) het foutenpercentage tot onder 5 % zullen
terugdringen en dat het uiteindelijke resterende foutenniveau bij afsluiting
van de programma’s dichter bij de door de Rekenkamer gehanteerde
materialiteitsdrempel van 2 % zal liggen. Dit
is echter alleen haalbaar wanneer de Commissie en de lidstaten erin slagen de
voornaamste hieronder beschreven risico’s te beperken. Uit
een analyse van de fouten die in de afgelopen vijf jaar door de Rekenkamer en
de Commissie zijn gemeld, blijkt dat de belangrijkste fouten in een beperkt
aantal programma’s in bepaalde lidstaten geconcentreerd zijn. Ook de foutenpercentages op basis van door de auditautoriteiten
gebruikte statistische steekproeven tonen aan dat er grote verschillen zijn
tussen programma’s; zij bevestigen daarom deze analyse. Het voorstel om
auditactiviteiten en –middelen toe te spitsen op programma’s met een hoog
risico en om evenredige controlemaatregelen toe te passen op programma’s met
een doeltreffend controlesysteem, is een doeltreffende manier om de
belangrijkste risico’s aan te pakken en leidt tot een efficiënter gebruik van
de bestaande auditmiddelen op nationaal en Commissieniveau. Wanneer de
mogelijkheid bestaat van een evenredige afstemming op de situatie voor elk
programma te profiteren, kan dat op zich een prikkel zijn om doeltreffende
controlemaatregelen in te voeren. Ook
een analyse van de fouten die niet door de nationale beheers- en
controlesystemen zijn ontdekt en die vervolgens tijdens de audits van de
Rekenkamer voor de periode 2006-2009 aan het licht zijn gekomen, toont aan dat
de risico’s geconcentreerd zijn in de hieronder beschreven categorieën. Wat het EFRO en het Cohesiefonds betreft, hebben
fouten in verband met overheidsopdrachten ongeveer 41 % bijgedragen aan de
vastgestelde gecumuleerde kwantificeerbare fouten. Fouten
in verband met de subsidiabiliteit maakten 39 % van het totaal uit en
waren van uiteenlopende aard, zoals fouten bij de selectie van projecten, de
financiering van niet-subsidiabele categorieën kosten, buiten de
subsidiabiliteitsperiode of buiten het subsidiabele gebied gemaakte kosten,
verkeerde berekening van de medefinancieringspercentages, financiering van
niet-subsidiabele btw, enz. Zwakke plekken in het controlespoor maakten
11 % van de gedurende de periode gerapporteerde kwantificeerbare fouten uit
(met in de loop der tijd een relatieve afname als gevolg van strengere
beheerscontroles) en fouten in verband met het complexe vraagstuk van inkomstengenererende
projecten (niet afgetrokken of verkeerd berekende inkomsten met als gevolg
een te hoog medefinancieringspercentage) 6 %. Wat het ESF betreft, maakten subsidiabiliteitsfouten
ongeveer 58 % van de gecumuleerde kwantificeerbare fouten uit; hierbij ging het vooral om niet-subsidiabele deelnemers,
niet-subsidiabele directe en indirecte kosten, betalingen voor en na de
subsidiabiliteitsperiode, niet-subsidiabele uitgaven die op forfaitaire basis
werden gedeclareerd, niet-subsidiabele kosten van beurzen en overheidstoelagen,
niet afgetrokken of verkeerd berekende inkomsten bij de berekening van
subsidiabele uitgaven, betaalde maar niet verleende diensten, en
niet-subsidiabele btw. Nauwkeurigheidsfouten maakten 7 % van de
gerapporteerde kwantificeerbare fouten uit; deze betreffen onjuiste toerekening
van directe en indirecte kosten, slecht onderbouwde methoden voor de
toerekening van indirecte kosten, fouten bij de berekening van uitgaven,
niet-toepassing van het beginsel van werkelijke kosten, te hoge
kostendeclaraties, onjuiste berekening van de medefinancieringspercentages en
tot slot meervoudige declaratie van personeelskosten. Fouten in verband met
het controlespoor hebben 35 % bijgedragen en hadden betrekking op het
ontbreken van belangrijke bewijsstukken, met name op het niveau van de
begunstigden. Hoewel
de Commissie samen met de lidstaten een aantal acties onderneemt om deze fouten
te beperken, wordt verwacht dat zij in de volgende programmeringsperiode
2014-2020 een potentieel risico kunnen blijven totdat de voorgestelde
verordening is vastgesteld en in de lidstaten naar behoren is uitgevoerd. Met
name in verband met overheidsopdrachten worden veel fouten gemaakt; deze kunnen voor de lopende programmeringsperiode op een gemiddeld
foutenpercentage van ongeveer 2-4 % per jaar worden geschat. De in het kader
van het cohesiebeleid voorgestelde maatregelen waarborgen een doeltreffender
controle. Om een aanzienlijke verlaging van het desbetreffende foutenpercentage
te bereiken, is naast deze acties echter een verduidelijking en vereenvoudiging
van de voorschriften inzake overheidsopdrachten noodzakelijk. Tenzij de
procedures voor overheidsopdrachten worden gestroomlijnd en instanties en
begunstigden in de lidstaten deze procedures beter gaan toepassen, zal deze
component van het huidige foutenpercentage het cohesiebeleid ook in de toekomst
systematisch parten blijven spelen. De huidige herziening van de richtlijn
inzake overheidsopdrachten is derhalve een gelegenheid om op de hierboven
beschreven wijze bij te dragen aan een beperking van fouten bij het
cohesiebeleid.
2.2.2.
Controlemiddel(en)
De
voorgestelde opzet van de beheers- en controlesystemen bouwt voort op die in de
periode 2007-2013 en handhaaft de meeste functies uit de lopende periode, zoals
administratieve verificaties en verificaties ter plaatse, audits van de
beheers- en controlesystemen en audits van de concrete acties. Ook de Commissie behoudt haar rol, waarbij zij tot uitstel of
schorsing van betalingen of tot financiële correcties kan besluiten. Om
de verantwoordingsregels aan te scherpen, zal de beheersautoriteit van een
programma worden geaccrediteerd door een met het lopend toezicht op
beheersautoriteiten belaste nationale accreditatie-instantie. Het voorstel biedt de mogelijkheid de huidige structuur met drie
belangrijke autoriteiten per programma te handhaven wanneer die structuur
doeltreffend is gebleken. Het is echter ook mogelijk de beheers‑ en de
certificeringsautoriteit samen te voegen en daardoor het aantal betrokken
autoriteiten in de lidstaten te verminderen. Door een kleiner aantal instanties
neemt niet alleen de administratieve belasting af en is het gemakkelijker de
administratieve capaciteit verder op te bouwen, maar kunnen ook de
verantwoordelijkheden duidelijker worden verdeeld. De
kosten van de controletaken (op nationaal en regionaal niveau, exclusief de
kosten van de Commissie) worden geschat op circa 2 % van de totale financiering
in de periode 2007-2013[83]. De controlekosten kunnen als volgt worden onderverdeeld: 1 % voor
nationale coördinatie en voorbereiding van de programma’s, 82 % voor het beheer
van de programma’s, 4 % voor certificatie en 13 % voor audits. De volgende voorstellen zullen de controlekosten doen toenemen: -
de oprichting en functionering van een accreditatie-instantie (deze kosten
kunnen worden gecompenseerd door de besparing die optreedt wanneer de lidstaat
besluit tot samenvoeging van de beheers‑ en de certificeringsautoriteit); -
de indiening van gecertificeerde jaarrekeningen en een jaarlijkse
beheersverklaring, die aangeven dat alle nodige controles in het boekjaar zijn
verricht (waarvoor een extra administratieve inspanning nodig kan zijn); -
de behoefte aan extra auditinspanningen door de auditautoriteiten in verband
met de controle van de beheersverklaring of de noodzaak om in een korter
tijdsbestek dan nu de audits te voltooien of met een auditoordeel te komen. Er zijn echter ook voorstellen die de controlekosten zullen doen
teruglopen: -
de optie om de beheers- en de certificeringsautoriteit samen te voegen; hierdoor kan de lidstaat het huidige aandeel van 4 % van de kosten in
verband met certificering aanzienlijk terugdringen omdat een grotere
administratieve efficiëntie wordt bereikt, minder behoefte aan coördinatie
bestaat en de reikwijdte van de audits wordt beperkt; -
het gebruik van vereenvoudigde kosten en gezamenlijke actieplannen, wat op alle
niveaus tot een vermindering van de administratieve kosten en belasting voor
instanties en begunstigden zal leiden; -
evenredige controleregelingen voor beheersverificaties en voor audits; -
jaarlijkse afsluiting, waardoor de kosten voor overheidsinstanties en
begunstigden in verband met het bewaren van documenten voor controledoeleinden
worden verminderd. In het algemeen wordt derhalve verwacht dat de voorstellen tot een
herverdeling van de controlekosten zullen leiden (die ongeveer 2 % van de
totale beheerde middelen zullen blijven uitmaken), en niet tot een stijging of
daling. Het wordt echter waarschijnlijk geacht dat
deze herverdeling van de kosten (over de functies en, als gevolg van de
evenredige controleregelingen, ook over de lidstaten en programma’s) tot een
doeltreffende beperking van de risico’s en daardoor tot een foutenpercentage
onder 5 % zal leiden. Afgezien van de wijzigingen in het financiële beheer en de
controleregelingen die bijdragen tot een doeltreffende opsporing en
vroegtijdige verwijdering van fouten uit de rekeningen, voorziet het voorstel
ook op diverse terreinen in een vereenvoudiging die helpt fouten te vermijden. Zoals hierboven al is aangegeven, zouden de op deze terreinen
voorgestelde maatregelen 55 % van de voor de lopende periode gerapporteerde
foutenpercentages betreffen. Deze
maatregelen omvatten: -
een ruimer gebruik van vereenvoudigde kosten waardoor fouten bij het financiële
beheer, de subsidiabiliteitsregels en het controlespoor worden verminderd en de
uitvoering en controle meer op prestatie worden toegespitst; -
een grotere thematische concentratie van de financiering, waardoor fouten als
gevolg van het grote aantal verschillende steunmaatregelen en de daaruit
voortvloeiende verscheidenheid van toegepaste subsidiabiliteitsregels kunnen
worden verminderd; -
duidelijkere regels met betrekking tot de selectie van projecten; -
een eenvoudigere, op een vast percentage gebaseerde benadering voor
inkomstengenererende concrete acties, waardoor het foutenrisico bij de bepaling
en aftrek van door concrete acties gegenereerde inkomsten wordt verminderd; -
verduidelijking en vereenvoudiging van de subsidiabiliteitsregels en afstemming
ervan op andere financiële steuninstrumenten van de EU, waardoor begunstigden
die steun uit diverse bronnen ontvangen, minder fouten maken; -
verplichte invoering van elektronische systemen voor gegevensbeheer en
gegevensuitwisseling tussen instanties en begunstigden, waardoor fouten als
gevolg van het niet goed bewaren van documenten worden teruggedrongen en de
administratieve belasting voor de begunstigden wordt verminderd; -
jaarlijkse afsluiting van concrete acties of uitgaven, waardoor er minder
fouten met betrekking tot het controlespoor optreden omdat de documenten minder
lang hoeven te worden bewaard en de grote stijging van de administratieve
werkbelasting bij eenmalige afsluiting aan het eind van de
programmeringsperiode wordt vermeden. De
meeste hierboven genoemde vereenvoudigingen dragen ook bij tot een vermindering
van de administratieve belasting voor de begunstigden, zodat niet alleen
het foutenrisico maar tegelijk ook de administratieve belasting worden
beperkt.
2.3.
Maatregelen ter voorkoming van fraude en
onregelmatigheden
Vermeld de bestaande
en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen De
diensten voor de structuurfondsen hebben samen met OLAF een gezamenlijke
strategie voor fraudepreventie ontwikkeld die voorziet in een reeks maatregelen
van de Commissie en de lidstaten om fraude bij structurele acties in het kader
van gedeeld beheer te voorkomen. Beide
DG’s werken momenteel aan de ontwikkeling van een scoringsmodel voor
frauderisico, dat de betrokken beheersautoriteiten op 116 ESF-programma’s en 60
EFRO-programma’s zullen toepassen. In
de recente mededeling van de Commissie over een fraudebestrijdingsstrategie
(COM(2011) 376 definitief van 24.6.2011) wordt de bestaande strategie als beste
praktijk aangeprezen en worden aanvullende maatregelen voorgesteld, waarvan het
voorstel van de Commissie om in verordeningen voor de periode 2014-2020 de
lidstaten te verplichten doeltreffende en aan de vastgestelde frauderisico’s
evenredige fraudepreventiemaatregelen te nemen, de belangrijkste is. In
artikel 86, lid 4, onder c) van het huidige voorstel van de Commissie worden de
lidstaten uitdrukkelijk verplicht dergelijke maatregelen te nemen. Dit moet het fraudebewustzijn bij alle instanties in de lidstaten die
bij het beheer en de controle van middelen betrokken zijn, vergroten en
daardoor het risico van fraude verminderen.
3.
GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.
Rubriek(en) van het meerjarige financiële
kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
· Bestaande begrotingsonderdelen voor uitgaven In volgorde van de
rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage Nummer || GK[84] || van EVA-landen[85] || van kandidaat-lidstaten[86] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement Slimme en inclusieve groei – nieuwe rubrieken voor 2014-2020 || 04021700 ESF Convergentie 04021900 ESF Regionaal concurrentievermogen 13031600 EFRO Convergentie 13031800 EFRO Regionaal concurrentievermogen 13031900 EFRO Europese territoriale samenwerking 13040200 Cohesiefonds || GK || NEE || NEE || NEE || NEE · Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen: nee In volgorde van de rubrieken van het meerjarige
financiële kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage Nummer [Omschrijving………………………………. || GK/ NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement […] || [XX.YY.YY.YY] […] || […] || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE
3.2.
Geraamde gevolgen voor de uitgaven
3.2.1.
Samenvatting van de geraamde gevolgen voor
de uitgaven
in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen) Rubriek van het meerjarige financiële kader: || Nummer 1 || Slimme en inclusieve groei DG: REGIO en EMPL || || || Jaar N[87] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 || Jaar N+5 || Jaar N+6 || TOTAAL Beleidskredieten (prijzen van 2011) || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Nieuwe begrotingsonderdelen EFRO en ESF || Vastleggingen || (1) || 37 004,47636 942,785 || 37 564,77437 375,939 || 38 023,07937 758,354 || 38 379,86738 153,836 || 38 722,32538 562,407 || 39 021,27738 948,791 || 39 303,92039 333,716 || 268 019,718267 075,828 Betalingen || (2) || 5 662,0725 648,1 || 11 297,04611 254,375 || 21 863,67521 778,321 || 28 576,824 448,469 || 31 789,23231 612,19 || 36 702,87336 502,392 || 34 774,28734 602,638 || 170 666,010169 846,485 Nieuw begrotingsonderdeel CF vóór overschrijving naar nieuw begrotingsonderdeel financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen || Vastleggingen || (1a) || 9 482,5819 572,122 || 9 751,2409 614,264 || 9 968,9039 631,037 || 10 138,9779 702,463 || 10 308,6219 883,112 || 10 456,51210 053,301 || 10 595,85310 217,011 || 70 702,68768 673,310 Betalingen || (2a) || 1 499,3971 455,451 || 2 821,0472 825,665 || 5 410,6384 862,238 || 7 352,2906 017,686 || 8 652,8007 248,39 || 9 699,9649 845,352 || 8 801,7329 299,137 || 44 237,86941 553,920 Overschrijving naar nieuw begrotingsonderdeel financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen || Vastleggingen || (1b) || 1 397,5 || 1 401,8 || 1 403,8 || 1 414,8 || 1 440,9 || 1 451,3 || 1 489,9 || 10 000,0 Betalingen || (2b) || 4,8 || 903,8 || 1 003,8 || 1 103,2 || 1 129,9 || 1 177,6 || 1 303,6 || 6 626,7 Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten[88] || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 13 01 04 01 – Extern personeel EFRO || || (3) || 3,060 || 3,060 || 3,060 || 3,060 || 3,060 || 3,060 || 3060 || 21,420 13 01 04 03 – Extern personeel Cohesiefonds || || || 1,340 || 1,340 || 1,340 || 1,340 || 1,340 || 1,340 || 1,340 || 9,380 04 01 04 01 – Extern personeel ESF || || || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 35,000 Totaal extern personeel op vroegere BA-onderdelen || || || 9,400 || 9,400 || 9,400 || 9,400 || 9,400 || 9,400 || 9,400 || 65,800 ANDERE ADMINISTRATIEVE KREDIETEN VAN REGIO || || || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 93,555 ANDERE ADMINISTRATIEVE KREDIETEN VAN EMPL || || || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 112,000 TOTAAL kredieten voor DG’s REGIO, EMPL en MOVE || Vastleggingen || =1+1a +3 || 46 525,82246 553,672 || 47 354,77947 028,968 || 48 030,74747 428,155 || 48 557,60847 895,064 || 49 069,71148 484,284 || 49 516,55449 040,857 || 49 938,53749 589,492 || 338 993,760336 020,493 Betalingen || =2+2a +3 || 7 200,2357 142,316 || 14 156,85914 118,805 || 27 313,07826 679,324 || 35 967,87934 504,920 || 40 480,79838 899,345 || 46 441,60246 386,509 || 43 614,78443 940,540 || 215 175,234211 671,759 TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || 46 487,05846 514,907 || 47 316,01446 990,203 || 47 991,98247 389,390 || 48 518,84347 856,299 || 49 030,94648 445,519 || 49 477,78949 002,092 || 49 899,77249 550,727 || 338722,405335 749,138 Betalingen || (5) || || || || || || || || TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten || (6) || 38,765 || 38,765 || 38,765 || 38,765 || 38,765 || 38,765 || 38,765 || 271,355 TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 1 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || =4+ 6 || 46 525,82246 553,672 || 47 354,77947 028,968 || 48 030,74747 428,155 || 48 557,60847 895,064 || 49 069,71148 484,284 || 49 516,55449 040,857 || 49 938,53749 589,492 || 338 993,760336 020,493 Betalingen || =5+ 6 || || || || || || || ||
Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere rubrieken: niet
van toepassing TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || || || || || || || || Betalingen || (5) || || || || || || || || TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || || || TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 4 van het meerjarige financiële kader (referentiebedrag) || Vastleggingen || =4+ 6 || || || || || || || || Betalingen || =5+ 6 || || || || || || || || Rubriek van het meerjarige financiële kader: || 5 || “Administratieve uitgaven”: in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen) || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 || Jaar N+5 || Jaar N+6 || TOTAAL DG: REGIO || Personele middelen || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 561,309 Andere administratieve uitgaven || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 26,600 TOTAAL DG REGIO || Kredieten || 83,987 || 83,987 || 83,987 || 83,987 || 83,987 || 83,987 || 83,987 || 587,909 739109 || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 || Jaar N+5 || Jaar N+6 || TOTAAL DG: EMPL || Personele middelen || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 177,800 Andere administratieve uitgaven || || || || || || || || TOTAAL DG EMPL || Kredieten || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 177,800 TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 109,387 || 109,387 || 109,387 || 109,387 || 109,387 || 109,387 || 109,387 || 765,709 in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen) || || || Jaar N[89] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1 6) || TOTAAL TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || 46.635,210 46.663,059 || 47.464,16647.138,355 || 48.140,13447.537,542 || 48.666,99548.004,451 || 49.179,09848.593,671 || 49.625,94149.150,244 || 50.047,92449.698,879 || 339.759,469336.786,202 Betalingen || || || || || || || ||
3.2.2.
Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten
· ¨ Voor het
voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig · ¨ Voor het voorstel
zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven: het cohesiebeleid
wordt gevoerd onder gedeeld beheer. De strategische prioriteiten worden op
EU-niveau vastgesteld, maar het eigenlijke dagelijkse beheer is de
verantwoordelijkheid van beheersautoriteiten op nationaal, regionaal en lokaal
niveau. Terwijl de gemeenschappelijke outputindicatoren door de Commissie
worden voorgesteld, worden de eigenlijke streefdoelen voor de output door deze
beheersautoriteiten in het kader van hun operationele programma’s voorgesteld
en door de Commissie goedgekeurd. Het is derhalve moeilijk om streefdoelen
voor de output te vermelden totdat de programma’s zijn opgesteld en na overleg
in 2013/2014 zijn goedgekeurd. Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op 3
decimalen) Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1 6) || TOTAAL OUTPUTS Soort output[90] || Gem. kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1[91] || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 || || || || || || || || || || || || || || || || SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2 || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || || || || || || || || || || || || || || || || TOTALE KOSTEN || || || || || || || || || || || || || || || ||
3.2.3.
Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten
3.2.3.1.
Samenvatting
· ¨ Voor het
voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig · ¨ Voor het voorstel
zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven: DG REGIO in miljoenen euro’s
(tot op 3 decimalen) || Jaar N[92] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 || Jaar N+5 || Jaar N+6 || TOTAAL RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || Personele middelen REGIO || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 80,187 || 561,309 Andere administratieve uitgaven || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 3,800 || 26,600 Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 83,741 || 83,741 || 83,741 || 83,741 || 83,741 || 83,741 || 83,741 || 586,187 Buiten RUBRIEK 5[93] van het meerjarige financiële kader[94] || || || || || || || || Personele middelen REGIO || 4,4 || 4,4 || 4,4 || 4,4 || 4,4 || 4,4 || 4,4 || 30,8 Andere administratieve uitgaven || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 13,365 || 93,555 Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 17,765 || 17,765 || 17,765 || 17,765 || 17,765 || 17,765 || 17,765 || 124,355 TOTAAL || 101,506 || 101,506 || 101,506 || 101,506 || 101,506 || 101,506 || 101,506 || 710,542 DG EMPL in miljoenen euro’s
(tot op 3 decimalen) || Jaar N[95] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 || Jaar N+5 || Jaar N+6 || TOTAAL RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || Personele middelen || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 177,800 Andere administratieve uitgaven || || || || || || || || Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 25,400 || 177,800 Buiten RUBRIEK 5[96] van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || Personele middelen || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 35,000 Andere administratieve uitgaven || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 16,000 || 112,000 Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 21,000 || 21,000 || 21,000 || 21,000 || 21,000 || 21,000 || 21,000 || 147,000 TOTAAL || 46,400 || 46,400 || 46,400 || 46,400 || 46,400 || 46,400 || 46,400 || 324,800 TOTAAL || 148,933 || 148,933 || 148,933 || 148,933 || 148,933 || 148,933 || 148,933 || 1 042,531
3.2.3.2.
Geraamde personeelsbehoeften
· ¨ Voor het
voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig · ¨ Voor het
voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt
beschreven: Cijfers voor het jaar n zijn die van 2011 DG REGIO: Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1
decimaal) || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 || Jaar N+5 || Jaar N+6 Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) REGIO || 13 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 606 || 606 || 606 || 606 || 606 || 606 || 606 13 01 01 02 (delegaties) || || || || || || || 13 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || || || 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || || Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[97] REGIO || 13 01 02 01 (CA, INT, SNE van de “totale financiële middelen”) || 48 || 48 || 48 || 48 || 48 || 48 || 48 13 02 02 (CA, INT, JED, LA en SNE in de delegaties) || || || || || || || 13 01 04 01 [98] || - zetel[99] || 56 || 56 || 56 || 56 || 56 || 56 || 56 - delegaties || || || || || || || 13 01 04 03 [100] || - zetel[101] || 25 || 25 || 25 || 25 || 25 || 25 || 25 - delegaties || || || || || || || XX 01 05 02 (CA, INT, SNE - onderzoek door derden) || || || || || || || XX 01 05 02 (CA, INT, SNE – eigen onderzoek) || || || || || || || Ander || || || || || || || TOTAAL || 735 || 735 || 735 || 735 || 735 || 735 || 735 XX is het
beleidsterrein of de begrotingstitel De benodigde personele
middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer
van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel
aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure
met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen
worden toegewezen Beschrijving van de
uit te voeren taken Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || Bijdragen aan de analyse van, de onderhandelingen over en de wijziging en/of voorbereiding voor goedkeuring van voorstellen voor programma’s en/of projecten in lidstaat XXX. Bijdragen aan het beheer, het toezicht en de evaluatie van de uitvoering van de goedgekeurde programma’s/projecten. Waarborgen dat de regels met betrekking tot programma XXX worden nageleefd. Extern personeel || Idem en/of administratieve ondersteuning DG EMPL Raming in voltijdequivalenten
zonder decimalen || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 || Jaar N+5 || Jaar N+6 Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) || 04 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) (200 posten, kosten per post 127 000 €) || 200 || 200 || 200 || 200 || 200 || 200 || 200 (delegaties) || || || || || || || (onderzoek door derden) || || || || || || || (eigen onderzoek) || || || || || || || Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[102] || (CA, INT, SNE van de “totale financiële middelen”) || || || || || || || (CA, INT, JED, LA en SNE in de delegaties) || || || || || || || 04 01 04 01 [103] || - zetel[104] || 93 || 93 || 93 || 93 || 93 || 93 || 93 - delegaties || || || || || || || XX 01 05 02 (CA, INT, SNE - onderzoek door derden) || || || || || || || xx 01 05 02 (CA, INT, SNE – eigen onderzoek) || || || || || || || Ander begrotingsonderdeel: xx 01 04 02 || || || || || || || TOTAAL || 293 || 293 || 293 || 293 || 293 || 293 || 293 XX is het
beleidsterrein of de begrotingstitel De benodigde personele
middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer
van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel
aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure
met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen
worden toegewezen
3.2.4.
Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële
kader
· ¨ Het
voorstel/initiatief is verenigbaar met het volgende meerjarige
financiële kader · ¨ Het
voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het
meerjarige financiële kader Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder
vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende
bedragen […] · ¨ Het
voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of
herziening van het meerjarige financiële kader[105] Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de
betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen […]
3.2.5.
Bijdrage van derden aan de financiering
· – Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door
derden · ¨ Het
voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, samen met de Europese
financiering. Het bedrag kan niet precies worden vastgesteld. De
verordening voorziet in een maximale medefinanciering die kan uiteenlopen
naargelang van het niveau van regionale ontwikkeling (zie artikel 73 van de
voorgestelde verordening). Kredieten in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen) || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 || Jaar N+5 || Jaar N+6 || Totaal Medefinancieringsbron || LS || LS || LS || LS || LS || LS || LS || TOTAAL medegefinancierde kredieten || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog te bevestigen ||
3.3.
Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
· ¨ Het
voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten · ¨ Het
voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen –
¨ voor de eigen middelen –
¨ voor de diverse ontvangsten in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen) Begrotingsonderdeel voor ontvangsten || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[106] Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel kolommen als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1 6) Artikel………… || || || || || || || || Voor de diverse
ontvangsten die worden “toegewezen”, vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en)
voor uitgaven […] Vermeld de wijze van
berekening van de gevolgen voor de ontvangsten […] [1] COM(2012) 388 final. [2] PB C [...] van [...], blz. [...]. [3] PB C [...] van [...], blz. [...]. [4] PB C [...] van [...], blz. [...]. [5] PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. [6] PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1. [7] PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1. [8] PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13. [9] PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25. [10] [11] [12] [13] PB L [...] van [...], blz. [...]. [14] [15] [16] [17] PB L 191 van 23.7.2010, blz. 28. [18] PB L 308 van 24.11.2010, blz. 46. [19] PB L 379 van 28.12.2006, blz. 5. [20] PB L 337 van 21.12.2007, blz. 35. [21] PB L 193 van 25.7.2007, blz. 6. [22] PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114. [23] PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19. [24] PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1. [25] PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1. [26] PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1. [27] De centrale EU-streefcijfers van EU 2020. [28] PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30. [29] PB [...] van [...], blz. [...]. [30] PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1. [31] Zoals gedefinieerd in het Europees Systeem van rekeningen
(ESR) en door alle 27 lidstaten doorgegeven in hun stabiliteits- en
convergentieprogramma’s. [32] Toelichting: De overheidssector bestaat
voornamelijk uit eenheden van de centrale overheid, van deelstaten en van
plaatselijke overheden, aangevuld met socialezekerheidsfondsen die door deze
eenheden verplicht zijn gesteld en worden bestuurd. Daarnaast omvat deze sector
instellingen zonder winstoogmerk die niet-marktoutput produceren en die door
overheidseenheden of socialezekerheidsfondsen bestuurd en grotendeels gefinancierd
worden. [33] PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. [34] COM(2011) 809 definitief. [35] COM(2011) 834 definitief. [36] PB L 290 van 6.11.2010, blz. 39-48
2010/670/EU: Besluit van de Commissie van 3 november 2010 tot vaststelling
van criteria en maatregelen voor de financiering van commerciële
demonstratieprojecten ter bevordering van de milieutechnisch veilige afvang en
geologische opslag van CO2, alsook voor demonstratieprojecten ter bevordering
van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie in het kader van de bij
Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde
regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap
(2010/670/EU), PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32-46. [37] COM(2011) 874
definitief. [38] COM(2011) 788 definitief. [39] COM(2011) 609 definitief. [40] COM(2011) 665 definitief. [41] Stappenplan voor een interne Europese
vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem,
COM(2011) 144 definitief. [42] COM(2011) 838
definitief; COM(2011) 839 definitief; COM(2011)
837 definitief. [43] Zoals goedgekeurd door de Ecofin-Raad op 7 september 2010. [44] Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de
Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Europa
2020-kerninitiatief Innovatie-Unie (COM(2010) 546 definitief van 6.10.2010). Agendapunten
24 en 25 en bijlage I “Instrument voor zelfevaluatie: Kenmerken van goed
werkende nationale en regionale onderzoeks- en innovatiesystemen”. Conclusies
van de Raad Concurrentievermogen: Conclusies over de innovatie-Unie voor Europa
(doc. 17165/10 van 26.11.2010). [45] Mededeling van
de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en
Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Een digitale
agenda voor Europa (COM(2010) 245 definitief/2 van 26.8.2010); werkdocument van
de diensten van de Commissie: Digital Agenda Scoreboard (SEC(2011) 708 van 31.5.2011). Conclusies van de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie over de
digitale agenda voor Europa (doc. 10130/10 van 26 mei 2010). [46] Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de
Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Een
digitale agenda voor Europa (COM(2010) 245 definitief/2 van 26.8.2010); werkdocument
van de diensten van de Commissie: Digital Agenda Scoreboard (SEC(2011) 708 van 31.5.2011). [47] Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de
Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: “Denk
eerst klein” - Een “Small Business Act” voor Europa (COM(2008) 394 van
23.6.2008); Conclusies van de Raad Concurrentievermogen: “Denk eerst klein” -
Een “Small Business Act” voor Europa (doc. 16788/08 van 1.12.2008); Mededeling
van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch
en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Evaluatie van de “Small
Business Act” voor Europa (COM(2008) 78 definitief van 23.2.2011); Conclusies
van de Raad Concurrentievermogen: Conclusies over de evaluatie van de “Small
Business Act” voor Europa (doc. 10975/11 van 30.5.2011). [48] PB L 48 van 23. 2.2011,
blz. 1. [49] PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13. [50] PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136. [51] PB L 114 van 27.4.2006, blz. 64. [52] PB L 52 van 21.2.2004, blz. 50. [53] PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16. [54] Conclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken; 11-12
april 2011, Conclusies over de verdere ontwikkeling van risicobeoordelingen
voor rampenbeheersing in de Europese Unie. [55] PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. [56] PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. [57] PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3. [58] Besluit 2010/707/EU van de Raad van 21 oktober 2010, PB L
308 van 24.11.2010, blz. 46. [59] Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de
Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: “Denk
eerst klein” - Een “Small Business Act” voor Europa (COM(2008) 394 van
23.6.2008); Conclusies van de Raad Concurrentievermogen: “Denk eerst klein” -
Een “Small Business Act” voor Europa (doc. 16788/08 van 1.12.2008); Mededeling
van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch
en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Evaluatie van de “Small
Business Act” voor Europa (COM(2008) 78 van 23.2.2011); Conclusies van de Raad
Concurrentievermogen: Conclusies over de evaluatie van de “Small Business Act”
voor Europa (doc. 10975/11 van 30.5.2011). [60] Aanbeveling (2010/410/EU) van de Raad van 13 juli 2010, PB
L191 van 23.7.2010, blz. 28. [61] Indien in direct verband met deze voorwaarde een
landspecifieke aanbeveling van de Raad is aangenomen, wordt bij de beoordeling
of aan de desbetreffende criteria is voldaan rekening gehouden met de evaluatie
van de vooruitgang ten aanzien van die landspecifieke aanbeveling van de Raad. [62] De termijnen voor de uitvoering van alle in dit punt
genoemde elementen kunnen tijdens de looptijd van het programma vervallen. [63] Indien in direct verband met deze voorwaarde een
landspecifieke aanbeveling van de Raad is aangenomen, wordt bij de beoordeling
of aan de desbetreffende criteria is voldaan rekening gehouden met de evaluatie
van de vooruitgang ten aanzien van die landspecifieke aanbeveling van de Raad. [64] De termijnen voor de uitvoering van alle in dit punt
genoemde elementen kunnen tijdens de looptijd van het programma vervallen. [65] Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de
Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s -
Een gezamenlijk engagement voor de werkgelegenheid – COM(2009) 257
definitief. [66] PB C 191 van 1.7.2011, blz. 1. [67] COM(2011) 567 definitief. [68] Conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een
strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en
opleiding (“ET 2020”) (PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2). [69] Aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de
actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (PB L
307 van 18.11.2008, blz. 11). [70] Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de
Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: een
EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020. COM(2011)
173. [71] Indien in direct verband met deze voorwaarde een
landspecifieke aanbeveling van de Raad is aangenomen, wordt bij de beoordeling
of aan de desbetreffende criteria is voldaan rekening gehouden met de evaluatie
van de vooruitgang ten aanzien van die landspecifieke aanbeveling van de Raad. [72] De termijnen voor de uitvoering van alle in dit punt
genoemde elementen kunnen tijdens de looptijd van het programma vervallen. [73] PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16. [74] PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22. [75] PB L 23 van 27.1.2010, blz. 35. Besluit van de Raad van 26
november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het
Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een
handicap. [76] PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40. [77] PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30. [78] ABM: Activity Based Management – ABB: Activity Based
Budgeting. [79] In de zin van artikel 49, lid 6, onder a) of b), van het
Financieel Reglement. [80] COM(2010) 700 van 19.10.2010. [81] Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar
het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html [82] In de zin van artikel 185 van het Financieel Reglement. [83] Studie “Regional governance in the context of
globalisation: reviewing governance mechanisms & administrative
costs. Administrative workload and costs for Member State public
authorities of the implementation of ERDF and Cohesion Fund”, 2010. [84] GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.
[85] EVA: Europese Vrijhandelsassociatie. [86] Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële
kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan. [87] Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het
voorstel/initiatief wordt begonnen. [88] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU
(vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [89] Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het
voorstel/initiatief wordt begonnen. [90] Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv.
aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen, enz.). [91] Zoals beschreven in punt 1.4.2. “Specifieke
doelstelling(en)…”. [92] Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het
voorstel/initiatief wordt begonnen. [93] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU
(vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [94] Extern personeel betaald uit vroegere “BA”-onderdelen, op
basis van de definitieve toewijzing voor personele middelen voor 2011,
inclusief extern personeel in de zetel en in de delegaties. [95] Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het
voorstel/initiatief wordt begonnen. [96] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU
(vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [97] CA= Contract Agent (arbeidscontractant); INT= Intérimaire
(uitzendkracht); JED= Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in
delegaties); LA= Local Agent (plaatselijk functionaris); SNE= Seconded National
Expert (gedetacheerd nationaal deskundige). [98] Onder het maximum voor extern personeel uit
beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen). [99] Vooral voor structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor
Plattelandsontwikkeling (Elfpo) en Europees Visserijfonds (EVF). [100] Onder het maximum voor extern personeel uit
beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen). [101] Vooral voor structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor
Plattelandsontwikkeling (Elfpo) en Europees Visserijfonds (EVF). [102] CA= Contract Agent (arbeidscontractant); INT= Intérimaire
(uitzendkracht); JED= Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in
delegaties); LA= Local Agent (plaatselijk functionaris); SNE= Seconded National
Expert (gedetacheerd nationaal deskundige). [103] Onder het maximum voor extern personeel uit
beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen). [104] Vooral voor structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor
Plattelandsontwikkeling (Elfpo) en Europees Visserijfonds (EVF). [105] Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord. [106] Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en
suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 %
aan inningskosten.