Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012IP0503

    Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2012 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2011 en het beleid van de Europese Unie ter zake (2012/2145(INI))

    PB C 434 van 23.12.2015, p. 87–111 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    23.12.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 434/87


    P7_TA(2012)0503

    Jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2011 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie ter zake

    Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2012 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2011 en het beleid van de Europese Unie ter zake (2012/2145(INI))

    (2015/C 434/09)

    Het Europees Parlement,

    gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en andere belangrijke internationale verdragen en instrumenten inzake de mensenrechten,

    gezien het jaarverslag van de EU over mensenrechten en democratie in de wereld in 2011, dat op 25 juni 2012 door de Raad Buitenlandse Zaken is goedgekeurd,

    gezien zijn resolutie van 18 april 2012 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, waaronder de implicaties voor het strategische mensenrechtenbeleid van de EU (1),

    gezien het strategisch kader en het actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie (11855/2012), die op 25 juni 2012 door de Raad Buitenlandse Zaken zijn goedgekeurd,

    gezien Besluit 2012/440/GBVB van de Raad van 25 juli 2012 tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten,

    gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2011 met als titel „Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU — Voor een meer doeltreffende aanpak” (COM(2011)0886),

    gezien de mensenrechtenrichtsnoeren van de Europese Unie,

    gezien zijn standpunt van 8 juli 2010 (2) over de Europese Dienst voor extern optreden,

    gezien resolutie 65/276 van 3 mei 2011 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de deelname van de Europese Unie aan de werkzaamheden van de Verenigde Naties,

    gezien de millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000 (A/Res/55/2) en de resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties,

    gezien zijn resolutie van 17 november 2011 over steun van de EU voor het Internationaal Strafhof: aangaan van uitdagingen en overwinnen van moeilijkheden (3), en zijn resolutie van 19 mei 2010 betreffende de eerste toetsingsconferentie van het Statuut van Rome van het ICC, die van 31 mei t/m 11 juni 2011 werd gehouden te Kampala, Uganda (4), evenals de bij deze gelegenheid door de Europese Unie gedane toezeggingen (5),

    gezien Besluit 2011/168/GBVB van de Raad van 21 maart 2011 betreffende het Internationaal Strafhof (6), en het herziene actieplan voor de follow-up van het besluit van de Raad betreffende het Internationaal Strafhof van 12 juli 2011,

    gezien zijn resolutie van 14 december 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (7),

    gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie aan de Europese Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 8 maart 2011 met als titel „Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied” (COM(2011)0200),

    gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie van 25 mei 2011 met als titel „Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden” (COM(2011)0303),

    gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over het Europees nabuurschapsbeleid, aangenomen op 20 juni 2011 tijdens zijn 3101e bijeenkomst,

    gezien de conclusies over het Europees Fonds voor Democratie die op 1 december 2011 tijdens de 3130e zitting van de Raad Buitenlandse Zaken werden aangenomen en gezien de verklaring over de instelling van een Europees Fonds voor Democratie waartoe op 15 december 2011 door Coreper werd besloten,

    gezien zijn aanbeveling van 29 maart 2012 aan de Raad over de modaliteiten voor de mogelijke oprichting van een Europees Fonds voor Democratie (EDD) (8),

    gezien zijn resolutie van 7 juli 2011 over het externe beleid van de EU ter bevordering van democratisering (9),

    gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen” van 25 oktober 2011,

    gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 2 februari 2012 betreffende een consistent beleid ten aanzien van regimes waartegen de EU restrictieve maatregelen treft, wanneer de leiders van deze regimes hun persoonlijke en commerciële belangen binnen de grenzen van de EU uitoefenen (10),

    gezien het rapport van de speciale rapporteur van de VN (A/HRC/17/27) van 16 mei 2011 over het bevorderen en beschermen van het recht op vrijheid van mening en meningsuiting, waarin de toepasselijkheid van internationale normen en voorschriften voor mensenrechten betreffende het recht van vrijheid van mening en meningsuiting op het internet als communicatiemiddel wordt benadrukt,

    gezien de mededeling van 12 december 2011 van de commissaris voor de digitale agenda over de „No Disconnect Strategy”,

    gezien het rapport van de speciale rapporteur van de VN van 28 juli 2011 (A/66/203) over de situatie van mensenrechtenverdedigers,

    gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 21 december 2010 (A/RES/65/206) over een moratorium op de doodstraf,

    gezien het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,

    gezien zijn resolutie van 11 september 2012 over het veronderstelde vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen in Europese landen door de CIA (11),

    gezien het tussentijdse rapport van de speciale rapporteur van de VN van 5 augustus 2011 over foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende vormen van behandeling of bestraffing, eenzame opsluiting, inclusief psychiatrische klinieken (A/66/268),

    gezien resoluties 1325, 1820, 1888, 1889 en 1960 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid,

    gezien het verslag over de indicatoren van de EU voor de alomvattende benadering van de uitvoering door de EU van de resoluties van de VN-Veiligheidsraad 1325 en 1820 inzake vrouwen, vrede en veiligheid, dat op 13 mei 2011 door de Raad van de Europese Unie is goedgekeurd,

    gezien de conclusies van de Raad van 1 december 2011 over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid,

    gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 13 oktober 2011 getiteld „het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” (COM(2011)0637),

    gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het bijbehorende facultatief protocol,

    gezien het verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 7 april 2011 heeft aangenomen,

    gezien de resoluties van de Verenigde Naties over de rechten van het kind, in het bijzonder de meest recente resolutie van 4 april 2012,

    gezien de resolutie van VN-Mensenrechtenraad van 17 juni 2011 over mensenrechten, seksuele geaardheid en genderidentiteit,

    gezien de toetreding op 22 januari 2011 van de Europese Unie tot het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (VRPH), dat het eerste VN-verdrag inzake mensenrechten is dat door de Europese Unie als een „organisatie voor regionale integratie” is geratificeerd,

    gezien het ontwerp van VN-beginselen en richtsnoeren voor de doeltreffende uitbanning van discriminatie op basis van werk en afkomst, bekendgemaakt door de Mensenrechtenraad (A/HRC/11/CRP.3),

    gezien de door de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN, de verdragsorganen van de VN en de speciale procedures van de VN gemaakte opmerkingen en gedane aanbevelingen betreffende discriminatie op grond van kaste, met bijzondere aandacht voor het rapport van de speciale rapporteur over hedendaagse vormen van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en onverdraagzaamheid van 24 mei 2011 (A/HRC/17/40),

    gezien de conclusies van de Raad van 21 februari 2011 over onverdraagzaamheid, discriminatie en geweld op basis van godsdienst of overtuiging en gezien resolutie 66/167 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de strijd tegen intolerantie, negatieve stereotypering, stigmatisering en discriminatie van, en het aanzetten tot of aanwenden van geweld tegen personen, op grond van religie of overtuiging,

    gezien artikel 48 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0377/2012),

    A.

    overwegende dat de Europese Unie op grond van de Verdragen verplicht is om haar externe optreden te baseren op de op beginselen berustende opbouw van de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht;

    B.

    overwegende dat gerechtigdheid, de rechtsstaat, verantwoording voor alle misdaden, ook de ernstigste misdaden die in de internationale gemeenschap tot bezorgdheid leiden, eerlijke processen en onafhankelijk gerechtelijke autoriteiten onontbeerlijke bestanddelen zijn van de bescherming van de mensenrechten en de pijlers vormen van een duurzame vrede;

    C.

    overwegende dat democratie en de rechtsstaat de beste waarborgen zijn voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden, niet-discriminatie in al haar vormen, verdraagzaamheid tegenover personen en gemeenschappen en gelijke kansen voor iedereen;

    D.

    overwegende dat de geleerde lessen van de Arabische Lente voor de EU een stimulans moeten blijven om haar beleid inzake onder meer mensenrechtenverdedigers, het internationaal humanitair recht, de mensenrechtendialogen met derde landen en het maatschappelijk middenveld, waaronder ngo's en burgerbewegingen, en sociale media te herzien, te verbeteren en de samenhang ervan te verzekeren;

    E.

    overwegende dat de EU de landen waarmee zij internationale verdragen afsluit, moet helpen om deze fundamentele beginselen — onder meer op het vlak van de handel — ten uitvoer te leggen, en wel door toe te zien op een strikte naleving van de in deze verdragen opgenomen bepalingen inzake democratie en mensenrechten;

    F.

    overwegende dat internettoegang een belangrijke factor is bij het verwezenlijken van toegang tot informatie, vrije meningsuiting, persvrijheid, vrijheid van vereniging en economische, sociale, politieke en culturele ontwikkeling; overwegende dat de mensenrechten dienen te worden beschermd en bevorderd in de EU, zowel online als offline;

    G.

    overwegende dat het aantal schendingen van de vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst of overtuiging, ongeacht of ze worden begaan door regeringen of niet-statelijke actoren, in veel landen van de wereld toeneemt en uitmondt in discriminatie en onverdraagzaamheid tegen bepaalde personen en godsdienstgemeenschappen, waaronder minderheden en ongelovigen;

    H.

    overwegende dat de rol van vrouwen en hun volwaardige participatie in het politieke, economische en maatschappelijke domein essentieel is, in het bijzonder bij de vredesopbouw na oorlogen, bij onderhandelingen over een democratische overgang en bij conflictoplossings-, verzoenings- en stabilisatieprocessen;

    I.

    overwegende dat het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie ter zake niet alleen verworvenheden en tekortkomingen uit het verleden moet weerspiegelen en toetsen, maar ook een document moet zijn waaruit men kan putten voor de strategie en het actieplan van de EU voor mensenrechten en democratie; overwegende dat idealiter elk jaarverslag een regelmatige en tastbare bijdrage moet leveren aan de verbetering van het mensenrechtenbeleid van de EU in de wereld;

    Het jaarverslag van de EU voor 2011

    1.

    verwelkomt de aanneming van het jaarverslag van de Europese Unie over mensenrechten en democratie in 2011; is verheugd over het feit dat de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter (HV/VV) in staat was het jaarverslag tijdens de in juni gehouden plenaire vergadering van het Parlement te presenteren en dat aldus kon worden teruggekeerd tot de normale praktijk;

    2.

    neemt nota van de positieve stappen die de afgelopen jaren zijn gezet om het jaarverslag verder uit te bouwen, maar onderstreept dat het jaarverslag voor meer verbetering vatbaar is;

    3.

    is van mening dat het jaarverslag over mensenrechten en democratie een belangrijk instrument moet zijn in de communicatie over het werk dat de EU op dit terrein verricht en moet bijdragen tot een betere zichtbaarheid van de EU-acties; roept de HV/VV op om bij het opstellen van toekomstige jaarverslagen het Europees Parlement actief en systematisch te raadplegen en om verslag uit te brengen over de manier waarop rekening is gehouden met de resoluties van het Parlement;

    Algemene beschouwingen

    4.

    verwelkomt de aanneming van het strategisch kader van de EU voor mensenrechten op 25 juni 2012; verzoekt de Europese instellingen dringend om samen te werken teneinde een tijdige en correcte uitvoering van dit kader te waarborgen en aldus op geloofwaardige wijze de in het EU-verdrag neergelegde verbintenis na te leven met betrekking tot het principieel en standvastig voeren van een op mensenrechten, democratische waarden en rechtsstaat gestoeld extern beleid door dubbele maatstaven te vermijden;

    5.

    dringt er bij de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en het Parlement op aan de rol van de EU als voorvechter van de mensenrechten te blijven spelen en eer aan te doen door nauw samen te werken bij de tenuitvoerlegging van een samenhangend, ambitieus en doeltreffend EU-mensenrechtenbeleid in de wereld, dat is gebaseerd op dit strategisch kader, waarbij gebruik wordt gemaakt van onze ontwikkelingshulp en de mogelijkheden die het EFD biedt;

    6.

    beveelt de Raad en de EDEO aan een tussentijdse evaluatie te maken van het nieuwe mensenrechtenpakket, en in het bijzonder van het actieplan; dringt erop aan dat het Parlement uitgebreid wordt geraadpleegd en regelmatig wordt geïnformeerd en dat het maatschappelijk middenveld bij dit proces wordt betrokken;

    7.

    verwelkomt het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de EU (EUSV) voor mensenrechten en de geplande oprichting van een in Brussel werkzame Werkgroep mensenrechten van de Raad (COHOM); kijkt uit naar een nauwe samenwerking van de EUSV en deze werkgroep met het Parlement, wat betreft eerstgenoemde ook in overeenstemming met de bepalingen van artikel 36 van het VEU;

    8.

    verwacht dat de COHOM sterker met de Werkgroep grondrechten van de Raad (FREMP) zal samenwerken om het vraagstuk van de coherentie tussen het extern en intern mensenrechtenbeleid van de EU aan te kunnen pakken; benadrukt dat het beleid van de Europese Unie samenhangend en consistent moet zijn en een voorbeeldfunctie moet hebben, en in overeenstemming moet zijn met fundamentele waarden en beginselen, om de geloofwaardigheid van de Europese Unie in de wereld en de doeltreffendheid van het mensenrechtenbeleid van de EU te maximaliseren en oprecht respect te tonen voor de universaliteit van de mensenrechten;

    9.

    is verheugd over de positieve effecten op de samenhang van het interne en het externe beleid van de EU van de uitoefening door de EU van haar rechtspersoonlijkheid die door het Verdrag van Lissabon in het leven werd geroepen ter ratificatie van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap in december 2010; dringt aan op een gelijkaardige aanpak van andere internationale mensenrechtenverdragen en –overeenkomsten; verzoekt de Raad en de Commissie om op dit gebied een proactieve aanpak voor te staan en aldus de negatieve gevolgen van de stuksgewijze ondertekening en ratificatie door de EU-lidstaten van andere belangrijke externe verdragen en overeenkomsten tegen te gaan;

    10.

    dringt er bij de HV/VV, de EDEO, de Raad en de Commissie op aan om, met het oog op efficiëntie, te zorgen voor samenhang en consistentie tussen enerzijds de diverse externe financiële instrumenten en de reeds bestaande of geplande EU-activiteiten op het gebied van benchmarking, monitoring en evaluatie en anderzijds de bij situaties met betrekking tot mensenrechten en democratie in derde landen gevolgde methodologie, waartoe behoren: de hoofdstukken over mensenrechten en democratie in de voortgangsverslagen over de uitbreiding en de tenuitvoerlegging van het nabuurschapsbeleid; de beoordeling van het „meer voor meer”-beginsel voor mensenrechten en democratie dat is vastgesteld voor het Europees nabuurschapsbeleid; de geplande opneming van mensenrechten in de effectbeoordelingen die worden gemaakt voor wetgevingsvoorstellen en niet-wetgevingsvoorstellen en regionale en bilaterale overeenkomsten, of dat nu handels-, partnerschaps-, samenwerkings- of associatieovereenkomsten zijn; het plan van de Commissie om te voorzien in mensenrechtenbeoordelingen bij de inzet van steuninstrumenten van de EU (met name voor begrotingssteun); versterking van de tenuitvoerlegging van het monitoringmechanisme voor het toetsen van de naleving van de mensenrechtenverdragen in SAP+-landen; het doel om de follow-up van verslagen over verkiezingswaarnemingsmissies van de EU stelselmatiger te gebruiken; en de nadruk van de Raad van de Europese Unie op benchmarking en op het constant en stelselmatig meenemen van aspecten in verband met mensenrechten, gender en kinderen in gewapende conflicten in de documenten over de geleerde lessen van de GVDB-missies;

    11.

    verwelkomt de vaststelling van landenstrategieën inzake mensenrechten voor individuele landen om ervoor te kunnen zorgen dat het beleid op de meest geschikte en doeltreffende manier ten uitvoer wordt gelegd; erkent dat de lokale delegaties van de Europese Unie een sleutelrol spelen bij de ontwikkeling en follow-up van op specifieke omstandigheden toegesneden landenstrategieën, maar onderstreept dat de EDEO verantwoordelijk is voor de coördinatie wanneer een coherente tenuitvoerlegging van de prioriteiten van het EU-mensenrechtenbeleid die zijn vastgesteld in het strategische kader voor mensenrechten en in de EU-richtsnoeren gewaarborgd moet worden; onderstreept het belang van de voltooiing van het netwerk van speciale contactpunten voor mensenrechten en democratie in EU-delegaties en GVDB-missies en –operaties; verzoekt de HV/VV en de EDEO, evenals de lidstaten, om de manier waarop lokaal aan mensenrechtenvraagstukken wordt gewerkt als beste praktijk te introduceren via tussen EU-delegaties en ambassades van EU-lidstaten gevormde werkgroepen voor mensenrechten; verzoekt eveneens om regelmatig contact op te nemen met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenverdedigers en leden van de nationale parlementen; ondersteunt het doel van de EDEO om alle personeelsleden van de EDEO, de Commissie, de EU-delegaties, GVDB-missies en Europese agentschappen die betrekkingen onderhouden met derde landen — FRONTEX in het bijzonder — te onderrichten in mensenrechten en democratie; pleit voor specifieke aandacht voor de bescherming van de verdedigers van de mensenrechten; is van mening dat de landenstrategieën inzake mensenrechten moeten worden geïntegreerd in het GBVB, GVDB en het handels- en ontwikkelingsbeleid van de EU, zowel in geografische als in thematische programma's, om te komen tot grotere efficiëntie, doelmatigheid en samenhang;

    Het optreden van de EU in de Verenigde Naties

    12.

    is verheugd over de inspanningen van de EU om de werkzaamheden ten behoeve van de mensenrechten binnen het VN-bestel te ondersteunen en nieuw leven in te blazen, waarvan ook de voltooiing van de herziening van de VN-Mensenrechtenraad in 2011 deel uitmaakt; onderstreept hoe belangrijk het ook nu nog is om de onafhankelijkheid van het Bureau van de hoge commissaris voor mensenrechten te ondersteunen en benadrukt de rol van de thematische en landenspecifieke speciale rapporteurs van de VN voor mensenrechten, en kijkt uit naar hun nauwe samenwerking met de onlangs benoemde speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten; beklemtoont de betekenis van de toetreding op 22 januari 2011 van de Europese Unie tot het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (VRPH), dat het eerste mensenrechtenverdrag van de VN is dat door de Europese Unie als juridische entiteit is geratificeerd;

    13.

    beklemtoont het belang van en de sterke waardering voor de actieve participatie van de EU in de werkzaamheden van de UNHRC, die onder meer tot uitdrukking is gekomen door het steunen van resoluties, het uitgeven van verklaringen en deelneming aan interactieve dialogen en debatten;

    14.

    is verheugd over het leiderschap waarvan de EU-lidstaten bij het ondersteunen van de geloofwaardigheid van het mensenrechtenbestel van de VN blijk hebben gegeven door gezamenlijk te zorgen voor een permanente uitnodiging met betrekking tot alle speciale procedures van de VN, door een bijzondere bijeenkomst van de VN-Mensenrechtenraad (MRR) over Libië te beleggen, waar de historische aanbeveling tot schorsing van Libië als lid van de MRR werd gedaan, en door het voortouw te nemen in de inspanningen die hebben geleid tot de instelling van een onafhankelijke onderzoekscommissie voor onderzoek naar de situatie van de mensenrechten in Syrië;

    15.

    erkent het potentieel van de EU om contacten te leggen en op creatieve wijze coalities te vormen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het EU-optreden dat het pad effende voor de aanneming van de baanbrekende MRR-resolutie over mensenrechten, seksuele geaardheid en genderindentiteit, die steun kreeg van landen uit alle regio's, en uit de consensusvorming in Genève en New York met betrekking tot de noodzaak om godsdienstintolerantie te bestrijden, de vrijheid van godsdienst of overtuiging te beschermen en gelijktijdig te voorkomen dat daardoor schadelijke gevolgen ontstaan voor andere essentiële mensenrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting;

    16.

    bevestigt zijn verzet tegen de praktijk van regionale groepen om kandidaten zonder tegenkandidaat in de Mensenrechtenraad te laten verkiezen;

    17.

    beveelt aan te zorgen voor een follow-up van de aanbevelingen van het universeel periodiek herzieningsmechanisme (UPH) door deze stelselmatig op te nemen in landenstrategieën inzake mensenrechten van de EU en in mensenrechtendialogen en mensenrechtenoverleg;

    18.

    wijst opnieuw op de behoefte aan voldoende financiering om de regionale kantoren van het Bureau van de hoge commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) open te houden;

    19.

    herinnert aan de goedkeuring door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van Resolutie 65/276 over de deelname van de EU aan de werkzaamheden van de VN als een bescheiden start van een grotere inspanning om de rol van de Unie in de mensenrechtenwerkzaamheden van deze organisatie te vergroten;

    EU-beleid ten aanzien van het internationaal strafrecht, de strijd tegen straffeloosheid en het Internationaal Strafhof (ICC)

    20.

    betreurt dat er vaak sprake is van selectieve gerechtigdheid in nieuwe democratieën of democratieën in een overgangsfase, onder het aanvoeren van de rechtsstaat en de strijd tegen corruptie; betreurt dat selectieve gerechtigdheid is verworden tot een middel om politieke wraak te nemen en rekeningen met politieke tegenstanders te vereffenen, en om de oppositie, mediapersoneel en mensenrechtenverdedigers te intimideren en te marginaliseren, in het bijzonder in de aanloop naar verkiezingen; blijft zich zorgen maken over de aantijgingen en politiek gemotiveerde aanklachten tegen Oekraïense oppositieleden en dringt er bij de Oekraïense overheden op aan om een einde te maken aan de voortdurende pesterijen van de oppositie die de inspanningen van het land om de rechtsstaat en democratische waarden te waarborgen ernstig belemmeren;

    21.

    betreurt dat, ondanks tal van oproepen van internationale organen aan de Russische autoriteiten, geen vooruitgang is geboekt in het onderzoek naar de dood van Sergei Magnitsky; dringt er daarom bij de Raad op aan om een visumverbod voor de hele EU op te leggen en toe te passen ten aanzien van functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de dood van Sergei Magnitsky en eventuele financiële activa die zijzelf of hun rechtstreekse familieleden in de EU bezitten, te bevriezen;

    22.

    blijft teleurgesteld over de gerechtelijke procedures tegen Mikhail Khodorkovsky en Platon Lebedev, die internationaal worden beschouwd als gerechtelijke acties van politieke aard;

    23.

    viert de tiende verjaardag van de inwerkingtreding van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC); is ingenomen met de ratificatie door Kaapverdië en Vanuatu; erkent het ICC als mechanisme van de „laatste instantie”, dat bevoegd is om gerechtigheid te doen gelden voor de slachtoffers van misdaden tegen de menselijkheid, genocide en oorlogsmisdaden, op grond van het in het Statuut van Rome vastgelegde beginsel van complementariteit;

    24.

    bevestigt zijn krachtige steun voor het ICC in de strijd tegen straffeloosheid bij de ernstigste misdaden die wereldwijd tot bezorgdheid leiden; verzoekt de EU en haar lidstaten hun politieke, diplomatieke, logistieke en financiële ondersteuning van het ICC en andere internationale straftribunalen, met inbegrip van de internationale ad hoc-tribunalen voor het voormalig Joegoslavië en Rwanda, het Speciale Gerechtshof voor Sierra Leone, de Bijzondere Kamers van de gerechten van Cambodja en het Bijzonder Tribunaal voor Libanon, voort te zetten;

    25.

    verwelkomt de opname in het strategisch kader en het actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie van een verwijzing naar de noodzaak om de straffeloosheid voor ernstige misdaden krachtdadig te bestrijden, niet in het minst door middel van een toezegging aan het ICC, en het inzicht dat staten de voornaamste plicht hebben om ernstige internationale misdaden te onderzoeken en om bij te dragen tot de bevordering en versterking van de capaciteit van nationale rechtsstelsels om deze misdaden te onderzoeken en te vervolgen;

    26.

    verwelkomt de in Besluit 2011/168/GBVB van de Raad betreffende het ICC van 21 maart 2011 opgenomen verbintenissen en het daaropvolgende actieplan van 12 juli 2011, en beveelt aan dat de EU en haar lidstaten de tenuitvoerlegging daarvan waarborgen aan de hand van effectieve en concrete maatregelen ter bevordering van de universaliteit en de integriteit van het Statuut van Rome, ter ondersteuning van de onafhankelijkheid van het Strafhof en een effectieve en efficiënte werking ervan, en ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het beginsel van complementariteit; verzoekt de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de in het strategisch kader van de EU voor mensenrechten en democratie vervatte maatregelen in samenhang met het ICC uit te voeren;

    27.

    erkent de inspanningen van de Commissie om een „EU-complementariteitsinstrumentarium” op poten te zetten ter ondersteuning van de uitbreiding van de nationale mogelijkheden en het kweken van politieke wil om vermeende internationale misdrijven te onderzoeken en te vervolgen, en benadrukt het belang van diepgaand overleg met de lidstaten, het Parlement en maatschappelijke organisaties om de laatste hand te leggen aan het instrumentarium;

    28.

    beveelt nogmaals aan dat het Statuut van Rome wordt toegevoegd aan het pakket van internationale verdragen inzake goed bestuur en de rechtsstaat dat moet worden geratificeerd door derde landen die worden toegelaten tot het Stelsel van Algemene Preferenties Plus (SAP+); geeft zijn steun aan een consequente opneming van een ICC-clausule in de overeenkomsten van de EU met derde landen; dringt aan op de integratie van het ICC in alle prioriteiten van het buitenlands beleid van de EU, door met name stelselmatig rekening te houden met de strijd tegen straffeloosheid en het beginsel van complementariteit;

    29.

    benadrukt het belang van een krachtig EU-optreden om te anticiperen op gevallen van niet-samenwerking, zoals het uitnodigen van personen voor wie het ICC een aanhoudingsbevel heeft uitgeschreven en het niet aanhouden en uitleveren van die personen, en om zo zulke gevallen te voorkomen of te veroordelen; roept de EU en de lidstaten nogmaals op tot naleving van alle verzoeken van het Hof om tijdig steun en samenwerking te verlenen en aldus onder meer de uitvoering van aanhangige aanhoudingsbevelen te garanderen; bevestigt dat de EU en de lidstaten, met de hulp van de EDEO, een reeks interne richtsnoeren dienen op te stellen waarin een gedragscode wordt geschetst voor contacten tussen functionarissen van de EU/lidstaten en personen die door het ICC worden gezocht;

    30.

    uit zijn ernstige bezorgdheid over het resultaat van de begrotingsbesprekingen tijdens de 10e zitting van de vergadering van staten die partij zijn, gehouden op 12—21 december 2011, waardoor de mogelijkheid bestaat dat het Hof met te weinig financiële middelen zal moeten rondkomen; is diep teleurgesteld dat sommige Europese staten die partij zijn bij het Statuut van Rome aandringen op de goedkeuring van een nulgroeibegroting/lagere begroting en dat de vergadering geen overeenstemming heeft bereikt om het Hof te voorzien van voldoende middelen om zijn gerechtelijk mandaat naar behoren te vervullen en recht te plegen op een krachtige, billijke, doeltreffende en zinvolle wijze; verzoekt de lidstaten om krachtige steun te verlenen aan de werking van het Hof tijdens de vergadering van staten die partij zijn, en het voorstel voor een nominale nulgroei van de begroting van het Hof te verwerpen aangezien dit zijn vermogen om recht te plegen en in te spelen op nieuwe situaties zou ondermijnen;

    31.

    benadrukt dat de steun van de EU in de strijd tegen straffeloosheid een aantal initiatieven moet omvatten, waaronder: grotere inspanningen om een bredere ratificatie en tenuitvoerlegging van het Statuut van Rome en van het Verdrag betreffende de privileges en immuniteiten van het Internationaal Strafhof te bevorderen om het Strafhof werkelijk een wereldwijd en universeel karakter te geven; grotere inspanningen om volledige medewerking met het Hof te bewerkstelligen, ook door de vaststelling van relevante nationale wetgeving inzake samenwerking en door de sluiting van kaderovereenkomsten met het ICC voor de handhaving van de vonnissen van het Hof, de bescherming en herhuisvesting van slachtoffers en getuigen enz., om passende en tijdige samenwerking met het Hof te vergemakkelijken; vastberaden politieke en diplomatieke steun, in het bijzonder in verband met de uitvoering van aanhangige aanhoudingsbevelen;

    32.

    onderstreept dat, wat de Arabische Lente betreft, het belangrijk is om, naast de versterking van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, een coherent en genuanceerd EU-beleid inzake overgangsjustitie te ontwikkelen, hetgeen ook betekent dat een band moet worden gelegd met het ICC als het gerecht van laatste instantie, teneinde landen in een overgangsfase te helpen bij de aanpak van schendingen van de mensenrechten, de strijd tegen straffeloosheid en bij het voorkomen van nieuwe schendingen van de mensenrechten;

    33.

    benadrukt dat de digitale verzameling van bewijsmateriaal en de verspreiding van beeldmateriaal van schendingen van de mensenrechten kunnen helpen om straffeloosheid in de wereld te bestrijden; is van mening dat er bijstand nodig is om dergelijk materiaal ontvankelijk te maken als bewijsmateriaal in rechtszaken in het kader van het internationaal (straf)recht;

    Het EU-optreden in het kader van het internationaal humanitair recht (IHR)

    34.

    is verheugd over de opneming, voor het eerst, van een speciaal hoofdstuk over IHR in het jaarverslag over mensenrechten en democratie in 2011 en de inspanningen van de EU om verantwoording te verzekeren door elk misbruik van het IHR te documenteren en verantwoordingsmechanismen te ondersteunen; is eveneens verheugd over haar beloften om gedwongen verdwijningen te bestrijden, om steun te zullen blijven geven aan het ICC, om te zullen ijveren voor een grotere participatie aan de belangrijkste IHR-instrumenten, om eerbiediging van de fundamentele proceswaarborgen voor alle in gewapende conflicten vastgehouden personen te zullen bevorderen, en om internationale instrumenten te zullen ondersteunen waarmee het hoofd kan worden geboden aan humanitaire gevaren ten gevolge van ontplofbare oorlogsresten, clustermunitie, geïmproviseerde explosiemiddelen en antipersoonsmijnen;

    35.

    betreurt echter dat de algemene bekendheid met en de uitvoering van de EU-richtsnoeren inzake de bevordering van de naleving van het internationaal humanitair recht nog steeds ver achter blijven bij die van andere richtsnoeren; roept de EU op om de uitvoering van deze richtsnoeren meer politieke prominentie te geven en meer middelen in te zetten voor de uitvoering van deze richtsnoeren, in het bijzonder door te verzekeren dat het IHR tot onderdeel wordt gemaakt van crisisbeheersoperaties, en door op proactieve wijze straffeloosheid te bestrijden en individuele verantwoordelijkheid te waarborgen;

    36.

    herinnert eraan dat, om schendingen van de mensenrechten in de eerste plaats te voorkomen, de naleving van het internationaal recht de kern moet vormen van elke EU-strategie die gericht is op de verbetering van de mensenrechten en de democratie in de wereld, met name in de verhouding van de EU met partners die deelnemen aan een gewapend of bevroren conflict; herinnert aan de noodzaak om EU-steun aan partijen in een conflict stop te zetten, ongeacht of het om financiële, logistieke of tactische steun gaat, waaronder de levering van wapens, munitie en alle andere vormen van militaire uitrusting, zoals vastgesteld in het gemeenschappelijk standpunt van de EU inzake wapenuitvoer;

    37.

    benadrukt bovendien dat het noodzakelijk is te verzekeren dat het vraagstuk van de strijd tegen straffeloosheid voor misdaden tegen de mensheid, oorlogsmisdaden en genocide stelselmatiger wordt aangepakt in de bilaterale betrekkingen van de EU met de relevante landen, door dit onder meer ook aan de orde te stellen in openbare verklaringen, en dat de EU op consistentere wijze straffelossheid aankaart op multilateraal niveau, bijvoorbeeld in de Algemene Vergadering van de VN en de Mensenrechtenraad;

    38.

    bevestigt nogmaals zijn gehechtheid aan het R2P-beginsel („verantwoordelijkheid tot bescherming”) en benadrukt hoe belangrijk het is dat de internationale gemeenschap, waaronder de EU, verantwoordelijkheid neemt bij het aanpakken van grove mensenrechtenschendingen in derde landen, wanneer de regeringen van deze landen niet in staat of niet bereid zijn hun eigen burgers te beschermen; benadrukt dat dit optreden van de internationale gemeenschap humanitaire interventie en passende diplomatieke druk inhoudt en slechts in laatste instantie het collectieve gebruik van geweld, onder de auspiciën of met toestemming van de VN; dringt er bij de EU op aan om zich actief bezig te houden met de dringende hervorming van de VN-Veiligheidsraad en deze te bevorderen, om obstructie van het R2P-beginsel te voorkomen;

    39.

    looft in dit verband het optreden van de Europese Unie en diverse lidstaten die het voortouw namen om nog meer geweld tegen burgers in Libië in 2011 te voorkomen, maar betreurt het ontbreken van een onderling afgestemde respons op EU-niveau;

    40.

    is uiterst bezorgd over de situatie van de mensenrechten in Libië, in het bijzonder ten aanzien van de detentieomstandigheden en behandeling van gedetineerden die door diverse milities worden vastgehouden zonder doelmatige en serieuze controle door de overgangsregering, en verzoekt om verhoogde waakzaamheid en niet-aflatende bijstand door de internationale gemeenschap, zoals gevraagd door de Hoge Commissaris voor de mensenrechten in de VN-Veiligheidsraad op 25 januari 2012;

    41.

    wijst op de inspanningen van de Europese Unie en de internationale gemeenschap in Syrië; betreurt evenwel dat deze inspanningen niet geholpen hebben om de situatie ter plaatse te verbeteren; verklaart nogmaals zich grote zorgen te maken over de situatie in Syrië, in de eerste plaats vanwege de aanhoudende humanitaire en mensenrechtencrisis in het land; veroordeelt met klem de wijdverbreide wrede repressie en systematische schendingen door het Syrische regime van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden van de bevolking, ook van kinderen en vrouwen; doet een beroep op de Syrische autoriteiten om onmiddellijk een einde aan de mensenrechtenschendingen te maken en hun verplichtingen uit hoofde van het internationale recht inzake de mensenrechten na te komen, om een vreedzame en democratische overgang mogelijk te maken; spreekt nogmaals zijn krachtige steun uit voor de speciaal gezant van de Verenigde Naties en de Arabische Liga, en dringt er bij de VN-Veiligheidsraad op aan om de nodige maatregelen te treffen om een einde te maken aan de burgerslachting en de verantwoordelijken voor de ernstige oorlogsmisdaden en de schendigen van de mensenrechten in Syrië voor het ICC te brengen;

    42.

    is ingenomen met het nieuwe initiatief EU Aid Volunteers dat, tijdens de initiële programmaperiode van 2014-2020, ongeveer 10  000 Europeanen de mogelijkheid zal bieden om overal ter wereld deel te nemen aan humanitaire operaties in gebieden waar zeer dringend hulp nodig is en de solidariteit van Europa te laten zien door gemeenschappen die getroffen zijn door natuurlijke of door de mens veroorzaakte rampen, praktische hulp te bieden;

    43.

    stelt dat particuliere militaire en beveiligingsondernemingen verantwoording moeten afleggen voor elke, door hun personeel begane schending van de mensenrechten en het humanitair recht; roept de EU en de lidstaten op om, gelet op de wijdverspreide inzet van deze ondernemingen, meer inspanningen te ondernemen om een geloofwaardige, op regelgeving gestoelde oplossing te vinden en aldus juridische mazen in het afleggen van verantwoording te vermijden;

    Europees nabuurschapsbeleid en de Arabische Lente

    44.

    benadrukt de betekenis van de opstanden in de Arabische wereld in 2011, die zowel een uiting waren van een verlangen naar vrijheid, gerechtigdheid en waardigheid als ook een grote uitdaging vormen voor het EU-beleid in de regio en daarbuiten; erkent dat de EU haar politiek engagement in zowel het oostelijk als het zuidelijk nabuurschap heeft opgevoerd, maar beklemtoont de noodzaak lessen te leren uit de beleidsfouten van het verleden en een nieuw beleid in kaart te brengen dat is afgestemd op eerbiediging van de mensenrechten en ondersteuning van de democratische waarden;

    45.

    is verheugd dat in het EU-beleid ten aanzien van het zuidelijk nabuurschap voor het eerst de klemtoon wordt gelegd op wederzijdse verantwoording en gezamenlijk engagement aan de universele mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat; roept op tot een coherente benadering in het EU-mensenrechtenbeleid ten aanzien van het Zuiden en het Oosten; onderstreept de noodzaak te voorkomen dat in het Oosten hetzelfde soort beleidsfouten wordt gemaakt als in het Zuiden voorafgaand aan de Arabische Lente in 2011;

    46.

    herinnert aan zijn resoluties van 25 november 2010 over de situatie in de Westelijke Sahara (12) en van 18 april 2012 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, waaronder de implicaties voor het strategische mensenrechtenbeleid van de EU (13); geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de verslechtering van de mensenrechten in de Westelijke Sahara; dringt erop aan dat de grondrechten van de volkeren van de Westelijke Sahara, waaronder de vrijheid van vereniging, meningsuiting en betoging, worden geërbiedigd; eist vrijlating van alle politieke gevangenen van het Sahrawivolk; wenst dat het gebied wordt opengesteld voor onafhankelijke waarnemers, ngo's en de media; betuigt opnieuw zijn steun voor de opzet van een internationaal mechanisme voor toezicht op de mensenrechten in de Westelijke Sahara; is voorstander van een eerlijke en blijvende oplossing van het conflict, op basis van het recht op zelfbeschikking van het Sahrawivolk, in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Verenigde Naties;

    47.

    onderstreept het belang van de rol van vrouwen en van hun volwaardige deelname aan de politieke en economische besluitvorming, in het bijzonder bij de vredesopbouw na oorlogen, bij onderhandelingen over een democratische overgang en bij conflictoplossings-, verzoenings- en stabilisatieprocessen, ten einde een groter bewustzijn te creëren omtrent en meer aandacht te schenken aan het tegengaan van discriminatie waaraan vrouwen in het huidige democratiseringsproces in tal van derde landen blootstaan;

    48.

    herhaalt zijn standpunt dat de „meer voor meer”-benadering gebaseerd moet zijn op duidelijk gedefinieerde criteria met specifieke, meetbare, haalbare en transparante tijdsgebonden ijkpunten; roept de EDEO en de Commissie op om deze benadering stelselmatig te implementeren in de voortgangsverslagen over het nabuurschapsbeleid;

    49.

    is verheugd over de sterkere gerichtheid van de EU op het maatschappelijk middenveld en beklemtoont dat er behoefte is aan stelselmatigere en regelmatigere bijdragen van het maatschappelijk middenveld aan de uitwerking van landenspecifieke mensenrechtenstrategieën en -beoordelingen om de nieuwe „meer voor meer”-benadering in het EU-beleid goed te kunnen implementeren;

    50.

    juicht eveneens de activiteiten toe die in het kader van het initiatief voor het Oostelijk Partnerschap zijn ondernomen om de mensenrechten, de democratie, de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat in de partnerlanden te bevorderen; roept de Europese Unie op om de ervaringen van haar eigen lidstaten bij de overgang van een autoritair naar een democratisch bestel te benutten en de uit die ervaringen geleerde lessen hun beslag te doen vinden in concrete, resultaatgerichte programma's in de oostelijke partnerlanden van de Unie; dringt er bij de EU op aan zich actiever en coherenter op te stellen bij de bevordering van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat in de partnerlanden;

    51.

    betreurt echter dat het beleid ten aanzien van het Oostelijk Partnerschap zich soms leent voor verkeerde interpretaties en eerder een beleid wordt waarin alles wordt toegestaan en wordt vergeven en met twee maten wordt gemeten, zoals zo vaak het geval is met betrekking tot de oostelijke partnerlanden;

    52.

    is nog steeds uitermate bezorgd over het gebrek aan democratie en het ontbreken van een rechtsstaat, fundamentele vrijheden en eerbiediging van de mensenrechten in Belarus, het enige land van het Europees nabuurschap dat niet volledig deelneemt aan het Oostelijk partnerschap en aan de werkzaamheden van de Parlementaire Vergadering van Euronest, in het bijzonder in de nasleep van de presidentiële verkiezingen van december 2010 en de daarop volgende gewelddadige onderdrukking van betogers en politieke oppositie, waaronder de processen tegen activisten in 2011 die niet voldeden aan de internationale normen en uitmondden in buitensporig strenge veroordelingen; looft de eenheid waar de EU blijk van heeft gegeven in haar antwoord op de uitzetting van EU-diplomaten uit Belarus in februari 2012; verzoekt de Unie en al haar lidstaten dringend om consequent en standvastig te blijven in het beleid ten aanzien van Belarus en de druk op het politieke regime hoog te houden, onder meer door middel van sancties, onder andere tegen functionarissen die op een zwarte lijst zijn gezet, maar tegelijkertijd contacten te leggen met het maatschappelijk middenveld met behulp van instrumenten als versterkte visumfacilitering en een groter aanbod aan onderwijs, opleiding en andere mogelijkheden voor uitwisseling; uit zijn diepe bezorgdheid over het gevangenschap van Ales Bialiatski sinds 4 augustus 2011; betreurt het optreden van de Poolse en Litouwse functionarissen dat heeft bijgedragen aan de arrestatie van Ales Bialiatski door de overdracht van bankgegevens, en verzoekt alle EU-spelers alles in het werk te stellen om herhaling van dergelijke fouten te voorkomen;

    53.

    verzoekt de EU dringend om misbruik van mensenrechten in alle derde landen, ongeacht of het partnerlanden zijn of landen waarmee de betrekkingen van de EU minder sterk ontwikkeld zijn, op dezelfde consequente manier aan te pakken; dringt erop aan dat de EU schendingen van de mensenrechten, waar en wanneer deze zich ook maar voordoen, aan de kaak stelt en veroordeelt, ongeacht het niveau of het strategisch belang van het partnerschap met het betrokken land; benadrukt dat de EU financiële bijstand en economische betrekkingen als hefboommechanisme dient in te zetten om de verbintenis tot de universele waarden van de mensenrechten door al haar partners te waarborgen;

    Het EU-beleid ter ondersteuning van democratisering en verkiezingen

    54.

    benadrukt dat mensenrechten en democratie elkaar wederzijds versterken, daar samenlevingen alleen door middel van eerbiediging van de mensenrechten de vrije politieke ruimte kunnen creëren die nodig is om vreedzaam democratisch protest mogelijk te maken; is in dit verband verheugd dat de EU meer aandacht besteedt aan de ondersteuning van de democratie, zoals onder meer blijkt uit de recente oprichting van het Europees Fonds voor Democratie;

    55.

    onderstreept dat er behoefte is aan een meer op de lange termijn gerichte benadering die de hele verkiezingscyclus bestrijkt, teneinde naar behoren gevolg te kunnen geven aan de verslagen en aanbevelingen van de EU-verkiezingswaarnemingsmissies; beklemtoont hoe belangrijk het is dat realistische en realiseerbare aanbevelingen worden opgesteld en wordt verzekerd dat deze aanbevelingen worden gemonitord door de EU-delegaties en onderdeel vormen van de geboden politieke dialoog en bijstand; is van mening dat de vaste delegaties van het Parlement en de gezamenlijke parlementaire vergaderingen eveneens een sterkere rol moeten spelen bij de follow-up van deze aanbevelingen en bij het onderzoeken van de bij mensenrechten en democratie geboekte vooruitgang; moedigt de EU-verkiezingswaarnemingsmissies aan om voor een sterkere coördinatie met andere internationale verkiezingswaarnemingsmissies te zorgen om een samenhangender optreden van de EU op dit terrein te garanderen; benadrukt dat de EU moet investeren in de opleiding van lokale waarnemers om duurzame en autonome verkiezingsprocessen in derde landen te ontwikkelen; onderstreept dat de overgang naar democratie en vooruitgang bij de bevordering van de mensenrechten langetermijnstrategieën vereisen en niet altijd op korte termijn zichtbaar zijn; spoort de Commissie en de EDEO derhalve aan meer dan één verkiezingscyclus grondig te monitoren door EU-verkiezingswaarnemingsmissies uit te zenden naar landen die een overgang van een autoritair regime naar een democratisch regime doormaken of waar bij de overgang naar democratie een ernstige terugval wordt vastgesteld;

    56.

    verzoekt de Raad en de Commissie nogmaals om voor elke verkiezingswaarnemingsmissie van de EU een samenhangende langetermijnstrategie te ontwikkelen, die twee jaar na de missie moet worden gevolgd door een beoordeling van de democratische vooruitgang, waarbij het hoofd van de betrokken verkiezingswaarnemingsmissie wordt betrokken, en waarover wordt gediscussieerd tijdens het jaarlijkse debat over mensenrechten van het Parlement met de HV/VV; herinnert aan de toezegging van de HV/VV om bij verkiezingswaarnemingsmissies aandacht te besteden aan de deelname van vrouwen, nationale minderheden en personen met een handicap, als kandidaten en als kiezers;

    57.

    benadrukt dat de EU een dialoog met politieke partijen moet voeren om belanghebbenden in staat te stellen instrumenten en technieken uit te wisselen die kunnen worden toegepast om de banden met de kiezers aan te halen, door concurrentie gekenmerkte verkiezingscampagnes te voeren en doeltreffender activiteiten op wetgevingsgebied te ontplooien; onderstreept dat democratisering een proces is waarbij eveneens de burgers, basisbewegingen en het maatschappelijk middenveld moeten worden betrokken; meent dat de EU derhalve programma's dient te financieren die gericht zijn op de bevordering van burgerparticipatie, kiezersvoorlichting, de organisatie van voorlichtingsbijeenkomsten, persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting en in het algemeen zorgen voor politiek toezicht en burgers erbij helpen om hun rechten uit te oefenen;

    58.

    is van mening dat een rechtvaardige deelname van vrouwen aan de politiek en de regering van essentieel belang is voor de opbouw en het behoud van de democratie; beklemtoont derhalve dat EU-programma's op het gebied van mensenrechten en democratisering prioriteit moeten geven aan het engagement en de opbouw van capaciteiten van vrouwen als leiders, activisten en geïnformeerde burgers in wetgevende organen, politieke partijen en het maatschappelijk middenveld; is van mening dat de EU vrouwen moet blijven steunen en aanmoedigen om zich kandidaat te stellen voor politieke functies en op zinvolle wijze deel te nemen aan alle facetten van het maatschappelijke en politieke leven; wijst erop dat de volledige deelname van vrouwen aan de politiek zich niet beperkt tot statistische doelstellingen met betrekking tot het aantal kandidaten en gekozenen, en dat het waarborgen van gendergelijkheid inhoudt dat zowel bij de beleidsvorming met de vrouwenrechtenproblematiek rekening moet worden gehouden als de vrije en effectieve deelname van vrouwen aan alle aspecten van het openbare, politieke en economische leven moet worden gegarandeerd;

    59.

    wijst erop dat het leggen van echte democratische fundamenten, de opbouw van een naar behoren functionerend maatschappelijk middenveld en de oprichting van een democratische en op rechten gebaseerde maatschappij een langetermijnproces vormt dat van onderaan moet worden opgebouwd en nationale, regionale, plaatselijke en internationale steun behoeft;

    60.

    is verheugd over de oprichting van het directoraat ter ondersteuning van de democratie van het Parlement en de uitbreiding van het mandaat van de verkiezingscoördinatiegroep (ECG), tegenwoordig coördinatiegroep voor ondersteuning van democratie en verkiezingen (DSECG) geheten; verwacht dat de activiteiten van het Parlement ter ondersteuning van de democratie, waaronder die van de fracties, verder zullen worden versterkt, in het bijzonder middels zijn bureau voor de bevordering van de parlementaire democratie en zijn eenheid verkiezingswaarneming;

    Mensenrechtendialogen en -overleg met derde landen

    61.

    onderkent de mogelijkheden die alomvattende mensenrechtendialogen met derde landen bieden, in het bijzonder indien deze effectief worden gecombineerd met de uitvoering van landenstrategieën inzake mensenrechten; benadrukt echter dat de dialogen niet mogen worden aangegrepen om discussies over de mensenrechten tijdens andere politieke dialogen op hoger niveau, zoals de toppen, op een zijspoor te zetten; dringt er eveneens op aan dat overwegingen inzake de mensenrechten centraal worden gesteld in de betrekkingen met derde landen;

    62.

    beveelt aan om landenstrategieën inzake mensenrechten openbaar te maken; beklemtoont dat openbare strategieën het engagement van de EU ten aanzien van mensenrechten in derde landen zichtbaar zouden maken en steun zouden verlenen aan degenen die zich inspannen om hun mensenrechten uit te oefenen en te beschermen;

    63.

    benadrukt dat het van groot belang is dat de EU dergelijke dialogen benut om individuele gevallen die reden tot ongerustheid geven aan de orde te stellen, met name wat betreft gewetensgevangenen die gedetineerd zijn omdat zij op vreedzame wijze gebruik hebben gemaakt van hun vrijheid van meningsuiting, vergadering, godsdienst of geloof, en verzoekt de EU deze gevallen op doeltreffende wijze te volgen in de landen in kwestie;

    64.

    herhaalt echter zijn bezorgdheid over het nog steeds teleurstellende gebrek aan vooruitgang in een aantal mensenrechtendialogen en over het gebrek aan transparante ijkpunten voor een echte beoordeling van de voor- of achteruitgang op het gebied van de mensenrechten; neemt nota van het feit dat de EU nog steeds moeilijkheden ondervindt in de onderhandelingen over een verbetering van de werkwijzen binnen de mensenrechtendialogen met in het bijzonder China en Rusland; verzoekt de onlangs benoemde EUSV voor mensenrechten om het voortouw te nemen in deze en andere mensenrechtendialogen en een nieuwe resultaatgerichte aanpak te volgen in voortdurende samenwerking met het Parlement;

    65.

    wijst erop dat ondanks het feit dat de Chinese autoriteiten een aantal stappen in de goede richting hebben gezet, de mensenrechtensituatie in China nog steeds verslechtert en gekenmerkt wordt door groeiende sociale onrust en een verscherping van de controle van en repressie tegen mensenrechtenverdedigers, advocaten, bloggers en maatschappelijke activisten, alsmede door doelgerichte maatregelen om de Tibetanen en hun culturele identiteit te isoleren; dringt er bij de Chinese autoriteiten op aan een serieuze dialoog met het Tibetaanse volk te voeren om de onderliggende oorzaken van de zelfverbrandingen van Tibetaanse monniken en nonnen te achterhalen en een eind te maken aan het pesten en intimideren van Tibetanen die gebruik maken van hun recht op vrije meningsuiting, vergadering en vereniging, zich van elk gebruik van onnodig en buitensporig geweld tegen demonstranten te onthouden, alle gevallen van mensenrechtenschendingen te onderzoeken en onafhankelijke waarnemers toe te laten tot de protestgebieden;

    66.

    herhaalt zijn oproep om een speciale EU-vertegenwoordiger voor Tibet te benoemen, die dient te worden belast met de verdediging van de mensenrechten en, naast andere actuele kwesties, het recht om in China de eigen godsdienst te belijden en de eigen cultuur te beleven;

    67.

    is nog steeds teleurgesteld over het feit dat het Parlement niet op stelselmatige wijze wordt betrokken bij de beoordeling van de mensenrechtendialogen, waaronder die met Rusland en China; dringt erop aan dat de toegang van het Parlement tot deze beoordelingen formeel zijn beslag krijgt, en herinnert eraan dat overeenkomstig de EU-richtsnoeren voor mensenrechtendialogen „het maatschappelijk middenveld zal worden betrokken bij deze beoordelingsexercitie”;

    68.

    herinnert eraan dat de situatie en de bevordering van de rechten van de vrouw en van gendergelijkheid en de bestrijding van geweld tegen vrouwen een essentieel onderdeel moeten zijn van alle dialogen over de mensenrechten tussen de EU en derde landen waarmee de EU associatie- of samenwerkingsovereenkomsten heeft gesloten;

    EU-sancties en de mensenrechten- en democratieclausules in EU-overeenkomsten

    69.

    verwelkomt de in het EU-actieplan voor mensenrechten gedane toezegging om methoden te ontwikkelen waarmee de analyse van de mensenrechtensituatie in derde landen bij het initiëren of sluiten van handels- en/of investeringenovereenkomsten kan worden verbeterd; verzoekt de EU ervoor te zorgen dat de toekenning van de SAP+-status sterk is gekoppeld aan de ratificatie en tenuitvoerlegging van belangrijke internationale mensenrechteninstrumenten door het betrokken land, zodat een regelmatige evaluatie met betrekking tot dergelijke verplichtingen kan worden uitgevoerd, waarbij bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting, vergadering, vereniging, en geloof of overtuiging, en aan de rechten van minderheden, vrouwen en kinderen; wijst in het bijzonder op de noodzaak transparantie te betrachten bij de verdediging van de mensenrechten van immigranten;

    70.

    verwelkomt de inspanningen van de EU om een mensenrechten- en democratieclausule op te nemen in alle politieke kaderovereenkomsten van de EU, maar herhaalt zijn oproep om in alle contractuele betrekkingen met derde landen, zowel industrielanden als ontwikkelingslanden, met inbegrip van sectorale overeenkomsten, handelsovereenkomsten en overeenkomsten voor technische of financiële bijstand, duidelijk geformuleerde voorwaarwaarden en clausules betreffende de mensenrechten en de democratie op te nemen, zonder daarop enige uitzondering te maken; is van oordeel dat de huidige drempel in het stelsel van algemene preferenties (SAP) voor de toepassing van de mensenrechtenclausules hoog is, maar dient te worden aangepast aan elk betrokken land; neemt kennis van het nieuwe voorstel voor een hervorming van het SAP van 2011, waarin wordt geopperd om de overlegprocedure uit te breiden en onderzoeken van het SAP-comité naar mensenrechtenschendingen te vergemakkelijken; uit in dit verband zijn ernstige bezorgdheid over de verslechtering van de mensenrechtensituatie in Cambodja waar als gevolg van landroof de armoede is toegenomen en inbreuk is gemaakt op de mensenrechtenclausules die zijn opgenomen in de tussen de EU en Cambodja gesloten overeenkomsten; waarschuwt ervoor dat een gebrek aan samenhang bij de tenuitvoerlegging van de mensenrechtenclausule de geloofwaardigheid en effectiviteit van het conditionaliteitsbeleid van de EU kan ondermijnen;

    71.

    is ingenomen met de door de EU-instellingen en de lidstaten in 2011 genomen maatregelen en ontwikkelende plannen gericht op de totstandbrenging van een coherenter en beter gecoördineerd beleid op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, onder andere ter ondersteuning van de mensenrechten in de wereld, en de toepassing van de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten van 2011;

    72.

    benadrukt dat bepalingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen moeten worden opgenomen in vrijhandelsovereenkomsten met ontwikkelings- of andere derde landen, teneinde de mensenrechten en sociale en milieunormen te bevorderen; stelt voor in alle toekomstige vrijhandelsovereenkomsten naast hoofdstukken over sociale zaken en milieu een alomvattend hoofdstuk over mensenrechten op te nemen; verzoekt de Commissie bovendien om vrijhandelsovereenkomsten te gebruiken ter bevordering van de vier fundamentele arbeidsnormen, te weten de vrijheid van vereniging en het recht tot collectieve onderhandeling, de uitbanning van alle vormen van dwangarbeid, afschaffing van kinderarbeid en de uitbanning van discriminatie bij de aanwerving van personeel; benadrukt verder dat de controle- en handhavingsmechanismen van GSP+ verder moeten worden versterkt;

    73.

    herhaalt dat een consequente toepassing van mensenrechtenclausules in overeenkomsten van fundamenteel belang is voor de betrekkingen van de Europese Unie en haar lidstaten met derde landen; onderstreept hoe belangrijk het is om te onderzoeken hoe lidstaten hebben samengewerkt met het repressieapparaat in naam van terrorismebestrijding; onderstreept in dit verband de noodzaak dat in het onlangs herzien nabuurschapsbeleid de aandacht wordt toegespitst op het ondersteunen van hervormingen in de beveiligingssector en dat met name een duidelijke scheiding wordt gewaarborgd tussen inlichtingen- en wetshandhavingstaken; verzoekt HV/VV, de speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten, de EDEO, de Raad en de Commissie om intensiever samen te werken met het Comité inzake de voorkoming van folteringen en andere relevante mechanismen van de Raad van Europa bij het plannen en implementeren van projecten met derde landen voor bijstand bij terrorismebestrijding en in alle vormen van dialogen met derde landen over terrorismebestrijding;

    74.

    benadrukt dat de werkzaamheden moeten worden voortgezet op het gebied van de wereldwijde praktijken met betrekking tot geheime detentie in het kader van terrorismebestrijding; wijst op het feit dat de bestrijding van terrorisme in geen geval een rechtvaardiging mag vormen voor inbreuken op de mensenrechten, noch in derde landen, noch op het grondgebied van de Europese Unie; vestigt de aandacht op de goedkeuring van de resolutie van het Parlement van 11 september 2012 over het veronderstelde vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen in Europese landen door de CIA: follow-up bij het verslag van de Commissie TDIP van het Europees Parlement op verzoek van de lidstaten en uitvoering van de in dit verslag vervatte aanbevelingen;

    75.

    dringt erop aan dat het voor de EU belangrijk is om te zorgen voor een volledige nakoming en implementatie van haar internationale verplichtingen, haar beleid en de instrumenten van haar buitenlands beleid, zoals richtsnoeren inzake folteringen en mensenrechtendialogen, zodat de EU geloofwaardiger wordt in haar streven naar een rigoureuze uitvoering van de mensenrechtenclausules in associatieovereenkomsten, en om bij haar belangrijkste bondgenoten aan te dringen op eerbiediging van hun eigen nationale en internationale wetgeving;

    76.

    beveelt aan om met het oog op de verbetering van de geloofwaardigheid van de mensenrechtenclausule en de voorspelbaarheid van het EU-optreden de clausule verder te ontwikkelen en daarin ook politieke en juridische en procedurele mechanismen op te nemen die kunnen worden ingezet indien een verzoek wordt gedaan tot opschorting van de bilaterale samenwerking om redenen van herhaalde en/of stelselmatige schendingen van de mensenrechten die in strijd zijn met het internationaal recht;

    77.

    verzoekt de Europese Unie zich ervan te vergewissen dat alle handelsovereenkomsten die zij sluit met derde landen bepalingen bevatten die de sociale cohesie in de hand werken, naleving van de sociale, milieu- en arbeidsnormen waarborgen en bijdragen aan een goed beheer van de natuurlijke hulpbronnen, grond en water in het bijzonder; wijst erop dat de EU een mechanisme voor het monitoren van de mensenrechten aan het opzetten is, dat deel moet gaan uitmaken van de nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten en andere handelsovereenkomsten met een aantal landen; benadrukt dat deze monitoringmechanismen niet ambitieus genoeg zijn en niet duidelijk genoeg gedefinieerd zijn, waardoor de toezegging in het EU-Verdrag tot bevordering van mensenrechten en democratie in de wereld in het gedrang komt; is in dit verband bijzonder bezorgd over de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO) met Oezbekistan en de op handen zijnde de PSO met Turkmenistan;

    78.

    beveelt de EU nogmaals aan om een meer consequent en doeltreffend beleid ten aanzien van EU-sancties en restrictieve maatregelen te voeren en daarin duidelijke criteria voor de inzet ervan en het opleggen van sancties op te nemen, evenals transparante ijkpunten voor het opheffen ervan; verzoekt de Raad erop toe te zien dat geen dubbele maatstaven worden gehanteerd bij de besluitvorming over restrictieve maatregelen of sancties en dat deze ongeacht eventuele politieke, economische en veiligheidsbelangen worden toegepast;

    79.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten geweld tegen vrouwen en de gendergerelateerde dimensie van schendingen van de mensenrechten internationaal aan te pakken, in het bijzonder in het kader van bilaterale associatie- en internationale handelsovereenkomsten die van kracht zijn en waarover wordt onderhandeld;

    Vrijheid van meningsuiting (sociale media-/digitale vrijheden)

    80.

    stelt vast dat de Arabische Lente heeft aangetoond dat door de nieuwe wereldwijde informatie- en communicatiearchitectuur niet alleen nieuwe kanalen voor de vrijheid van meningsuiting ontstaan, maar ook nieuwe vormen van politieke mobilisatie mogelijk worden, waardoor traditionele methoden buiten spel komen te staan; wijst er in dit verband op dat plattelandsgebieden vaak in onvoldoende mate op moderne communicatietechnologieën zijn aangesloten; roept de instellingen van de EU en de lidstaten op om het positieve potentieel van de nieuwe technologie in het buitenlands beleid van de EU te benutten en daarbij te benadrukken dat financiële bijstand alleen wordt verleend aan georganiseerde groepen met een duidelijke en samenhangende politieke agenda; roept de EU-instellingen en de lidstaten op het gevaar van internetcensuur en -repressie te bestrijden; is verheugd over het feit dat in december 2011 de „No Disconnect Strategy” is gelanceerd voor het ontwikkelen van instrumenten waarmee de EU in geschikte gevallen organisaties van het maatschappelijk middenveld of individuele burgers kan helpen bij het omzeilen van willekeurige afsluiting van hun toegang tot elektronische communicatietechnologie, waaronder internet;

    81.

    erkent dat de steeds grotere afhankelijkheid van infrastructuur voor informatie- en communicatietechnologie waarschijnlijk nieuwe kwetsbaarheden en veiligheidsproblemen op internationaal vlak zal doen ontstaan; herinnert er evenwel aan dat veel van de gedecentraliseerde kenmerken die ertoe leiden dat internet een bedreiging vormt voor de cyberveiligheid, juist ook de redenen zijn waarom internet een krachtig instrument is voor onder repressieve regimes levende mensenrechtenverdedigers; beklemtoont daarom dat het belangrijk is om een alomvattende strategie voor digitale vrijheid met een duidelijke mensenrechtendimensie, inclusief een beoordeling van de gevolgen voor de mensenrechten, te volgen bij de ontwikkeling van beleid en programma's op het gebied van cyberveiligheid, bestrijding van cybercriminaliteit, internetbestuur en ander EU-beleid op dit gebied; verzoekt de Commissie en de EDEO in dit verband een proactieve benadering te volgen en het aspect van cyberveiligheid tot onderdeel te maken van hun contacten met derde landen;

    82.

    benadrukt dat de repressie van en het toezicht op burgers en bedrijven een groeiende technologische component omvat, door het blokkeren van inhoud en het controleren en identificeren van mensenrechtenverdedigers, journalisten, activisten en dissidenten, alsook door de strafbaarstelling van legitieme expressie op het internet en door de goedkeuring van restrictieve wetgeving om dergelijke maatregelen te rechtvaardigen; beveelt aan dat de bevordering en de bescherming van digitale vrijheden worden opgenomen in alle externe maatregelen van de EU en in alle beleid en instrumenten met betrekking tot financiering en steunverlening, en jaarlijks worden beoordeeld, om zo te zorgen voor verantwoording en continuïteit; verzoekt de Commissie en de Raad, de digitale vrijheden eenduidig te erkennen als grondrechten en als een absolute vereiste voor de uitoefening van de universele mensenrechten, zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vergadering en toegang tot informatie, en voor het waarborgen van transparantie en verantwoording in het openbare leven;

    83.

    is verheugd over de in het EU-actieplan voor mensenrechten gedane toezegging om nieuwe openbare richtsnoeren voor de vrijheid van meningsuiting online en offline te ontwikkelen, onder andere betreffende de bescherming van bloggers en journalisten, verdedigers van de mensenrechten en oppositiepartijen;

    84.

    benadrukt dat het belangrijk is de ontwikkeling van een vrije, onafhankelijke pers en vrije, onafhankelijke media aan te moedigen, aangezien deze een cruciale rol spelen bij de handhaving van de rechtsstaat en de bestrijding van corruptie;

    85.

    wijst met bezorgdheid op de verontrustende tendens van toenemende aanvallen op en intimidatie van journalisten en mediapersoneel wereldwijd; roept de EU op haar inspanningen ter bevordering van de veiligheid van deze mensen in de dialogen met haar partners en andere landen op te voeren;

    86.

    maakt zich ernstig zorgen over ontwikkelingen die hun oorsprong vinden in misvattingen over homo- en transseksualiteit en een beperking van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering inhouden; herinnert eraan dat voor dit doel opgestelde wetten en voorstellen in strijd zijn met het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat wetten en praktijken verbiedt die discrimineren op basis van seksuele geaardheid; verzoekt de HV/VV en de speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten deze problemen stelselmatig aan te kaarten;

    87.

    betreurt het gebruik van in de EU ontwikkelde technologieën en diensten in derde landen om de mensenrechten te schenden door censuur van informatie, grootschalig toezicht, controles, en het traceren en opsporen van burgers en hun activiteiten op (mobiele) telefoonnetwerken en het internet; is bezorgd over meldingen dat bepaalde EU-ondernemingen samenwerken met autoritaire regimes en deze gratis onbeperkte toegang geven tot hun netwerken en gegevensbanken, zogenaamd omdat ze de lokale wetgeving moeten naleven, zoals het geval was met de in de EU gevestigde onderneming TeliaSonera in diverse voormalige Sovjetlanden; is ervan overtuigd dat Europese ondernemingen, hun dochterondernemingen en toeleveranciers een fundamentele rol moeten spelen bij de bevordering en verspreiding van sociale normen in de wereld, wat betekent dat zij zich moeten gedragen overeenkomstig de Europese waarden en nooit de mensenrechten in het gedrang moeten laten komen bij hun pogingen hun buitenlandse markten uit te breiden;

    88.

    is ingenomen met de besluiten van de Raad om de uitvoer van bepaalde informatietechnologieën en -diensten naar Syrië en Iran te verbieden en dringt er bij de EU op aan deze gevallen als precedenten te beschouwen voor toekomstige restrictieve maatregelen tegen andere repressieve regimes; is sterk voorstander van het voorstel om mensenrechtenschendingen in het EU-systeem voor controle op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik op te nemen als grond waarop niet in de lijst opgenomen producten door de lidstaten kunnen worden onderworpen aan uitvoerbeperkingen; vestigt in dit verband de aandacht op zijn standpunt ter aanneming van de verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik;

    EU-steun voor het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers

    89.

    benadrukt dat de ontwikkeling van een sterk en actief maatschappelijk middenveld een factor van doorslaggevend belang is om democratische vooruitgang en een betere bescherming van de mensenrechten te kunnen bewerkstelligen; onderstreept dat de historische veranderingen van de Arabische Lente zich konden voltrekken doordat het maatschappelijk middenveld in beweging kwam;

    90.

    neemt nota van de inspanningen van de EU om de steun aan organisaties van het maatschappelijk middenveld op te voeren; heeft in het bijzonder waardering voor het vermogen van de Europese Unie om rechtstreeks met het maatschappelijk middenveld samen te werken via het EIDHR, de faciliteit voor het maatschappelijk middenveld en het EFD; betreurt echter dat de EU geen stelselmatiger beleid voert om de partnerlanden ervan te overtuigen buitensporige juridische en administratieve restricties op het universele recht van vergadering en vereniging op te heffen; roept op tot de ontwikkeling van dergelijke beleidsrichtsnoeren;

    91.

    bevestigt zijn steun aan de tenuitvoerlegging van het concept „democratisch eigendom” in de ontwikkelingssamenwerking van de EU en is van mening dat het maatschappelijk middenveld een cruciale rol speelt in dit verband; beklemtoont de noodzaak dat alle EU-personeelsleden nauw samenwerken met het maatschappelijk middenveld in de landen waarnaar zij gedetacheerd zijn; onderstreept het feit dat een nauwere samenwerking met het maatschappelijk middenveld in aanzienlijke mate zou bijdragen aan de opstelling van haalbare en realistische landenspecifieke mensenrechtenstrategieën die op de prioriteiten van de betrokken landen zijn toegesneden;

    92.

    betreurt dat vervolging en marginalisatie van mensenrechtenverdedigers nog steeds een wijdverspreide tendens is, met name in China en Rusland, en in alle andere landen die hoge mensenrechtennormen nog steeds ten onrechte beschouwen als iets dat hun wordt opgelegd door de EU, de VN en mondiale mensenrechtenorganisaties; betreurt dat het lot van de geroyeerde advocaten en de politieke vervolging van journalisten en mediapersoneel in China worden beschouwd als een interne aangelegenheid; neemt kennis van de beperkingen van de democratische ruimte;

    93.

    is verheugd over de mede door de EU ingediende resolutie van de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN van november 2011 over mensenrechtenverdedigers en over de openbare steun van EU aan de speciale rapporteur van de VN voor mensenrechtenverdedigers en aan de relevante regionale mechanismen voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers;

    94.

    verleent steun aan de plannen om binnen het EIDHR een vrijwillig Europees initiatief te ontplooien voor het verschaffen van tijdelijk onderdak aan mensenrechtenverdedigers die hun land van oorsprong met spoed moeten verlaten; beklemtoont dat dit initiatief dusdanig moet worden uitgevoerd dat het een aanvulling is op reeds bestaande huisvestingsregelingen;

    95.

    wijst erop dat juist de mensenrechtenverdedigers die in veraf gelegen gebieden en conflictzones werken het meest blootgesteld zijn aan bedreigingen en gevaren, en het minst in contact staan met EU-personeel; verzoekt alle EU-delegaties om lokale mensenrechtenstrategieën op te zetten om regelmatig contact te kunnen onderhouden met mensenrechtenverdedigers in het veld en deze de noodzakelijke bijstand en bescherming te geven, zoals vereist is op grond van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers;

    96.

    beklemtoont hoe belangrijk het is dat de EU proactief optreedt (reactie op bedreigingen van mensenrechtenverdedigers en ondersteuning van hen; waarneming bij processen tegen mensenrechtenverdedigers; prompte, luide en zichtbare reactie op beperkingen van de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering), en mensenrechtenverdedigers en/of hun families op stelselmatige wijze voorziet van informatie over namens hen ondernomen acties, zoals voorgeschreven in de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers; pleit in dit verband voor een versterking van het EIDHR-instrument gericht op het nemen van spoedmaatregelen ter bescherming van mensenrechtenverdedigers die zich in gevaar bevinden of die bedreigd zijn;

    97.

    betreurt dat in het jaarverslag geen gevolg is gegeven aan het verzoek van het EP om de zichtbaarheid van de jaarlijkse Sacharov-prijs te verhogen, aangezien de Sacharov-prijs in het jaarverslag slechts wordt vermeld in het gedeelte over het Europees Parlement; onderstreept nogmaals dat de EDEO moet blijven toezien op het welzijn van de kandidaten en prijswinnaars en de situatie in hun landen; herhaalt zijn verzoek aan de EDEO en de Commissie om in contact te blijven met de kandidaten voor en de winnaars van de Sacharov-prijs, ten einde een aanhoudende dialoog te waarborgen en de situatie van de mensenrechten in de respectievelijke landen te volgen en bescherming te bieden aan diegenen die worden bedreigd; verzoekt de EDEO de Sacharov-prijs op te nemen in het gedeelte over mensenrechtenverdedigers in het jaarverslag over de mensenrechten;

    98.

    roept de Commissie en de Raad op mensenrechtenverdedigers, activisten uit het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke journalisten te steunen, op te leiden en hen in staat te stellen een actievere rol te spelen, hun veiligheid en vrijheid op het internet te waarborgen, en op te komen voor de grondrechten van vrije meningsuiting, vrijheid van vergadering en vrijheid van vereniging op het internet;

    EU-actie tegen de doodstraf

    99.

    bevestigt nogmaals zijn onwrikbare standpunt tegen de doodstraf in alle gevallen en onder alle omstandigheden, en geeft krachtige steun aan de inspanningen van de EU om een sterke resolutie over het moratorium op de doodstraf aangenomen te krijgen tijdens de 67e zitting van de Algemene Vergadering van de VN, onder meer met het doel om hier meer vaart achter te kunnen zetten in de aanloop naar het wereldcongres tegen de doodstraf; onderstreept het feit dat de EU een leidende rol speelt in de strijd tegen de doodstraf en de grootste donor op dit gebied is;

    100.

    verzoekt de lidstaten geen goederen in de handel te brengen of te promoten die verboden zijn op grond van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; verzoekt om regelmatige controles, op basis van een regelmatig bijgewerkte lijst, op de uitvoer van door farmaceutische bedrijven in de EU vervaardigde geneesmiddelen die bij de uitvoering van de doodstraf in derde landen zouden kunnen worden toegepast; is in dit verband verheugd over het besluit van de Commissie van 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 teneinde de controles op de uitvoer van bepaalde geneesmiddelen die bij de doodstraf kunnen worden gebruikt, te versterken; is ingenomen met de proactieve maatregelen die door bepaalde farmaceutische bedrijven in de EU zijn genomen om de uitvoer naar derde landen stop te zetten wanneer kan worden voorzien dat het risico bestaat dat dergelijke middelen voor executies zullen worden gebruikt; roept andere farmaceutische bedrijven in de EU op om soortgelijke maatregelen te treffen; verzoekt de Commissie in Verordening (EG) nr. 1236/2005 een vangnetclausule op te nemen die onder meer voorziet in een verplichte vergunning vooraf voor de uitvoer van alle geneesmiddelen die voor foltering of executies kunnen worden gebruikt;

    101.

    verwelkomt het oordeel van mensenrechtenorganisaties dat de toepassing van de doodstraf in 2011 in grote lijnen bevestigt dat er wereldwijd sprake is van een tendens in de richting van afschaffing; is verheugd over de afschaffing van de doodstraf in Thailand voor delinquenten onder de 18 jaar; betreurt echter dat het aantal executies in Iran, Irak, Afghanistan en Saoedi-Arabië aanzienlijk is toegenomen; geeft uiting aan haar diepe teleurstelling over de weigering van China om geloofwaardige informatie openbaar te maken over de toepassing van de doodstraf en het aantal executies, dat volgens Amnesty International in de duizenden loopt; is verheugd over de afschaffing van de doodstraf in de staat Illinois, maar betreurt dat in de Verenigde Staten nog steeds mensen terecht worden gesteld ofschoon de VS het enige land van de G8 zijn waar in 2011 executies hebben plaatsgevonden; herinnert met bezorgdheid aan het feit dat Belarus het enige Europese land is dat de doodstraf blijft toepassen; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan dit vraagstuk consequent en met voorrang aan de orde te blijven stellen in hun dialogen met deze landen;

    102.

    bevestigt dat de EU in het verleden al concrete resultaten heeft geboekt in de strijd tegen de doodstraf, maar is van mening dat zij zich nog resoluter moet inzetten en de instellingen en de lidstaten moet verzoeken hun inzet voor deze zaak en hun politieke wil te handhaven en te versterken, zodat de doodstraf overal ter wereld definitief kan worden afgeschaft;

    Foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing

    103.

    is verheugd over de aanneming van de herziene richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; herinnert er echter aan dat de uitdagingen met betrekking tot bewustmaking en implementatie overwonnen moeten worden om echte vorderingen te kunnen maken in het EU-beleid;

    104.

    is verheugd dat in de herziene richtsnoeren de categorieën personen die bijzondere bescherming behoeven zijn uitgebreid met personen die worden gediscrimineerd op grond van seksuele geaardheid of genderidentiteit, alsook over de toezegging om er bij derde landen op aan te dringen nationale procedures voor klachten en rapportage in te stellen die speciaal op gender en kinderen gericht zijn; betreurt evenwel dat in de gecoördineerde inspanningen van de EU ter bestrijding van foltering niet uitvoerig wordt stilgestaan bij de genderdimensie van foltering; meent dat dit vooral te wijten is aan het gebrek aan degelijke informatie over alle vormen van foltering en mishandeling;

    105.

    beklemtoont het belang van een koppeling tussen de EU-richtsnoeren en de uitvoeringsmodaliteiten van het Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag tegen foltering (OPCAT), met bijzondere aandacht voor de nationale preventiemechanismen;

    106.

    benadrukt dat de door de VN verstrekte definitie van slavernij als volgt luidt: „de status of de toestand van een persoon over wie een van de of alle bevoegdheden verbonden aan het eigendomsrecht worden uitgeoefend”; betreurt het feit dat er nog altijd moderne vormen van slavernij bestaan, zelfs binnen de EU; verzoekt de Commissie dan ook een veel stringenter beleid te voeren op dit vlak, met name ten aanzien van huishoudelijk personeel, de meest door dergelijke vormen van slavernij getroffen beroepscategorie;

    107.

    betreurt dat misbruik van psychiatrie voor politieke doeleinden nog steeds een pijnlijk probleem is in een aantal landen, waarvan de geschiedenis gekenmerkt wordt door steunverlening aan ondemocratische regimes met behulp van gewelddadige psychiatrische methoden met als doel dissidenten en dissidente groepen in de samenleving te intimideren en te blokkeren; beklemtoont met bezorgdheid dat deze tendens hand in hand gaat met vage, moeilijk als zodanig te herkennen vormen van foltering, zoals de uitoefening van psychologische terreur en onterende detentieomstandigheden in gevangenissen;

    108.

    vestigt de aandacht op de betekenis van het rapport van de speciale VN-rapporteur over foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (A/66/268) van 5 augustus 2011, waarin vooral gesproken wordt over de gevolgen van eenzame opsluiting, een methode die ook in psychiatrische klinieken wordt toegepast; uit zijn diepe bezorgdheid over het feit dat uit bewijsmateriaal uit diverse landen blijkt dat psychiatrische ziekenhuizen feitelijk worden gebruikt als detentiecentra; roept de HV/VV, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor mensenrechten, de EDEO en de Commissie op om dit probleem gepaste aandacht te geven;

    109.

    uit zijn bezorgdheid over de toekomstige werking van rehabilitatiecentra voor slachtoffers van foltering; roept de EDEO en de Commissiediensten op om in hun activiteiten de scheidslijn tussen extern en intern beleid te overbruggen en te verzekeren dat administratieve bevoegdheidskwesties de EU-steun voor rehabilitatiecentra binnen en buiten de Unie niet in gevaar brengen;

    110.

    betreurt het dat schendingen van mensenrechten nog steeds een pijnlijk probleem vormen in de bezette gebieden van Cyprus; merkt op dat aan duizenden vluchtelingen, die gedwongen waren hun huizen en eigendommen achter te laten, tot op heden door het Turkse leger het recht ontzegd wordt in hun thuisland te wonen; merkt bovendien op dat aan de familieleden van vermiste personen nog steeds het recht ontzegd wordt duidelijkheid te krijgen over het lot van hun familieleden, omdat Turkije niet meewerkt aan toegang tot de militaire gebieden en tot de archieven met relevante onderzoeksrapporten van het Comité vermiste personen op Cyprus;

    Discriminatie

    111.

    vraagt met aandrang dat er in de politieke dialoog over de mensenrechten tussen de EU en derde landen een uitvoeriger en gedetailleerder omschrijving wordt opgenomen van niet-discriminatie op grond van onder meer godsdienst of overtuiging, geslacht, ras of etnische afkomst, leeftijd, handicap, seksuele geaardheid en genderidentiteit;

    112.

    onderstreept dat het buitenlands beleid van de EU op het gebied van grondrechten, gelijkheid en non-discriminatie uitsluitend geloofwaardig en samenhangend kan zijn indien de Raad de richtlijn inzake gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid aanneemt en het toepassingsgebied van het kaderbesluit ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat verbreedt, zodat dit besluit ook van toepassing is op andere doelgroepen, zoals lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transseksuelen (LGBT's);

    113.

    eist van de lidstaten dat zij zich actief verzetten tegen elke poging tot ondermijning van het concept van universaliteit, ondeelbaarheid en interdependentie van de mensenrechten, en de UNHCR actief aansporen in gelijke mate aandacht te besteden aan de kwestie van discriminatie op alle gronden, waaronder gender, genderidentiteit, ras, leeftijd, seksuele geaardheid en godsdienst of levensovertuiging; betreurt ten zeerste dat homoseksualiteit in 78 landen nog steeds strafbaar is en dat in vijf van deze landen op homoseksualiteit de doodstraf staat; roept deze landen op om onverwijld de strafrechtelijke vervolging van homoseksualiteit stop te zetten, om degenen die op grond van hun seksuele geaardheid of genderidentiteit gevangen zitten vrij te laten en hen niet terecht te stellen; verzoekt de EDEO om volledig gebruik te maken van het LGBT-instrumentarium ten einde de rechten van lesbiennes, homoseksuelen, bi-, trans- en interseksuelen (LGBTI's) te beschermen; verzoekt de Raad om te ijveren voor bindende richtsnoeren op dit gebied; verzoekt de EDEO en de lidstaten om bijstand te verlenen aan LGBTI-mensenrechtenverdedigers in landen waar zij gevaar lopen, en verzoekt de HV/VV en de speciale vertegenwoordiger van de EU voor mensenrechten om duidelijk uiting te blijven geven aan de absolute gehechtheid van de Europese Unie aan gelijkheid en aan het verbod van discriminatie op grond van seksuele geaardheid, genderidentiteit en genderexpressie in de wereld, door onder meer initiatieven voor deze vraagstukken op bilateraal, internationaal en VN-niveau te lanceren en te steunen; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een stappenplan vast te stellen voor gelijkheid op grond van seksuele geaardheid en genderidentiteit;

    114.

    roept de lidstaten op om personen die op de vlucht zijn voor vervolging in landen waar LGBTI's gecriminaliseerd worden, asiel te verlenen, waarbij zij rekening moeten houden met de gegronde vrees van de aanvragers dat zij vervolgd zullen worden, en moeten vertrouwen op het feit dat de aanvrager zichzelf als lesbisch, homoseksueel, biseksueel, transgender of interseksueel beschouwt;

    115.

    bevestigt nogmaals dat het non-discriminatiebeginsel, onder andere op grond van geslacht en seksuele geaardheid, een fundamenteel onderdeel vormt van het ACS-EU-partnerschap;

    116.

    onderstreept de ratificatie van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap door de EU en de vaststelling van de Europese strategie ten behoeve van personen met een handicap 2010-2020, in het bijzonder actie 8; veroordeelt alle vormen van discriminatie op basis van handicap en roept alle landen op om voornoemd verdrag te ratificeren en toe te passen; wijst erop dat de EU ook toezicht moet houden op de uitvoering van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap op haar eigen grondgebied; verzoekt de EU en haar lidstaten om de uitvoering van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap van 2006 zowel binnen als buiten de Europese Unie te bevorderen;

    117.

    veroordeelt de voortdurende schendingen van de mensenrechten van op grond van kaste gediscrimineerde personen, zoals weigering van gelijkheid en van toegang tot de rechter, ononderbroken segregatie en het opwerpen van kastegerelateerde obstakels voor de verwezenlijking van de fundamentele mensenrechten; verzoekt de Raad, de EDEO en de Commissie om gezamenlijk actie te ondernemen tegen discriminatie op grond van kaste, onder meer in de mededelingen, raamwerken en landenstrategieën en -dialogen van de EU op het gebied van mensenrechten, voor zover van toepassing, en de ontwerpbeginselen en -richtsnoeren van de VN voor de uitbanning van discriminatie op grond van werk en afkomst te bevorderen als een begeleidend kader om op kaste gebaseerde discriminatie uit te roeien, en zich ervoor in te zetten dat deze worden aangenomen in de VN-Raad voor de mensenrechten;

    118.

    verzoekt de HV/VV en de speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten om discriminatie op grond van kaste volledig te erkennen als een vorm van schending van de mensenrechten en een oorzaak van armoede met ernstige gevolgen, in het bijzonder voor vrouwen;

    119.

    is verheugd dat de basisbeginselen van de VN-Mensenrechtenraad op het vlak van extreme armoede en mensenrechten gestoeld zijn op de onderlinge afhankelijkheid en ondeelbaarheid van alle mensenrechten, alsook op de beginselen van participatie en empowerment van mensen die in extreme armoede leven; wijst erop dat extreme armoede en mensenrechten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: enerzijds zijn mensen die in extreme armoede leven vaak ook verstoken van hun burgerlijke, politieke, economische en sociale mensenrechten; anderzijds kan de bestrijding van de extreme armoede alleen goed kan worden vormgegeven en succesvol zijn als deze geschoeid wordt op de leest van de mensenrechten; verzoekt de Raad om zich in het kader van de Economische en Sociale Raad van de VN hard te maken voor deze insteek;

    120.

    stelt met bezorgdheid vast dat inheemse volkeren bijzondere risico's op discriminatie lopen en bijzonder kwetsbaar zijn voor politieke, economische, milieugerelateerde en arbeidsgerelateerde verandering en ontwrichting; wijst erop dat de meeste van deze mensen onder de armoededrempel leven en nauwelijks of geen toegang hebben tot systemen van vertegenwoordiging, politieke besluitvorming of rechtspraak; is bijzonder bezorgd over meldingen van wijdverspreide landroof, gedwongen ontheemding en mensenrechtenmisbruik ten gevolge van gewapende conflicten;

    121.

    verzoekt de Commissie en de Raad de term „klimaatvluchteling” te bevorderen als een officiële, wettelijk erkende term (waarmee een persoon wordt bedoeld die zijn of haar land van herkomst moet verlaten en in het buitenland toevlucht moet zoeken als gevolg van de klimaatverandering), die tot dusver noch in het internationaal recht noch in een juridisch bindende internationale overeenkomst is erkend;

    122.

    benadrukt het belang van het recht op burgerschap als een van de meest fundamentele rechten, omdat in veel landen uitsluitend volwaardige staatsburgers hun fundamentele mensenrechten ten volle kunnen vervullen en uitoefenen, inclusief het recht op sociale zekerheid, welzijn en onderwijs;

    123.

    benadrukt dat traditionele nationale minderheden specifieke behoeften hebben die verschillen van die van andere minderheden, en dat het noodzakelijk is om de gelijke behandeling van deze minderheden te waarborgen op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en andere openbare dienstverlening, en bovendien in alle facetten van het economische, maatschappelijke, politieke en culturele leven te zorgen voor volledige en effectieve gelijkheid tussen personen die tot een nationale minderheid behoren en personen die tot de meerderheid behoren;

    Vrouwen en kinderen in situaties van gewapende conflicten

    124.

    waardeert de bijzondere aandacht die uitgaat naar de uitdaging met betrekking tot de implementatie van de resoluties inzake vrouwen, vrede en veiligheid in het EU-beleid, zoals blijkt uit het op 13 mei 2011 door de Raad van de Europese Unie goedgekeurde verslag over de EU-indicatoren voor de alomvattende benadering van de EU-implementatie van de resoluties 1325 en 1820 van de VN-Veiligheidsraad; verwelkomt de politieke activiteiten die de EU heeft ondernomen om verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor kinderen in gewapende conflicten tijdens de Algemene Vergadering van de VN te verzekeren; deelt de in de conclusies van de Raad van 1 december 2011 inzake het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid naar voren gebrachte mening dat de noodzaak van continue en systematische aandacht voor de met mensenrechten, gender en kinderen in gewapende conflicten verband houdende aspecten een van de voornaamste overwegingen moet zijn in alle fases van de GVDB-missies;

    125.

    is van mening dat het — om de daadwerkelijke participatie van vrouwen tot stand te brengen daar waar zij tot dusver ondervertegenwoordigd zijn in politieke en maatschappelijke organisaties — noodzakelijk is om opleidings- en ondersteuningsmodules op te zetten, enerzijds voor het Europees personeel dat gaat over genderkwesties en anderzijds voor vrouwen in het veld, om hen in staat te stellen een doeltreffende bijdrage te leveren aan vredes- en conflictoplossingsprocessen;

    126.

    erkent dat concrete vorderingen in de pogingen tot verbetering van de situatie van vrouwen en kinderen in gewapende conflicten vaak afhangen van de vraag of er duidelijke en unitaire verantwoordingsstructuren kunnen worden verwezenlijkt in onder civiele controle staande militaire en veiligheidsdiensten; verzoekt de relevante Europese instellingen daarom dringend te streven naar en uitvoering te geven aan doeltreffendere methoden om hervormingen van de veiligheidssector in conflict- en post-conflictlanden door te voeren, met sterke nadruk op de rechten van vrouwen en kinderen, inclusie en empowerment in dat verband; roept de EDEO en de Commissie op om hiermee rekening te houden bij de programmering en tenuitvoerlegging van instrumenten voor externe bijstand bij hervormingen van de veiligheidssector, waaronder het belang van empowerment van vrouwen bij de wederopbouw na conflicten;

    127.

    roept op tot ontwapening, rehabilitatie en herintegratie van kindsoldaten als een kernonderdeel van EU-beleid dat gericht is op de verbetering van de mensenrechten, de bescherming van kinderen en de vervanging van geweld door politieke oplossingen voor conflicten;

    128.

    geeft uiting aan zijn grote zorg over het gebied van de Grote Meren in Afrika, waar verkrachting wordt ingezet als oorlogswapen om hele bevolkingsgroepen uit te roeien;

    Vrouwenrechten

    129.

    verzoekt de EU dringend meer actie te ondernemen om een einde te maken aan de praktijken van vrouwelijke genitale verminking (VGM), vroege en gedwongen huwelijken, eerwraakmoorden en gedwongen en genderselectieve abortus; blijft erbij dat het beleid op dit gebied een essentieel onderdeel zou moeten zijn van de EU-benadering van ontwikkelingssamenwerking; beklemtoont het belang van adequate toegang tot medische zorg en van voorlichting en onderwijs over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, voor het welzijn van vrouwen en meisjes in alle landen;

    130.

    merkt op dat er nog steeds onvoldoende aandacht is voor schendingen van de seksuele en reproductieve rechten die de inspanningen ondermijnen voor de verwezenlijking van het actieprogramma van Cairo aangenomen tijdens de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling van de VN van 1994 (ICPD), en voor de bestrijding van discriminatie — met inbegrip van genderdiscriminatie en -ongelijkheid — in bevolkings- en ontwikkelingsstrategieën; onderstreept dat de voortgang op het gebied van reproductieve gezondheid binnen bepaalde contexten belemmerd wordt door schendingen zoals kinderhuwelijken, vroege en gedwongen huwelijken, het mislukken van de invoering van een wettelijke minimumleeftijd waarop een huwelijk mag worden aangegaan en dwangpraktijken zoals gedwongen sterilisatie en VGM, alsmede doordat vrouwen en meisjes de autonomie ontzegd wordt om zelf te beslissen over hun seksuele en reproductieve gezondheid, zonder discriminatie, dwang of geweld; vraagt om uitvoering van de onderdelen van het actieprogramma van Cairo betreffende mensenrechten en ontwikkeling, om gendergelijkheid en vrouwen- en kinderrechten te bevorderen, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten;

    131.

    dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan er zorg voor te dragen dat de operationele evaluatie van het ICPD+20 resulteert in een integrale evaluatie van alle aspecten die samenhangen met het volledig kunnen uitoefenen van seksuele en reproductieve rechten, en opnieuw een duidelijk en progressief standpunt in te nemen ten aanzien van seksuele en reproductieve rechten voor iedereen, dat in overeenstemming is met de internationale normen op het gebied van de mensenrechten en de verantwoordingsplicht van regeringen voor de verwezenlijking van de overeengekomen doelstellingen versterkt; verzoekt de EU en haar lidstaten er in het bijzonder zorg voor te dragen dat voor het evaluatieproces een participerende aanpak gevolgd wordt en dat de verschillende belanghebbende partijen, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld en vrouwen, jongeren en jonge volwassenen, daar daadwerkelijk aan kunnen bijdragen; herinnert eraan dat het kader voor deze evaluatie gestoeld moet zijn op de mensenrechten, met specifieke aandacht voor de seksuele en reproductieve rechten;

    132.

    herinnert aan Resolutie 11/8 van de VN-Mensenrechtenraad over te voorkomen sterfte en ziekte in het kraambed en mensenrechten, waarin wordt bevestigd dat de mensenrechten van vrouwen en meisjes, en met name hun recht op leven, onderwijs, informatie en gezondheid, doeltreffend moeten worden bevorderd en beschermd om sterfte en ziekte onder moeders te voorkomen; onderstreept dat de EU daarom een belangrijke rol moet spelen bij het verlagen van het aantal te voorkomen complicaties vóór, tijdens en na de zwangerschap en geboorte;

    133.

    roept de EU op om op bilateraal, internationaal, regionaal en nationaal niveau nauw samen te werken met UN WOMEN om ervoor te zorgen dat vrouwenrechten worden geëerbiedigd; benadrukt in het bijzonder de noodzaak om niet alleen gezondheidsonderwijs en geschikte programma's voor seksuele en reproductieve gezondheid te bevorderen, die belangrijke elementen zijn in het ontwikkelings- en mensenrechtenbeleid van de EU ten aanzien van derde landen, maar er ook voor te zorgen dat vrouwen voldoende toegang hebben tot openbare gezondheidszorg en adequate gynaecologische en kraamzorg zoals gedefinieerd door de Wereldgezondheidsorganisatie;

    134.

    verzoekt de Commissie en de EDEO om vrouwelijke genitale verminking (VGM) speciale aandacht te schenken en op te nemen in een algemene strategie voor bestrijding van geweld tegen vrouwen, en om eveneens een EU-actieplan betreffende VGM op te stellen overeenkomstig het zorgvuldigheidsbeginsel; moedigt de EDEO en de lidstaten aan om het VGM-vraagstuk aan de orde te blijven stellen in de politieke en beleidsdialogen met de partnerlanden waarin deze praktijk nog word toegepast en om bij deze dialogen naast mensenrechtenverdedigers die deze praktijk een halt proberen toe te roepen ook rechtstreeks door deze praktijk getroffen meisjes en vrouwen, gemeenschapsleiders, religieuze leiders, onderwijzers, gezondheidswerkers en regeringsfunctionarissen op zowel lokaal als nationaal vlak te betrekken; benadrukt dat de EDEO een specifiek instrumentarium betreffende VGM moet ontwikkelen als onderdeel van zijn inspanningen ter uitvoering van het strategische kader voor mensenrechten en democratie van de EU;

    135.

    onderstreept dat de voortgang op het gebied van reproductieve gezondheid binnen bepaalde contexten belemmerd wordt door schendingen zoals kinderhuwelijken, vroege en gedwongen huwelijken, het mislukken van de invoering van een wettelijke minimumleeftijd waarop een huwelijk mag worden aangegaan en dwangpraktijken zoals gedwongen sterilisatie en VGM;

    136.

    verwelkomt de door een aantal lidstaten gedane verbintenis met betrekking tot de bestrijding van geweld tegen vrouwen, huiselijk geweld en VGM, en met name van de grensoverschrijdende aspecten ervan; herhaalt de behoefte aan samenhang tussen het interne en het externe beleid van de EU op dit gebied en verzoekt de Commissie om het beëindigen van geweld tegen vrouwen en meisjes, alsmede feminicide, uit te roepen tot prioriteit en via de toewijzing van gepaste financiële middelen gerichte, innovatieve programma's te steunen, zowel binnen de EU als in derde landen; spoort de EU en haar lidstaten aan het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te ondertekenen en te ratificeren;

    137.

    is ingenomen met de aanneming van Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan (14), alsook met de nieuwe door de Commissie voorgestelde EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012-2016; wijst op het complexe transnationale karakter van de mensenhandel en op het feit dat dit fenomeen gevoed wordt door de kwetsbaarheid voor armoede, de afwezigheid van een democratische cultuur, genderongelijkheid en geweld tegen vrouwen; benadrukt in dit verband dat er in de dialogen met derde landen veel meer plaats voor het gendervraagstuk moet worden ingeruimd en verzoekt de lidstaten die het VN-Protocol van Palermo tegen mensenhandel en het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel nog niet hebben geratificeerd dit zo snel mogelijk alsnog te doen;

    138.

    wijst op de cruciale rol van vrouwen binnen het politieke leven van de zuidelijke nabuurlanden; is ingenomen met de verkiezingsresultaten die geleid hebben tot een aanmerkelijke verhoging van het aantal vrouwen in politieke organen;

    139.

    verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten om in het bijzonder te bevorderen dat de lidstaten van de Afrikaanse Unie het Protocol van de Afrikaanse Unie betreffende de rechten van vrouwen in Afrika ratificeren en ten uitvoer leggen;

    Rechten van het kind

    140.

    herinnert aan de specifieke, met het Verdrag van Lissabon aangegane verbintenis om in het extern beleid van de EU de aandacht toe te spitsen op de rechten van het kind; wijst erop dat de bijna universele aanneming van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind een bijzonder solide internationale juridische grondslag biedt om vooruitstrevend beleid op dit gebied te voeren; beveelt aan dat de rechten van het kind in alle acties en beleid van de EU worden meegenomen; roept derhalve landen die dit verdrag nog niet geratificeerd hebben op om het verdrag en de bijbehorende facultatieve protocollen zo spoedig mogelijk te ratificeren en de naleving ervan te waarborgen;

    141.

    vestigt de aandacht op het ernstige probleem dat zich in verschillende landen in Afrika ten zuiden van de Sahara voordoet waarbij kinderen beschuldigd worden van hekserij, met ernstige gevolgen die uiteenlopen van sociale uitsluiting tot kindermoord en de rituele doding van kinderen als offer; merkt op dat het tot de verantwoordelijkheden van de staat behoort om kinderen tegen elke vorm van geweld en misbruik te beschermen en doet daarom een urgent beroep op de HV/VV, de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor mensenrechten, de Commissie en de EDEO om bij de dialogen met de regeringen van de betreffende landen over de mensenrechten en bij de programmering van de buitenlandse financiële instrumenten bijzondere aandacht te schenken aan de bescherming van kinderen tegen alle vormen van geweld en aan het lot van deze kinderen;

    142.

    roept de EDEO en de Commissie op binnen het externe beleid van de Unie de rechten van kinderen bij strafprocedures te waarborgen, door hun behoefte aan specifieke bescherming vast te leggen, gezien hun kwetsbaarheid voor secundaire en herhaalde victimisatie, en het belang van het kind voorop te stellen, zoals bepaald in Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor slachtofferhulp;

    143.

    verwelkomt de mededeling van de Commissie getiteld „Een EU-agenda voor de rechten van het kind”, waarmee doelstellingen van zowel intern als extern beleid in één enkel document zijn opgenomen; herinnert aan de toezegging van de HV/VV in de mededeling van de Commissie getiteld „Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU” om de aandacht specifiek te concentreren op de rechten van het kind, als een van de drie prioriteiten van de campagne; benadrukt evenwel dat het belangrijk is om deze toezeggingen te vertalen in begrote acties en om toezicht uit te oefenen op een doeltreffende implementatie ervan;

    144.

    dringt erop aan dat de rechten van het kind systematisch worden meegenomen in de EU-landenstrategieën op het gebied van de mensenrechten, overeenkomstig de verplichtingen van het Verdrag van Lissabon; verleent steun aan de plannen om verdere vooruitgang te boeken bij de ontwikkeling van een op rechten gebaseerde benadering van ontwikkelingssamenwerking, zoals is vermeld in het strategisch actieplan van de EU voor mensenrechten; beklemtoont dat daarbij, in het geval van de rechten van het kind, urgentie is geboden om duurzame vooruitgang op de langere termijn te kunnen waarborgen; herinnert eraan dat in bepaalde landen meisjes in een bijzonder kwetsbare positie verkeren;

    145.

    benadrukt dat alle vormen van gedwongen kinderarbeid, uitbuiting van en handel in kinderen moeten worden bestreden; dringt erop aan dat bestaande nationale en internationale regelgeving die gericht is op het vergroten van het bewustzijn van misbruik van kinderen op de arbeidsmarkt beter wordt geïmplementeerd; benadrukt dat kinderen en jongeren uitsluitend werk mogen uitvoeren dat hun gezondheid en persoonlijke ontwikkeling niet in gevaar brengt en het volgen van onderwijs niet in de weg staat;

    Vrijheid van denken, geweten, godsdienst of overtuiging

    146.

    benadrukt dat het recht op vrijheid van denken, geweten, godsdienst of overtuiging een fundamenteel mensenrecht is (15), dat het recht inhoudt om te geloven of niet te geloven, evenals de vrijheid om uiting te geven aan theïstische, niet-theïstische of atheïstische overtuigingen, zowel in de privésfeer als in het openbaar, en zowel alleen als samen met anderen; benadrukt dat het kunnen uitoefenen van dit recht van fundamenteel belang is voor de ontwikkeling van pluralistische en democratische samenlevingen; doet een beroep op de EU om bij politieke dialogen met derde landen systematisch op te komen voor het recht op vrijheid van godsdienst of overtuiging voor iedereen, overeenkomstig de VN-verdragen inzake de mensenrechten;

    147.

    veroordeelt alle vormen van onverdraagzaamheid, discriminatie en geweld op grond van godsdienst of overtuiging, waar dan ook en tegen wie dan ook gericht, of het nu is tegen gelovigen, geloofsverzakers of ongelovigen; geeft uiting aan zijn diepe zorg over de toename van het aantal gevallen hiervan in verschillende landen gericht tegen leden van religieuze minderheden en de bescheiden stemmen binnen religieuze meerderheden die opkomen voor een samenleving van pluralisme en diversiteit, op basis van respect tussen mensen; geeft uiting aan zijn zorg over het vaak uitblijven van strafvervolging bij dergelijke schendingen, de partijdigheid van politie en het rechtssysteem ten aanzien van dit soort zaken en het feit dat er in vele landen over de hele wereld geen goede schadevergoedingsregelingen voor slachtoffers bestaan; merkt op dat de Arabische Lente, waarvan verwacht werd dat deze tot democratische hervormingen zou leiden, paradoxaal genoeg in veel gevallen eerder een verslechtering betekend heeft voor de vrijheden en rechten van religieuze minderheden en veroordeelt dan ook krachtig alle vormen van geweld tegen christenen, joden, moslims en andere religieuze gemeenschappen; erkent de groeiende behoefte in een aantal landen aan conflicttransformatie en verzoeningspogingen, met inbegrip van interreligieuze dialoog op verschillende niveaus; doet een dringend beroep op de EU en de HV/VV, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor mensenrechten, de Commissie en de EDEO om discriminerende en opruiende inhoud, bijvoorbeeld in de media, en belemmeringen voor de vrije belijdenis van een geloof aan te pakken in EU-dialogen met derde landen inzake de mensenrechten; is van mening dat in derde landen waar religieuze minderheden te maken krijgen met schendingen van hun rechten, de problemen niet kunnen worden opgelost door hen te isoleren van de omringende samenlevingen om ze te beschermen en zo „parallelle samenlevingen” te creëren;

    148.

    is bijzonder bezorgd over de situatie in China, waar mensen die hun godsdienst buiten de officieel toegestane kanalen belijden, zoals christenen, moslims, boeddhisten en aanhangers van de Falun Gong, systematisch geconfronteerd worden met vervolging; roept de Chinese overheid op om een einde te maken aan de campagne van slechte behandeling en intimidatie gericht tegen aanhangers van Falun Gong, die te maken krijgen met langdurige gevangenisstraffen vanwege het uitoefenen van hun vrijheid van godsdienst en overtuiging, en heropvoeding in werkkampen, met als doel hen te dwingen hun levensovertuiging af te zweren, dit ondanks de ratificatie door China van het VN-Verdrag ter voorkoming van foltering en andere wrede, onmenselijke of mensonterende behandeling of bestraffing; verzoekt China dringend om het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) te ratificeren en zijn belofte in die richting na te komen; verzoekt de Chinese autoriteiten om door middel van een waarachtig proces van raadpleging van de Tibetanen te ijveren voor opschorting en vervolgens wijziging van het beleid dat een dermate negatieve impact heeft op het Tibetaans boeddhisme en de Tibetaanse cultuur en tradities; is bijzonder bezorgd over de vrijheid van godsdienst in Cuba, in het bijzonder over de toename van de vervolgingen van leiders en gelovigen van katholieke en protestantse kerken;

    149.

    onderstreept dat het internationaal recht inzake mensenrechten de vrijheid van denken, geweten godsdienst, overtuiging en politieke voorkeur erkent, ongeacht de status wat betreft registratie, en dat registratie dus geen voorwaarde mag zijn voor godsdienstbelijdenis of voor het uitoefenen van het recht op politieke voorkeur; wijst er bovendien met bezorgdheid op dat in China alle mensen die een godsdienst willen beoefenen, waaronder de vijf officiële godsdiensten — boeddhisme, taoïsme, islam, katholicisme en protestantisme — verplicht worden om zich bij de regering te laten registeren en hun activiteiten onder toezicht van door de regering gecontroleerde raden van bestuur te plaatsen, hetgeen een inmenging is in hun godsdienstautonomie en hun activiteiten beperkt; merkt bovendien met zorg op dat niet-geregistreerde religieuze groepen, waaronder huiskerken en aanhangers van de Falun Gong, te maken krijgen met verschillende vormen van slechte behandeling, die hun activiteiten en bijeenkomsten belemmeren, zoals het in beslag nemen van hun eigendommen en zelfs arrestatie en gevangenisstraffen;

    150.

    is verheugd over het feit dat de vrijheid van godsdienst of overtuiging is geïntegreerd in trainingen voor EU-personeel; beklemtoont nogmaals uitdrukkelijk dat het noodzakelijk is een ambitieus instrumentarium te hebben waarmee vooruitgang kan worden geboekt bij het recht op vrijheid van godsdienst of overtuiging en dit instrumentarium op te nemen in het extern beleid van de EU; verwelkomt in dit verband de toezegging van de EU om richtsnoeren voor de vrijheid van godsdienst of overtuiging te ontwikkelen, overeenkomstig sectie 23 van het EU-actieplan voor mensenrechten en democratie; wijst erop dat deze richtsnoeren moeten worden afgestemd op de EU-landenstrategieën op het gebied van de mensenrechten en onder meer een checklist moeten omvatten met de noodzakelijke vrijheden die verband houden met het recht van vrijheid van godsdienst of overtuiging, teneinde de situatie in een bepaald land te kunnen beoordelen, en moet voorzien in methoden die kunnen helpen bij het opsporen van schendingen van de vrijheid van godsdienst of overtuiging; benadrukt dat het Parlement en organisaties van het maatschappelijk middenveld moeten worden betrokken bij de voorbereiding van deze richtsnoeren; spoort de EU aan om de samenhang te waarborgen tussen de nieuwe richtsnoeren en de prioriteiten die gesteld zijn in het kader van de landenstrategieën van de EU op het gebied van de mensenrechten; benadrukt het belang van het integreren van de vrijheid van godsdienst of overtuiging in het ontwikkelingsbeleid en in ander extern beleid van de EU;

    151.

    dringt er bij de EU op aan dat zij proactief reageert op het toenemend gebruik van wetten tegen afvalligheid, blasfemie en bekering, en op de rol die deze spelen in de toename van religieuze onverdraagzaamheid en discriminatie; benadrukt dat in internationale wetgeving onder meer het recht is vastgelegd om een godsdienst of overtuiging te hebben of aan te nemen of van godsdienst of overtuiging te veranderen; roept de HV/VV en de EU-instellingen op om maatregelen te nemen tegen onaanvaardbare praktijken door druk uit te oefenen op de derde landen in kwestie, met bijzondere nadruk op de partnerlanden van de EU die nog steeds zulke praktijken uitoefenen, zodat deze praktijken een halt kan worden toegeroepen; spoort de EU aan om zich uit te spreken tegen het gebruik door regeringen van dit soort wetten en om het recht van mensen om van godsdienst te veranderen te verdedigen, in het bijzonder in de landen waar op afvalligheid de doodstraf staat;

    152.

    onderstreept het belang van bescherming van de vrijheid van denken, geweten, godsdienst of overtuiging, met inbegrip van atheïsme en andere vormen van niet-gelovigheid, op grond van internationale verdragen op het gebied van de mensenrechten, en benadrukt dat deze vrijheden niet ondergraven mogen worden door het inzetten van blasfemiewetten om mensen met een andere godsdienst of overtuiging te onderdrukken en te vervolgen; benadrukt dat blasfemiewetten weliswaar vaak worden toegepast onder het mom van het verminderen van de sociale spanningen, maar dat deze in werkelijkheid slechts bijdragen aan de toename daarvan en aan een toename van onverdraagzaamheid, met name ten opzichte van religieuze minderheden; herinnert er in dit verband aan dat het in een aantal landen in de wereld nog steeds normale praktijk is om gebedshuizen en religieuze publicaties te verbieden, in beslag te nemen en te vernietigen en de opleiding van geestelijken te verbieden; dringt erop aan dat de EU-instellingen zich in hun contacten met de betreffende regeringen tegen dergelijke schendingen verzetten; roept op tot een krachtdadige houding tegen het gebruik van blasfemiewetten als instrument om leden van religieuze minderheden te vervolgen;

    153.

    benadrukt het belang van de integratie van de vrijheid van godsdienst of overtuiging in het ontwikkelings-, conflictpreventie- en antiterrorismebeleid van de EU; verwelkomt inspanningen die gericht zijn op interculturele en interreligieuze dialoog en samenwerking op verschillende niveaus, waarbij lokale leiders, vrouwen, jongeren en vertegenwoordigers van etnische minderheden betrokken worden, bij het tot stand brengen van maatschappelijke cohesie en vreedzame samenlevingen; verheugt zich over de verbintenis van de EU om het recht op vrijheid van godsdienst of overtuiging binnen internationale en regionale fora zoals de VN, de OVSE, de Raad van Europa en andere regionale gremia aan de orde te stellen en te bevorderen, en roept op tot een constructieve dialoog met de Organisatie van Islamitische Landen (OIC) over het afzien van terminologie die gerelateerd is aan de bestrijding van het belasteren van godsdiensten; spoort de EU aan om haar resolutie inzake vrijheid van godsdienst of overtuiging jaarlijks te blijven voorleggen aan de Algemene Vergadering van de VN;

    154.

    verwelkomt de gezamenlijke verklaring van de HV/VV, de secretaris-generaal van de OIC, de secretaris-generaal van de Arabische Liga en de commissaris voor Vrede en Veiligheid van de Afrikaanse Unie van 20 september 2012 waarin opnieuw het respect voor alle religies en het fundamentele belang van de vrijheid van godsdienst en van verdraagzaamheid benadrukt wordt, terwijl tegelijkertijd het belang van de vrijheid van meningsuiting volledig erkend wordt; veroordeelt elk pleidooi voor haat en geweld op grond van religie en betreurt ten diepste het verlies van menselijke levens ten gevolge van de recente aanvallen op diplomatieke missies; betuigt zijn deelneming met de nabestaanden van de slachtoffers;

    155.

    merkt op dat vrijheid van godsdienst of overtuiging in een samenleving nauw verbonden is met vraagstukken op het gebied van erkenning, gelijke burgerschapsrechten en gelijke rechten; spoort de EU aan om de gelijkheid en gelijke burgerrechten voor leden van gemarginaliseerde en gediscrimineerde groepen in de samenleving tot haar prioriteit te maken; benadrukt bovendien het belang van ondersteuning van initiatieven en financiering van organisaties uit het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenactivisten ten behoeve van hun inspanningen op het gebied van de bestrijding van discriminatie, onverdraagzaamheid en geweld op grond van godsdienst of overtuiging;

    156.

    dringt er bij de EDEO op aan om binnen de dienst permanente capaciteit te ontwikkelen om de rol van godsdienst en overtuiging in hedendaagse samenlevingen en binnen internationale betrekkingen te monitoren en analyseren, en om de vrijheid van godsdienst of overtuiging structureel te integreren binnen de geografische en thematische directoraten en eenheden; moedigt de EDEO aan om jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement over de vooruitgang op het gebied van de vrijheid van godsdienst of overtuiging in de wereld;

    157.

    benadrukt het belang van ondersteuning van initiatieven en financiering van organisaties uit het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenactivisten ten behoeve van hun inspanningen op het gebied van de bestrijding van discriminatie, onverdraagzaamheid en geweld op grond van godsdienst of overtuiging; is van mening dat in de landgebonden subsidieregelingen van het EIDHR prioriteit moet worden gegeven aan financiering gericht op de bescherming en bevordering van de vrijheid van godsdienst of overtuiging in landen waarvoor dit recht in de betreffende EU-landenstrategie als een prioritaire kwestie is aangemerkt;

    o

    o o

    158.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de Europese Dienst voor extern optreden, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de regeringen van de in deze resolutie genoemde landen en gebieden.


    (1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0126.

    (2)  PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 454.

    (3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0507.

    (4)  PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 78.

    (5)  http://www.icc-cpi.int/NR/rdonlyres/18B88265-BC63-4DFF-BE56-903F2062B797/0/RC9ENGFRASPA.pdf

    (6)  PB L 76 van 22.3.2011, blz. 56.

    (7)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0576.

    (8)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0113.

    (9)  PB C 291 E van 4.10.2011, blz. 171.

    (10)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0018.

    (11)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0309.

    (12)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 87.

    (13)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0126

    (14)  PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1.

    (15)  Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2011 over de situatie van christenen in de context van vrijheid van godsdienst, (PB C 136 E van 11.5.2012, blz. 53).


    Top