This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52012AE1292
Opinion of the European Economic and Social Committee on the ‘Communication from the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions: Social Business Initiative — Creating a favourable climate for social enterprises, key stakeholders in the social economy and innovation’ COM(2011) 682 final
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Initiatief voor sociaal ondernemerschap — Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie (COM(2011) 682 final)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Initiatief voor sociaal ondernemerschap — Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie (COM(2011) 682 final)
PB C 229 van 31.7.2012, p. 44–48
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
31.7.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 229/44 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Initiatief voor sociaal ondernemerschap — Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie
(COM(2011) 682 final)
2012/C 229/08
Rapporteur: Giuseppe GUERINI
De Commissie heeft op 25 oktober 2011 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) overeenkomstig artikel 304 van het VWEU te raadplegen over de
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's
Initiatief voor sociaal ondernemerschap — bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie
COM(2011) 682 final.
De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 8 mei 2012.
Het EESC heeft tijdens zijn op 23 en 24 mei 2012 gehouden 481e zitting (vergadering van 23 mei) onderstaand advies uitgebracht, dat met 193 stemmen vóór en 4 tegen, bij 8 onthoudingen, werd goedgekeurd.
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1 Het EESC juicht toe dat de Commissie het initiatief heeft genomen om deze Mededeling uit te brengen waarin elf kernacties worden aangekondigd. Ook valt in goede aarde dat de Commissie daarin gevolg heeft gegeven aan diverse suggesties uit zijn verkennend advies over sociaal ondernemerschap (1).
1.2 Sociale ondernemingen moeten worden gesteund vanwege de doorslaggevende rol die zij als drijvende kracht achter sociale innovatie kunnen spelen. Die rol kan erin bestaan dat zij nieuwe methoden invoeren voor de verlening van diensten en meewerken aan de verbetering van de bestaanskwaliteit van de burgers en/of dat zij de aanzet geven tot de voortbrenging van nieuwe producten om aan nieuwe maatschappelijke behoeften te voldoen. Het EESC wijst met name op het enorme potentieel van sociale ondernemingen om verbetering te brengen in de toegang tot de arbeidsmarkt en de arbeidsomstandigheden met name voor en van vrouwen en jongeren, maar ook voor diverse categorieën kansarme werknemers.
1.3 Deze Mededeling van de Commissie moet worden aangegrepen als een gelegenheid bij uitstek om de gebruikte terminologie te helpen verduidelijken (zodat overlappingen tussen begrippen als sociale economie/social economy, social business/social enterprise en sociaal ondernemerschap/MVO worden voorkomen). Verduidelijking van de terminologie brengt met zich mee dat de streefcijfers en doelstellingen van deze Mededeling aan kracht winnen en dat de Mededeling zelf doeltreffender wordt. Daarom dringt het EESC er bij de instellingen van de EU op aan om, zowel in beleidsvoorstellen als in hun communicatie naar buiten toe, consequent de uitdrukking “sociale onderneming” te gebruiken.
1.4 Het EESC is ingenomen met de door de Commissie voorgestelde actie om instrumenten te ontwikkelen waardoor de kennis over en zichtbaarheid van sociale ondernemingen groter worden. Ook stemt het in met de doelstelling om initiatieven te nemen waardoor sociale ondernemingen worden geholpen om hun ondernemingscapaciteit te vergroten, professioneler te worden en hun bekwaamheden in netwerken onder te brengen, al was het maar omdat sociale ondernemingen daardoor worden gestimuleerd om bij te dragen aan een slimme, duurzame en inclusieve groei.
1.5 De Commissie wil verbetering brengen in de toegang tot financiering en in de regelgeving. Die doelstellingen verdienen alleen maar lof en krijgen de instemming van het EESC: sociale ondernemingen promoten, kan alleen als de omstandigheden gunstig zijn qua economie en regelgeving.
1.6 De Commissie vraagt uitdrukkelijk in haar Mededeling om initiatieven ter stimulering van maatregelen om sociale ondernemingen een grotere kans op overheidsopdrachten te geven. Het EESC staat achter deze oproep.
1.7 Ook staat het achter de oproep van de Commissie aan de lidstaten om de nationale randvoorwaarden te creëren waaronder sociale ondernemingen kunnen groeien en zich verder kunnen ontwikkelen op de voornaamste gebieden die in dit opzicht relevant zijn. Zo kunnen de lidstaten sociale ondernemingen steunen en zich verder helpen ontwikkelen. Het EESC adviseert vooral om de lidstaten toe te staan om niet-herverdeelde winsten van belasting vrij te stellen: daardoor kunnen sociale ondernemingen worden geholpen om een vermogen op te bouwen.
1.8 Als extra ruggensteun voor de in deze Mededeling voorgestelde acties zou moeten worden bevorderd dat de resultaten en winsten van sociale ondernemingen worden geëvalueerd.
2. Inleiding
2.1 De sociale onderneming is de afgelopen jaren een steeds grotere rol gaan spelen in economisch en cohesiebeleid. Diverse organisaties hebben achtereenvolgens tal van verschillende initiatieven ontplooid en gepromoot. Zelf heeft het EESC een aantal initiatiefadviezen uitgebracht waarop onderhavig advies het logische vervolg is. Daarbij moet vooral worden gedacht aan het initiatiefadvies over de diversiteit van ondernemingsvormen (2) van 2009 en het recente belangrijke verkennende advies over sociaal ondernemerschap en sociale ondernemingen (3). Dit laatste advies was aangevraagd door de Commissie als bijdrage aan de totstandbrenging van het Initiatief voor sociaal ondernemerschap en bevat een lijst van diverse prioritaire gebieden voor de ontwikkeling en groei van sociale ondernemingen.
2.2 Daarenboven hebben vraagstukken aangaande de sociale onderneming de afgelopen jaren in Europa, maar ook elders, een solide academische en wetenschappelijke onderbouwing gekregen, wat ook voor de instellingen van de EU een bron van inspiratie is geweest.
2.3 Vermeldenswaard in dit verband zijn de resolutie die het Europees Parlement op 19 februari 2009 over de sociale economie heeft aangenomen (2008/2250(INI)) en de oproep van 400 hoogleraren aan Europese universiteiten “From Words to Action: European Scholars in Support of Social Economy Enterprises”, die weerklank heeft gevonden in het Europees Parlement en waarop eurocommissarissen Barnier en Tajani op 13 oktober 2010 hebben gereageerd.
2.4 Het begrip “sociaal ondernemerschap” heeft mettertijd verschillende betekenissen gekregen, die ruimer werden naarmate meer analisten de term zijn gaan bezigen. In het begin werd met “sociaal ondernemerschap” gedoeld op ondernemingsactiviteiten van organisaties zonder winstbejag waarvan de opbrengst weer in diezelfde organisaties werd geïnvesteerd. Van belang is dat het begrip “sociale onderneming” als zodanig bewaard blijft doordat iedere verwarring met “Corporate Social Responsability” (MVO) wordt voorkomen. Dit moet door de instellingen van de EU worden benadrukt in alle mogelijke initiatieven die nog op dit gebied zullen worden genomen.
3. De definitie van de sociale onderneming
3.1 De in onderhavige Mededeling voorgestelde definitie van de sociale onderneming brengt de erkenning dichterbij van de specifieke kenmerken van deze ondernemingsvorm. Daarom zouden de instellingen van de EU deze definitie steevast als omschrijving moeten gebruiken. Immers, in deze definitie wordt naar behoren rekening gehouden met de drie belangrijkste aspecten van sociale ondernemingen: het nagestreefde sociale doel, de bedrijvigheid als ondernemer en de op participatie berustende governance. Het EESC hamert erop dat de Commissie deze definitie ook moet gebruiken in het voorstel voor een verordening inzake de Europese fondsen voor sociaal ondernemerschap.
3.2 Overigens heeft de Commissie in haar voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een programma van de EU voor sociale verandering en innovatie zelf een reeks zonder meer aanvaardbare criteria genoemd waaraan het sociale karakter van een onderneming kan worden getoetst.
3.3 Het is een goede zaak dat de Commissie geen norm oplegt voor sociale ondernemingen, maar uitgaat van de regelgeving die al in de lidstaten van kracht is. Die nationale regelgeving moet worden gerespecteerd om een abusievelijk gebruik van de term te voorkomen.
3.4 In het onlangs door het EESC uitgebrachte verkennende advies over sociaal ondernemerschap en sociale ondernemingen worden sociale ondernemingen omschreven aan de hand van de volgende kenmerken:
— |
een sociale onderneming is niet uit op winstbejag, maar heeft voornamelijk sociale doelstellingen; een sociale onderneming levert niet alleen voor de vennoten, maar ook voor de burgers in het algemeen sociale voordelen op; |
— |
een sociale onderneming heeft geen winstoogmerk en de opbrengst ervan wordt weer geïnvesteerd in het bedrijf zelf (en dus niet verdeeld onder aandeelhouders of eigenaren); |
— |
een sociale onderneming kan een veelvoud aan rechtsvormen aannemen of modellen volgen (coöperaties, onderlinge maatschappijen, vrijwilligersorganisaties, stichtingen, ondernemingen met of zonder winstoogmerk e.d.); ook combinaties van rechtsvormen komen vaak voor, terwijl rechtsvormen zo nodig ook kunnen worden aangepast; |
— |
een sociale onderneming is economische entiteit die goederen en diensten produceert (vaak zijn dat goederen of diensten van algemeen belang) waarbij sociale innovatie meestal een grote rol speelt; |
— |
een sociale onderneming bestaat uit (vormt een geheel van) onafhankelijke entiteiten waarin participatie en medebeslissing (voor werknemers, gebruikers, vennoten) een grote rol spelen en waarvoor administratie en (representatieve of open) democratie erg belangrijk zijn; |
— |
een sociale onderneming is vaak ontsproten aan het maatschappelijk middenveld. |
3.5 Uit die kenmerken kan worden afgeleid dat sociale ondernemingen zich onderscheiden door:
— |
het ontbreken van winstbejag. In de statuten van een sociale onderneming moet zijn vastgelegd dat winsten en beheersoverschotten moeten worden bestemd voor het verrichten van de statutaire activiteit of de vergroting van het vermogen van die onderneming, en wel door die winsten of beheersoverschotten – als de onderneming nog in bedrijf is of bij de opheffing van de onderneming -in een ondeelbaar fonds voor alle eigenaren onder te brengen. Winsten, beheersoverschotten, tegoeden en reserves mogen niet rechtstreeks onder beheerders, vennoten, deelnemers, werknemers of medewerkers worden verdeeld. Dit verbod geldt uiteraard ook voor vormen van indirecte verdeling, bijvoorbeeld als directieleden of werknemers een hogere beloning ontvangen dan in andere ondernemingen die in dezelfde of een vergelijkbare sector of onder dezelfde of vergelijkbare omstandigheden werkzaam zijn. Daarmee in overeenstemming moet de opbrengst van de financiële instrumenten aan banden worden gelegd en mag deze opbrengst bepaalde maximumpercentages niet overschrijden, zodat sociale ondernemingen een behoorlijk vermogen kunnen opbouwen; |
— |
aandacht voor het algemeen nut en belang. Een sociale onderneming onderscheidt zich dikwijls in twee opzichten van andere ondernemingen: niet alleen door het sociale doel ervan, in de ruimere betekenis van hetalgemeen belang, waarbij dat algemene belang verband houdt met de lokale leefgemeenschap of bepaalde “kansarme” bevolkingsgroepen, maar vooral ook door het soort goederen en diensten dat, in samenhang met dat doel, wordt geleverd; |
— |
bevordering van de sociale samenhang. Deze functie vervullen sociale ondernemingen doordat zij goederen en diensten leveren die in overeenstemming zijn met de doelstelling om voor meer economische, sociale en milieuduurzaamheid te zorgen. |
4. Opmerkingen bij het voorstel van de Commissie
4.1 In onderhavige Mededeling wordt de aandacht gevestigd op verschillende aspecten m.b.t. een betere toegang tot financiering (3.1), de zichtbaarheid van sociale ondernemingen (3.2) en de verbetering van de wetgeving (3.3).
4.2 Wat de verbetering van de toegang tot financiering betreft, onderschrijft het EESC de mening van de Commissie dat sociale ondernemingen financiering moeten krijgen. Deze noodzaak is duidelijk, omdat zowel bij kredietinstellingen als bij beheerders van steunmaatregelen in het kader van kredietverlening door openbare instellingen er te weinig passende instrumenten voorhanden zijn om de kredietwaardigheid van sociale ondernemingen te evalueren. In veel gevallen is de bereidheid om sociale ondernemingen als “bedrijven” te zien en hun economische soliditeit te onderkennen, ver te zoeken.
4.3 Om de voordelen van sociaal ondernemerschap meer zichtbaar te maken, moet beslist ook worden gekeken naar sociale resultaten, en dus niet alleen naar economisch resultaten. Er is dus behoefte aan instrumenten om de impact en de sociale doeltreffendheid van de activiteiten van sociale ondernemingen te evalueren en op te waarderen.
4.4 De gewoonte om sociale verantwoording af te leggen, is van cruciaal belang voor organisaties die actief zijn in de sociale economie. Om de resultaten van een bedrijf – op sociaal gebied - te meten, bestaan er verschillende instrumenten die vooral zijn ontwikkeld door meer gestructureerde organisaties. Niettemin moet worden nagedacht over en werk gemaakt van passende instrumenten die ook door kleine sociale ondernemingen kunnen worden gehanteerd. De Commissie zou een vergelijkende studie van de bestaande modellen moeten opstarten, het gebruik van die systemen moeten aanmoedigen en zich moeten inzetten voor de ontwikkeling van een Europees systeem of een gemeenschappelijke gedragscode waarvan veel verschillende sociale ondernemingen gebruik kunnen maken.
4.5 Om het vertrouwen in sociale ondernemingen te vergroten, komt het erop aan om overal in de EU te kijken welk sociaal “etiket” op sociale ondernemingen wordt geplakt. Daarom zou er, zoals de Commissie ook voorstelt met kernactie 6, een openbaar gegevensbestand kunnen worden opgezet. Met behulp van die gegevens kan dan een vergelijking worden gemaakt tussen de modellen die worden gebruikt om sociale resultaten te meten en om na te gaan hoe de huidige methoden worden toegepast.
4.6 Het is een goede zaak dat wordt gestreefd naar de verbetering van het juridisch kader dat door Europese sociale ondernemingen kan worden gebruikt (kernactie 9), zowel t.a.v. het voornemen om de Verordening inzake het statuut van de Europese coöperatie te vereenvoudigen als t.a.v. de hypothese dat er een statuut voor de Europese stichting wordt gecreëerd. In dit verband zou ook profijt kunnen worden getrokken van richtsnoeren voor de instelling van statuten voor organisaties met een sociale doelstelling of vrijwilligersorganisaties waaruit vaak sociale ondernemingen ontstaan. Het EESC roept de Raad en het Europees Parlement dan ook op om de desbetreffende verordeningsvoorstellen goed te keuren.
4.7 Het valt toe te juichen dat de Commissie zich er in haar Mededeling toe verbindt om onderzoek te doen naar de situatie van onderlinge maatschappijen in alle lidstaten, en met name naar hun grensoverschrijdende activiteiten. Dat het systeem van onderlinge maatschappijen thans wordt herontdekt en dat daaraan waarde wordt toegekend als instrument van sociale bescherming, is zonder meer belangrijk voor de instandhouding van een inclusief welvaartssysteem.
4.8 Steunverlening aan sociale ondernemingen biedt kansen voor de inschakeling van belanghebbenden en burgers bij zelfgeorganiseerde ondersteuningsvormen die een aanpak op basis van vraagbundeling en initiatieven in het kader van onderlinge maatschappijen bevorderen.
4.9 De sociale onderneming als middel om de integratie op de arbeidsmarkt te bevorderen, kan, indien adequaat gepromoot, op de lange termijn uitgroeien tot een instrument voor actief arbeidsmarktbeleid, waarmee kansarmen aan werk kunnen worden geholpen. In deze tijden van hoge werkloosheid kan dit instrument van cruciaal belang zijn voor personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten.
4.10 De deelname van werknemers kan als een hefboom fungeren waarop een beroep kan worden gedaan om crisissituaties in bedrijven het hoofd te bieden. Zo kan worden gedacht aan vormen van buy-out van ondernemingen door werknemers die samen een soort sociale onderneming hebben opgericht.
4.11 Sociale ondernemingen spelen een essentiële rol als motor voor sociale innovatie. Dit blijkt duidelijk uit de ervaring die is opgedaan met sociale coöperaties voor integratie op de arbeidsmarkt. Los van de gekozen rechtsvorm, wordt aan sociale innovatie ook vormgegeven door nieuwe methoden voor dienstverlening en door de schepping van nieuwe innovatieve producten en diensten om aan nieuwe behoeften in de samenleving te voldoen. De instellingen van de EU moeten daarom een samenhangende aanpak hanteren en de regelgeving voor sociale ondernemingen afstemmen op de regelgeving voor innovatie en sociale verandering.
4.12 Om innovatie te ondersteunen zijn organisaties van groot nut die de totstandbrenging en ontwikkeling van netwerken tussen sociale ondernemingen stimuleren, en wel door de deelname aan partnerschappen en de netwerking van sociale ondernemingen te bevorderen. Kernactie 5 is dan ook van belang: daarmee stelt de Commissie maatregelen voor om bundeling en netwerkvorming van sociale ondernemingen te stimuleren, teneinde de uitwisseling van goede praktijken, schaalvoordelen en gemeenschappelijke diensten (opleiding, projectontwikkeling, beheer enz.) te vergemakkelijken.
4.13 Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om instrumenten te ontwikkelen waarmee de kennis van de sector en de zichtbaarheid van sociale ondernemingen (kernacties 5, 6 en 8) kan worden verbeterd. Een beter inzicht in de mogelijkheden van dit bedrijfsmodel is van nut om de samenwerking tussen sociale en gewone ondernemingen te intensiveren.
4.14 Het is van belang initiatieven te ontplooien die sociale ondernemingen helpen hun ondernemingscapaciteit, professionalisering en de uitwisseling van hun vaardigheden via netwerken kracht bij te zetten. Van nut hierbij is het voorstel om de opzet van platformen te stimuleren voor de uitwisseling van goede praktijken, ook met het oog op een grotere internationalisering van sociale ondernemingen.
4.15 De Commissie zou prioriteit moeten geven aan een vergelijking tussen nieuwe opkomende rechtsvormen voor sociale ondernemingen: daarnaar zou een verkennende studie moeten worden gedaan. Subsidiariteit moet daarbij wel de leidraad zijn, omdat nationale modellen al dan niet rechtskaders kunnen vergen waarvoor van hun eigen specifieke situatie en de tradities van het eigen land wordt uitgegaan.
4.16 Van belang is te bevorderen dat de instellingen van de EU zich meer gelegen laten liggen aan het beginsel van subsidiariteit, dat er beleid wordt gevoerd voor doelgerichte stimulansen en dat werkgeversorganisaties steeds vaker initiatieven ontplooien die van doorslaggevend belang zijn gebleken voor de groei van sociale ondernemingen.
4.17 Bedoeld stimuleringsbeleid mag niet indruisen tegen de mededingingsbeginselen, maar daarin moet wel recht worden gedaan aan de specifieke kenmerken van sociale ondernemingen: aan die kenmerken mag niet worden getornd om opportunistische redenen, d.w.z. om voordelen te verkrijgen.
4.18 De lidstaten passen innoverende methoden toe om instrumenten te ontwikkelen waarmee de financiering kan worden verbeterd. Het EESC zou informatie moeten verzamelen over die methoden en daarmee moeten instemmen. Het zou goed zijn om steun te verlenen aan instrumenten die vooral recht doen aan sociale ondernemingen als “bedrijven”. Daarbij gaat het dus om
— |
instrumenten om sociale ondernemingen leningen te garanderen (bv. krediet verlenende netwerken zoals onderlinge maatschappijen of kredietgarantiefondsen van de overheid); |
— |
instrumenten om sociale ondernemingen in staat te stellen om een vermogen op te bouwen voor sociale investeringen op de middellange en lange termijn (bv. ethische fondsen, fondsen voor sociale innovatie of fondsen voor sociaal risicodragend kapitaal); |
— |
regelgeving of belastingmaatregelen om sociale ondernemingen een vermogen te helpen opbouwen, die een stimulans zijn voor belangstellenden om mee te doen of die deelname vergemakkelijken. |
4.19 Het soort investeringen dat het meest past bij sociale ondernemingen, zijn hybride investeringen, d.w.z. investeringen waarbij solidariteitsoverwegingen een rol spelen naast financiële overwegingen. Belangrijk is ook dat, behalve op sociale ondernemingen, de aandacht ook wordt gevestigd op de uitstekende ervaringen die zijn opgedaan met banken en kredietinstellingen die het gemeenschapsbelang en participatie hoog in hun vaandel dragen, zoals coöperatieve kredietbanken of banken met een ethisch of sociaal oogmerk.
4.20 Steun aan de verlening van microkredieten is nuttig (kernactie 2), maar daarbij moet wel een onderscheid worden gemaakt tussen de lofwaardige sociale functie ervan - microkredieten zijn het middel bij uitstek om mensen aan de valstrikken van de armoede te ontrukken - en instrumenten om bedrijven te ontwikkelen, die noodzakelijkerwijs veel complexer en gestructureerder zijn. Immers, er zijn sociale ondernemingen die investeringen doen van honderdduizenden euro's, waarvoor een microkrediet niet het aangewezen instrument is.
4.21 Het EESC is ingenomen met de mogelijkheden om sociale innovatie, ondernemerschap en ondernemingen te steunen, die door de nieuwe programma's in het kader van de structuurfondsen worden geboden waarvoor in kernacties 3 en 4 of het Initiatief voor sociaal ondernemerschap voorstellen worden gedaan. De lidstaten zouden die gebieden in hun nationale hervormingsprogramma's als prioritair moeten aanmerken, zodat deze kunnen worden opgenomen in de eerstvolgende programmeringperiode van het Europees Sociaal Fonds. Bovendien kan met het voorgestelde programma voor sociale verandering en innovatie extra steun worden verleend aan de vermogensopbouw en financiering van sociale ondernemingen, wat een goede zaak is.
4.22 Het EESC juicht kernactie 1 (fondsen voor sociaal ondernemerschap) toe, maar dan moet wel de omschrijving worden aangehouden die in het Initiatief voor sociaal ondernemerschap wordt gegeven. Een dergelijk fonds moet worden gezien als één van alle mogelijke uiteenlopende instrumenten om in sociale ondernemingen te investeren.
4.23 Het is zinvol om voor sociale ondernemingen de “de minimis”-regeling nog eens te bekijken vanuit een minder restrictief oogpunt (kernactie 11), vooral in het geval van sociale ondernemingen die zich bezighouden met integratie op de arbeidsmarkt, ook als de staatssteun rechtstreeks aan de onderneming wordt verleend (en dus niet aan iedere afzonderlijke werknemer). Dit standpunt vindt zijn rechtvaardiging in de recente zaak van het Engelse “Big Society Fund”, dat werd gecofinancierd met veel geld van de overheid. De Commissie beschouwde die bijdrage van de overheid niet als staatssteun vanwege de overduidelijke sociale doelstelling van dit fonds.
4.24 Het voornemen om sociale ondernemingen meer kansen te geven bij openbare aanbestedingen, valt toe te juichen (kernactie 10). De rol die de Commissie de afgelopen jaren heeft gespeeld om meer gewicht te laten toekennen aan sociale bepalingen bij openbare aanbestedingen, is doorslaggevend geweest. Nu al ruim een decennium lang groeit de gevoeligheid van de instellingen van de EU voor thema's als sociale samenhang en duurzame ontwikkeling. Daarmee wordt blijk gegeven van het gerijpte besef dat het streven naar een welvarendere en rechtvaardigere samenleving alleen tot een goed einde kan worden gebracht als de groei van de economie tot meer milieuduurzaamheid en sociale samenhang leidt.
4.25 De Commissie zou vastberaden moeten doorgaan met haar inspanningen om sociale en milieucriteria te laten meewegen bij de gunning van overheidsopdrachten. De beste modellen van de lidstaten op dit gebied (waarbij sociale en milieuoverwegingen dus worden meegenomen als criteria bij aanbestedingen) zouden door de Commissie moeten worden verzameld en tot gemeengoed moeten worden gemaakt. Overigens heeft het Europese Hof van Justitie in haar uitspraken al erkenning gegeven aan het belang van dergelijke bepalingen.
4.26 Het EESC is goed te spreken over kernactie 6: de inrichting van een databank met keurmerken en certificeringen om sociale ondernemingen vergelijkbaarder te maken. De Commissie zou bovendien een onderzoek moeten instellen naar dergelijke systemen om te zien of er sprake is van synergiewerking en om de lering die daaruit kan worden getrokken, met anderen te delen. In zijn verkennende werkzaamheden heeft het EESC gewezen op de behoefte aan vergelijkbare en betrouwbare statistieken, onderzoek en gegevens in het veld van sociale ondernemingen. De Commissie en Eurostat zouden daarin een spilfunctie moeten vervullen om het gemakkelijker te maken dat iedereen van iedereen leert in de EU.
4.27 Het voorstel om één platform voor de toegang tot gegevens te creëren (kernactie 8) valt in goede aarde en zou moeten worden aangevuld met soortgelijke initiatieven van de lidstaten om te zorgen voor verenigbaarheid en synergiewerking.
4.28 De Commissie speelt een centrale rol als het erom gaat ervoor te zorgen dat de steunverlening aan sociale ondernemingen op de politieke agenda blijft staan en dat de benadering van sociale ondernemingen samenhang vertoont. Daarom is het voorstel om een “adviesgroep over sociaal ondernemerschap” op te richten, ook zo belangrijk: die groep zal in het oog houden welke vorderingen met de in onderhavige Mededeling voorgestelde maatregelen worden gemaakt. De oprichting van soortgelijke structuren zou moeten worden bevorderd, ook tussen de lidstaten.
Brussel, 23 mei 2012
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Staffan NILSSON
(1) PB C 24 van 28 januari 2012, blz. 1.
(2) PB C 318 van 23 december 2009, blz. 22.
(3) PB C 24 van 28 januari 2012, blz. 1.