Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE1046

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en de verordening betreffende de administratieve samenwerking via het informatiesysteem interne markt (COM(2011) 883 final — 2011/0435 (COD))

    PB C 191 van 29.6.2012, p. 103–107 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    29.6.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 191/103


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en de verordening betreffende de administratieve samenwerking via het informatiesysteem interne markt

    (COM(2011) 883 final — 2011/0435 (COD))

    2012/C 191/18

    Algemeen rapporteur: Arno METZLER

    Het Europees Parlement en de Raad hebben op 19 januari 2012 resp. 27 januari 2012 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikelen 46 en 304van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over:

    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en de Verordening betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt

    COM(2011) 883 definitief — 2011/0435 (COD).

    Het EESC-bureau heeft op 17 januari 2012 besloten de afdeling Werkgelegenheid, Sociale zaken en Burgerschap met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden te belasten.

    Gezien de urgentie van de werkzaamheden heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité tijdens zijn op 25 en 26 april 2012 gehouden 480e zitting (vergadering van 26 april) de heer METZLER als algemeen rapporteur aangewezen en vervolgens onderstaand advies uitgebracht, dat met 164 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd:

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1   De erkenning van beroepskwalificaties uit andere lidstaten is een essentieel instrument voor de bevordering van de mobiliteit van EU-burgers en dus ook voor de totstandkoming van de interne markt. Hierdoor wordt het concurrentievermogen van de lidstaten verbeterd, duurzame groei ondersteund en de werkloosheid verlaagd. De nationale economieën profiteren van de uiteenlopende beroepservaring die hun burgers tijdens een beroepsactiviteit in verschillende lidstaten opdoen.

    1.2   Het potentieel van EU-burgers die een beroepsactiviteit in een andere lidstaat zouden kunnen uitvoeren, wordt nog niet voldoende benut. De reden daarvoor zijn verschillende obstakels bij de erkenning van beroepskwalificaties uit andere lidstaten. De EU-burgers vinden de bestaande procedures te tijdrovend en te weinig transparant.

    1.3   Het EESC verwelkomt daarom in principe het voorstel tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG, waarvan het de bedoeling is dat de vermelde problemen bij de erkenning van beroepskwalificaties worden aangepakt d.m.v. eenvoudiger procedures en meer transparantie voor de EU-burgers. De in Agenda 2020 geformuleerde doelstellingen voor de toename van de mobiliteit van EU-burgers worden door het voorstel voor een richtlijn doeltreffend ondersteund.

    1.4   De Europese beroepskaart wordt door het EESC verwelkomd als een duidelijke vereenvoudiging van de procedures. Volgens het EESC kunnen enkele bepalingen echter de veiligheid en gezondheid van consumenten en patiënten in het gedrang brengen. Met name de voorgestelde regelingen met betrekking tot de Europese beroepskaart dienen in dat verband te worden herzien:

    De algemene en fundamentele criteria en procedurevoorschriften voor de invoering van de Europese beroepskaart moeten in de richtlijn zelf worden vastgesteld.

    Misbruik van een afdruk van de Europese beroepskaart moet worden uitgesloten door de kaart beperkt geldig te maken en door bijzondere maatregelen te treffen om vervalsing tegen te gaan.

    Het EESC heeft sterke bedenkingen tegen een regeling waarbij een Europese beroepskaart erkend wordt geacht wanneer de ontvangende lidstaat niets beslist. Tegen een overtreding van de termijn dienen andere rechtsbeschermingsmogelijkheden gekozen te worden, zoals een gerechtelijke vordering of een schadevergoedingsclaim.

    1.5   Het EESC vreest dat het bestaan van allerlei verschillende systemen op het gebied van persoonlijke kwalificaties in Europa overlappingen en regelconcurrentie of zelfs directe conflictsituaties in de hand werkt. De onderlinge hiërarchie tussen de beroepskwalificatierichtlijn, de instrumenten van het Europese kwalificatiekader en de Europese normen zullen dan ook verduidelijkt moeten worden in de richtlijn. Daarenboven is een verdere uitvoering van het Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten (ECTS) noodzakelijk.

    1.6   De uitbreiding van de mogelijkheden van een automatische erkenning aan de hand van gemeenschappelijke opleidingsbeginselen wordt door het EESC toegejuicht. De procedurevoorwaarden, werkwijze en criteria volgens welke de Commissie gemeenschappelijke opleidingsbeginselen vaststelt, dienen echter door de richtlijn zelf te worden bepaald. Het quorum moet worden verhoogd tot 50 % + 1 lidstaat.

    2.   Essentiële inhoud van het document van de Commissie

    2.1   De mobiliteit van gekwalificeerde beroepsbeoefenaren in de EU is te laag. Er is een groot onbenut potentieel voor mobiliteit. De erkenning van beroepskwalificaties is van essentieel belang om de fundamentele vrijheden van de interne markt effectief te doen gelden voor de EU-burger. Mobiliteit mag echter niet ten koste van de consument gaan, bijv. van patiënten die van de beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg voldoende talenkennis verwachten.

    2.2   Een modernisering van de richtlijn zou ook tegemoetkomen aan de behoeften van lidstaten die met een groeiend tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten kampen. De interne mobiliteit van EU-burgers binnen Europa is een belangrijk punt in dit opzicht. Het tekort aan arbeidskrachten zal in de toekomst niet alleen blijven bestaan, maar volgens de prognoses ook nog toenemen, vooral in de gezondheidssector, het onderwijs en ook in groeisectoren zoals de bouwnijverheid en de zakelijke dienstverlening.

    2.3   In de voorgestelde modernisering van de bestaande bepalingen staan de volgende doelstellingen centraal:

    vereenvoudiging van de procedures door de invoering van een Europese beroepskaart waarmee de voordelen van het reeds succesvolle informatiesysteem voor de interne markt (IMI) nog verder benut kunnen worden;

    hervorming van de algemene regelgeving voor de vestiging of tijdelijke dienstverrichting in een andere lidstaat;

    modernisering van het stelsel van automatische erkenning, in het bijzonder voor verpleegkundigen, verloskundigen, apothekers en architecten;

    uitbreiding van de richtlijn met een rechtskader voor gedeeltelijk gekwalificeerde beroepsbeoefenaren en voor notarissen;

    duidelijke waarborgen voor patiënten wier bezorgdheid over talenkennis en risico's van wanprestaties beter moet worden weerspiegeld in het rechtskader;

    vaststelling van de wettelijke verplichting tot het verstrekken van gebruiksvriendelijke en inhoudgerichte informatie over de regelgeving betreffende de erkenning van kwalificaties geschraagd met uitgebreide e-overheidsfaciliteiten voor de gehele erkenningsprocedure;

    uitvoering van een systematische doorlichting en wederzijdse evaluatieoefening voor alle gereglementeerde beroepen in de lidstaten.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1   In de Agenda 2020 (1) werd de doelstelling geformuleerd om de mobiliteit van arbeidskrachten in de Europese Unie te vergemakkelijken en te ondersteunen. In de „Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen: een Europese bijdrage aan volledige werkgelegenheid” (2) stelde de Europese Commissie vast dat het gebrek aan gekwalificeerde professionals een duurzame groei belemmert. Tegenover een tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten in domeinen met een voortdurend hoge groei staan domeinen met een voortdurende werkloosheid. Geografische mobiliteit is daarom van groot belang voor de verzachting van de regionale werkloosheid. Als een van de twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen heeft de Europese Commissie in de Akte voor de interne markt „Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen” (3) ook de mobiliteit van de burgers genoemd. Een hogere mobiliteit van gekwalificeerde arbeidskrachten kan het concurrentievermogen van de Europese economie ten goede komen. Daartoe moeten in periodes van tekorten op de arbeidsmarkt de mogelijkheden worden verbeterd om werkgevers en gekwalificeerde arbeidskrachten uit verschillende lidstaten bij elkaar te brengen. Het EESC verwacht daarom van de richtlijn een essentiële bijdrage tot groei.

    3.2   De bestaande richtlijn inzake beroepskwalificaties vertoont nog een hele reeks tekortkomingen. Zo staan de EU-burgers verschillende manieren van beroepserkenning ter beschikking. De EU-burgers komen echter moeilijk te weten welke procedure ze daarvoor kunnen gebruiken, tot welke autoriteit ze zich moeten wenden en welke documenten ze moeten indienen. Deze tekorten van de bestaande richtlijn inzake beroepskwalificaties vormen een belemmering voor de mobiliteit van de EU-burgers en daardoor ook voor de totstandkoming van de interne markt (4). Omwille van langdurige erkenningsprocedures hebben EU-burgers vaak niet de mogelijkheid om snel op een werkaanbieding in te gaan omdat ze voor een toezegging eerst de erkenningsprocedure moeten doorlopen. Daarom zijn een hervorming van de administratieve procedure en een grotere transparantie bij de erkenning van beroepskwalificaties noodzakelijk. Tot slot zijn de gemeenschappelijke platforms onwerkbaar en ineffectief gebleken. Sinds de invoering ervan is er geen gemeenschappelijk platform aangenomen.

    3.3   Het EESC is daarom ingenomen met het voorstel tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG. De vrijheid van dienstverlening, de vrijheid van vestiging en de interne markt worden door eenvoudiger procedures voor de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties en een grotere transparantie verder bevorderd. Het voorstel voor een richtlijn ondersteunt de doelstellingen die de Europese Commissie in Agenda 2020 en de bijbehorende documenten heeft geformuleerd.

    3.4   Het EESC beschouwt de in het kader van de hervorming beoogde procedurevereenvoudigingen als een passend instrument om de mobiliteit van EU-burgers binnen de Europese Unie te stimuleren. Hierdoor kan een nieuwe dynamiek in gang worden gezet die na de voorbije crisissen een kans biedt voor meer groei en mobiliteit en voor het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen in de lidstaten.

    3.5   Vooral jongere werkenden hebben er belang bij om in verschillende lidstaten beroepservaring op te doen. Ze brengen daarbij tal van uiteenlopende beroepservaringen in de betrokken lidstaten binnen en hebben invloed op de beroepsuitoefening zowel in de ontvangende lidstaat als na terugkeer in eigen land.

    3.6   De positieve effecten van mobiliteit wegen zwaarder door dan de mogelijke negatieve effecten omwille van een „braindrain”. Hoewel het risico van een „braindrain” niet uit te sluiten valt, heeft de ervaring tot dusver uitgewezen dat dit verschijnsel zich in veel mindere mate voordoet dan verwacht en dat EU-burgers vaak omwille van culturele en familiale banden na een periode van beroepsmobiliteit terugkeren naar hun lidstaat van oorsprong.

    3.7   De beroepsmobiliteit tussen de lidstaten moet verlopen met inachtneming van de sociale normen. Een eventuele, tijdelijke migratiedruk in een lidstaat mag met name niet worden misbruikt om de sociale normen in een andere lidstaat te verlagen.

    3.8   De Europese beroepskaart leidt tot een verheugende procedurevereenvoudiging. De aanvrager kan zich wenden tot de autoriteiten van zijn lidstaat van oorsprong. Deze zijn in essentie beter dan de autoriteiten van andere lidstaten in staat om de ingediende documenten te onderzoeken. Wanneer de documenten onderzocht en in het IMI-bestand zijn opgenomen, kunnen ze voor verdere procedures worden gebruikt. De veiligheid van consumenten en patiënten moet echter ook worden gewaarborgd door de erkenning van de Europese beroepskaart door de ontvangende lidstaat.

    3.9   Het EESC is ingenomen met de speciale nadruk die in de richtlijn op het IMI wordt gelegd. Overigens bestaan er in de lidstaten reeds structuren voor nationale beroepskaarten. Om onnodige bureaucratie en kosten te vermijden, dienen deze structuren te worden betrokken bij de procedure voor afgifte van de Europese beroepskaart. Met name moeten mogelijkheden worden gecreëerd om het afdrukken van een erkende Europese beroepskaart in een van de bestaande nationale beroepskaarten te integreren. Met name de criteria in het kader van artikel 58 (artikel 4 bis VI) en de procedurestappen volgens welke de Commissie de beroepen vaststelt die de Europese beroepskaart mogen gebruiken, moeten door de richtlijn worden vastgesteld. Hetzelfde geldt voor de verantwoordelijkheid van de vertalingen van de nodige procedures en documenten.

    3.10   Het Bologna-proces en het Europese kwalificatiekader bevorderen de transparantie en vergelijkbaarheid van nationale opleidingsprogramma's, met name diploma's van het hoger onderwijs. Deze mogen echter de bepalingen van de richtlijn inzake beroepskwalificaties niet overlappen. In de richtlijn inzake beroepskwalificaties moet dus duidelijk worden gesteld dat een beroepserkenning uitsluitend mogelijk is op grond van de bepalingen van deze richtlijn of op grond van de bepalingen van een bijzondere richtlijn. Een beroepserkenning mag door bepalingen van het Europees kwalificatiekader niet worden vergemakkelijkt of bemoeilijkt. Hetzelfde geldt voor de verhouding tussen de richtlijn inzake beroepskwalificaties en de Europese normen.

    3.11   De richtlijn inzake beroepskwalificaties betreft uitsluitend beroepskwalificaties die in een lidstaat zijn verworven. De Europese Commissie heeft in de „Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen: een Europese bijdrage aan volledige werkgelegenheid” (5) de betere integratie van migranten in de arbeidsmarkt als doelstelling geformuleerd. Deze doelstelling dient onder meer te worden behaald door belemmeringen van hun toegang tot de arbeidsmarkt weg te nemen zoals niet-erkenning van vaardigheden en kwalificaties. De Europese Commissie wordt ertoe opgeroepen maatregelen te treffen die de erkenning van in derde landen verworven beroepskwalificaties vereenvoudigen.

    4.   Bijzondere opmerkingen

    4.1   Europese beroepskaart

    4.1.1   Het EESC is verheugd over de invoering van de Europese beroepskaart die in artikelen 4 bis tot en met 4 septies wordt voorgesteld. Door de invoering van de Europese beroepskaart in combinatie met het informatiesysteem voor de interne markt wordt de erkenningsprocedure in tal van gevallen aanmerkelijk vereenvoudigd en versneld.

    4.1.2   Artikel 4 bis, lid 7, maakt het mogelijk om voor de afgifte van de Europese beroepskaart kosten te heffen. De Commissie krijgt de bevoegdheid om via een procedure volgens artikel 58 bis criteria vast te stellen voor de berekening en verdeling van de kosten. De kosten mogen echter niet zo hoog zijn dat ze de aanvrager ontmoedigen om van de procedure gebruik te maken.

    4.1.3   Het EESC maakt een sterk voorbehoud tegen de in artikel 4 quinquies, lid 5, voorgestelde regeling volgens welke de Europese beroepskaart gevalideerd geacht wordt wanneer de bevoegde autoriteit binnen de in artikel 4 quinquies, leden 2 en 3 gestelde termijn geen beslissing heeft genomen. De uiterst krap bemeten termijn bedraagt regelmatig één maand, bij de oplegging van compenserende maatregelen twee maanden. Dit zou de bevoegde autoriteiten ertoe kunnen brengen om een erkenning ook te weigeren wanneer ze omwille van een toevloed aan aanvragen of omwille van nog ontbrekende aanvullende informatie niet in staat zijn een adequate beslissing te nemen. Dat leidt in feite niet tot een versnelling van de procedure, maar wel tot een verlenging ervan omwille van de rechtsmiddelen die tegen dergelijke beslissing kunnen worden ingezet.

    4.1.4   Als er zich daadwerkelijk een heleboel gevallen voordoen waarin een Europese beroepskaart op grond van artikel 4 quinquies, lid 5, wordt gevalideerd, bestaat er een risico voor de veiligheid en gezondheid van consumenten en patiënten. Het valt dan immers niet uit te sluiten dat aanvragers via deze weg ten onrechte in het bezit van een Europese beroepskaart kunnen komen. Bovendien zou het lastig zijn om ten onrechte gevalideerde Europese beroepskaarten naderhand weer in te trekken.

    4.1.5   Om in dezelfde mate tegemoet te komen aan de belangen van aanvrager en consument wordt een procedure met rechtsmiddelen volgens het recht van de lidstaat voorgesteld. De lidstaten dienen door de richtlijn verplicht te worden zulke procedure vast te stellen. Mogelijke instrumenten zijn gerechtelijke vorderingen of schadevergoedingsclaims. De vorderingen of claims mogen alleen bestaan wanneer de bevoegde autoriteit in de voorgeschreven termijn door nalatigheid geen positieve beslissing heeft getroffen of geen compenserende maatregel heeft voorgeschreven.

    4.1.6   Bovendien moeten de beslissingstermijnen zo worden gekozen dat de gehele procedure (onderzoek van de aanvraag in de lidstaat van oorsprong en erkenning in de ontvangende lidstaat) niet langer duurt dan vier maanden. Als de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong om informatie verzoekt, moet de termijn in strijd met artikel 4 quinquies, lid 3, zin 3 worden opgeschort.

    4.1.7   Artikel 4 sexies, lid 5, bepaalt onder meer dat de houder van een Europese beroepskaart om de twee jaar na afgifte ervan wordt herinnerd aan zijn rechten op grond van artikel 4 sexies, lid 5. Deze herinnering leidt tot bijkomende administratieve lasten, zonder dat dit de houder van de Europese beroepskaart tot nut strekt. Een eenmalige instructie is gebruikelijk en toereikend.

    4.1.8   De voorwaarde voor de inachtneming van de vermelde procedures en termijnen is een vlotte werking van het IMI-systeem. De capaciteit van dat systeem moet bij de inwerkingtreding van de richtlijn op basis van het geraamde hoge aantal gevallen worden gewaarborgd. Een defect aan het IMI-systeem kan in het hier voorgestelde rechtsbeschermingssysteem veel beter worden behandeld dan in het geval van een vergunningsfictie die moet worden afgewezen omdat ze ongunstig is voor het systeem.

    4.1.9   De Europese beroepskaart mag niet uitsluitend als bestand in het IMI-systeem worden bewaard. De aanvrager dient na de erkenning van de beroepskaart een afdruk te ontvangen. Deze afdruk zal in het rechtsverkeer feitelijk als legitimatiebewijs kunnen worden aangewend. Op grond daarvan moeten er minimumeisen betreffende de bescherming van dergelijke afdruk tegen vervalsing vastliggen.

    4.1.10   Bovendien mag de afdruk van de Europese beroepskaart niet onbeperkt geldig zijn. Anders zou de afdruk als legitimatiebewijs misbruikt kunnen worden, hoewel feiten die volgens artikel 56, lid 2, eerste alinea of op grond van het in artikel 56 bis bedoelde waarschuwingsmechanisme aan de lidstaten werden meegedeeld, beroepsuitoefening uitsluiten. Na tien jaar, en bij beroepsactiviteiten in de gezondheidszorg na vijf jaar, mag de afdruk daarom niet langer geldig zijn en moet hij opnieuw worden aangevraagd. De onbeperkte geldigheid van de Europese beroepskaart in het IMI-systeem mag echter niet worden aangetast door de beperkte geldigheid van de afdruk. Bij een verbod op beroepsuitoefening moet ook de afdruk opnieuw ingetrokken worden.

    4.2   Gedeeltelijke toegang

    4.2.1   De codificatie van de gedeeltelijke toegang in artikel 4 septies neemt de door het Hof van Justitie in zaak C-330/03 geformuleerde voorwaarden over. Een beperking zou strijdig zijn met artikelen 45 en 49 VWEU.

    4.2.2   Het praktische toepassingsgebied van gedeeltelijke toegang is klein. De codificatie mag niet tot sociale dumping leiden.

    4.3   Ook in de gevallen onder artikel 5, lid 1, b) moet misbruik doeltreffend worden uitgesloten. Daartoe stelt het EESC de invoering van een strenger controlemechanisme voor.

    4.4   Artikel 7, lid 4, alinea 5 neemt de bepaling van de vorige regeling over, die bepaalde dat de dienst mag worden verricht wanneer de bevoegde autoriteit niet reageert. Net zoals in artikel 4 quinquies, lid 5, moet er worden voorzien in andere rechtsmiddelen waarmee een beslissing van de autoriteit kan worden bewerkstelligd (zie boven 4.1.3 f).

    4.5   Artikel 11 bepaalt vijf kwalificatieniveaus voor het toepassingsgebied van de richtlijn inzake beroepskwalificaties. Deze kwalificatieniveaus houden geen verband met het Europees Kwalificatie Kader (EKK) of het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET). Bij de vaststelling van minimumeisen in titel III, hoofdstuk III wordt verwezen naar de ECTS-punten. Om een grotere transparantie voor aanvragers en bevoegde autoriteiten te waarborgen, dient de Commissie een procedure te ontwikkelen die de rangschikking van de vijf kwalificatieniveaus in de systemen van het EKK, het ECVET en het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (EQAVET, vroeger EQARF), evenals in het Bologna- en Kopenhagenproces mogelijk maakt en afwijkingen en overlappingen uitsluit.

    4.6   In het geval van een proeve van bekwaamheid conform artikel 14, lid 1, dienen de lidstaten conform artikel 14, lid 7 minstens tweemaal per jaar de proeve van bekwaamheid te organiseren. Deze verplichting kan juist voor kleine lidstaten en in het algemeen voor beroepsgroepen met zeer weinig aanvragers tot een belasting leiden. Het zou dienstig zijn een bepaling op te nemen waardoor de lidstaten ervoor zorgen dat geen enkele aanvrager langer dan zes maanden na onderbrenging in een bepaald niveau op de proeve van bekwaamheid moet wachten.

    4.7   Door de wijziging van artikel 31, lid 1, wordt voor de toelating tot opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger een algemene schoolopleiding van twaalf jaar vereist. Hetzelfde geldt conform artikel 40, lid 2, voor de opleiding tot verloskundige. Het EESC wijst erop dat dit er niet mag toe leiden dat lager gekwalificeerde jongeren van het opleidingsaanbod worden uitgesloten. Het verzoekt de Europese Commissie erop toe te zien dat de vastgestelde kwaliteitseisen ten opzichte van de beroepsvereisten in de juiste verhouding staan.

    4.8   Artikel 24, lid 2, verlaagt de duur van de medische basisopleiding met één jaar, van zes naar vijf jaar, maar handhaaft het minimaal aantal uren onderwijs, namelijk 5 500 uur. De verkorting van de duur van de basisopleiding tot vijf jaar leidt ook bij eenzelfde aantal uren onderwijs op grond van de noodzakelijke stroomlijning tot een verkorting van de overgedragen theoretische en praktische kennis. Ter bescherming van de patiënten moet de duur van de basisopleiding daarom op zes jaar worden behouden. Voor tandartsen is vijf jaar en 5 000 uur redelijk.

    4.9   Hoofdstuk III bis – Automatische erkenning op basis van gemeenschappelijke opleidingsbeginselen

    4.9.1   Een erkenning op grond van een gemeenschappelijk opleidingskader of een gemeenschappelijk afsluitend examen is positief aangezien dit de mobiliteit van dienstverrichters zal bevorderen en tegelijkertijd de kwaliteit van de dienstverlening dankzij een eenvormig opleidingsniveau zal waarborgen.

    4.9.2   De Commissie stelt in een procedure conform artikel 58 bis het gemeenschappelijk geheel van kennis, vaardigheden en competenties vast evenals de kwalificaties voor het gemeenschappelijk opleidingskader (artikel 49 bis, lid 3, en artikel 49 ter, lid 3). Daarbij mag het niet komen tot een aanpassing aan het laagste kwalificatieniveau in de Unie. De procedurevoorwaarden, de procedure en de criteria volgens welke de Commissie over dit gemeenschappelijk geheel beslist, moeten in de richtlijn worden vastgesteld.

    4.9.3   Het quorum van een derde van de lidstaten waarin moet worden voldaan aan het geheel van kennis, vaardigheden en competenties (artikel 49 bis, lid 2, onder c)) is te klein. Dit brengt het risico met zich mee dat de laagste normen betreffende duur en kwaliteit van de opleiding zich stabiliseren op de kleinste gemeenschappelijke noemer. Het quorum dient tot minstens 50 % + 1 van de lidstaten te worden opgetrokken. Daardoor wordt het risico van overstemming door een minderheid van lidstaten uitgesloten en wordt de acceptatie van de gemeenschappelijke opleidingsbeginselen gewaarborgd.

    4.9.4   In tegenstelling tot het vroegere systeem van gemeenschappelijke platforms heeft de Commissie in de procedure volgens artikel 58 bis een niet gedeeld recht van initiatief. Het recht van initiatief voor de gemeenschappelijke opleidingsbeginselen dient zoals vroeger bij de lidstaten of de op nationaal of Europees niveau representatieve beroepsverenigingen of -organisaties te liggen.

    4.9.5   Artikel 55 bis vergemakkelijkt de erkenning door de lidstaat van oorsprong van in het buitenland gevolgde bezoldigde stages. Het EESC verwelkomt deze regeling die de mobiliteit van stagiairs tussen de lidstaten bevordert.

    4.10   Volgens artikel 57 bis, lid 4, beginnen alle termijnen reeds te lopen op het moment waarop een elektronische aanvraag bij een één-loket wordt ingediend. Op grond van de in de richtlijn bepaalde zeer korte termijnen (zie ook boven 4.1.3) lijkt een adequate behandeling door de bevoegde autoriteiten uiterst moeilijk. Wel heeft het EESC begrip voor het streven om een en ander in overeenstemming te brengen met de dienstenrichtlijn.

    Brussel, 26 april 2012

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Staffan NILSSON


    (1)  Zie Mededeling van de Commissie van 3 maart 2010, „Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” COM(2010) 2020 definitief.

    (2)  Mededeling van de Commissie van 23 november 2010, COM(2010) 682 definitief, punt 2.

    (3)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 13 april 2011, Akte voor de interne markt: Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen „Samen werk maken van een nieuwe groei”, COM(2011) 206 definitief.

    (4)  Aldus de Europese Commissie in haar verslag over het EU-burgerschap 2010 – Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers, 27 oktober 2010, COM(2010) 603 definitief.

    (5)  Mededeling van de Commissie van 23.11.2010, COM(2010) 682 definitief, punt 2.5.


    Top