Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE0808

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014-2020) (COM(2011) 834 final — 2011/0394 (COD))

PB C 181 van 21.6.2012, p. 125–130 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

21.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 181/125


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014-2020)

(COM(2011) 834 final — 2011/0394 (COD))

2012/C 181/22

Rapporteur: de heer LANNOO

Corapporteur: de heer BURNS

Het Europees Parlement en de Raad hebben op respectievelijk 13 december 2011 en 24 januari 2012 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig art. 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014 - 2020)

COM(2011) 834 final — 2011/0394 (COD).

De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 8 maart 2012 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 28 en 29 maart 2012 gehouden 479e zitting (vergadering van 29 maart) onderstaand advies met 142 stemmen vóór, bij 6 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Het EESC onderschrijft de belangrijkste doelstellingen van het COSME-programma, ofschoon daarin wordt voorbijgegaan aan zijn aanbevelingen uit het advies over de „Small Business Act” (1) m.b.t. een intensievere begeleiding en een betere advisering van het mkb, overdracht van ondernemingen en het zorgen voor overleg en partnerschappen met mkb-organisaties.

1.2   Het pleit ervoor dat de concrete maatregelen die moeten worden genomen, meer voor het voetlicht worden gebracht. Er doen zich meteen al twee problemen voor:

de doelstelling: de verordening richt zich op het concurrentievermogen van ondernemingen. Deze zouden eigenlijk in staat moeten worden gesteld om de concurrentie op de wereldwijde markten aan te gaan. Het EESC staat achter de geformuleerde doelstelling, maar acht het net zo belangrijk dat er iets wordt gedaan om de positie van het mkb op de Europese, regionale en lokale markten te bestendigen;

de middelen: het EESC verzoekt de Commissie om het wetgevingsvoorstel aan te vullen met een werkprogramma met concrete maatregelen die ten uitvoer zullen worden gelegd om tegemoet te komen aan de behoeften van alle soorten mkb en aan hun verwachtingen ten aanzien van de huidige crisis.

1.3   Elk besluit met betrekking tot dit operationele programma dient onder de bevoegdheid van het Europees Parlement en de Raad te vallen en volgens de medebeslissingsprocedure te worden genomen. De procedure van gedelegeerde handelingen dient beperkt te blijven tot de vaststelling en tenuitvoerlegging van de jaarlijkse programma's, die in overleg met de lidstaten en de mkb-organisaties worden geformuleerd.

1.4   Het EESC pleit ervoor dat het programma:

zich op alle ondernemingen richt (2);

zijn middelen aanwendt voor essentiële prioriteiten: voorlichting, begeleiding en advisering, ontsluiting van markten, toegang tot financiering, aanpassing aan de communautaire regels en voorschriften, samenwerking, aandacht voor de prioriteiten van de EU 2020-strategie (innovatie, groene economie en werkgelegenheid voor jongeren);

derhalve wordt uitgebreid met een vijfde specifieke doelstelling: begeleiding van het mkb en verbetering van zijn toegang tot advies, met bijzondere aandacht voor kleine bedrijven en micro-ondernemingen.

1.5   Het EESC stelt voor om een vierde maatregel toe te voegen ter verbetering van de wetgevingen, nl. de oprichting van een „office of advocacy” (3), dat ervoor moet zorgen dat er in de wetgeving meer rekening wordt gehouden met hetgeen er in kleine ondernemingen gebeurt. De rol en de relatie van dit „office of advocacy” tot andere bestaande instanties zoals het Europees netwerk van mkb-gezanten (SME Envoy), moeten evenwel nog worden gedefinieerd. Het EESC benadrukt nogmaals dat er niet bij voorbaat uitzonderingen mogen worden gemaakt, en pleit ervoor dat mkb-organisaties bij het wetgevings- en besluitvormingsproces worden betrokken.

1.6   In het voorstel voor een verordening ontbreekt het aan governance op basis van partnerschap. Het EESC aanvaardt niet dat een en ander tot raadgeving beperkt zou blijven en dringt er bij het Europees Parlement en de Raad op aan om, in navolging van andere communautaire programma's (4), deze governance te organiseren en het partnerschap met mkb-organisaties aan te halen. Ook zou er een werkgroep in het leven moeten worden geroepen die ervoor zorgt dat Europese mkb-organisaties gedurende het proces van uitstippeling, formulering, tenuitvoerlegging en follow-up van het COSME-programma worden geraadpleegd.

1.7   Met betrekking tot artikel 9 inzake de verbetering van de markttoegang pleit het EESC ervoor om:

een onderscheid te maken tussen enerzijds markttoegang en anderzijds voorlichting, advisering en scholingsactiviteiten voor het mkb;

steun te verlenen aan de activiteiten die in de lidstaten reeds zijn opgezet door mkb-organisaties en overheidsinstanties;

de taken en organisatie van het Europe Enterprise Network (EEN) aan te passen, zodat dit netwerk een aanvulling kan vormen op de activiteiten van mkb-organisaties en dergelijke organisaties bij zijn eigen activiteiten kan betrekken. Het netwerk moet zich beter op de kaart zetten en de mogelijkheden ervan moeten ten volle worden benut.

1.8   Het EESC wijst op de onduidelijke relatie tussen de voorgestelde financieringsinstrumenten, het programma Horizon 2020 en de andere financieringsbronnen, die onder meer in de verordeningsvoorstellen inzake territoriale cohesie worden genoemd. Voor het mkb kan dit tot problemen leiden. Daarom zou duidelijk moeten worden gemaakt hoe deze verschillende financieringen zich tot elkaar verhouden. Hoewel het een goede zaak is dat 56 % van de begroting beschikbaar wordt gesteld voor de financieringsinstrumenten, zouden de Commissie en het Europees Parlement een verdeelsleutel voor beide instrumenten moeten vaststellen, ze voor alle ondernemingen en alle soorten investeringen moeten openstellen en ze op soortgelijke andere communautaire financieringen moeten afstemmen, zodat het mkb het meest geschikte instrument kan kiezen. Het EESC verzoekt voorts de regels en voorwaarden van de leninggarantiefaciliteit aan te passen.

1.9   De tekst over de indicatoren in bijlage I zou moeten worden herzien en samen met mkb-organisaties worden vastgesteld. Ook zouden bijlage II en het financieel memorandum nog eens onder de loep moeten worden genomen, omdat die op bepaalde punten in tegenspraak zijn met de tekst van het voorstel.

1.10   Het EESC adviseert het Europees Parlement en de Raad om het programma te steunen en te consolideren, maar ook om meer de aandacht te vestigen op de inhoud daarvan, op de daaruit voortvloeiende operationele maatregelen en op de financiering van de prioriteiten, en om tegelijkertijd te zorgen voor partnerschap met de Europese mkb-organisaties. Gezien de ambities lijkt de begroting van 2,5 miljard euro echter aan de magere kant. Het EESC verzet zich tegen de pogingen om de begroting van het programma te verminderen en verzoekt het Europees Parlement met klem om daar juist meer gewicht aan toe te kennen. Volgens het EESC is het het mkb dat nieuwe banen zal creëren en dat de Unie zal helpen om de crisis te boven te komen.

1.11   Het programma is echter weinig ambitieus. Het voorgestelde budget van 2,5 miljard euro zal niet genoeg zijn voor de toepassing van de bepalingen ter ondersteuning van de activiteiten en voortdurende ontwikkeling van kleine en middelgrote bedrijven. En het zijn juist deze bedrijven die de EU uit de crisis zullen halen en voor nieuwe banen zullen zorgen. Het EESC is dan ook tegen pogingen om dit budget in te krimpen. Het dringt er bij het Europees Parlement op aan om het op te trekken tot het niveau van dat van het huidige programma voor concurrentievermogen en innovatie (PCI), zodat er vooral meer middelen voor de financiële instrumenten beschikbaar komen.

1.12   Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om helderheid te verschaffen over de verdeling van de begrotingsmiddelen (afgezien van financiële instrumenten) en per activiteit van het programma precies aan te geven welke middelen eraan worden toegewezen.

2.   Algemene opmerkingen

2.1   Het EESC heeft in zijn advies over de evaluatie van de „Small Business Act” (5) zijn prioriteiten voor het programma „Concurrentievermogen mkb” voor de periode 2014-2020 geformuleerd. In het COSME-voorstel wordt daar helaas onvoldoende rekening mee gehouden en niet duidelijk gemaakt welke praktische maatregelen moeten worden doorgevoerd. Het EESC verzoekt de Commissie om dat alsnog te doen en hem, alsook het Europees Parlement en de Raad, een pakket maatregelen voor de duur van het programma voor te leggen.

2.2   Voor het EESC is en blijft het een raadsel waarom er niet naar de SBA wordt verwezen, terwijl dit toch de basis van het programma zou moeten zijn. Ook wordt er met geen woord gerept over het „Only once”-beginsel. Het principe „denk eerst klein” wordt slechts mondjesmaat genoemd en er wordt onvoldoende rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de verschillende categorieën binnen het mkb.

2.3   De wijze waarop het concurrentievermogen zich ontwikkelt, wordt door de markt bepaald en hangt ook van andere factoren af, zoals de verschillen in arbeidskosten, de koopkracht, de belastingwetgeving, de toegang tot financiering of de inzetbaarheid van jongeren. Volgens het EESC dient niet alleen het concurrentievermogen van bedrijven, maar ook hun stabiele ontwikkeling een prioriteit van het COSME-programma te zijn.

2.4   Het COSME-programma moet ten slotte voorzien in speciale maatregelen voor kleine bedrijven en micro-ondernemingen.

2.5   Bij de analyse van de toepassing van de Europese definitie van mkb in 2012 zou er ook rekening moeten worden gehouden met de grote verscheidenheid van dergelijke bedrijven. Bovendien zou de Commissie het EESC op de hoogte moeten brengen van de conclusies van deze analyse en bij de follow-up moeten betrekken.

3.   Standpunten ten aanzien van het voorstel voor een verordening

3.1   De overwegingen

3.1.1   Het EESC stemt in hoofdlijnen in met overweging 10. Het COSME-programma moet ook:

de activiteiten van het mkb helpen vereenvoudigen en de administratieve rompslomp verminderen;

de tenuitvoerlegging van de prioriteiten van de Europa 2020-strategie, zoals innovatie, groene economie en de aanwerving van jongeren, bevorderen (het EESC juicht het toe dat overweging 11, waarin speciaal aandacht wordt besteed aan micro-ondernemingen, ambachtelijke bedrijven en sociale ondernemingen, in het voorstel is opgenomen);

ervoor zorgen dat de SBA-beginselen in de communautaire, nationale en territoriale beleidsmaatregelen en programma's worden toegepast;

ervoor zorgen dat er in de andere communautaire programma's rekening wordt gehouden met de behoeften van het mkb en dat de administratieve voorschriften daarvan worden gecoördineerd en vereenvoudigd.

3.1.2   Naast de oprichting en ontwikkeling van ondernemingen zou er volgens het EESC in overweging 11 ook melding moeten worden gemaakt van de tweede kans, de overdracht en overname van ondernemingen, de inzetbaarheid van jongeren en de opleiding van ondernemers en hun werknemers, en zou er bovendien moeten worden verwezen naar de rol van zelfstandigen en vrije beroepen.

3.1.3   In overweging 12 moet worden vermeld dat het merendeel van het mkb grote problemen ondervindt met de toegang tot advies op maat. Het EESC staat in principe achter het Enterprise Europe Network, maar vindt wel dat de mogelijkheden ervan ten volle moeten worden benut. Nog een groot deel van het Europese mkb is nauwelijks op de hoogte van het bestaan ervan. De door het netwerk geboden diensten moeten zo veel mogelijk inspelen op de reële vragen en behoeften van het mkb. Het EESC steunt het voorstel ter herstructurering van het beheer van het netwerk, waarbij alle relevante bedrijfsorganisaties moeten worden betrokken.

3.1.4   De bevoegdheid van de Commissie om, zoals in overweging 28 staat te lezen, handelingen vast te stellen overeenkomstig de delegatieprocedure, dient te worden beperkt tot handelingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het programma (met name de jaarlijkse programma's) en de regels voor outsourcing, na overleg met de betrokken partijen. Het operationele programma met de praktische maatregelen en de specifieke regels voor deelname zouden door het Europees Parlement en de Raad moeten worden vastgesteld.

3.1.5   Het EESC dringt erop aan dat de COSME-verordening uitmondt in een echt governancesysteem met de Europese mkb-organisaties. Daarbij moet het idee van partnerschap, zoals voorgesteld in artikel 5 van de verordening met gemeenschappelijke bepalingen voor de structuurfondsen (6), worden gevolgd. Overeenkomstig de SBA dienen mkb-organisaties bij het hele voorbereidingstraject van het programma en de jaarlijkse tenuitvoerlegging te worden betrokken.

3.1.6   Toerisme vormt zonder meer een meerwaarde voor de Europese economie en de steunmaatregelen uit hoofde van COSME moeten dan ook voor de toeristische industrie gelden. De Commissie wordt verzocht om het EESC en ook het Europees Parlement en de Raad een in samenspraak met de mkb-organisaties geformuleerd operationeel programma voor deze sector voor te leggen. Overigens leveren tal van andere sectoren eveneens een duidelijke meerwaarde op.

3.2   Hoofdstuk I: Onderwerp

3.2.1   Het EESC stelt voor om in artikel 1 „micro-ondernemingen, ambachtelijke ondernemingen, zelfstandigen en vrije beroepen” toe te voegen.

3.2.2   Het onderschrijft de algemene doelstellingen van artikel 2. Wel zou het de stabiele ontwikkeling van het mkb en de bevordering van de overdracht van ondernemingen daaraan willen toevoegen.

3.2.3   Aan artikel 2 zou nog een vierde algemene doelstelling moeten worden toegevoegd: de tenuitvoerlegging van de beginselen van de SBA en de toepassing van de prioriteiten daarvan in het communautaire beleid en de communautaire programma's.

3.3   Hoofdstuk II: Specifieke doelstellingen en actiegebieden

3.3.1   De vier specifieke doelstellingen die in artikel 3 worden genoemd, zijn essentieel. Toch zou het EESC daar het volgende aan willen toevoegen:

bij lid 1, sub d): verbetering van de toegang tot markten in de buurt, met name door aanpassing van de Europese vereisten en voorschriften aan de behoeften en dagelijkse problemen van kleine bedrijven en micro-ondernemingen;

een vijfde specifieke doelstelling: bevordering van de begeleiding van het mkb en verbetering van zijn toegang tot advies.

3.3.2   Het EESC verzoekt het Parlement en de Raad een nieuw artikel in te voegen over governance en de oprichting van een raadgevende werkgroep van Europese organisaties die de verschillende categorieën van het mkb vertegenwoordigen; deze werkgroep moet zich bezighouden met de formulering, de tenuitvoerlegging en de follow-up van het programma, alsook de jaarlijkse invulling daarvan.

3.3.3   Volgens het EESC zouden in artikel 6 specifieke voorstellen moeten worden opgenomen om:

de procedures voor de impactanalyse en de invoering van een „Office of advocacy” te bevorderen, nadat rol en bevoegdheden duidelijk zijn vastgesteld;

het „denk-eerst-klein”- en het „Only once”-beginsel van de SBA gedurende het wetgevingsproces en de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie toe te passen;

ervoor te zorgen dat de wetgeving in overleg met mkb-organisaties wordt geformuleerd.

3.3.4   Het EESC benadrukt nogmaals dat er niet bij voorbaat uitzonderingen mogen worden gemaakt voor micro-ondernemingen (7) en dat mkb-organisaties een stem in het kapittel moeten krijgen, zodat er in de wetgeving rekening kan worden gehouden met de problemen die in deze micro-ondernemingen spelen.

3.3.5   In artikel 7 zouden maatregelen moeten worden opgenomen ter bevordering van de overdracht en overname van ondernemingen. Het gaat daarbij met name om de opleiding van toekomstige overnemers en de voorlichting en educatie van jonge studenten op het gebied van het midden- en kleinbedrijf en de mogelijkheden die daar liggen.

3.3.6   In artikel 9 zou er een onderscheid moeten worden gemaakt tussen maatregelen ter verbetering van de markttoegang en maatregelen op het gebied van voorlichting aan en advisering en begeleiding van ondernemingen. Het EESC pleit ervoor om artikel 9 als volgt op te splitsen in twee afzonderlijke artikelen:

3.3.6.1

Artikel 9: Acties ter verbetering van de markttoegang.

De leden 2, 3 en 4 zouden moeten worden overgenomen en lid 2 zou moeten worden aangevuld met de opmerking dat het COSME-programma met name steun verleent aan maatregelen ter bevordering van de deelname van het mkb en micro-ondernemingen aan de formulering en aanpassing van de Europese vereisten en voorschriften en de tenuitvoerlegging daarvan in het bedrijfsleven.

3.3.6.2

Artikel 9bis: Maatregelen op het gebied van voorlichting aan en advisering en begeleiding van ondernemingen.

Het EESC onderstreept dat een van de prioriteiten moet zijn alle mkb toegang tot informatie, advies en begeleiding te garanderen. De COSME-verordening moet er dan ook voor zorgen dat:

de communautaire programma's toegankelijker worden voor mkb-organisaties en dat er technische bijstand komt voor de voorlichting aan en de advisering van mkb-ondernemingen (mkb-organisaties dienen daarbij een grotere rol te spelen);

mkb-organisaties hun taak als centraal aanspreekpunt op nationaal en territoriaal niveau beter kunnen vervullen.

Het EESC betreurt dat het merendeel van het mkb, met name kleine en micro-ondernemingen, niet tot de begunstigden van het Europe Enterprise Network (EEN) behoort en er niet van kan profiteren, alsook dat niet alle mkb-organisaties hierbij betrokken zijn. Om toegang tot voorlichting voor alle mkb te garanderen moet dit EEN volgens het EESC in al deze organisaties worden geïntegreerd. Hun activiteiten moeten worden ondersteund maar er moet wel worden vermeden dat nieuwe tussenliggende structuren worden gecreëerd. Hoewel het model van regionale consortia in veel lidstaten en regio's zijn doeltreffendheid heeft bewezen, is het wellicht zaak het aan te passen zodat alle mkb-organisaties ertoe kunnen toetreden.

Het EESC is van mening dat het EEN prioritair gericht zou moeten zijn op representatieve mkb-organisaties die hebben aangetoond in staat te zijn diensten op het gebied van voorlichting, advies en begeleiding te organiseren en aan deze bedrijven te verstrekken. Het zou graag zien dat het actiegebied van het netwerk afgebakend wordt in overleg met de Europese organisaties die het mkb vertegenwoordigen, en dat deze kunnen worden geraadpleegd bij het vastleggen van de taken van het toekomstige netwerk.

3.4   Hoofdstuk III: Uitvoering van het programma

3.4.1   Artikel 10 voorziet in een goedkeuring van het jaarlijkse programma in overleg met een comité van vertegenwoordigers van de lidstaten. De Europese mkb-organisaties zouden vooraf moeten worden geraadpleegd binnen de werkgroep die volgens het EESC in het leven moet worden geroepen (zie paragraaf 3.3.2). Het toezicht op de uitvoering en het beheer van het programma, zoals bedoeld in artikel 12, dient in samenwerking met deze werkgroep plaats te vinden.

3.4.2   Artikel 11 voorziet in „ondersteunende maatregelen”. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om studies en analyses. Ook op dit punt verzoekt het EESC de Commissie om daarvoor, samen met de mkb-organisaties, een helder programma uit te werken waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de verwachtingen van het bedrijfsleven.

3.5   Hoofdstuk V: Comité en slotbepalingen

3.5.1   In artikel 16 van de verordening zou moeten worden vermeld dat de Commissie niet alleen wordt bijgestaan door een comité van vertegenwoordigers van de lidstaten, maar ook door de werkgroep van partners waarvoor het EESC in paragraaf 3.3.2 pleit.

3.5.2   Hoewel het EESC het principe van gedelegeerde handelingen voor uitvoeringsmaatregelen onderschrijft, is het van mening dat de voorstellen in artikel 17, lid 2, deel uitmaken van het besluitvormingsproces dat onder de bevoegdheid van het Europees Parlement en de Raad valt, aangezien het om de wijziging van een specifieke doelstelling van het programma gaat. Het verzoekt het Europees Parlement en de Raad dan ook om lid 2 van artikel 17 te schrappen.

3.5.3   Wat artikel 18 betreft, moeten de gedelegeerde handelingen in overleg met de in paragraaf 3.3.2 voorgestelde speciale werkgroep van partners worden vastgesteld. Hetzelfde geldt voor artikel 19 inzake de spoedprocedure.

3.6   Bijlage I: Indicatoren voor algemene en specifieke doelstellingen

3.6.1   Het EESC adviseert de Commissie om deze indicatoren samen met de mkb-organisaties vast te stellen, rekening houdend met de indicatoren die reeds op het niveau van de lidstaten voorhanden zijn.

3.6.2   Het EESC stelt voor de benchmarks die worden gehanteerd om het concurrentievermogen te evalueren, opnieuw te bekijken. Het in bijlage 1 van de ontwerpverordening vermelde „oprichten van kmo's” (kleine en middelgrote ondernemingen) is slechts een van de indicatoren om het concurrentievermogen van de economie te meten. Zelfs in het COSME-programma wordt als middellangetermijndoelstelling (resultaat) tegen 2017 voorgesteld „ongeveer 7 vereenvoudigingsmaatregelen per jaar” aan te nemen. Het EESC zou daarom graag zien dat voor de vermindering van de administratieve rompslomp prioritaire terreinen worden vastgesteld die van bijzonder belang zijn voor het concurrentievermogen van het mkb, zoals bouwvergunningen, kredietverlening, fiscalisering, tenuitvoerlegging van contracten, enz.

3.7   Bijlage II: Acties om de toegang tot financiering voor kmo's te verbeteren

3.7.1   Het EESC staat achter de voorgestelde financieringsinstrumenten en verzoekt het Europees Parlement en de Raad om die verder versterken. Voor het leeuwendeel van het mkb vormen leninggaranties een van de meest doeltreffende instrumenten.

3.7.2   Wat paragraaf 3 betreft, constateert het EESC dat er geen duidelijk verband bestaat tussen het programma Horizon 2020, dat slechts steun verleent aan investeringen in onderzoek en innovatie, en soortgelijke financieringsinstrumenten die door de regio's kunnen worden ingevoerd in het kader van de structuurfondsen. Het verzoekt de Commissie dan ook om duidelijk te maken wat precies de relatie is tussen beide instrumenten die op het eerste gezicht erg op elkaar lijken, en om voor identieke toegangsprocedures te zorgen.

3.7.3   Het EESC pleit ervoor om een nieuwe paragraaf 2bis met de volgende strekking in te voegen: „Of het nu om de oprichting, de ontwikkeling of de overdracht gaat, de LGF is van toepassing op alle levensfasen van een onderneming, ongeacht haar activiteiten of marktaandeel. Deze faciliteit heeft betrekking op alle soorten investeringen, dus ook immateriële”.

3.7.4   In het voorstel staat dat de LGF leningen tot maximaal 150 000 euro dekt.

3.7.4.1   Het EESC verzoekt de Commissie om aan te geven welke criteria er zijn gehanteerd voor de vaststelling van dit bedrag. Voor het CIP-programma gelden er immers geen maximumbedragen. Het voorgestelde bedrag betreft de lening. Toch moet er voor de oprichting van een onderneming, de investeringen daarin en de overdracht daarvan vaak veel meer geld worden geleend. Hogere leningen zouden dus in het kader van het programma Horizon 2020 kunnen worden toegekend, hoewel dit programma geen ander doel heeft dan het financieren van innovatieprojecten.

3.7.4.2   Het EESC pleit er daarom voor om terug te keren naar het vroegere CIP-systeem, dat niet aan een limiet was gebonden, of om desnoods voor de tegengarantie, en niet voor de lening, uit te gaan van een maximumbedrag van 150 000 euro. Wat de overdracht en overname van ondernemingen betreft, waarmee vaak hogere kosten gemoeid gaan dan met alleen de oprichting, zou het EESC graag zien dat de tegengarantie niet aan een maximumbedrag wordt gebonden.

3.7.5   In dezelfde paragraaf wordt gewag gemaakt van rapportage over „innovatieve ondersteunde kmo's”. Alle ondernemingen, of ze nu innovatief zijn of niet, moeten van de LGF kunnen profiteren. Het EESC uit nogmaals zijn twijfels over het nut van dergelijke rapportages, die zich eigenlijk zouden moeten beperken tot direct bruikbare informatie en niet zouden moeten drukken op de voor de financiering van ondernemingen toegekende middelen.

3.7.6   Het EESC dringt erop aan dat alle maatregelen in verband met de formulering en invoering van de financieringsinstrumenten in goed overleg met de Europese mkb-organisaties en hun financiële partners worden vastgesteld.

3.8   Financieel memorandum

3.8.1   Wat paragraaf 1.4.1 (de meerjarendoelstellingen) betreft, pleit het EESC ervoor dat met het programma niet alleen steun wordt verleend aan de oprichting en groei van ondernemingen, maar ook aan hun overdracht en overname.

3.8.2   In de derde alinea van paragraaf 1.5.4 staat dat „het nieuwe programma zich zou richten op kmo's in hun groei- en internationaliseringsfase”. Deze beperking is in strijd met de rest van de tekst en de SBA-beginselen. Het nieuwe programma dient zich te richten op alle activiteiten van kmo's, ongeacht hun marktsegment.

3.8.3   Het EESC merkt op dat de laatste zin van de derde alinea in tegenspraak is met de tekst van de verordening, en verzoekt dan ook om die te schrappen.

3.8.4   In de laatste zin van de vijfde alinea van paragraaf 1.5.4 wordt gewag gemaakt van de oprichting van een centraal aanspreekpunt. Het EESC zou graag zien dat rekening wordt gehouden met de reeds bestaande aanspreekpunten, dat de werkwijzen en organisatiemethoden in elke lidstaat worden gerespecteerd en dat er bij de maatregelen wordt samengewerkt met de mkb-organisaties.

3.8.5   Wat paragraaf 2.1 („Regels inzake het toezicht en de verslagen”) aangaat, roept het EESC op om halverwege een analyse uit te voeren met het oog op de aanpassing van het COSME-programma in de tweede fase. Deze evaluaties dienen t.z.t. te worden uitgevoerd door een onafhankelijk extern orgaan en aan het Europees Parlement en de Raad te worden voorgelegd.

Brussel, 29 maart 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  PB C 376 van 22.12.2011, blz. 51-57.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  Zie voetnoot 1.

(4)  Art. 5 van de algemene verordening voor de structuurfondsen.

(5)  Zie voetnoot 1.

(6)  Zie voetnoot 1.

(7)  Zie voetnoot 1.


Top