EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE0484

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van offshore-olie- en -gasprospectie-, -exploratie- en –productieactiviteiten (COM(2011) 688 final — 2011/0309 (COD))

PB C 143 van 22.5.2012, p. 107–109 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

22.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 143/107


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van offshore-olie- en -gasprospectie-, -exploratie- en –productieactiviteiten

(COM(2011) 688 final — 2011/0309 (COD))

2012/C 143/20

Rapporteur: de heer LYON

Het Europees Parlement en de Raad hebben op resp. 17 november 2011 en 29 november 2011 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig art. 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, te raadplegen over het

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van offshore-olie- en -gasprospectie-, -exploratie- en -productieactiviteiten

COM(2011) 688 definitief – 2011/0309 (COD).

De afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling, Milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 20 januari 2012 goedgekeurd.

Het EESC heeft tijdens zijn op 22 en 23 februari 2012 gehouden 478e zitting (vergadering van 22 februari) onderstaand advies uitgebracht, dat met 111 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 9onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Offshoreactiviteiten gaan zelden gepaard met grote incidenten, maar als dat het geval is, zijn de gevolgen voor de mens, het milieu, de economie en het klimaat vaak rampzalig.

1.2

Iedereen is het er eigenlijk wel over eens dat de veiligheid van offshore-olie- en -gasactiviteiten om een consistente EU-aanpak vraagt.

1.3

Dit kan het beste worden bereikt via verspreiding en invoering van de strenge voorschriften die in grote delen van de sector al worden gehanteerd.

1.4

Net als de Commissie geeft het EESC de voorkeur aan „optie 2”. Met dit maatregelenpakket kunnen de doelstellingen uit het voorstel het beste worden verwezenlijkt.

1.5

De verordening zou erop gericht moeten zijn om de overheveling van de regelgeving inzake hervormingsmaatregelen naar de bevoegde nationale overheden en betrokken partijen te versterken. Daarbij is een duidelijk omschreven doch bescheiden rol weggelegd voor de voorgestelde EU-groep van offshore-autoriteiten.

1.6

Het EESC moedigt de Commissie aan om haar beraadslagingen over productveiligheid, financiële capaciteit en vooral bedrijfsaansprakelijkheid snel af te ronden.

1.7

Exploitanten uit de EU die buiten het grondgebied van de Unie exploratie- en productieactiviteiten ontplooien, zouden ertoe moeten worden aangemoedigd om de hoogste EU-normen te exporteren.

2.   Inleiding

2.1

Op 27 oktober 2011 diende de Commissie haar voorstel voor een verordening betreffende de veiligheid van offshore-olie- en -gasprospectie-, -exploratie- en productieactiviteiten in.

2.2

Vanwege de ramp met de Deepwater Horizon in de Golf van Mexico in april 2010 en het, zoals de Commissie het formuleert, aanzienlijke risico van een groot offshore-olie- en gasongeval in de Europese offshoresector kan er nauwelijks enige twijfel over bestaan dat de vraagstukken die de Commissie in de effectbeoordeling bij het voorstel aankaart, dringend moeten worden aangepakt en dat er snel passende maatregelen moeten worden genomen. Deze vraagstukken zijn:

voorkoming en, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, bestrijding van zeer risicovolle voorvallen;

beperking en beteugeling van de gevolgen van ernstige rampen;

een betere bescherming van het mariene milieu en kusteconomieën tegen de gevolgen van verontreiniging;

de noodzaak om de omvang en effectiviteit van de noodmaatregelen van de lidstaten te verbeteren;

de noodzaak om vroeg of laat duidelijke richtsnoeren op te stellen over de aansprakelijkheid van offshorecontractanten voor directe en indirecte verliezen van derden;

de noodzaak tot het formuleren en harmoniseren van randvoorwaarden voor een veilige exploitatie van offshore-installaties en -faciliteiten;

het herstel van het vertrouwen van het publiek in een veilige, goed beheerde en gereguleerde offshore-olie- en -gassector.

2.3

Volgens de Commissie kunnen deze vraagstukken het beste worden aangepakt door:

betere procedures voor de beoordeling van, de vergunningverlening aan, de voorschriften voor en het toezicht op contractanten en exploitanten in de sector;

het stimuleren van een bedrijfscultuur waarin de bereidheid bestaat om betere veiligheidsmaatregelen te omarmen;

een einde te maken aan de verschillen in werkwijze tussen de lidstaten;

een beter beheer en een betere coördinatie van de middelen en de capaciteit om op noodsituaties te reageren;

een betere controle van veiligheidskritische uitrusting (waaronder ook een onafhankelijke controle door derden);

een evaluatie van de beleidsmaatregelen met betrekking tot productveiligheid, de waarborging van financiële draagkracht en de wettelijke aansprakelijkheid en vergoedingsregelingen van offshore-exploitanten.

2.4

De Commissie hoopt deze doelstellingen te bereiken door het bevorderen van een „EU-model van beste praktijken” en door een hervormingspakket door te voeren dat grotendeels is gebaseerd op de jarenlange, als uiterst waardevol beschouwde ervaringen van de sector in de Noordzee. Dit zou moeten leiden tot meer samenwerking bij risicobeoordeling, bij de formulering van rampenplannen en noodmaatregelen, en bij de uitwisseling van informatie, expertise en middelen. Dit model (in de effectbeoordeling aangeduid als „optie 2”) voorziet in de oprichting van een „bevoegde autoriteit” in elke lidstaat, die de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt voor de sectorgerelateerde aangelegenheden, en, op supranationaal niveau, van een EU-groep van offshore-autoriteiten, die tot taak heeft om nieuwe veiligheidsnormen op te stellen, om de EU-regelgeving te vereenvoudigen en om zorg te dragen voor standaardverslaglegging over de nationale grenzen heen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

De Europese offshore-olie- en -gassector telt bijna duizend offshore-installaties. De geografische spreiding daarvan is als volgt: 486 in het Verenigd Koninkrijk, 181 in Nederland, 123 in Italië, 61 in Denemarken, 7 in Roemenië, 4 in Spanje, 3 in Polen, 2 in Duitsland, 2 in Griekenland, 2 in Ierland en 1 in Bulgarije.

3.2

Het EESC hecht bij alle facetten van de offshore-olie- en -gasactiviteiten en bij alles wat de sector voortbrengt, bijzonder veel belang aan veiligheid en is dan ook ingenomen met het Commissie-initiatief.

3.3

In de verordening ligt het accent weliswaar op preventie en het beperken van de milieuschade als gevolg van offshorevoorvallen of -ongelukken, maar het is goed dat in de effectbeoordeling ook aandacht wordt besteed aan de gezondheid, veiligheid en het welzijn van de werknemers in de offshore-olie- en -gassector.

3.4

Het EESC ziet in dat er een evenwicht moeten worden gevonden tussen de in het voorstel geformuleerde eisen en de behoefte van de EU aan energie en energiezekerheid.

3.5

Ofschoon er binnen de EU geen aparte wetgeving bestaat op het gebied van de veiligheid van offshore-olie- en -gasactiviteiten, zijn er diverse richtlijnen die betrekking hebben op vraagstukken die nauw samenhangen met de in het voorstel behandelde problematiek. Het gaat daarbij onder mee om de Richtlijn betreffende milieuaansprakelijkheid (2004/35/EG), de Kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG), de Richtlijn inzake milieueffectrapportage (85/337/EEG, als gewijzigd), de maatregelen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn betreffende veiligheid en gezondheid (89/391/EEG) met daarin de minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen, en de Richtlijn mariene strategie (2008/56/EG). Aangezien deze richtlijnen niet precies beantwoorden aan de doelstellingen van het voorstel, kan daar, voor zover dit zonder aanpassing überhaupt mogelijk is, slechts gedeeltelijk gebruik van worden gemaakt. De Richtlijn betreffende milieuaansprakelijkheid gaat bijvoorbeeld over offshorevervuiling, maar is niet van toepassing op waterschade in de exclusieve economische zone of op het continentaal plat. Deze moeten worden beschermd krachtens de Richtlijn mariene strategie.

3.6

Een terugkerend punt van kritiek (van de kant van analisten) is dat de bestaande normen op het gebied van veiligheid, verhaal, aansprakelijkheid en compensatie (die via richtlijnen, zelfregulering, internationale overeenkomsten en protocollen zijn vastgesteld) vaak versnipperd zijn en niet goed worden opgevolgd, hetgeen te wijten zou zijn aan verschillen in nadruk en interpretatie, gebrekkige aandacht voor het naar de geest, zo niet naar de letter naleven van uitvoerings- en handhavingsmechanismen, en de cultuur binnen de sector, waarmee het slecht gesteld is. Dit doet afbreuk aan het wetgevingsproces en is onbevredigend. Het is dan ook goed dat in het voorstel wordt gepleit om met een schone lei te beginnen.

3.7

De Commissie typeert zowel de vrijwillige als de wettelijk voorgeschreven praktijken en procedures van de sector in de Noordzee als „de beste bedrijfspraktijken”, „de beste praktijken in de Unie”, „de beste beschikbare praktijken die in dwingende normen en richtsnoeren zijn bepaald”, „de huidige beste praktijken”, „baanbrekende praktijken” en „wereldwijd erkende beste praktijken inzake de bestrijding van grote gevaren”, en beschouwt de doelgerichte reguleringsaanpak als „van wereldniveau”. Toch maakt het EESC zich zorgen over het nog altijd betrekkelijk hoge risico en denkt het dat de voorgestelde verordening de veiligheidscultuur in de sector zal verbeteren.

3.8

Deze praktijken zijn ontstaan en hebben kunnen rijpen dankzij onderzoek, ingenieurschap en praktijkervaring (die, terugdenkend aan de rampen met de Alexander Kielland (1980) en de Piper Alpha (1988), soms bitter was). Het EESC erkent dat dit een continu proces is dat voortdurend moet worden geëvalueerd, en denkt niet dat de exploitanten in de sector zich in zelfgenoegzaamheid zullen wentelen of traag zullen handelen als het nodig of zinvol is om nieuwe maatregelen en richtsnoeren in te voeren of bestaande normen en procedures aan te passen. De verordening zal daarvoor een uniform kader bieden.

3.9

Naarmate er nieuwe exploratie- en productiegebieden worden ontwikkeld, is een pakket coherente, alomvattende en algemeen toepasbare beginselen, procedures en controlemaatregelen binnen de EU, zoals dat in de verordening wordt voorgesteld, een juiste en cruciale stap voor een goed beheer van de sector. Voor het EESC is de door de Commissie voorgestelde „optie 2” de meest aanvaardbare aanpak.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1

De Commissie benadrukt meerdere malen dat het risico van een ernstig ongeluk met olie- of gasinstallaties „overal in de Unie beduidend” en „onaanvaardbaar hoog” is en dat zoiets „veel reëler” is „dan het lijkt”. Het EESC zou graag willen weten hoe deze bewering wordt gestaafd.

4.2

Het is enigszins zorgwekkend dat het voorstel van de Commissie, vanwege haar voorkeur voor het rechtsinstrument verordening, kan resulteren:

in ontmanteling of afbraak van de „beste praktijken” van exploitanten en lidstaten die het „basismodel Noordzee” volgen, daar er nieuwe, complexe wetgevingsprocedures worden aangevuld met „soft law” en wijzigingsvoorstellen krachtens de aan de Commissie toegekende bevoegdheden; en

in extra en wellicht onnodige kosten, onrust, vertragingen en verwarring binnen en buiten de sector en (mogelijkerwijs tijdens de overgangsfase) in aantasting van de veiligheid; het EESC hoopt dan ook dat met een goed geformuleerde verordening iets aan deze ongerustheid kan worden gedaan.

4.3

Hoewel sommigen van mening zijn dat het bestaande stelsel van beste praktijken (het Noordzeemodel) en de rol die organisaties als het North Sea Offshore Authorities Forum, de Oil Spill Prevention and Response Advisory Group, Offshore Oil Pollution Liability Association Ltd, het Internationaal Forum van regelgevers en de Operators Co-operative Emergency Services spelen, duidelijk laten zien dat subsidiariteit via maatregelen van de lidstaten functioneert en dat de „level-upbenadering” van de Commissie door middel van een richtlijn zou kunnen worden verwezenlijkt, erkent het EESC zonder meer dat een verordening absoluut voordelen biedt en begrijpt het dat de Commissie de voorkeur geeft aan dit rechtsinstrument. Het verwacht dat de huidige inconsistenties tussen lidstaten dankzij de verordening zullen worden rechtgetrokken en dat de beste elementen, beginselen en normen van het Noordzeemodel zullen worden overgenomen en aangepast.

4.4

Het EESC verzoekt de Commissie om aan te geven of, en zo ja, in welke mate er bij de uitwerking van de bepalingen van het voorstel rekening is gehouden met de bepalingen van artikel 194, lid 2, van het VWEU.

4.5

Waar mogelijk dienen exploitanten uit de Europese Unie zowel binnen als buiten de EU-wateren de veiligheidscultuur van de EU op uniforme wijze in te voeren. Het EESC pleit er daarom voor dat wordt onderzocht of speciaal voor dit doel een systeem van controle door derden mogelijk is.

4.6

De ramp met de Deepwater Horizon laat eens te meer zien dat er strengere financiële voorschriften nodig zijn voor exploitanten, zodat die in staat zijn om alle kosten voor schade en schadevergoeding als gevolg van ongevallen te dragen. Volgens het EESC zou daarom nader moeten worden onderzocht in hoeverre een verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor derden (of een vergelijkbare en passende aansprakelijkheidsbescherming) mogelijk is. Het stelt voor om in de verordening een herzieningsclausule op te nemen teneinde dit prangende vraagstuk in de nabije toekomst te kunnen oplossen.

Brussel, 22 februari 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


Top