EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011IE0818

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over duurzaamheidseffectbeoordelingen en handelsbeleid van de Europese Unie

PB C 218 van 23.7.2011, p. 14–18 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

23.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 218/14


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over duurzaamheidseffectbeoordelingen en handelsbeleid van de Europese Unie

2011/C 218/03

Rapporteur: Evelyne PICHENOT

De Commissie heeft op 22 april 2010 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) overeenkomstig artikel 262 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over

Duurzaamheidseffectbeoordelingen en handelsbeleid van de Europese Unie.

De gespecialiseerde afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 7 april 2011 goedgekeurd.

Het EESC heeft tijdens zijn op 4 en 5 mei 2011 gehouden 471e zitting (vergadering van 5 mei) onderstaand advies uitgebracht, dat met 161 stemmen vóór en 3 stemmen tegen, bij 4 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

Het EESC adviseert de Commissie om de procedure voor duurzaamheidseffectbeoordelingen (hierna: DEB) van het EU-handelsbeleid te herzien. Die procedure moet beter beantwoorden aan de verwachtingen van de maatschappelijke organisaties en er moet rekening worden gehouden met de globalisering. Er zou opnieuw vorm aan moeten worden gegeven door DEB op te nemen in een samenhangende evaluatiecyclus.

1.1   Volgens het EESC moeten handelsovereenkomsten voortaan altijd een follow-up-regeling omvatten waarin een rol is weggelegd voor het maatschappelijk middenveld. Alleen op die manier kan worden nagegaan of beloften worden nagekomen en kan worden toegezien op de risico’s en kansen voor duurzame ontwikkeling die de openstelling van markten met zich meebrengt. Een follow-up-regeling is onontbeerlijk in de voorgestane dynamische aanpak, omdat de risico’s en kansen die bij het eerste onderzoek worden vastgesteld, daardoor later op gezette tijden opnieuw kunnen worden beoordeeld.

1.2   Om weer samenhang te brengen tussen DEB en de doelstellingen van duurzame ontwikkeling, adviseert het EESC om

DEB onderdeel te maken van een ex ante, in itinere en ex-post evaluaties;

DEB af te stemmen op het aan het onderhandelingsmandaat voorafgaande onderzoek en tijdig uit te voeren;

DEB toe te spitsen op de opsporing van sociale en milieurisico’s, zulks als aanvulling op de beoordeling van de economische aspecten, die over het algemeen vooral wordt gebruikt als argument voor de EU om een handelsovereenkomst te sluiten;

vooral ook, in het licht van de gecumuleerde effecten van de liberalisering voor alle pijlers van duurzame ontwikkeling, meer specifiek en uitvoerig onderzoek te laten verrichten naar sectoren of gezinshuishoudingen, met name in landen waar de economie voor een groot deel informeel is;

DEB te gebruiken voor de openbare discussie die in het Europees Parlement over de „analyse van de consequenties” wordt gevoerd;

in DEB andere beleidsonderdelen van de EU mee te wegen als begeleidende maatregelen.

1.3   Om de informatie die wordt verstrekt, steekhoudender te maken, adviseert het EESC om

voor evenwichtigere verhoudingen tussen de drie pijlers te zorgen;

de consulenten te laten kiezen uit een breed scala aan beschikbare – vooral kwalitatieve – methoden, zodat ook informatie wordt vergaard over niet-economische aspecten van handelsovereenkomsten;

verder te werken aan methoden om handelsovereenkomsten aan milieucriteria te toetsen (levenscyclus-analyse, ecologische voetafdruk, meting van ecosysteemdiensten);

in het team van consulenten dat de DEB moet uitvoeren, verplicht deskundigen op te nemen die afkomstig zijn uit het land dat partner is in de handelsovereenkomst waarvan het duurzaamheidseffect moet worden beoordeeld;

rechtstreekse en diepgaande besprekingen met de sociale partners, milieudeskundigen en vertegenwoordigers van de zakenwereld te houden;

ook te kijken naar de gevolgen van een handelsovereenkomst voor de gendergelijkheid;

een analyse te maken van de omstandigheden waaronder juristen en beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg hun werk kunnen doen. Daarbij moet vooral worden gekeken naar hun onafhankelijkheid en de vrijwaring van hun lichamelijke integriteit. Ook dit zou onderdeel moeten zijn van een DEB.

1.4   Om ervoor te zorgen dat de vernieuwde procedure wordt gekenmerkt door participatie, adviseert het EESC om

de belanghebbende partijen en partnerlanden in alle stadia daarvan inzage te geven in de evaluatie en om aan de DEB een samenvattend verslag toe te voegen;

het overleg aan de diverse stadia van de cyclus aan te passen, voor alle belanghebbende maatschappelijke organisaties open te stellen en van voldoende financiële middelen te voorzien;

het EESC al in het beginstadium van een DEB te laten participeren met een advies over de keuze van de indicatoren en de aanwijzing van de te raadplegen maatschappelijke organisaties, en suggesties te laten doen voor de in het kader van de raadpleging te treffen regelingen;

het EESC om een advies te vragen over de „analyse van de consequenties” die aan het Europees Parlement en de Raad moet worden voorgelegd;

erkenning te geven aan de belangrijke rol die het EESC, in overleg met de delegaties van de EU, in de organisatie van de raadpleging en van de follow-up met de maatschappelijke organisaties van de partnerlanden kan spelen;

het EESC ervoor te laten zorgen dat de raadpleging van de maatschappelijke organisaties in het kader van de DEB op de daarna krachtens de desbetreffende handelsovereenkomsten te treffen follow-up-regelingen wordt afgestemd.

ervoor te zorgen dat de tussentijdse rapporten van het follow-up-comité in aanmerking worden genomen voor een ex post evaluatie.

2.   DEB zijn noodzakelijk, maar moeten anders worden uitgevoerd

2.1   De Commissie preciseert in haar mededeling over „Handel, groei en wereldvraagstukken” (1) dat zij het overleg met de belanghebbende partijen en het maatschappelijk middenveld wil opvoeren om de impact van het handelsbeleid op duurzame ontwikkeling beter te kunnen beoordelen. DG Handel van de Commissie heeft een voortrekkersrol gespeeld bij de invoering van DEB. Daarom strekt het tot tevredenheid dat de Commissie nu de resultaten daarvan weer ter discussie stelt, óók om te bekijken hoe de beperkingen daarvan kunnen worden opgeheven en hoe tekortkomingen kunnen worden verholpen. In onderhavig verkennend advies worden suggesties gedaan om de werking van het systeem te verbeteren en de doelstellingen ervan te verduidelijken. Ook wordt ingegaan op de vraag wat het maatschappelijk en politiek nut van DEB is.

2.2   Het Europees Parlement heeft met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon meer bevoegdheden gekregen en bevindt zich nu op voet van gelijkheid met de Raad wat handelsbeleid betreft. Sindsdien is er al een eerste handelsovereenkomst – die met Zuid-Korea (maart 2011) – geratificeerd: bij die gelegenheid hebben alle belanghebbende partijen, met name in de gevoelige sectoren, de proef op de som kunnen nemen van het belang van deze nieuwe bevoegdheid voor het Europees Parlement. De tot dusverre gehanteerde oplossing voor de dialoog met de maatschappelijke organisaties moet in het licht van deze institutionele ontwikkeling worden bijgestuurd.

2.3   Het EESC neemt met veel belangstelling kennis van de wijzigingen waarvoor de Commissie pleit in voornoemde - onlangs uitgebrachte - mededeling. Wat onveranderd blijft, zijn de aan de raadpleging van maatschappelijke organisaties gerelateerde DEB, gekoppeld aan een formele toezegging om die organisaties al tijdens de onderhandelingen over een handelsovereenkomst te raadplegen en de bevindingen van dat overleg samen te vatten in een „stellingname”-document. Alleen komt er nu een fase bij: de Commissie kondigt aan dat handelsovereenkomsten achteraf (ex post) zullen worden beoordeeld om de gevolgen ervan onder controle te houden. Ten slotte wordt geraakt aan een beslissend onderdeel van het politieke debat, nl. de fase – na de onderhandelingen over en vóór de ondertekening van de handelsovereenkomst – waarin de Commissie een „analyse van de consequenties” maakt, die vervolgens aan het Europees Parlement en de Raad wordt voorgelegd. Een DEB is dus niet langer eenvoudigweg een instrument waarvan het gebruik beperkt blijft tot de onderhandelingen over een handelsovereenkomst: voortaan bestrijkt een DEB de hele ontstaanscyclus van het beleid, gaande van de uitwerking tot de tenuitvoerlegging en follow-up. Vandaar de actualiteit van de suggesties in onderhavig advies die op een herschikking van het systeem zijn gericht, en de grotere draagwijdte ervan.

2.4   Bij gebrek aan multilaterale overeenstemming zijn het steeds vaker onderdelen van bilaterale of regionale vrijhandelsovereenkomsten die het „duurzaamheidsgehalte” van de governance van de wereldhandel vergroten. Daarbij moet niet alleen worden gedacht aan evaluatiecycli die „completer” zijn, d.w.z. een ex ante en ex post evaluatie omvatten, maar ook aan de inhoud van vrijhandelsovereenkomsten waarin hoofdstukken over duurzame ontwikkeling met toezeggingen op milieu- en sociaal gebied zijn opgenomen.

2.5   DG Handel van de Commissie voert nu al een gestructureerde dialoog met maatschappelijke organisaties (2), waarbij in de diverse stadia van handelsbesprekingen informatie wordt gegeven en van gedachten wordt gewisseld. Met die dialoog wordt een verplichting nagekomen, nl. de verplichting om maatschappelijke organisaties uit EU-lidstaten en partnerlanden te raadplegen met het oog op de door de consulenten uit te voeren DEB. Deze gestructureerde dialoog is een grootschalig experiment voor een burgerdialoog waarin het EESC een grotere rol zou willen spelen.

2.6   In de huidige fase van ontwikkeling of hervatting van bilaterale of regionale handelsbesprekingen wordt deze vorm van voorlichting/overleg als positief ervaren, alhoewel er ook kritische geluiden zijn te horen (3). Voor DEB wordt veelvuldig gebruik gemaakt van rekenkundige simulatiemodellen, bijvoorbeeld om het algemene evenwicht te berekenen, waarvan de bedoeling is om de doeltreffendheid van macro-economisch beleid en dus niet het milieueffect of de maatschappelijke gevolgen van een handelsovereenkomst te beoordelen, te meer daar deze laatste uitgesplitst zijn: kortom, met die simulatiemodellen wordt veel gewicht gehecht aan de beoordeling van de impact op de economie. Bij de presentatie van de resultaten van die berekeningsmodellen in DEB wordt dikwijls op het gevoel afgegaan, waardoor die resultaten voor onderhandelaars en belanghebbenden uiteindelijk maar weinig informatieve waarde hebben, omdat er geen significante of voldoende gespecificeerde gevolgen worden aangegeven. Een moeilijkheid bij het uitvoeren van een DEB is dat er geen of alleen onbetrouwbare statistieken zijn over het informele deel van de economie. Als gevolg daarvan wordt in een DEB te weinig rekening gehouden met de mogelijke impact van een handelsovereenkomst op de informele sector.

2.7   Uit onderzoek (4) is gebleken dat genoemde werkwijze, met deze DEB en deze vorm van overleg, aan beperkingen is gebonden: vanwege hun laattijdige uitvoering in de onderhandelingen wordt de uiteindelijke handelsovereenkomst door een DEB inhoudelijk niet echt beïnvloed en worden betrokkenen niet op tijd gewaarschuwd voor de meest problematische gevolgen. Er is geen duidelijkheid over wie wordt geraadpleegd en hoe de geraadpleegde partijen worden uitgekozen.

2.8   Het onderzoek dat in eerste instantie wordt gedaan, moet worden aangevuld of aangepast als bepaalde sociale indicatoren vanwege de financiële en economische crisis beduidende veranderingen ondergaan. Op die manier kunnen de gegevens die worden gehanteerd en de scenario’s waarvan is uitgegaan, worden bijgewerkt en kan ervoor worden gezorgd dat de begeleidende maatregelen die worden voorgesteld, beter op de situatie zijn afgestemd.

3.   DEB als onderdeel van een samenhangende evaluatiecyclus

3.1   Het EESC stelt voor om DEB een nieuwe dynamiek te verlenen, omdat de resultaten tot dusverre te wensen overlaten: de informatie die wordt verkregen, komt te laat, biedt meestal weinig nieuws voor de onderhandelaars, heeft geen duidelijke politieke implicaties en komt niet voort uit adequaat overleg. Om te beginnen moeten DEB worden gericht op het opsporen van specifieke (milieu- en maatschappelijke) risico’s en op de beoordeling en de follow-up van deze risico’s over een bepaalde periode. De meerwaarde van DEB is vooral dat informatie wordt gegeven over verwachte en waargenomen risico’s.

3.2   De beoordeling moet dus ex ante zijn (welke risico’s worden verwacht), maar ook in itinere (hoe risico’s zich ontwikkelen) en ex post (welke risico’s zijn waargenomen). Dan krijgt een DEB de nodige dynamiek en wordt een DEB meer dan alleen maar een methode of instrument om een diagnose te stellen. Een DEB moet dus niet meer worden opgezet als een statische methode om de rekenkundige waarde van de drie pijlers te berekenen, maar als een procedure om specifieke gegevens via samenwerking te vergaren en te delen. Zo krijgt informatie signaal- of alarmwaarde, zowel voor de maatschappelijke organisaties als voor de onderhandelaars.

3.3   Om doel te treffen, moeten DEB onderdeel worden van een samenhangende cyclus voor de beoordeling van alle beleidsmaatregelen van de EU die gericht zijn op duurzame ontwikkeling.

3.3.1   Daarbij moet in eerste instantie worden gedacht aan samenhang tussen de drie pijlers, met noodzakelijkerwijs meer nadruk op milieu en klimaatverandering, maar ook – maatschappelijk gezien – met uitdrukkelijk aandacht voor mensenrechten en fatsoenlijk werk (5).

3.3.2   Verder moet er samenhang zijn tussen de voorziene begeleidende maatregelen en de vastgestelde risico’s en kansen. Aanbevelingen moeten een zo breed mogelijk scala aan beleidsvormen beslaan (structuurfondsen en specifieke programma’s, ontwikkelingshulp, Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, Europees instrument voor democratie en mensenrechten, financiering door de EIB). Andersom moeten DEB bij de programmering van deze instrumenten worden meegewogen.

3.3.3   Ten slotte moet er ook nog samenhang zijn tussen de diverse beoordelingen van de Commissie. Zo moet met name het verband tussen de aan de onderhandelingen voorafgaande effectenbeoordeling en een DEB worden verduidelijkt. Zonodig kan de taakomschrijving van een DEB worden aangepast en bijgestuurd naar gelang van de draagwijdte van de aan de onderhandelingen voorafgaande effectenbeoordeling: die laatste kan ambitieus of bescheiden zijn, of zelfs onvolledig als daarin wordt voorbijgegaan aan milieu- of maatschappelijke risico’s.

3.4   De leden van het Europees Parlement, maar ook vertegenwoordigers van de lidstaten en van maatschappelijke organisaties moeten meer nu dan nu het geval is bij de hele procedure worden betrokken. De „analyse van de consequenties” van de handelsovereenkomst - die de Commissie ten behoeve van het Europees Parlement en de Raad opstelt - wordt van strategisch belang in de evaluatiecyclus. Door die analyse in aanmerking te nemen, kan de burgerdialoog worden toegespitst op een doorslaggevend onderdeel van het politieke debat.

3.5   DEB zouden algemeen ingang moeten vinden en moeten worden afgestemd op de toekomstige mandaten voor onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten met de voornaamste strategische economische partners van de EU (VS, China, Rusland, Japan, India en Brazilië). Met dat laatste wordt met name gedoeld op bepaalde aspecten van het VN-Protocol voor economische en sociale rechten, intellectuele-eigendomsrechten, gedragsregels voor overheidsopdrachten en investeringsovereenkomsten.

4.   Steekhoudendheid van de verschafte informatie

4.1   De uitslag van een DEB moet beslist in een vroeg stadium van de handelsbesprekingen bekend worden gemaakt, omdat mogelijke – hetzij positieve, hetzij negatieve - gevolgen anders niet in aanmerking kunnen worden genomen. Het onderzoek dat wordt gedaan, moet te allen tijde toegankelijk zijn voor belanghebbenden en partnerlanden. Alhoewel de looptijd voor een DEB tot negen maanden is teruggebracht, moet die termijn worden aangepast om de raadpleging in de partnerlanden verder te consolideren.

4.2   Het nut van DEB wordt in twijfel getrokken. Op die kritiek moet niet worden gereageerd met algemene waarheden. Ook kwalitatieve meting aan de hand van geaggregeerde gegevens (economie versus milieu versus samenleving) moet van de hand worden gewezen. De prioriteit moet uitgaan naar de opsporing van specifieke sociale en milieurisico’s en van het potentieel op sociaal en milieugebied, bovenop de noodzakelijk meting van de economische mogelijkheden die in beginsel in de meeste modellen als gunstig naar voren komen. Deze verwachte gunstige economische mogelijkheden, zoals die naar voren komen in de aan het onderhandelingsmandaat voorafgaande effectbeoordeling, zijn immers de facto de reden waarom überhaupt tot onderhandelingen over een handelsovereenkomst wordt overgegaan.

4.3   Voor de beoordeling van de sociale en milieurisico’s moet gebruik worden gemaakt van een zo breed mogelijk spectrum van beschikbare methoden, gaande van kwantitatieve methoden tot methoden die eerder kwalitatief zijn en uitdrukkelijk zijn bedoeld om een niet-economisch aspect (zoals de impact op gendergelijkheid, de voedselveiligheid of de continuïteit van de voedselvoorziening) van het voorgenomen handelsbeleid te evalueren. Zo zou met name verder moeten worden gewerkt aan methoden om milieu-aspecten te evalueren, zoals levenscyclusanalyses, de ecologische voetafdruk en de analyse van de gevolgen voor de biodiversiteit. Verder kan gebruik worden gemaakt van kwalitatieve methoden om de sociale gevolgen in welbepaalde sectoren te beoordelen, waarbij wordt gekeken naar de vraagstukken „werkgelegenheid” en „fatsoenlijk werk”.

4.4   De Commissie zou bij offerte-aanvragen uitdrukkelijk een beroep moeten doen op deskundigen op sociaal en milieugebied. Het verdient ten zeerste aanbeveling om een grotere rol toe te bedelen aan deskundigen van de partnerlanden en van de IAO, of zonodig zelfs van de Wereldhandelsorganisatie of de FAO, vooral in het geval van landen met een grotendeels informele economie. Daarenboven moeten de consulenten een analyse maken van de arbeidsvoorwaarden voor juristen en vrijeberoepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, teneinde informatie te verschaffen over de wettelijke bescherming van hun belangen en lichamelijke integriteit.

4.5   Ook de impact in de EU zelf mag niet over het hoofd worden gezien, vooral als het gaat om DEB die strategische partners betreffen op met name gebieden als werkgelegenheid en herstructurering. In die gevallen moeten de sociale partners er beslist bij worden betrokken, al was het maar omdat deze kunnen attenderen op mogelijke spanningsvelden tussen sociale en milieudoelstellingen in het streven naar een rechtvaardig omschakelingsproces en een groene en inclusieve groei. Er moet stelselmatig sectorgebonden informatie worden ingewonnen bij de adviescommissie Industriële reconversie van het EESC en de Europese comités voor een sectorgebonden sociale dialoog die „handelsstromen” op hun agenda hebben gezet. De legitimiteit van effectbeoordelingen kan alleen maar groter worden als de sociale partners daarover rechtstreeks kunnen meepraten.

4.6   Bovendien zou in DEB steeds vaker ook moeten worden verwezen naar vrijwillige en/of door onderhandeling tot stand gebrachte MVO-overeenkomsten van multinationals en naar internationale raamovereenkomsten.

4.7   Voorwaarde voor de kwaliteit van een DEB en voor de eerste stappen die door de follow-up-groep moeten worden gezet, is dat de nodige financiële en personele middelen worden ingezet om de capaciteit in de partnerlanden (deskundigheid op vooral sociaal en milieugebied en raadplegingsprocedures) te vergroten. DG Ontwikkelingssamenwerking en DG Handel van de Commissie moeten hun werkzaamheden op dit gebied nog meer op elkaar gaan afstemmen, o.a. door de programmering van de nieuwe Europese dienst voor extern optreden daarbij te betrekken.

4.8   De gevolgen van een vrijhandelsovereenkomst voor landen die daar niet bij zijn aangesloten of voor ultraperifere landen zouden geleidelijk aan - met de hulp van lokale deskundigen en maatschappelijke organisaties - in de DEB moeten worden verwerkt. De bedoeling is dat ook in die landen wordt nagegaan welke sociale en milieugevolgen de voorgenomen wijziging van handelsstromen zal hebben.

4.9   Deze benadering om tot een voor onderhandelaars en toekomstige beoordelaars zinvolle diagnose te komen, maakt een herziening noodzakelijk van de handleiding die de Commissie in 2006 voor DEB heeft opgesteld (6). Voor die herziening en de tenuitvoerlegging daarvan moet uitgebreid worden samengewerkt met deskundigen van DG Ontwikkelingssamenwerking, DG Werkgelegenheid, DG Milieu, DG Klimaatverandering en DG SANCO.

5.   Een nieuwe aanpak voor de participatie van maatschappelijke organisaties

5.1   Veel van de hierna volgende aanbevelingen komen tegemoet aan de kritiek die tijdens de door DG Handel in 2010 georganiseerde openbare raadpleging over het nieuwe handelsbeleid naar voren is gebracht. Als DEB, zoals bepleit, onderdeel worden van een samenhangende evaluatiecyclus, dan moet ook de raadpleging dynamischer worden, d.w.z. dat het een proces moet worden dat steeds is afgestemd op de diverse fasen van de evaluatiecyclus. Ook moet voor de raadpleging worden uitgegaan van een inventaris van voorbeelden van meest geslaagde methoden (best practices).

5.2   Het EESC zou al in een eerder stadium kunnen bijdragen aan de raadpleging tussen instellingen met het oog op een welbepaalde DEB, nl. door advies uit te brengen over de sociale of milieu-indicatoren die moeten worden gekozen, de begeleidende maatregelen die nodig zijn of de meest geschikte vormen van raadpleging die worden voorgesteld.

5.3   Het maatschappelijk middenveld verwacht dat de Commissie in haar aan het Europees Parlement voor te leggen „analyse van de consequenties” aangeeft hoe de onderhandelaars gevolg hebben gegeven aan de conclusies van de DEB en hoe bepaalde hoofdstukken zijn gewijzigd om de in de DEB aangekaarte problemen op te lossen.

5.4   De beginstudie moet deel uitmaken van een regeling voor follow-up en vroegtijdige evaluatie (2 à 3 jaar), zodat de waargenomen consequenties in nauwe samenwerking met de maatschappelijke organisaties kunnen worden gepreciseerd en zonodig worden bijgestuurd, en nieuwe risico’s kunnen worden opgespoord. Follow-up en evaluatie moeten worden toegespitst op de risico’s, de wijze waarop die risico’s evolueren en de doeltreffendheid van de begeleidende maatregelen.

5.5   Het EESC kan met het oog op de nieuwe evaluatiecyclus waarvan DEB deel gaan uitmaken, terugvallen op de vaste betrekkingen die het ook buiten de EU onderhoudt met maatschappelijke organisaties die grote delen van de samenleving vertegenwoordigen. In raadplegingen kan het dus een schakelfunctie vervullen. Het heeft al ervaring opgedaan met onderhandelingen over de organisatie van een sociale dialoog in partnerlanden.

5.6   De vaste geografische groepen in het EESC die de betrekkingen met de maatschappelijke organisaties van landen buiten de EU onderhouden, zijn een belangrijke troef, omdat het EESC dankzij hen een begin kan maken met de oprichting van comités voor de follow-up van handelovereenkomsten waarin alle geledingen van de maatschappij vertegenwoordigd zijn. Het gaat daarbij om werkgroepen die ervaring hebben met de dialoog en met discussies over tal van aspecten van associatie- of partnerschapsovereenkomsten, en die daarom de meest aangewezen instanties zijn geworden voor gedachtewisselingen over handelsovereenkomsten en het evenwicht dat tussen de diverse onderdelen daarvan wordt bereikt. Gezamenlijke structuren beschikken geografisch gezien over veldkennis met betrekking tot het empirische verband tussen wereldhandel en duurzame ontwikkeling.

5.7   Met de in de Cariforum-overeenkomst getroffen follow-up-regeling wordt tegemoet gekomen aan de noodzaak om de overeenkomst in al haar facetten onder controle te houden, en wel door maatschappelijke organisaties gezamenlijk in de gaten te laten houden hoe de overeenkomst wordt toegepast. Zo kan in het geval van de overeenkomst met Zuid-Korea worden toegezien op de toepassing van het hoofdstuk „Duurzame ontwikkeling”. De invoering van dergelijke follow-up-regelingen is doorslaggevend voor de geloofwaardigheid van de verbintenissen die Europa op het gebied van duurzame ontwikkeling aangaat. De kwaliteit van de DEB is bepalend voor de geldigheid van de daarna komende follow-up en voor het wederzijdse vertrouwen tijdens de raadpleging. Vandaar dat het EESC er opnieuw met klem op aandringt dat voor alle handelsovereenkomsten een follow-up-comité wordt opgericht.

5.8   Het EESC steunt het DG Handel in zijn op samenwerking gerichte streven om in iedere handelsovereenkomst een hoofdstuk Duurzame ontwikkeling te laten opnemen waarin toezeggingen op sociaal en milieugebied worden gedaan. Een DEB draagt bij tot de stimulerende werking daarvan doordat daarin op empirische en praktische wijze wordt aangegeven welke mogelijkheden handel op die gebieden te bieden heeft. Ook staat in een DEB welke overgangs-, compenserende of vrijwaringsmaatregelen of bijsturingen noodzakelijk zijn om sociale of milieurisico’s, ingevolge de met de overeenkomst aangegane verbintenissen, op te heffen of te verkleinen.

5.9   Het EESC aan wie de follow-up van de Cariforum-overeenkomst is toevertrouwd, zal voor de vervulling van die taak gebruik maken van de al eerder aangegane banden met maatschappelijke organisaties. Ook zal het gaan samenwerken met maatschappelijke organisaties uit Zuid-Korea om in het oog te houden hoe daar de vereiste follow-up-regelingen worden opgezet. Voor de herziening van het participatieproces moet lering worden getrokken uit de eerste ex post evaluatie van de overeenkomst met Chili.

Brussel, 5 mei 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  COM(2010) 612 definitief van 9 november 2010.

(2)  Activiteitenverslag van DG Handel over de dialoog met het maatschappelijk middenveld: http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2010/february/tradoc_145785.pdf.

(3)  Eindverslag 2010 over de raadpleging inzake het nieuwe handelsbeleid van de EU: http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2010/september/tradoc_146556.pdf.

(4)  Anne Chetaille (2005): Beoordelingen van het effect van handelsovereenkomsten voor de duurzame ontwikkeling: balans en vooruitzichten, Gret (Parijs).

Ruddy and Hilty (2007): Effectbeoordeling en beleidsleren in de Europese Commissie, Sciencedirect.

Pascal Gabriel (2008): Problematiek van milieu, werkgelegenheid en cohesie. Een studie naar beleidsmatige ontwikkelingen in de wereld, Syndex/DG Werkgelegenheid.

Ekins and Voituriez (2009): Handel, globalisering en DEB, Earthscan (Londen).

(5)  Informatief rapport over fatsoenlijk werk en duurzame ontwikkeling in het Middellandse Zeegebied, EESC, september 2010.

(6)  Handleiding voor DEB, DG Handel: http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2006/march/tradoc_127974.pdf.


Top