EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011IE0806

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de externe dimensie van het Europese industriebeleid — Wordt er in het EU-handelsbeleid daadwerkelijk rekening gehouden met de belangen van het Europese bedrijfsleven? (initiatiefadvies)

PB C 218 van 23.7.2011, p. 25–30 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

23.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 218/25


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de externe dimensie van het Europese industriebeleid — Wordt er in het EU-handelsbeleid daadwerkelijk rekening gehouden met de belangen van het Europese bedrijfsleven? (initiatiefadvies)

2011/C 218/05

Rapporteur: de heer PEZZINI

Corapporteur: de heer PHILIPPE

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 16 september 2010 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over het thema:

De externe dimensie van het Europese industriebeleid - wordt er in het EU-handelsbeleid daadwerkelijk rekening gehouden met de belangen van het Europese bedrijfsleven?

De adviescommissie Industriële reconversie (CCMI), die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 4 april 2011 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 4 en 5 mei 2011 gehouden 471e zitting (vergadering van 4 mei) het volgende advies uitgebracht, dat met 106 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Het EESC kan zich volledig vinden in de bezorgdheid van het Hongaarse voorzitterschap van de Europese Unie, namelijk dat „de wereld in snel tempo een grondige transformatie [ondergaat], en Europa zich staande [moet] kunnen houden in een wereldmarkt die meer dan ooit wordt gekenmerkt door sterke concurrentie.”

1.2   Het EESC dringt er bij de EU met klem op aan dat zij gecoördineerde en coherente maatregelen neemt voor een geïntegreerde strategie met betrekking tot het industriebeleid in zijn externe dimensie, opdat de Unie een leidinggevende rol in het handelssysteem kan spelen en in alle multilaterale en bilaterale handelsovereenkomsten dezelfde doelstellingen nastreeft.

1.3   Het EESC acht het van essentieel belang dat alle actoren zich aan dezelfde spelregels houden, om te concurreren in een context van eerlijke mededinging, met een economische en sociale groei die duurzaam en concurrentieel is, met volledige inachtneming van de internationale economische, sociale en milieunormen. Hierbij moet rekening worden gehouden met het feit dat tegen 201590 % van de wereldgroei buiten Europa zal worden verwezenlijkt, waarvan alleen al een derde in China. Vandaar dat het EU-handelsbeleid ook het EU-ontwikkelingsbeleid moet steunen, en rekening moet houden met de ongelijkheden tussen handelsblokken en binnen de samenleving, met name in ontwikkelingslanden.

1.4   Volgens het EESC is het zaak:

een gemeenschappelijk kader voor een versterkte Europese governance vast te stellen aan de hand waarvan het potentieel van de eengemaakte markt kan worden benut voor een internationale wederopleving van de Europese industrie;

met één stem te spreken op het internationale toneel;

het gedrag van de lidstaten op één lijn te brengen.

1.5   De langdurige werkzaamheden die sinds 1988 worden ondernomen om de interne markt ten uitvoer te leggen, moeten volgens het EESC worden voortgezet en geïntensiveerd via onder meer de verwezenlijking van een Europees contractenrecht voor ondernemingen, dat gebaseerd moet zijn op een verordening die voorziet in een nieuw, geavanceerd stelsel waarvan ondernemingen op facultatieve wijze gebruik kunnen maken in hun grensoverschrijdende contracten.

1.6   Het EESC meent dat de Europese industrie haar leidinggevende positie in de wereld kan behouden door niet alleen te zorgen voor innovatie, onderzoek en toepassing van nieuwe technologieën maar ook door goede infrastructuur te verwezenlijken en door van de wereldmarkt een intelligente regelgeving te vragen die schone en duurzame vormen van productie en distributie bevordert.

1.7   Volgens het EESC zou bijzondere aandacht moeten uitgaan naar maatregelen op communautair, nationaal en regionaal niveau, naar onderwijs en levenslang leren en naar de verspreiding van kennis.

1.8   Het EESC beveelt aan dat altijd rekening wordt gehouden met de belangen van de Europese industrie en dat deze met kracht worden verdedigd tijdens de onderhandelingen, door op duidelijke, transparante en gediversifieerde wijze gebruik te maken van de beschikbare regelgevingsinstrumenten, met inbegrip van handelsovereenkomsten.

1.9   Het EESC wijst op het belang van een intelligent, voorspelbaar en vooral ook minder belastend regelgevingskader voor bedrijven en van een beter ondernemingsklimaat voor kleine en middelgrote bedrijven.

1.10   Het is in het belang van het Europese bedrijfsleven dat het onderstaande gewaarborgd is in de overeenkomsten en bilaterale betrekkingen – en dat dit op heldere en transparante wijze wordt beschermd – te weten:

sociale bepalingen die de mens op de werkplek respecteren en die overeenstemmen met de internationale verdragen;

voorschriften inzake milieubescherming;

limieten wat de exploitatie van milieubronnen betreft;

normen op het gebied van energiebesparing en klimaatbescherming;

een wijd verspreid gebruik van ecolabels;

een EMAS-certificeringscultuur;

naleving van technische en juridische normen;

bescherming van industriële en intellectuele eigendom;

een aantal doeltreffende instrumenten voor de bescherming van het handelsverkeer en voor toegang tot markten en strategische grondstoffen, die rekening houden met de bezorgdheid van het maatschappelijk middenveld aan beide zijden ten aanzien van het beheer van de hulpbronnen;

initiatieven om de activiteiten van kleine en middelgrote bedrijven in derde landen te bevorderen;

systemen voor de sociale dialoog en de controle door het maatschappelijk middenveld, onder meer door ex-ante- en ex-post-effectbeoordelingen, en

een hoog niveau van consumentenbescherming.

1.11   Het EESC stemt in met hetgeen de Europese Raad van december 2010 in Brussel heeft opgemerkt, namelijk dat „de uitdagingen in verband met de mondialisering efficiënter moeten worden aangegaan, en dat de kansen ervan beter moeten worden benut, door effectbeoordelingen te verrichten vóór de start van onderhandelingen […] teneinde […] open markten en eerlijke handel en mededinging […] te verzekeren” Het handelsbeleid van de EU zou in ieder geval rekening moeten houden met de ongelijke concurrentievoorwaarden waar onze industrie vaak mee te maken heeft.

1.12   Het EESC dringt erop aan dat een concreet gevolg wordt gegeven aan de opmerking van de Europese Raad dat „de Europese Unie de samenhang tussen en de complementariteit van haar intern en haar extern beleid verder [moet] verbeteren” (1).

1.13   Het EESC is van mening dat de EU haar concurrentievoordelen verder moet uitbouwen om haar strategische belangen doeltreffender te kunnen verdedigen en om het Europees economisch en sociaal model meer geloofwaardigheid te geven op het internationale toneel.

2.   Inleiding

2.1   In haar geheel genomen beslaat de industrie, met inbegrip van de gespecialiseerde diensten waarvan de industrie afhankelijk is en de diensten die van de industrie afhankelijk zijn, een zeer uitgestrekt terrein dat goed is voor ongeveer de helft van het bbp van de EU, namelijk 47 %.

2.2   De industrie kan specifieke bijdragen leveren aan de inspanningen om de groei van de hele economie dynamischer te maken en zorgen voor:

een hogere productiviteit van Europa;

uitvoer van verwerkte producten (2);

technologische vooruitgang: meer dan 80 % van de O&TO-uitgaven in de particuliere sector komt voor rekening van de verwerkende industrie.

2.3   De strijd tegen deïndustrialisatie is een uitdaging die vereist dat alle beleidsvormen van de EU worden afgestemd op de ondersteuning van het groeipotentieel en de concurrentiekracht van de industrie. Daarbij dient eerst en vooral haar externe dimensie te worden versterkt.

2.4   Het gaat er niet om een geïsoleerd beleid uit te werken maar om een dimensie „industriële concurrentiekracht”, en de daarmee verband houdende diensten, op te nemen in alle beleidsterreinen van de EU, om te beginnen in het gemeenschappelijk handelsbeleid.

2.5   De openstelling van de markten is ongetwijfeld een voorwaarde voor meer werkgelegenheid. De EU moet haar strategie evenwel bijwerken om meer steun te kunnen geven aan de internationalisering van de ondernemingen, op basis van symmetrie en wederkerigheid, waarbij alle hoofdrolspelers zich aan dezelfde spelregels hebben te houden.

2.6   Een coherente benadering betekent dat een reeks sectoren met aanzienlijke meerwaarde moet worden aangepakt:

het toekomstige handelsbeleid van de EU dient te worden opgenomen in de Europa 2020-strategie. Daarvoor is het noodzakelijk specifieke en doeltreffende regelgeving vast te stellen om:

open en billijke markten te ondersteunen, met gelijke regels voor de opkomende landen en waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van de minst ontwikkelde landen;

de industriële en intellectuele eigendom te beschermen;

nieuwe, sterker geïntegreerde kennis te creëren;

namaak te ontmoedigen;

de waarde van de „sociale markteconomie” te verdedigen en uit te dragen (3);

een hoog niveau van bescherming en verbetering van de milieukwaliteit voor te stellen en te eisen;

het gebruik van de euro als betaalmiddel in de internationale handel te bevorderen.

De openstelling van de mondiale markt en de daaruit voortvloeiende wederkerigheid van tarieven worden sterk aan banden gelegd door niet-tarifaire belemmeringen: het is zaak „onze rechten te handhaven in het kader van bilaterale en multilaterale overeenkomsten, teneinde toegang te krijgen tot open markten die illegaal zijn gesloten” (4), om zo te zorgen voor symmetrie, wederkerigheid en gelijke spelregels.

De initiatieven ter ondersteuning van de internationalisering van kleine en middelgrote bedrijven moeten worden herzien en verstevigd. Het mkb neemt nu minder dan 15 % van de export naar landen buiten de interne markt voor zijn rekening.

In het kader van het EU-beleid moet beter worden onderzocht of in het streven naar internationalisering andere middelen kunnen worden versterkt, zoals:

1.

FDI (Foreign Direct Investment);

2.

technologische samenwerking;

3.

onderaanneming.

De Europese landen zouden zich moeten inzetten voor een versterkte dialoog met de sociale partners en met alle economische en sociale actoren.

De werkgelegenheid zou een nieuwe impuls moeten ontvangen van de voorgestelde sectorale initiatieven, naar het voorbeeld van de Lead Market-proefprojecten.

2.7   De rol van de euro op het internationale toneel, als betaalmiddel in de internationale handel in zowel grondstoffen als verwerkte producten, dient te worden geconsolideerd.

2.8   Het onstuimige mondialiseringsproces van de wereldeconomie en de ontwikkeling van de opkomende economieën vragen om een ingrijpende herziening van het EU-handelsbeleid, dat daadwerkelijk rekening moet houden met de belangen van het Europese bedrijfsleven, zodat deze zijn rol in de global village weet te behouden en te versterken.

2.9   Algemeen gesproken wordt het industriebeleid van de EU ten uitvoer gelegd door middel van:

algemene maatregelen voor de ontwikkeling van de interne markt;

een extern handelsbeleid (antidumpingbeleid, bilaterale en multilaterale handelsonderhandelingen die een weerslag hebben op afzonderlijke bedrijfstakken);

een groot aantal sociale en regionale beleidsmaatregelen, gericht op de ontwikkeling van de personele middelen;

een mededingingsbeleid met juridische instrumenten die noodzakelijk zijn in geval van marktfalen en passend in geval van staatssteun;

een beleid voor onderzoek en ontwikkeling;

innovatiemaatregelen;

een versterkte samenwerking tussen Europese ondernemingen;

een streven naar dialoog en samenwerking tussen de sociale partners, uitgebreid tot de ontwikkelingslanden, met name via onderhandelingen over internationale kaderovereenkomsten;

inspanningen ter uitvoering van het milieubeleid;

een ambitieus en doeltreffend beleid op het gebied van onderwijs en opleiding.

2.10   De handel, de economie, de interreligieuze en culturele dialoog en bijgevolg de welvaart van de volkeren worden beïnvloed en bepaald door de kwaliteit van de betrekkingen tussen landen, regeringen en internationale organisaties. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de verschillende ontwikkelingsniveaus en de verschillende benaderingen die kunnen worden gevolgd om gemeenschappelijke problemen op te lossen.

2.11   Het EESC wil zich in dit advies toespitsen op de externe dimensie van het industriebeleid.

2.12   Het industriebeleid wordt in deze context een hoofdrol toegekend, mede dankzij het nieuwe bewustzijn dat de industrie en het bedrijfsleven de hun toekomende, centrale plaats opnieuw moeten kunnen innemen.

2.13   Het kerninitiatief „Industriebeleid in een tijd van mondialisering” (5) moet leiden tot de vaststelling van enkele prioriteiten waarmee het klimaat voor het bedrijfsleven en met name voor het mkb kan worden verbeterd en de ontwikkeling van een solide en duurzame industriële basis kan worden bevorderd.

2.14   Het kerninitiatief „Slimme, duurzame en inclusieve groei” (6) houdt verband met de versterking van een gediversifieerde, innovatieve industriesector die zich op succesvolle wijze staande weet te houden op de mondiale markten.

3.   Aandachts- en actiegebieden voor een coherente externe dimensie

3.1   Er zijn vele gebieden waarop activiteiten ontplooid kunnen worden om de externe gerichtheid van het Europese industriebeleid goed uit de verf te doen komen, maar het EESC wil zich concentreren op de volgende actiegebieden:

Europese strategie voor toegang tot grondstoffen;

internationalisering van het mkb;

normalisatie en intellectuele eigendomsrechten;

regelgevingsdialoog;

gemeenschappelijk handelsbeleid;

imago en vooruitzichten van de Europese Unie;

sectorale initiatieven: Lead Markets en Europese platforms.

3.1.1   Toegang tot grondstoffen. Zekere en gemakkelijke toegang tot grondstoffen is cruciaal voor de infrastructuur en de eerste voorwaarde voor industriële ontwikkeling. EU-initiatieven zijn van fundamenteel belang om:

bestaande distorsies op te heffen en nieuwe regels en overeenkomsten inzake toegang tot grondstoffen (met name energie) uit te werken;

voortdurende inspanningen te vragen om er, ook op het niveau van de WTO, voor te zorgen dat de productielanden de minimale milieu- en sociale voorschriften naleven;

de voorwaarden voor duurzame grondstoffenwinning in Europa te verbeteren;

de Europese of nationale recyclingsectoren te ondersteunen om verspilling tegen te gaan, banen met hoge toegevoegde waarde te scheppen en de milieu- en sociale gevolgen van winningsactiviteiten te beperken;

een efficiënt gebruik van hulpbronnen en het gebruik van secundaire grondstoffen te bevorderen;

de voor grondstoffenbeheer verantwoordelijke autoriteiten en instellingen in de ontwikkelingslanden die over dit soort hulpbronnen beschikken te versterken;

het lopende onderzoek naar fusie-energie te ondersteunen, in het kader van JET en ITER, waarbij gebruik wordt gemaakt van grondstoffen (deuterium, lithium, tritium) die veelvuldig voorkomen in de natuur, vooral in zeewater.

3.1.1.1   Als de Europese industrie haar aanwezigheid en concurrentievermogen op wereldniveau wil consolideren en versterken moet zij zich een krachtige, geïntegreerde strategie aanmeten, met bijzondere aandacht voor de energievoorziening, en een echte „grondstoffendiplomatie”.

3.1.1.2   De toegang tot grondstoffen – met name energiebronnen – moet een fundamentele pijler zijn van het nieuwe industriebeleid. De versteviging van onze economische en politieke betrekkingen met derde landen is van essentieel belang ten einde:

de scheeftrekkingen in de toegangsvoorwaarden weg te werken, met een actie om uitvoerbeperkingen tegen te gaan (7);

de metaalproductie in Europa te ondersteunen;

de inspanningen te intensiveren ten behoeve van de reeds in Europa beschikbare grondstoffen;

toezicht uit te oefenen op de lijst met 14 voor de toekomst van onze productie „strategische” grondstoffen. Het gaat hierbij om antimoon, beryllium, kobalt, vloeispaat, gallium, germanium, grafiet, indium, magnesium, niobium, de platinagroep (platina, palladium, iridium, rodium, ruthenium en osmium), zeldzame aardmetalen, tantalium en wolfraam;

strategische voorraden van de belangrijkste grondstoffen aan te leggen;

katoen als strategische grondstof te beschouwen;

een Europese geologische dienst op te richten.

3.1.2   Internationalisering van het mkb. Een andere cruciale uitdaging betreft de internationale dimensie van het Europese bedrijfsleven: de kleine en middelgrote bedrijven moeten, naast grote bedrijven, kunnen concurreren op de wereldmarkten en tegelijkertijd hun eigen productieregio's weten te benutten.

3.1.2.1   Het is zaak de instrumenten te creëren en versterken die nodig zijn om prospectie en financiering te ondersteunen (verzekeringen, betalingsgaranties, enz.) en aldus het mkb op internationaal vlak te doen groeien.

3.1.2.2   Volgens een recent onderzoek van DG Ondernemingen heeft 25 % van de kleine en middelgrote Europese ondernemingen zich in de afgelopen drie jaar beziggehouden met import of export. De interne EU-markt buiten beschouwing gelaten onderhield slechts 13 % betrekkingen met derde landen en schommelde het percentage ondernemingen dat betrekkingen onderhield met snel groeiende, opkomende markten in de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China) tussen de 7 en 10 %.

3.1.2.3   Internationalisering doet ondernemingen goed, en geeft hun een extra versnelling:

in hun bereidheid om nieuw personeel aan te nemen: in internationaal actieve kleine en middelgrote bedrijven is de werkgelegenheid met 7 % gegroeid, tegenover een bescheiden 1 % in de andere kleine en middelgrote bedrijven;

in hun bereidheid tot innovatie: 26 % van de internationaal actieve kleine en middelgrote bedrijven heeft innovatieve producten of diensten geïntroduceerd, tegenover 8 % van de andere ondernemingen.

3.1.2.4   Een verbetering van de prestaties in de internationale handel is belangrijk om een hogere groei en een sterker concurrentievermogen te bewerkstellingen.

3.1.2.5   Het is met name noodzakelijk de proefprojecten met betrekking tot de oprichting van Europese zakencentra in derde landen, de zogenaamde European Business Centres  (8), en het streven naar volledige operationaliteit van de markttoegangteams (Market Access Teams) te versterken en uit te breiden.

3.1.3   Normalisatie. Er is behoefte aan een krachtig beleid voor normalisatie en bescherming van intellectuele eigendom (IE-rechten), door de normalisatieprocessen een externe dimensie te geven.

3.1.3.1   Vermeden moet worden dat normen zich ontpoppen tot handelsbelemmeringen en dat door het toenemend aantal nationale normen op dienstverleningsgebied handelsbelemmeringen ontstaan.

3.1.3.2   Het EESC is ervan overtuigd dat al degenen die normen opstellen juridisch verplicht moeten worden om bij de opstelling van normen de WTO/TBT-beginselen in acht te nemen.

3.1.3.3   Een ander fundamenteel vraagstuk is dat van de interoperabiliteit: diensten en toepassingen moeten daadwerkelijk interoperabel zijn indien ze door de markt aanvaard willen worden en aan de doelstellingen willen beantwoorden.

3.1.4   De regelgevingsdialoog. Om echt concurrentiekrachtig te kunnen zijn, heeft de Europese industrie behoefte aan een global playing field wat regelgeving en verordeningen betreft.

3.1.4.1   Naast „tarifaire” handelsbelemmeringen zijn er vaak ook „niet-tarifaire” belemmeringen van regelgevende aard. Daarom meent het EESC dat meer inspanningen moeten worden ondernomen op diverse fronten, om bestaande belemmeringen terug te dringen en het ontstaan van nieuwe belemmeringen te voorkómen.

3.1.4.2   In een dergelijke context is het beginsel van betere wetgeving (Better Regulation) van fundamenteel belang om de hoge kosten te verminderen, die vaak te wijten zijn aan overdreven wetgeving, en om van een efficiëntere toegang tot internationale markten te kunnen profiteren via mechanismen voor wederzijdse erkenning.

3.1.5   Het gemeenschappelijk handelsbeleid is een pijler van de externe betrekkingen van de Europese Unie. Dit beleid regelt de handelsbetrekkingen van de lidstaten met derde landen, met als fundamentele doelstelling om gelijke concurrentievoorwaarden en gelijke spelregels te waarborgen.

3.1.5.1   Het is noodzakelijk te zorgen voor een grotere efficiëntie in de strijd tegen namaak en piraterij, zowel binnen de interne markt als daarbuiten, gelet op de ernstige gevolgen ervan voor de meest uiteenlopende, en steeds talrijker wordende, sectoren.

3.1.5.2   Het is belangrijk onze prestaties in de grensoverschrijdende en internationale handel – zoals vermeld in het Verdrag van Lissabon – te verbeteren om een sterkere groei, grotere concurrentiekracht en meer duurzaamheid op lange termijn van onze bedrijven te verzekeren, en met één Europese stem te spreken.

3.1.5.3   De instrumenten voor handelsbescherming en markttoegang hebben met name tot doel de Europese ondernemingen te beschermen tegen handelsbelemmeringen. De Unie moet in staat zijn de harmonieuze ontwikkeling van een billijke en duurzame wereldhandel te waarborgen, rekening houdend met de verschillende ontwikkelingsniveaus van de derde landen, door de minst ontwikkelde landen te helpen bij hun industrialiseringsproces, en door van opkomende landen de volledige naleving van de regelgeving te eisen.

3.1.5.4   De EU moet nauwkeurige economische criteria vaststellen voor het onderhandelen over en het sluiten van vrijhandelsovereenkomsten en voor het vinden van partners, met name als het gaat om het marktpotentieel in termen van omvang en economische groei, met behulp van duidelijke mechanismen voor ex-ante- en ex-post-effectbeoordelingen (met betrekking tot resp. de beleidscoherentie en de volledige naleving van het gelijkheids- en het wederkerigheidseginsel), mede gesteund door de Europese sociale dialoog en de organisaties van het maatschappelijk middenveld.

3.1.5.5   Het is noodzakelijk de tarievenvermindering in het kader van de WTO vergezeld te doen gaan van een inspanning tot verbetering van de arbeidsomstandigheden, overeenkomstig de IAO-normen.

3.1.6   Imago en vooruitzichten van de Unie. Er is behoefte aan een visie die in het teken staat van duurzame ontwikkeling en die inclusieve samenlevingen, open economieën en vreedzame betrekkingen kan bevorderen aan de hand van een alomvattende langetermijnbenadering.

3.1.6.1   Er moet meer zorg worden besteed aan het imago van de Europese Unie op intern maar vooral ook extern vlak. Ook moet worden gezorgd voor coherentie, eenheid en een vermogen tot snel optreden, teneinde dit imago volledig te kunnen benutten. Er dienen op onderling samenhangende en elkaar versterkende gebieden gestructureerde activiteiten te worden vastgesteld en uitgevoerd om:

een evenwichtige openstelling van de markten te bewerkstelligen, de beperkte hulpbronnen van onze planeet in stand te houden en de EU te verzekeren van een duurzame toegang tot alle strategisch noodzakelijke hulpbronnen;

de economische dialoog met alle belangrijke partners te stimuleren, in het kader van een multilaterale aanpak;

de internationale positie van de euro te helpen versterken;

de EU in staat te stellen zich op te werpen als „internationale normsteller”, die zich inzet voor hogere sociale en milieunormen, hogere standaarden in het bedrijfsleven, „fatsoenlijk werk” en betere regelingen inzake openbare aanbestedingen en intellectuele eigendom;

de drie belangrijkste ontwikkelingscomponenten van haar externe beleid (uitbreiding, nabuurschapsbeleid/Mediterrane Unie, nieuw partnerschap met Afrika in ACS-verband) nieuw leven in te blazen  (9).

3.1.6.2   Het EESC is er diep van overtuigd dat zonder een participatieve foresight op Europees niveau met betrekking tot de mondiale vooruitzichten van het Europese industriebeleid het niet mogelijk zal zijn de gemeenschappelijke strategische visie te ontwikkelen die noodzakelijk is om de externe dimensie van het Europese industriebeleid op krachtige en coherente wijze nieuw leven in te blazen.

3.1.6.3   Het EESC is ervan overtuigd dat het belang van het Europese bedrijfsleven gelegen is in groei, en dat de enige manier om deze groei te bewerkstelligen het voorkomen van een permanente blootstelling aan lagelonenconcurrentie is.

3.1.7   Sectorale initiatieven: Lead Markets en platforms

3.1.7.1   Europa moet zijn toekomst opbouwen door zijn troeven te benutten. Er worden voortdurend sectoroplossingen ontwikkeld om het mondiale concurrentievermogen van Europa te verbeteren en om van Europa een aantrekkelijke woon- en werkplek te maken.

3.1.7.2   Speerpuntgebieden zijn onder meer:

technologische infrastructuur;

energievoorzieningsnetwerken;

kennismaatschappij en digitale samenleving;

gezondheid en mobiliteit;

de voor het Europese bedrijfsleven noodzakelijke horizontale technologieën.

3.1.7.3   Volgens het EESC dienen de huidige sectorale benaderingen te worden opgenomen in een versterkt, coherent kader. Daarbij gaat het onder meer om:

de Europese technologische platforms;

de Lead Market-initiatieven;

de diverse raadgevende comités op hoog niveau;

de innovatieplatforms, zoals LeaderSHIP, Cars 21, ICT Task Force;

de Groep op hoog niveau van de chemische industrie.

3.1.7.4   Het EESC meent bovendien dat een aantal bijzonder gevoelige en veelbelovende sectoren het verdienen verder ontwikkeld te worden, zoals:

de ruimtesector;

duurzame mobiliteit;

belangrijke sociale uitdagingen van de toekomst op het gebied van klimaatverandering;

concurrentie-uitdagingen, zoals de chemische industrie, engineering en de agrovoedingsmiddelenindustrie;

sectoren met een hoge energiedichtheid.

4.   De externe dimensie van het EU-beleid is de sleutel voor het succes van de Europese industrie

4.1   Zoals het Hongaarse voorzitterschap heeft onderstreept: „De wereld ondergaat in snel tempo een grondige transformatie, en Europa moet zich staande kunnen houden in een wereldmarkt die meer dan ooit wordt gekenmerkt door sterke concurrentie.”

4.2   20 miljoen ondernemingen in Europa, met name kleine en middelgrote ondernemingen die geleid worden door scheppende krachten, werknemers, ambachtslieden en ondernemers, moeten de mogelijkheid krijgen om te innoveren, hun concurrentiekracht te versterken en banen te scheppen, dankzij de steun van een in zijn externe dimensie geïntegreerd Europees industriebeleid.

4.3   Het EESC is verheugd over de conclusies van de Europese Raad van 17 december 2010 inzake het internationale concurrentievermogen en de eengemaakte markt.

4.4   Het EESC wijst met name op het belang van een intelligent, voorspelbaar en minder belastend regelgevingskader voor bedrijven en van een betere ondernemingscontext voor kleine en middelgrote bedrijven, opdat zij kunnen werken met een visie voor de lange termijn.

Brussel, 4 mei 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Zie bijlage I, letter a) van de conclusies van de Europese Raad van 16 september 2010.

(2)  Ongeveer drie vierde van de EU-export; bron: DG Ondernemingen.

(3)  Zie artikel 3 van het Verdrag van Lissabon.

(4)  COM(2010) 612 definitief, hoofdstuk 4.

(5)  Zie kerninitiatief 10, COM(2010) 2020 definitief.

(6)  Ibidem.

(7)  Zoals China, India en andere landen deze toepassen.

(8)  In China, Thailand, India en Vietnam.

(9)  EESC-advies „De externe dimensie van de hernieuwde Lissabonstrategie”, PB C 128/2010 blz. 41.


Top