EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AE0804

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over gezinsbeleid in het licht van de demografische veranderingen: uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden tussen de lidstaten (verkennend advies)

PB C 218 van 23.7.2011, p. 7–13 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

23.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 218/7


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over gezinsbeleid in het licht van de demografische veranderingen: uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden tussen de lidstaten

(verkennend advies)

2011/C 218/02

Algemeen rapporteur: de heer BUFFETAUT

Algemeen corapporteur: mevrouw OUIN

De heer Péter GYÖRKÖS, ambassadeur, heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité in naam van het Hongaarse voorzitterschap en overeenkomstig artikel 304 van het VWEU op 15 november 2010 schriftelijk verzocht een verkennend advies op te stellen over het volgende onderwerp:

Gezinsbeleid in het licht van de demografische veranderingen: uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden tussen de lidstaten”.

Op 7 december 2010 heeft het bureau van het EESC vervolgens besloten om de afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden te belasten (rapporteur: de heer BUFFETAUT, corapporteur: mevrouw OUIN).

Het EESC heeft, gelet op de urgente aard van deze werkzaamheden, tijdens zijn op 4 en 5 mei 2011 gehouden 471e zitting (vergadering van 4 mei 2011) besloten de heer BUFFETAUT aan te wijzen als algemeen rapporteur en mevrouw OUIN als algemeen corapporteur, en heeft vervolgens onderstaand advies met 183 stemmen vóór en 3 tegen, bij 8 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het in de EU-lidstaten gevoerde gezinsbeleid loopt uiteen qua inspiratie en inhoud maar heeft een gemeenschappelijk doel: het ondersteunen van gezinnen. Het algemene nationale en regionale beleid en het beleid op het gebied van investeringen, opleiding, huisvesting en werkgelegenheid kunnen een bepaalde lidstaat of regio aantrekkelijk maken voor gezinnen en een gunstig gezinsklimaat scheppen.

1.2

Het vergelijken van de huidige systemen is interessant omdat hieruit goede praktijken kunnen worden afgeleid. Vast staat wel dat om volledig doeltreffend te zijn, de aangeboden diensten en steunmechanismen moeten beantwoorden aan de verwachtingen van gezinnen en (toekomstige) ouders. Deze verwachtingen kunnen per lidstaat verschillen als gevolg van de nationale cultuur, sociale gewoonten en tradities. De overheid zou ideologische vooroordelen dan ook moeten mijden en maatregelen moeten voorstellen waarmee individuen zelf kunnen beslissen of zij een gezin willen stichten en hoeveel kinderen zij wensen.

1.3

Hoewel gezinsbeleid geen bevoegdheid van de Europese Unie is, kan zij wel wetten vaststellen op gebieden die verband houden met het combineren van werk en gezinsleven, op het gebied van de gelijke behandeling van vrouwen en mannen in het beroepsleven, en op het gebied van de bescherming en ontwikkeling van kinderen.

1.4

De EU kan ook een nuttige rol spelen bij de kennis over de demografische situaties en ontwikkelingen, en bij de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden tussen de lidstaten.

1.5

Tegenwoordig worden onder auspiciën van de EU verschillende initiatieven ontwikkeld, met de bijbehorende financiering, en de structuurfondsen en het Europees Sociaal Fonds kunnen het gezinsbeleid ondersteunen, zoals ook al gebeurt.

1.6

Deze zouden beter moeten worden geïntegreerd en moeten worden geleid of in ieder geval worden gecoördineerd door een orgaan dat wordt belast met de vaststelling van een alomvattend beleid, en dat de krachtlijnen voor maatregelen en verder onderzoek aangeeft. Deze sturende en coördinerende rol zou voor wat betreft de politieke koers en het beheer kunnen worden toevertrouwd aan de Europese Commissie, met name dankzij de Europese Alliantie voor het gezin, en voor wat betreft de wetenschappelijke aspecten aan Eurofound.

1.7

Gezinsorganisaties zouden zowel op EU-niveau als op het niveau van de lidstaten moeten worden betrokken bij de uitstippeling van het gezinsbeleid of ander beleid dat van invloed is op gezinnen.

1.8

Veel beleid dat op Europees niveau wordt vastgesteld is rechtstreeks van invloed op het leven van gezinnen. Het EESC beveelt dan ook aan om de gezinsdimensie transversaal op te nemen in al het Europese beleid, met name bij de uitvoering van effectbeoordelingen die tegenwoordig verplicht zijn voor iedere nieuwe Europese wetgeving (1), en deze te integreren in alle evaluaties van het bestaande beleid dat moet worden herzien.

1.9

Het EESC staat helemaal achter het idee om het jaar 2014 uit te roepen tot Europees Jaar van het gezin.

2.   Inleiding: demografische stand van zaken

2.1

Het gezin in Europa is volop in verandering: het vruchtbaarheidscijfer dat al sinds enkele decennia tot ver onder de vervangingsdrempel is gedaald (2), het feit dat vrouwen op steeds latere leeftijd een eerste kind krijgen, de toename van het aantal echtscheidingen en van het percentage eenoudergezinnen en gezinnen zonder stabiel inkomen, de hogere levensverwachting, en de toename van het aantal hulpbehoevende ouderen, vooral als gevolg van de demografische erfenis. De evolutie van de gezinsstructuren stelt ons voor nieuwe uitdagingen, waarmee rekening moet worden gehouden tijdens de uitstippeling en coördinatie van het gezinsbeleid, en tijdens de uitvoering daarvan.

2.2

Terwijl de grootfamilie steeds meer wordt verdrongen door het „kerngezin”, onder meer vanwege de verstedelijking en de veranderende levenswijze, zijn mensen zich steeds individualistischer gaan gedragen en zijn er steeds meer sociale groepen die met sociale uitsluiting worden bedreigd. Het gaat om langdurig werklozen, eenoudergezinnen, werkende armen en kinderen die in armoede leven of voor wie armoede dreigt. Dit verschijnsel doet zich helaas overal in Europa voor. Geschat wordt dat 17 % van de Europeanen door armoede en sociale uitsluiting worden getroffen, wat uiteraard gevolgen heeft voor het gezinsbeleid.

2.3

Hoewel de vruchtbaarheidsindex in de hele Europese Unie onder de vervangingsdrempel ligt, zijn er grote onderlinge verschillen, zowel in de demografische situatie van de lidstaten en regio's als in het gevoerde gezinsbeleid. Ook zien we dat de bevolkingsdichtheid sterk varieert binnen iedere lidstaat: sommige regio's zijn zeer dicht bevolkt, andere zijn verlaten, wat gevolgen heeft voor de ruimtelijke ordening en de instandhouding van de openbare dienstverlening, met inbegrip van dienstverlening aan gezinnen. Het motto van de Europese Unie „in verscheidenheid verenigd” is hier dan ook bijzonder goed van toepassing. De vergrijzing, d.w.z. de stijging van het aandeel ouderen in de bevolking, heeft zowel een positieve oorzaak – de toename van de levensverwachting en het aantal ouderen dat in goede gezondheid leeft – als een negatieve oorzaak: de aanzienlijke daling van het geboortecijfer, waardoor er geen generatievervanging plaatsvindt.

2.4

In geen enkele lidstaat is het geboortecijfer toereikend om zelfs maar de vervangingsdrempel (3) te bereiken, hoewel twee lidstaten – Frankrijk en Ierland – daar bijna in slagen. De VS hebben een vruchtbaarheidscijfer waarmee deze drempel wel bijna wordt bereikt, terwijl het gemiddelde Europese vruchtbaarheidscijfer een kwart lager ligt.

2.5

Binnen dit algemene kader zijn er grote contrasten. In achttien lidstaten is er sprake van een natuurlijk aanwas, omdat er meer mensen worden geboren dan dat er sterven, maar in negen lidstaten is het saldo negatief, omdat er meer sterftegevallen dan geboorten zijn (in oplopende volgorde zijn dat Portugal, Estland, Italië, Letland, Litouwen, Hongarije, Roemenië, Bulgarije en Duitsland).

2.6

Deze tendens kan alleen worden gekeerd door een duidelijke verbetering van de synthetische vruchtbaarheidsindex (total fertility rate). De migratiestromen spelen ook een rol maar volstaan niet, omdat immigranten zich niet noodzakelijk vestigen in gebieden waar de vruchtbaarheidsindex lager is, en omdat zij ook ouder worden. Bovendien vraagt immigratie om een actief integratiebeleid waarmee de samenlevingsproblemen van verschillende gemeenschappen – problemen die nog groter zijn in ontvangende landen met een zwakke demografische dynamiek – kunnen worden voorkómen.

3.   Impact van de crisis op gezinnen

3.1

De economische crisis heeft een reeks gevolgen gehad die de levensomstandigheden van sommige gezinnen hebben beïnvloed en die het moeilijker hebben gemaakt om steun te verlenen aan degenen die het nodig hebben. De economische situatie heeft in de eerste plaats zijn weerslag gehad op de werkgelegenheid en het inkomensniveau van veel gezinnen.

3.2

Deze crisis en de kritieke situatie van de overheidsfinanciën in veel lidstaten kunnen regeringen ertoe aanzetten om bepaalde maatregelen van gezinsbeleid te wijzigen of op de helling te zetten.

3.3

In de meeste lidstaten is het binnenlands beleid rechtstreeks van invloed op gezinnen. Hetzelfde geldt voor het beleid ter bestrijding van sociale uitsluiting en het beleid op het gebied van opleiding, huisvesting, openbaar vervoer, energie, sociale zekerheid, onderwijs, werkgelegenheid, enz. Hieruit blijkt de noodzaak van een family mainstreaming van het beleid, om systematisch rekening te houden met de impact van de verschillende maatregelen op gezinnen (4).

4.   Een gevarieerd gezinsbeleid

4.1

Een alomvattend gezinsbeleid omvat fiscale maatregelen en uitkeringen voor gezinnen, maatregelen ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen in het beroepsleven, diensten voor de opvang en verzorging van kinderen en hulpbehoevende personen, de opname van gezinsrechten in ouderdomsverzekeringen, en de mogelijkheid om werk en gezinsleven te combineren dankzij ouderschapsverlof en vrijwillig deeltijdwerk. Overal in de Europese Unie bestaan dit soort maatregelen, waarbij het accent in iedere lidstaat op een ander aspect wordt gelegd, en deze maatregelen in sommige lidstaten eerder onder sociaal beleid vallen dan onder gezinsbeleid. Deze verscheidenheid komt niet als een verrassing, aangezien de tradities, de behoeften, de sociale of filosofische benaderingen en de verwachtingen van gezinnen van land tot land verschillen.

4.2

Ook de motivering van het beleid kan uiteenlopen: soms zijn de redenen van morele of burgerlijke aard, soms van economische of politieke aard, of zelfs „geboorten bevorderend” van aard. Hoe dan ook is het gezinsbeleid steeds gegrondvest op het streven naar welzijn van de kinderen op moreel, gezondheids- en onderwijsgebied, alsmede op de wens het de ouders mogelijk te maken het aantal kinderen groot te brengen dat zij willen en hun gezinsverantwoordelijkheden te combineren met hun beroeps- en sociaal leven.

4.3

In de Scandinavische landen wordt al sinds de jaren '70 bijzondere aandacht besteed aan de gelijkheid tussen vaders en moeders, zowel in hun beroepsleven als bij de uitvoering van gezinstaken. Dankzij maatregelen op het gebied van sociaal beleid en beroepsopleiding kunnen werk en gezin in deze landen beter worden gecombineerd, en is het gemakkelijker om na een ouderschapsverlof weer toe te treden tot de arbeidsmarkt. In Zweden was dit beleid gebaseerd op belangrijke hervormingen op het gebied van ouderschapsverlof, openbare opvangmogelijkheden voor jonge kinderen, speciale belastingmaatregelen voor gezinnen (afschaffing van de gezamenlijke aanslag voor gehuwden in 1971) en gezinswetgeving. Het Zweedse gezinsbeleid heeft drie dimensies: rechtstreekse ondersteuning van gezinnen, ondersteuning van werkende ouders in de vorm van betaald ouderschapsverlof, en de verdeling van het recht op betaald ouderschapsverlof over beide ouders. Het resultaat is een hoge arbeidsparticipatie van vrouwen, een grotere participatie van vaders aan de verzorging van jonge kinderen, een vruchtbaarheidsindex die boven het EU-gemiddelde ligt en een afname van de armoede onder kinderen. Finland kent sinds 1988 een uitkering voor kinderopvang thuis, en Noorwegen heeft in 1998 een vergelijkbare regeling ingevoerd om ouders die voltijds voor hun kinderen zorgen erkenning en financiële middelen te geven.

4.4

In Nederland wordt vooral ingezet op de ontwikkeling van deeltijdwerk, zodat meer tijd kan worden besteed aan de opvoeding van kinderen. Meer dan in andere landen wordt hier ook door vaders gebruik van gemaakt. Toch werkt 73,2 % van de mannen er in een voltijdbaan, terwijl dat maar van 45,9 % van de vrouwen kan worden gezegd. 19 % van de vaders maakt gebruik van de mogelijkheid om deeltijdouderschapsverlof op te nemen, wat veel meer is dan in de rest van Europa, hoewel dit percentage onder moeders 41 % is. Deze mogelijkheid bestaat totdat het kind de leeftijd van acht jaar heeft bereikt, en gaat samen met een belastingvermindering van 704 euro per maand. Het verlof bedraagt 26 keer de wekelijkse werktijd: dit geldt per kind en is dus cumuleerbaar. Zodoende kan ook van kinderopvang deeltijd gebruik worden gemaakt.

4.5

Het Franse gezinsbeleid dateert al van lang geleden en wordt gekenmerkt door een grote stabiliteit, ongeacht de politieke meerderheid, en door de combinatie van financiële uitkeringen, een billijk fiscaal klimaat voor gezinnen, specifieke bepalingen in de pensioenstelsels, het recht op arbeid dankzij betaald bijzonder verlof, een opvangstelsel voor kinderen van 0 tot 3 jaar en gratis kleuteronderwijs vanaf 3 jaar. Dit beleid wordt zowel gedragen door de staat als door de departementen en steden, wat de politieke tendens ook moge zijn. De departementen en steden vullen het nationale beleid aan met lokaal gezinsbeleid, op basis van systemen voor opvang en ondersteuning van gezinnen. De eigenlijke gezinsuitkeringen zijn bedoeld om de gezinskosten voor ieder kind te vergoeden, en zijn voordelig voor grote gezinnen. Overeenkomstig het universaliteitsbeginsel zijn zij niet inkomensafhankelijk. Zij zijn bestemd voor het kind, waardoor het gezinsbeleid zich onderscheidt van het sociaal beleid. Bijgevolg is Frankrijk een van de Europese landen waar de meeste vrouwen werken en de vruchtbaarheidsindex tot de hoogste behoort. De vrije keuze van de wijze van opvang staat voorop in het Franse gezinsbeleid, maar om een vrije keuze te hebben moet er ook iets te kiezen zijn, dat wil zeggen dat er voldoende aanbod moet zijn.

4.6

In het Verenigd Koninkrijk is het beleid met succes meer gericht op de bestrijding van armoede onder gezinnen en kinderen, en wordt algemeen erkend dat de staat niet moet interfereren in individuele levenskeuzes. Dankzij de flexibiliteit van de arbeidsmarkt kunnen moeders tamelijk makkelijk weer aan het werk gaan, en kan tegemoet worden gekomen aan de zeer heterogene verwachtingen van gezinnen. De vruchtbaarheidsindex onder vrouwen die meer gefocust zijn op het gezinsleven is ongeveer twee keer zo hoog als onder vrouwen die buitenshuis werken.

4.7

Duitsland, waar de demografische situatie kritiek is, heeft enkele jaren geleden een ambitieus beleid gelanceerd om de combinatie van werk en gezinsleven praktisch mogelijk te maken en een mentaliteitsverandering te bewerkstelligen, omdat het er voor vrouwen eigenlijk not done was om te werken als je kinderen had. Er zijn meer geavanceerde opvangstelsels opgezet met aangepaste uurroosters, en er is een betaald ouderschapsverlof van 14 maanden ingevoerd, ter hoogte van twee derde van het salaris. Naast deze maatregelen is er specifieke en doelgerichte steun om de armoede onder kinderen te bestrijden door inkomens aan te vullen.

4.8

Uit de analyses blijkt hoe dan ook dat een hoge arbeidsparticipatie van vrouwen vaak gepaard gaat met een hoge of betrekkelijk hoge vruchtbaarheidsindex, wanneer er mogelijkheden zijn om werk en gezin te combineren. Het lijkt alsof na de eerste periode van demografische overgang, waarbij het aantal kinderen per vrouw is gedaald terwijl het sterftecijfer, met name van kinderen, jongeren en moeders aanzienlijk omlaag is gegaan en de hygiëne is verbeterd, evenals de mogelijkheid om het moment van geboorte te kiezen, de daaropvolgende periode wordt gekenmerkt door een situatie waarin beide ouders buitenshuis werken. Feit is wel dat meer vaders dan moeders een voltijdbaan hebben, vooral wanneer er onvoldoende mogelijkheden voor kinderopvang en betaald ouderschapsverlof zijn.

5.   Verschillende scenario's

5.1

Gezien de huidige demografische situatie in de Europese Unie is het van het grootste belang om goed inzicht te krijgen in de invloed van het gevoerde gezinsbeleid op de vruchtbaarheidscijfers. Er zijn verschillende scenario's denkbaar voor de demografische ontwikkeling.

5.2

In het eerste scenario wordt uitgegaan van een evolutie volgens de huidige tendensen. De Europese Unie zou in een situatie blijven met een vruchtbaarheidsindex die onder de vervangingsdrempel ligt en die per lidstaat verschilt, maar er zou een lichte bevolkingsgroei zijn als gevolg van de traagheid die eigen is aan de demografische ontwikkeling. De gevolgen van deze traagheid zouden overigens steeds minder sterk worden dankzij de hogere levensverwachting van ouderen en een positief migratiesaldo. In dit geval zou er in de EU enerzijds een sterke vergrijzing van de bevolking zijn, ondanks de migratie (structureel effect), en anderzijds een sterke stijging van het aantal ouderen (tendentieel effect) en een mogelijke daling van de beroepsbevolking, ondanks de verhoging van de pensioenleeftijd. Bovendien zou er in ongeveer de helft van de EU-lidstaten een bevolkingsafname kunnen zijn.

5.3

Uiteindelijk zou deze situatie de demografische ongelijkheden tussen de lidstaten versterken, en zou zij de cohesie binnen de EU in gevaar kunnen brengen omdat het te voeren beleid en de eisen van de bevolking per land sterk kunnen verschillen als gevolg van de demografische kenmerken van het land.

5.4

Het „rampscenario” is het scenario waarin de demografische winter steeds strenger zou worden, waardoor het geboortecijfer beduidend lager zou uitvallen dan het sterftecijfer. In dat geval zou de zeer sterke vergrijzing zich zowel aan de basis van de bevolkingspiramide voltrekken, vanwege een vruchtbaarheidscijfer dat minder dan de helft van de vervangingsdrempel bedraagt (waarvan in sommige EU-regio's nu al sprake is), als aan de top van de bevolkingspiramide, dankzij de stijgende levensverwachting boven de 65 jaar. Deze sterk vergrijsde samenleving zou wellicht niet meer de middelen hebben om de inkomens en gezondheidszorg van ouderen te financieren.

5.5

Deze twee elementen van het rampscenario zouden ertoe leiden dat jonge gediplomeerden de vergrijzende EU verlaten voor meer ondernemende landen. Tegelijkertijd zou de immigratie een dalende tendens vertonen, omdat een minder dynamisch en armer Europa, dat bovendien grote moeilijkheden heeft om de begrotingen en sociale zekerheidsstelsels in evenwicht te houden, zijn aantrekkelijkheid verliest.

5.6

Als gevolg van deze situatie zou de leeftijdspiramide van de Europese Unie zeer onevenwichtig zijn, met veel meer ouderen dan jongeren, en een sterk dalende en snel verouderende beroepsbevolking.

5.7

Tot slot een zonniger scenario, dat van demografische vernieuwing, oftewel een „demografische lente”. In dit scenario zou de vruchtbaarheidsindex stijgen om weer dicht in de buurt van de vervangingsdrempel te komen. De toename van het geboortecijfer zou de economische bedrijvigheid stimuleren. Vervolgens zou de dalende beroepsbevolking tijdens de volgende generatie weer aangroeien. Deze demografische dynamiek zou zich vertalen in een economische dynamiek, die de sociale zekerheid helpt te financieren. De Europese Unie zou weer aantrekkelijk worden voor haar eigen burgers, die niet meer geneigd zouden zijn te emigreren, en zou aantrekkelijk zijn voor beter opgeleide immigranten.

5.8

Uiteraard zijn deze scenario's geen voorspellingen maar simpele hypotheses aan de hand waarvan een aangepast beleid kan worden uigestippeld om de huidige situatie te boven te komen en erger te voorkómen.

6.   Kunnen de verschillen in vruchtbaarheidscijfers worden toegeschreven aan het gezinsbeleid?

6.1

In alle lidstaten worden uiteenlopende beleidsmaatregelen genomen die, tezamen, een gezinsbeleid vormen, of dat nu zo wordt genoemd of niet (5). Met deze maatregelen worden uiteenlopende doelstellingen nagestreefd:

terugdringing van armoede en behoud van gezinsinkomens;

ondersteuning van jonge kinderen en van de ontplooiing van kinderen;

de combinatie van werk en gezin bevorderen;

zorgen voor gendergelijkheid;

ouders of toekomstige ouders in staat stellen het aantal kinderen te hebben dat zij wensen en wanneer zij dat wensen, en zo het vruchtbaarheidscijfer te verhogen.

6.2

Kijkend naar het gevoerde beleid kunnen de landen in de volgende categorieën worden onderverdeeld:

landen met een zwak gezinsbeleid en een vruchtbaarheidscijfer onder het Europees gemiddelde;

landen met een gezinsbeleid dat niet is afgestemd op de behoeften van gezinnen en een vruchtbaarheidscijfer onder het Europees gemiddelde;

landen waar de inspanningen ten behoeve van het gezin – uitgedrukt in bbp – minder of gelijk lijken aan het EU-gemiddelde maar waar het vruchtbaarheidscijfer toch hoger is dan gemiddeld;

landen met een sterk gezinsbeleid en een vruchtbaarheidscijfer boven het gemiddelde van de Europese Unie (6).

Het lijkt er dan ook op dat het gevoerde beleid een verschillende uitwerking heeft op de vruchtbaarheid, al naar gelang van de invulling van dat beleid.

6.3

Het vergelijken van de verschillende vormen van gezinsbeleid is interessant omdat hieruit goede praktijken kunnen worden afgeleid. Vast staat wel dat om volledig doeltreffend te zijn, de aangeboden diensten en steunmechanismen, met name van financiële en/of fiscale aard, moeten beantwoorden aan de verwachtingen van gezinnen en (toekomstige) ouders. Deze verwachtingen kunnen per lidstaat verschillen als gevolg van de nationale cultuur, sociale gewoonten en tradities. De overheid zou ideologische vooroordelen dan ook moeten mijden en maatregelen moeten voorstellen waarmee individuen zelf kunnen beslissen of zij een gezin willen stichten en hoeveel kinderen zij wensen. Deze maatregelen moeten bovendien worden aangepast aan de verschillende behoeften van de lokale bevolking. Op grond van deze vaststellingen, en met inachtneming van deze verschillen, kan dan een systeem voor informatie en uitwisseling van beste praktijken worden ontwikkeld. Overheidsoptreden is volledig gerechtvaardigd, omdat het gezin aan de basis ligt van het menselijk kapitaal (7) en de hoeksteen van de samenleving vormt. Dit is duidelijk gebleken tijdens de crisis, toen gezinnen vaak als sociale schokdemper hebben gefungeerd.

7.   Factoren voor een succesvol gezinsbeleid

7.1

Ondanks de verschillen in gezinsbeleid hebben de succesvolle voorbeelden de volgende punten gemeen:

de invoering van maatregelen om werk en gezin te combineren (hoogwaardige kinderopvang, met name openbare opvangvoorzieningen voor jonge kinderen, ondersteuning van gezinnen voor de opvang en verzorging van hulpbehoevende personen, een flexibele arbeidsorganisatie, bijzonder verlof), wetende dat deze moeten worden aangepast aan de nationale omstandigheden en moeten beantwoorden aan de verwachtingen van vaders en moeders, en aan de behoeften en de emotionele, psychologische en lichamelijke ontwikkeling van het kind;

de preventie en bestrijding van armoede in gezinnen;

het blijvende karakter van de maatregelen, ongeacht de politieke meerderheid van het moment, en het universele karakter. Zij zijn bedoeld voor het kind, ongeacht het gezinsinkomen. Dit permanente karakter is van groot belang omdat gezinsplanning een langetermijnproject is. Een aangepast en op de lange termijn gericht gezinsbeleid draagt bij tot duurzame ontwikkeling;

de erkenning van de rol van het gezin en de waardering voor een geslaagd gezinsleven. Succes wordt in de huidige samenleving vooral beschouwd als individueel of beroepsmatig succes, maar er bestaan nog andere vormen van zelfontplooiing, namelijk die verband houden met de medemens en het gemeenschappelijk belang, zoals een geslaagd gezins-, verenigings- of cultureel leven, waaraan met name de media (8) en de nationale onderwijsstelsels meer aandacht zouden moeten besteden;

de inachtneming van de bijzondere situatie van kroostrijke gezinnen.

7.2

Naast het gezinsbeleid in strikte zin spelen het werkgelegenheids- en het huisvestingsbeleid duidelijk een zeer belangrijke rol (9). Zonder werk en zonder dak boven het hoofd is het moeilijk een gezin te stichten. Daarvoor moet je toch enigszins vertrouwen kunnen hebben in de toekomst. Een hoge werkloosheid onder jongeren of precaire arbeidscontracten kunnen grote gevolgen hebben voor de generatievervanging, want terwijl het lang duurt om kinderen groot te brengen duurt de ideale leeftijd voor een zwangerschap maar kort. Vandaar dat ook aandacht moet uitgaan naar de situatie van studenten en jongeren met kinderen of met een kinderwens.

7.3

Wanneer het gezinsbeleid een duurzaam karakter heeft en werkelijk beantwoordt aan de verwachtingen van gezinnen, heeft het een gunstige uitwerking op de ontplooiing van kinderen en ouders en draagt het bij tot een harmonieus sociaal leven en een verbetering van de vruchtbaarheidsindex.

7.4

Uit een recente enquête die de Wereldbeweging van moeders heeft gehouden onder 11 000 moeders, komt naar voren dat moeders:

in de eerste plaats werk en gezinsleven willen combineren;

in de tweede plaats erkenning van de samenleving willen voor de belangrijke rol van moeders;

in de derde plaats behoefte hebben aan meer tijd om zich met de kinderen bezig te houden.

7.5

Het zou interessant zijn eenzelfde enquête te houden onder vaders, omdat deze drie prioriteiten ook voor vaders kunnen opgaan, met name de erkenning voor hun rol, waardoor vaders meer tijd aan het gezinsleven zouden gaan besteden (10). De recente voorstellen om vaders aan te moedigen ouderschapsverlof op te nemen of om een betaald vaderschapsverlof verplicht te stellen, zijn in dit verband interessant omdat zij ertoe bijdragen dat er meer waardering komt voor het vaderschap en, minstens zo belangrijk, dat vaders meer verantwoordelijkheid op zich nemen, met name na een echtscheiding. Vanuit dit oogpunt zou het nuttig zijn om goede praktijken te verzamelen van ondernemingen die hun arbeidsorganisatie hebben aangepast aan de zorgtaken van ouders. De maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen omvat ook maatregelen om werk en gezinsleven met elkaar in evenwicht te brengen. Het zijn de ondernemingen die deze maatregelen concreet ten uitvoer moeten leggen. Het zou interessant zijn om een keurmerk voor „gezinsvriendelijke” ondernemingen in te voeren, zoals dat al bestaat in Spanje, met steun van het ministerie van gezondheid en sociale zaken (11).

7.6

Het EESC heeft in een eerder advies (12) voorgesteld „na te denken over mogelijkheden om grootouders en andere naaste verwanten de kans te geven de zorg voor de kinderen op zich te nemen, als ook de werkende ouders dat wensen en wanneer dit in het belang van het kind is.” Wat betreft de tijd die aan het gezin wordt besteed heeft het EESC het beginsel verwoord dat „iedereen (…) over een voldoende aantal jaren „tijdskrediet” (moet) kunnen beschikken voor gezinsactiviteiten (…). Het zou mogelijk moeten zijn om de pensioenleeftijd uit te stellen als een werknemer ervoor kiest om tijdens zijn of haar loopbaan daar verlof voor op te nemen (met een financiering volgens de pensioenregeling).” (13) Zo zou, in geval van deeltijdwerk of een tijdelijke onderbreking van de loopbaan, het inkomen er niet al te zeer op achteruitgaan. Er zou een zeer nauwkeurige economische berekening moeten worden gemaakt om te bezien hoeveel geld hiermee zou worden uitgespaard voor collectieve kinderopvang, om bij het bepalen van de hoogte van de pensioenen rekening te kunnen houden met de tijd die aan de opvoeding van kinderen wordt besteed. Ook is het van belang dat de rechten van de grootouders jegens hun kleinkinderen worden gewaarborgd.

7.7

Enquêtes over de wensen van jongeren, de veranderingen als gevolg van de toegenomen mobiliteit van gezinnen, het verband tussen de toegang van jongeren tot huisvesting en het besluit om een gezin te stichten, en de gevolgen van de nieuwe gezinsvormen voor het vruchtbaarheidscijfer zouden kunnen helpen een aan de behoeften aangepast gezinsbeleid tot stand te brengen. Zulke enquêtes zouden nuttig zijn om de verwachtingen van gezinnen beter in kaart te brengen – een van de succesfactoren van het gezinsbeleid.

8.   Welke rol is hierbij weggelegd voor de Europese Unie?

8.1

Gezinsbeleid is geen bevoegdheid van de Europese Unie. Artikel 9 van het Handvest van de grondrechten geeft duidelijk aan dat het recht om een gezin te stichten wordt gewaarborgd volgens de nationale wetten. Desalniettemin kan de EU wetten vaststellen op gebieden die verband houden met het combineren van werk en gezinsleven, en kunnen de sociale partners overeenkomsten sluiten die vervolgens in richtlijnen worden omgezet. Voorbeelden hiervan zijn het ouderschapsverlof en de debatten over de lengte van het moederschapsverlof. Ook kan de EU wetgeven op het gebied van de gelijke behandeling van vrouwen en mannen in het beroepsleven, een van de fundamenten van ieder gezinsbeleid, en op het gebied van de bescherming en ontwikkeling van kinderen, op basis van het recente programma van de Europese Commissie voor de rechten van het kind (14).

8.2

In de Europa 2020-strategie wordt een streefcijfer vastgesteld voor de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen, dat alleen kan worden gerealiseerd als tegelijkertijd een gezinsbeleid wordt gevoerd dat mannen en vrouwen in staat stelt het gewenste aantal kinderen groot te brengen terwijl zij werken, wat in de meeste lidstaten van de EU momenteel niet het geval is.

8.3

De EU kan ook een nuttige rol spelen bij de kennis over de demografische situaties en ontwikkelingen op alle geografische schalen, bij de evaluatie van het gevoerde gezinsbeleid – op het niveau van de lidstaten of op het niveau van de lokale overheden – en bij de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden tussen de lidstaten.

8.4

De tijdens het afgelopen Duitse voorzitterschap gelanceerde Europese Alliantie voor het gezin voorzag in de oprichting van een waarnemingspost, die er echter nooit is gekomen.

8.5

Tegenwoordig worden onder auspiciën van de EU verschillende initiatieven ontwikkeld, met de bijbehorende financiering:

de groep deskundigen voor demografische vraagstukken;

het Europees demografieforum;

workshops over beste praktijken;

het netwerk voor gezinsbeleid;

de portaalsite van de Europese Alliantie voor het gezin;

regionale seminars.

De totale financiering van deze acties bedraagt circa 500 000 euro. Daarnaast zijn er het onderzoekproject FAMILYPLATFORM, dat binnenkort ten einde loopt, andere onderzoeksprojecten op het gebied van demografie die tevens gaan over gezinsvraagstukken, en de OESO-familiedatabank.

8.6

Deze initiatieven zouden beter moeten worden geïntegreerd en moeten worden geleid of in ieder geval worden gecoördineerd door een orgaan dat wordt belast met de vaststelling van een alomvattend beleid, en dat de krachtlijnen voor maatregelen en verder onderzoek aangeeft. Omdat het nu niet het juiste moment is om nieuwe autonome organen op te richten in de Europese Unie, zou deze sturende en coördinerende rol voor wat betreft de politieke koers en het beheer kunnen worden toevertrouwd aan de Europese Commissie, via de Europese Alliantie voor het gezin, en voor wat betreft de wetenschappelijke aspecten aan Eurofound, dat als tripartiet agentschap uitermate geschikt is voor deze taak. Door alle initiatieven die op het niveau van de EU worden ontplooid goed te coördineren zouden de lidstaten over een echte databank kunnen beschikken. Daarnaast zou de Alliantie contacten moeten leggen en moeten samenwerken met de structuren en acties van de open coördinatiemethode op sociaal vlak. De Europese Commissie is hierover momenteel in gesprek met de belanghebbende partijen.

8.7

Het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling hebben in een aantal lidstaten reeds bijgedragen tot de invoering van maatregelen van gezinsbeleid. Bekeken zou moeten worden hoe deze vorm van steun kan worden uitgebreid. Het gezinsbeleid moet tevens een taakgebied van het platform tegen armoede worden.

8.8

In dezelfde geest is het wenselijk dat in het programma voor onderzoek (15) en innovatie financiële middelen worden uitgetrokken voor demografische studies en onderzoek, maar ook voor disciplines als sociologie, antropologie en filosofie, die tevens verband houden met gezinsvraagstukken. Ook zou onderzoek moeten worden gedaan naar de doeltreffendheid en impact van het gevoerde gezinsbeleid. In dit verband is het wenselijk dat de activiteiten van het FAMILYPLATFORM niet worden stopgezet maar een permanent karakter krijgen, zoals door alle verenigingen en belanghebbende partijen wordt bepleit.

8.9

Gezinsorganisaties zouden zowel op EU-niveau als op het niveau van de lidstaten beter moeten worden betrokken bij de uitstippeling van het gezinsbeleid of ander beleid dat van invloed is op gezinnen.

8.10

Alle Europeanen zijn of waren ooit lid van een gezin, welke ontwikkeling dat individuele gezin of het gezin in het algemeen de afgelopen decennia ook heeft doorgemaakt. Niemand wordt door spontane generatie op de wereld gezet en alle opiniepeilingen laten zien dat de gezinssolidariteit nog altijd bovenaan de lijst van fundamentele waarden van de Europese burgers prijkt. Veel beleid dat op Europees niveau wordt vastgesteld (vrij verkeer van personen, werkgelegenheid en sociale zekerheid, milieu- en consumentenbescherming, vaststelling van btw-tarieven voor producten voor zuigelingen, peuters en kleuters (16), mediabeleid, onderwijsprogramma's of culturele en sociale programma's) is rechtstreeks van invloed op het leven van gezinnen.

8.11

Het EESC beveelt dan ook aan om de gezinsdimensie transversaal op te nemen in al het Europese beleid, met name bij de uitvoering van effectbeoordelingen die tegenwoordig verplicht zijn voor iedere nieuwe Europese wetgeving (17), en deze te integreren in alle evaluaties van het bestaande beleid, met het oog op een herziening. In Spanje voorzag de prijsstelling voor water in een prijs per kubieke meter die steeg naarmate er meer van werd verbruikt, om het verbruik van een schaars goed terug te dringen. Dit mechanisme was erg nadelig voor grote gezinnen, omdat een gezin van vijf personen „automatisch” meer verbruikt dan een alleenstaande of een huishouden zonder kinderen. Naar aanleiding van een gerechtelijke procedure is afgestapt van dit systeem (18). Het zou dan ook wenselijk zijn dat op Europees niveau systematisch wordt gekeken naar de impact van wetgeving op het gezinsleven, om eventuele nadelige gevolgen voor gezinnen te voorkómen.

8.12

Ook dient te worden benadrukt hoezeer het regionaal beleid en het beleid op het gebied van investeringen, opleiding, huisvesting en werkgelegenheid aan elkaar verbonden zijn en waarom zij een bepaalde lidstaat of regio aantrekkelijk maken voor gezinnen en jongeren, méér nog dan het gezinsbeleid in strikte zin, en kunnen bijdagen tot een krachtige wereldwijde demografische dynamiek.

8.13

Het EESC staat helemaal achter het idee om het jaar 2014 uit te roepen tot Europees Jaar van het gezin, en om de twintigste verjaardag van het Internationaal Jaar van het gezin van de Verenigde Naties te vieren. De toekomst van de samenleving ligt in de handen van de volgende generaties, en zij worden geboren in gezinnen. Wel moet worden benadrukt dat er een doorslaggevende factor is voor het besluit om een gezin te stichten: de hoop op een betere toekomst. De regeringen zijn er verantwoordelijk voor dat de hoop van hun bevolking bewaarheid wordt. Dat is hun grootste en belangrijkste missie.

Brussel, 4 mei 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  EESC-advies over „Meer solidariteit tussen de generaties”, PB C 120 van 16.05.2008, blz. 66, par. 4.8.

(2)  Een verschijnsel dat door demografen ook wel „demografische winter” wordt genoemd.

(3)  Deze bedraagt 2,1 kinderen voor iedere vrouw in de Europese Unie. Het cijfer 0,1 dient ter compensatie van het feit dat er meer jongens dan meisjes worden geboren, en dat er meisjes zijn die sterven voordat zij de moederschapsleeftijd hebben bereikt.

(4)  EESC-advies over „Meer solidariteit tussen de generaties”, PB C 120 van 16.05.2008, blz. 66, par. 4.8.

(5)  EESC-advies over „Het gezin en de demografische ontwikkelingen”, PB C 161 van 13.07.2007, blz. 66, par. 7.

(6)  Mededeling aan de Reflectiegroep over de toekomst van de Europese Unie (voorgezeten door Felipe Gonzales), Gérard-François Dumont, „UE Prospective démographique” – http://www.diploweb.com/UE-Prospective-demographique.html

(7)  EESC-advies over „Het gezin en de demografische ontwikkelingen”, PB C 161 van 13.07.2007, blz. 66, par. 6.4 en EESC-advies over „Meer solidariteit tussen de generaties”, PB C 120 van 16.05.2008, blz. 66, par. 3.11.

(8)  EESC-advies over „Het gezin en de demografische ontwikkelingen”, PB C 161 van 13.07.2007, blz. 66, par. 8.15 en EESC-advies over „Meer solidariteit tussen de generaties”, PB C 120 van 16.05.2008, blz. 66, par. 3.13.

(9)  EESC-advies over „Het gezin en de demografische ontwikkelingen”, PB C 161 van 13.07.2007, blz. 66, par. 4.6.

(10)  EESC-advies over „Het gezin en de demografische ontwikkelingen”, PB C 161 van 13.07.2007, blz. 66, par. 8.11.

(11)  http://www.en.aenor.es/aenor/certificacion/resp_social/resp_efr.asp

(12)  EESC-advies over „Bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie”, PB C 277 van 17.11.2009, par. 1.12.

(13)  EESC-advies over „Het verband tussen gendergelijkheid, economische groei en arbeidsparticipatie”, PB C318/15 van 23.12.2009, par. 4.2.6.2.

(14)  COM(2011) 60 definitief.

(15)  EESC-advies over „Het gezin en de demografische ontwikkelingen”, PB C 161 van 13-7-2007, blz. 66, par. 4.5.

(16)  Het EESC heeft zich al eerder uitgesproken voor een verlaging hiervan, met name voor luiers. Zie het EESC-advies over „Meer solidariteit tussen de generaties”, PB C 120 van 16.05.2008, blz. 66, par. 4.7.

(17)  EESC-advies over „Meer solidariteit tussen de generaties”, PB C 120 van 16.05.2008, blz. 66, par. 4.8.

(18)  http://sentencias.juridicas.com/docs/00285332.html


Top