Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010IP0193

EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2010 inzake de noodzaak van een EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus (2009/2216(INI))

PB C 161E van 31.5.2011, p. 136–147 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

31.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 161/136


Donderdag 20 mei 2010
EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus

P7_TA(2010)0193

Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2010 inzake de noodzaak van een EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus (2009/2216(INI))

2011/C 161 E/20

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over de zuidelijke Kaukasus, waaronder zijn resolutie van 15 november 2007 over de versterking van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) (1) en zijn resoluties van 17 januari 2008 over een effectiever EU-beleid voor de zuidelijke Kaukasus (2) en over een regionale beleidsaanpak voor het Zwarte-Zeegebied (3),

onder verwijzing naar zijn recente resoluties van 17 december 2009 over de vrijheid van meningsuiting in Azerbeidzjan (4), van 3 september 2008 over Georgië (5), van 5 juni 2008 over de verslechtering van de situatie in Georgië (6), en van 13 maart 2008 over Armenië (7),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2008 over het Oostelijk Partnerschap (COM(2008)0823),

gezien de gezamenlijke verklaring van de top van het Oostelijk Partnerschap in Praag van 7 mei 2009,

gezien de ENB-actieplannen die in november 2006 zijn aangenomen met Armenië, Azerbeidzjan en Georgië en gezien het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI), dat nauw gekoppeld is aan de uitvoering van de ENB-actieplannen,

gezien de ENB-voortgangsverslagen over Armenië, Azerbeidzjan en Georgië, die op 23 april 2009 door de Commissie zijn aangenomen,

gezien de landenstrategiedocumenten 2007-2013 en de in het kader van het ENPI opgestelde nationale indicatieve programma’s 2007-2010 voor Armenië, Azerbeidzjan en Georgië,

gezien de tussentijdse evaluatie van de ENPI-programmeringsdocumenten voor Armenië, Azerbeidzjan en Georgië,

gelet op de in 1996 met Armenië, Azerbeidzjan en Georgië gesloten partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten,

gezien de desbetreffende monitoringsverslagen van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa (PACE),

gezien het op 30 september 2009 gepubliceerde verslag van de internationale fact-findingscommissie over het conflict in Georgië (verslag-Tagliavini),

gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie internationale handel (A7-0123/2010),

A.

overwegende dat de op 8 december 2009 gehouden Raad buitenlandse zaken opnieuw bevestigde voornemens te zijn om stabiliteit, samenwerking, welvaart en een goed bestuur op de gehele zuidelijke Kaukasus te bevorderen, onder meer met technische bijstandsprogramma’s,

B.

overwegende dat de EU na de oorlog van augustus 2008 in Georgië en na haar geslaagde interventie om een staakt-het-vuren te bereiken en op grond van de grote behoefte aan een verdere betrokkenheid om de volledige uitvoering daarvan te waarborgen, een veiligheidsfactor van belang in deze regio is geworden, dankzij de uitzending van de EU-waarnemingsmissie, de lancering van een veelomvattend programma om bijstand na de oorlog te verlenen en de aanvang van een onderzoeksmissie naar de oorzaken en het verloop van de oorlog,

C.

overwegende dat in 2009 een intensivering optrad van de onderhandelingen over een regeling van het Nagorno-Karabach-conflict onder de bemiddeling van de groep van Minsk van de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE),

D.

overwegende dat personen die onder dwang de conflictgebieden in de zuidelijke Kaukasus hebben verlaten, nog steeds het recht op terugkeer wordt ontzegd; overwegende dat de drie landen weliswaar programma's voor lokale integratie van hun vluchtelingen en binnenlandse ontheemden hebben gestart, maar dat er nog tal van obstakels zijn voor het welslagen ervan; overwegende dat vluchtelingen en binnenlandse ontheemden niet door de betrokken autoriteiten dienen te worden gebruikt als politieke instrumenten in conflicten,

E.

overwegende dat de ondertekening in oktober 2009 door Armenië en Turkije van protocollen over het aanknopen en verder uitbouwen van diplomatieke betrekkingen en het openstellen van hun gemeenschappelijke grens weliswaar een veelbelovende stap was, maar dat deze nog niet zijn geratificeerd,

F.

overwegende dat de bevroren conflicten een belemmering vormen voor de economische en sociale ontwikkeling en de verbetering van de levensstandaard van de zuidelijke Kaukasus, alsook voor de volledige ontwikkeling van het Oostelijk Partnerschap van het ENB; overwegende dat een vreedzame oplossing van de conflicten essentieel is voor de stabiliteit in de nabuurschap van de EU; overwegende dat verdere inspanningen nodig zijn om gemeenschappelijke belangen te bepalen ten einde geschillen bij te leggen, dialoog te vergemakkelijken en regionale samenwerking en ontwikkelingskansen te bevorderen,

G.

overwegende dat de EU in haar betrekkingen met de landen van de zuidelijke Kaukasus de beginselen van soevereiniteit en territoriale integriteit eerbiedigt,

H.

overwegende dat het Oostelijk Partnerschap nieuwe mogelijkheden creëert voor een verdieping van de bilaterale betrekkingen en ook multilaterale samenwerking invoert,

I.

overwegende dat het Oostelijk Partnerschap zich richt op de bespoediging van de hervormingen, onderlinge aanpassing van de wetgevingen en economische integratie en concrete ondersteuning van de partnerlanden voor de consolidatie van hun status als soevereine staat en hun territoriale integriteit, zich baseert op de beginselen van conditionaliteit, differentiatie en gezamenlijke verantwoordelijkheid en toewerkt naar de vaststelling van nieuwe associatieovereenkomsten, die het Europees Parlement moet goedkeuren,

J.

overwegende dat de Parlementaire Vergadering voor het Oostelijk Nabuurschap van de EU (EURONEST) officieel zal worden geconstitueerd als multilateraal mechanisme van wezenlijk belang voor de intensivering van de interparlementaire dialoog tussen het Europees Parlement en de zes oostelijke partners van de EU, waaronder Armenië, Azerbeidzjan en Georgië, met het doel om deze landen dichter bij de EU te brengen,

K.

overwegende dat de situatie in de zuidelijke Kaukasus een steeds proactiever beleid ten aanzien van het EU-engagement in deze regio noodzakelijk maakt en dat de lancering van het Oostelijk Partnerschap en de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon een goede gelegenheid bieden voor de vaststelling van een EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus,

1.

wijst er opnieuw op dat de voornaamste doelstelling van de EU met betrekking tot de regio bestaat in het bevorderen van de ontwikkeling van Armenië, Azerbeidzjan en Georgië tot open, vreedzame, stabiele en democratische landen die bereid zijn om goede betrekkingen met de buurlanden te onderhouden en in staat zijn de zuidelijke Kaukasus te veranderen in een regio van duurzame vrede, stabiliteit en welvaart teneinde deze landen sterker te integreren in het Europese beleid; is van oordeel dat de EU een steeds actievere politieke rol moet spelen om deze doelstelling te bereiken, door een strategie te ontwikkelen die soft power met een vastberaden benadering combineert, in overeenstemming met de landen in de regio en aangevuld met bilateraal beleid;

Veiligheidsvraagstukken en een vreedzame oplossing van conflicten

2.

onderstreept dat het handhaven van de status quo van de conflicten in de regio onaanvaardbaar en onhoudbaar is, aangezien in deze situatie voortdurend het risico van een escalatie van de bestaande spanningen en een hervatting van de gewapende strijd bestaat; is van oordeel dat alle partijen zich actief moeten inzetten voor stabiliteit en vrede; pleit voor de opzet van grensoverschrijdende programma's en een dialoog tussen de verschillende maatschappelijke groeperingen als middel voor conflicttransformatie en om over de scheidslijnen heen tot vertrouwen te komen; benadrukt dat de EU een belangrijke rol dient te spelen bij het tot stand komen van een cultuur van dialoog in de regio en bij het waarborgen van de uitvoering van de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, waaronder resolutie 1325(2000) van de VN-Veiligheidsraad;

3.

constateert dat voor de beheersing en oplossing van conflicten en voor het houden van een fundamentele dialoog onder meer de erkenning van de rechten en de legitieme belangen van alle betrokkenen partijen en gemeenschappen noodzakelijk is, alsook bereidheid om gebeurtenissen uit het verleden opnieuw te beoordelen en een gemeenschappelijk historisch besef te ontwikkelen, haat en angst te overwinnen, compromissen te sluiten over maximalistische standpunten, revanchistische standpunten af te zweren en werkelijke concessies te bespreken, ter consolidatie van stabiliteit en welvaart;

4.

wijst op het belang van de voorkoming van conflicten, waartoe ook behoren de eerbiediging van de rechten van alle personen die tot een nationale minderheid behoren, tolerantie op religieus gebied en een streven naar versterking van de sociale en economische cohesie;

5.

onderstreept dat externe spelers eveneens de verantwoordelijk hebben om hun macht en invloed aan te wenden op een wijze die strookt met de regels van het internationaal recht, met inbegrip van de wetgeving op het gebied van de mensenrechten; is van mening dat gestreefd moet worden naar verdere en evenwichtige samenwerking tussen de externe spelers in de regio voor een vreedzame oplossing van de conflicten; acht het onaanvaardbaar dat externe spelers voorwaarden stellen aan de eerbiediging van de soevereiniteit en de territoriale integriteit van de landen van de zuidelijke Kaukasus;

Het Nagorno-Karabach-conflict

6.

is verheugd over het dynamische karakter van de onderhandelingen over het Nagorno-Karabach-conflict tijdens de zes ontmoetingen tussen de president van Armenië en de president van Azerbeidzjan in de loop van 2009, in de geest van de verklaring van Moskou; roept de partijen op hun inspanningen tijdens de komende maanden op te voeren in het kader van de vredesgesprekken ten behoeve van een regeling van het conflict, een constructievere houding aan de dag te leggen en niet langer de voorkeur te geven aan de handhaving van de door geweld teweeggebrachte status quo die elke internationale legitimiteit ontbeert en daardoor voor instabiliteit zorgt en het lijden van de door de oorlog getroffen bevolking doet voortduren; veroordeelt het idee van een militaire oplossing en de ernstige gevolgen van het in het verleden gebruikte militaire geweld en roept beide partijen op het in 1994 bereikte staakt-het-vuren niet langer te schenden;

7.

ondersteunt volledig de bemiddeling door de groep van Minsk van de OVSE, de in het document van Madrid opgenomen fundamentele beginselen en de verklaring die op 10 juli 2009 in de marge van de G8-top in L'Aquila is afgelegd door de voorzittende landen van de groep van Minsk van de OVSE; dringt er bij de internationale gemeenschap op aan de moed en politieke wil te tonen om te helpen de thans bestaande conflictpunten die een overeenkomst in de weg staan uit de weg te ruimen;

8.

is ernstig bezorgd over het feit dat honderdduizenden vluchtelingen en binnenlandse ontheemden die huis en haard tijdens of wegens de oorlog van Nagorno-Karabach zijn ontvlucht nog steeds ontheemd zijn en dat hun hun rechten, waaronder het recht op terugkeer en het recht op eigendom en op persoonlijke veiligheid, worden ontzegd; doet een beroep op alle partijen deze rechten ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk te erkennen, de mogelijkheid te scheppen er onmiddellijk in de praktijk een beroep op te doen en op korte termijn een oplossing voor dit probleem te vinden conform de beginselen van het internationaal recht; verlangt in dit verband dat de Armeense troepen uit alle bezette gebieden van Azerbeidzjan worden teruggetrokken en dat een internationale troepenmacht wordt georganiseerd conform het Handvest van de VN die tijdens een overgangsperiode de nodige veiligheidsgaranties kan bieden, hetgeen de veiligheid van de bevolking van Nagorno-Karabach zal waarborgen en de ontheemde bevolking in staat zal stellen naar huis terug te keren en verdere door ontheemdheid veroorzaakte conflicten zal voorkomen; verzoekt de autoriteiten van Armenië en Azerbeidzjan alsmede de leiders van de betrokken gemeenschappen om door praktische voorbereidingen voor de terugkeer van ontheemden blijk te geven van hun wil om tot vreedzame interetnische betrekkingen te komen; is van oordeel dat de situatie van de binnenlandse ontheemden overeenkomstig de internationale normen moet worden aangepakt, waaronder de recente PACE-aanbeveling 1877(2009) met als titel „Europe's forgotten people: protecting the human rights of long-term displaced persons”;

9.

benadrukt dat echte inspanningen nodig zijn om het pad te effenen voor een blijvende vrede; verzoekt alle betrokken autoriteiten provocatieve politieke acties en retoriek, haatzaaiende uitspraken en geschiedvervalsing te vermijden; verzoekt de leiders van Armenië en Azerbeidzjan verantwoordelijk te handelen, hun uitspraken te matigen en de weg te bereiden opdat de bevolking de voordelen van een alomvattende regeling van het conflict aanvaardt en inziet;

10.

is van oordeel dat het standpunt dat alle bezette gebieden van Azerbeidzjan rond Nagorno-Karabach tot Nagorno-Karabach behoren snel dient te worden opgegeven; constateert dat een interimstatus voor Nagorno-Karabach een oplossing zou kunnen bieden totdat over de definitieve status wordt beslist en een overgangskader kan vormen voor de vreedzame co-existentie van en samenwerking tussen de Armeense en Azerbeidzjaanse gemeenschappen in de regio;

11.

onderstreept dat veiligheid voor allen een onmisbaar element van ieder akkoord is; erkent het belang van geschikte regelingen om de vrede te bewaren die in overeenstemming zijn met de internationale mensenrechtennormen en zowel militaire als civiele aspecten omvatten; vraagt de Raad de mogelijkheid te onderzoeken om het vredesproces te ondersteunen door middel van missies in het kader van het Gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), met inbegrip van het sturen van een omvangrijke waarnemingsmissie die ter plaatse voorbereidingen zou kunnen treffen voor de stationering van een internationale vredesmacht, zodra een politieke oplossing is gevonden;

De toenadering tussen Armenië en Turkije

12.

is verheugd over de protocollen over het aanknopen en het ontwikkelen van diplomatieke betrekkingen tussen Armenië en Turkije, die onder meer de openstelling van de gemeenschappelijke grens inhouden; doet een beroep op beide zijden om van deze gelegenheid gebruik te maken om hun betrekkingen te herstellen door onvoorwaardelijke ratificatie en uitvoering van deze protocollen binnen een redelijke termijn; benadrukt dat de toenadering tussen Armenië en Turkije en de onderhandelingen in het kader van de groep van Minsk van de OVSE aparte processen zijn die volgens hun eigen beginselen dienen te worden voortgezet; merkt evenwel op dat vorderingen in een van beide processen verstrekkende en mogelijk zeer positieve gevolgen in de regio als geheel kunnen hebben;

De conflicten in Georgië

13.

verklaart nogmaals onvoorwaardelijk achter de souvereiniteit, territoriale integriteit en de onaantastbaarheid van de internationaal erkende grenzen van Georgië te staan en verzoekt Rusland deze te respecteren, verzoekt de Georgische autoriteiten met klem zich meer inspanningen te getroosten om voor de binnenlandse conflicten van Georgië in Abchazië en Zuid-Ossetië tot een regeling te komen; is ingenomen met het verslag-Tagliavini en steunt de voornaamste constateringen en conclusies daarvan; verwacht dat de uitvoerige achtergrondinformatie in dit verslag door het Internationaal Strafhof en door individuele burgers kan worden gebruikt voor juridische stappen tegen schendingen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens; steunt het mandaat van de EU-waarnemingsmissie (EUMM) en verzoekt om een verdere uitbreiding; verzoekt Rusland en de de facto-autoriteiten van de separatistische regio's Abchazië en Zuid-Ossetië de uitvoering van delen van het mandaat niet verder te blokkeren;

14.

constateert tot zijn voldoening dat de internationale gemeenschap vrijwel unaniem de unilaterale onafhankelijkheidsverklaring van Zuid-Ossetië en Abchazië verwerpt; betreurt de erkenning door de Russische Federatie van de onafhankelijkheid van Abchazië en Zuid-Ossetië aangezien deze niet in overeenstemming is met het internationaal recht; roept alle partijen op de staakt-het-vuren-overeenkomst van 2008 in acht te nemen en de veiligheid en vrije toegang voor het aanwezige personeel van de EUMM te garanderen en doet een beroep op Rusland te voldoen aan zijn verplichtingen en zijn troepen terug te trekken tot de posities van vóór het uitbreken van de oorlog van augustus 2008; constateert met bezorgdheid dat de Russische Federatie en de de facto-autoriteiten van Abchazië een overeenkomst hebben gesloten op 17 februari 2010 over de oprichting van een Russische militaire basis in Abchazië, waarvoor de regering van Georgië geen toestemming heeft verleend, en constateert dat een dergelijke overeenkomst in strijd is met de staakt-het-vuren-overeenkomsten van 12 augustus en 8 september 2008;

15.

onderstreept dat het belangrijk is de veiligheid en rechten van alle personen die in de afgescheiden regio's wonen te beschermen, steun te kweken voor het recht van de etnische inwoners van Georgië om onder veilige en waardige omstandigheden terug te keren, een eind te maken aan het opdringen van paspoorten, een bres te slaan in de thans feitelijk bestaande gesloten grenzen en voor de EU en andere internationale spelers de mogelijkheid te scheppen de volkeren in de twee regio’s hulp te bieden; onderstreept de behoefte aan duidelijker omschreven doelstellingen in dit verband voor de korte en middellange termijn; moedigt Georgië aan zijn actieplan voor binnenlandse ontheemden voort te zetten en de binnenlandse ontheemden op zijn grondgebied te blijven ondersteunen;

16.

benadrukt de noodzaak om aandacht aan de Georgisch-Abchazische en de Georgisch-Zuid-Ossetische dimensie van de conflicten te besteden en ervoor te zorgen dat in gelijke mate rekening wordt gehouden met de rechten en zorgen van alle betrokken bevolkingsgroepen; benadrukt het feit dat de isolatie van Abchazië en Zuid-Ossetië contraproductief is voor de oplossing van het conflict en is verheugd over de op 27 januari 2010 aangenomen nationale strategie die in integratie in de vorm van samenwerking voorziet; spoort de Georgische autoriteiten aan met alle belanghebbenden overleg te voeren over de opstelling van een actieplan om deze strategie uit te voeren; benadrukt het belang van vertrouwenscheppende maatregelen en contacten tussen mensen uit alle bij het conflict betrokken bevolkingsgroepen; moedigt bovendien de EU aan projecten te bevorderen voor de vrijheid van verkeer, alsook administratieve grenzen tussen de betrokken bevolkingsgroepen;

17.

meent dat de gesprekken van Genève van groot belang zijn aangezien zij het enige forum vormen waarbinnen alle partijen bij het conflict vertegenwoordigd zijn en drie grote internationale spelers – de EU, de OVSE en de VN – nauw samenwerken ten behoeve van de veiligheid en de stabiliteit in de regio; betreurt dat het forum desondanks nog geen substantiële resultaten heeft opgeleverd en dat zich nog altijd incidenten voordoen langs de demarcatielijn ondanks de welkome invoering van het mechanisme voor preventie en respons bij incidenten; verzoekt de partijen het mechanisme volledig te benutten voor de versterking van het wederzijds vertrouwen; verzoekt de vice-voorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid (VV/HV) er alles aan te doen om deze gesprekken een nieuwe impuls te geven teneinde voor een passende stabilisatie van de situatie te zorgen en de staakt-het-vuren-overeenkomst van augustus 2008 volledig ten uitvoer te leggen;

Vooruitgang op de weg naar democratisering, eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat

18.

benadrukt dat democratisering, goed bestuur, politiek pluralisme, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden de toekomstige betrekkingen van Armenië, Azerbeidzjan en Georgië met de EU in doorslaggevende mate zullen bepalen; verzoekt om nieuwe inspanningen van de landen in kwestie om het ENP-actieplan volledig uit te voeren en verzoekt de Commissie hen hierin te blijven ondersteunen; is bezorgd over de beperkte vorderingen die, blijkens de voortgangsverslagen 2009 van de Commissie en de aanbevelingen van de Raad van Europa, op dit gebied door de landen van de zuidelijke Kaukasus zijn gemaakt; is verheugd over het begin van de mensenrechtendialoog tussen de EU en Georgië en Armenië en roept Azerbeidzjan en de EU op hun gesprekken over een vergelijkbare samenwerkingsstructuur af te ronden;

19.

onderstreept het belang van verdere democratische hervormingen en wijst op de sleutelrol van politieke dialoog en samenwerking bij de ontwikkeling van een nationale consensus; benadrukt het belang van de versterking van onafhankelijkere, transparantere en sterkere democratische instellingen, met inbegrip van een onafhankelijke rechterlijke macht, van de versterking van de parlementaire controle op de uitvoerende macht en van het waarborgen van een democratische gang van zaken bij wisselingen van de macht, van de ondersteuning en versterking van het maatschappelijke middenveld en van de ontwikkeling van contacten van mens tot mens voor de bevordering van de democratie en de rechtsstaat; merkt op dat het democratiseringsproces langzaam verloopt, ondanks de gedane toezeggingen;

20.

wijst op de nog wijdverbreide corruptie in de regio en vraagt de autoriteiten meer aan de bestrijding hiervan te doen, aangezien zij een bedreiging vormt voor de economische groei en de sociale en politieke ontwikkeling van de betrokken landen; meent dat grotere aandacht moet worden besteed aan de bestrijding van monopolievorming, alsmede aan de werving van personeel bij overheidsdiensten; is verheugd over de vooruitgang die Georgië heeft geboekt bij de bestrijding van corruptie;

21.

neemt nota van de verkiezingen die onlangs in de landen van de regio hebben plaatsgevonden; wijst op het belang van vrije en eerlijke verkiezingen, te houden overeenkomstig de internationale verplichtingen en normen, en van verdere inspanningen van deze landen bij het aannemen en uitvoeren van hervormingen om aan deze normen om te voldoen, die onder andere gericht dienen te zijn op een versterking van controlemechanismen voor na verkiezingen en het waarborgen van daadwerkelijk onderzoek naar en het vaststellen van daders van eventueel geweld na verkiezingen; benadrukt de rol van de EU bij het verlenen van technische ondersteuning en het waarborgen van internationaal en onafhankelijk toezicht op verkiezingen; bevestigt het standpunt dat de EU het constitutionele en wettelijke kader waarbinnen de verkiezingen in de afgescheiden gebieden plaatsvinden, niet erkent en verdedigt de politieke rechten van de ontheemden;

22.

is van oordeel dat de vrijheid van meningsuiting een fundamenteel recht en beginsel is en dat de rol van de media essentieel is, en benadrukt dat de media vrij en onafhankelijk moeten zijn; is verontrust door de beperkingen van de vrijheid van meningsuiting en het ontbreken van pluralisme in de media in de landen van de zuidelijke Kaukasus en doet een beroep op de autoriteiten om op beide punten verbeteringen aan te brengen; is verontrust over het feit dat medewerkers van de media nog altijd aan pesterijen en intimidatie worden blootgesteld en dat journalisten nog altijd worden aangevallen, gefolterd en mishandeld; is van mening dat zelfreguleringsbeginselen en -mechanismen, die een belangrijk aspect van vrijheid van meningsuiting vormen, moeten worden versterkt door de bevoegde autoriteiten;

maakt zich zorgen over de aanvallen op journalisten in Armenië, en vooral over de voortzetting van de detentie van de oppositionele journalist Nikol Pashinian, ondanks de toe te juichen amnestie van 18 juni 2009;

is nog altijd bezorgd over de verslechtering van het mediaklimaat in Azerbeidzjan; is verheugd dat de president op 25 december 2009 gratie heeft verleend aan 99 gedetineerden en op 17 maart 2010 aan 62 gedetineerden, maar betreurt de gevangenhouding en veroordeling van de twee jeugdactivisten en bloggers Emin Milli en Adnan Hajizade;

pleit dan ook voor hun invrijheidstelling; doet een beroep op de Georgische autoriteiten de situatie met betrekking tot media-eigendom en het verlenen van mediavergunningen transparant te maken; verwelkomt het initiatief van het Georgische parlement om de raad van bestuur van de publieke omroep uit te breiden met meer vertegenwoordigers van de oppositie en het maatschappelijk middenveld, en verwacht resultaten op dit gebied;

23.

is van oordeel dat het recht van vergadering moet worden gewaarborgd, aangezien dit essentieel is voor de ontwikkeling van een vrije, democratische en dynamische samenleving; neemt met bezorgdheid kennis van de directe en indirecte moeilijkheden die het maatschappelijk midden ondervindt wanneer het zichzelf wil organiseren en is verontrust over de invoering van wetten en praktijken die indirect de vrijheid van vergadering zouden kunnen beperken, zoals administratieve pesterijen in fiscale zaken; onderstreept de belangrijke rol van het maatschappelijk middenveld voor de democratiserings-, vredes- en verzoeningsprocessen in de regio;

24.

vraagt de landen in de regio actief deel te nemen aan de werkzaamheden van de Parlementaire Vergadering EURONEST en volledig gebruik te maken van de mogelijkheden die deze biedt als kader voor multilaterale en bilaterale gedachtewisselingen, voor de aanpassing van de wetgeving aan Europese normen en voor de parlementaire controle op democratische hervormingen; stelt in dit verband vast dat de intensievere dialoog tussen de leden van de parlementen in de regio uiterst belangrijk is; hoopt dat hierdoor een kader ontstaat voor bilaterale bijeenkomsten van leden van de parlementen van Armenië en Azerbeidzjan met als doel een parlementaire dialoog op gang te brengen waaraan leden van het Europees Parlement kunnen deelnemen; roept geïnteresseerde parlementen van de EU-lidstaten en het Europees Parlement op de parlementaire samenwerking met de parlementen van de regio te versterken teneinde hun rol te vergroten en hun beleidsvormingscapaciteiten uit te breiden;

Economische vraagstukken en sociale ontwikkeling

25.

is van oordeel dat een bredere samenwerking op regionaal niveau en met de EU in sectoren als economie, vervoer, energie en milieu essentieel is voor de optimale ontwikkeling van de sectoren zelf en ter waarborging van de stabiliteit in de regio, maar dat samenwerking ook moet gelden voor het aankweken van menselijk kapitaal in de gehele regio als lange-termijninvestering; verheugt zich over het feit dat alle drie landen voordeel hebben van het stelsel van algemene preferenties (SAP-stelsel) van de EU en constateert dat alle drie landen in aanmerking komen voor SAP+ voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur; stelt vast dat regionale samenwerking op politieel en justitieel gebied en de invoering van een geïntegreerd grensbeheer essentieel zijn voor een verdere bevordering van de mobiliteit binnen de regio en ten opzichte van de EU-landen; betreurt dat de uitvoering van regionale projecten waarbij alle drie de landen zijn betrokken, nog steeds wordt belemmerd door onopgeloste conflicten;

26.

benadrukt het belang van de opbouw van een gunstig zakelijk klimaat en de ontwikkeling van de particuliere sector; constateert dat de opmerkelijke economische groei in Azerbeidzjan voornamelijk te danken is aan inkomsten uit olie en gas; steunt het hervormingsproces, dat de economie aantrekkelijker maakt voor buitenlandse investeerders; spoort de Azerbeidzjaanse autoriteiten aan de onderhandelingen over de toetreding van het land tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) te versnellen, en roept de Commissie op Azerbeidzjan in dit proces te blijven ondersteunen; verheugt zich over de geboekte vooruitgang bij de economische hervormingen in Armenië en Georgië; stelt echter vast dat de economische ontwikkeling van Armenië en Georgië door de algemene economische crisis is aangetast en verwelkomt het eind 2009 genomen besluit van de EU om macro-economische bijstand aan de twee landen te verlenen;

27.

is bezorgd over de snelle stijging van de militaire en defensie-uitgaven in de zuidelijke Kaukasus en de opbouw van wapenarsenalen; wijst erop dat het hiermee gemoeide belangrijke deel van de nationale begrotingen een aanzienlijke hoeveelheid van de financiële middelen opslokt die bestemd zouden moeten zijn voor urgentere zaken, zoals armoedebestrijding, sociale zekerheid en economische ontwikkeling; vraagt de Raad en de Commissie in dit verband te voorkomen dat de macrofinanciële bijstand van de EU indirect de wapenwedloop in de regio financiert;

28.

wijst op de strategische geopolitieke ligging van de zuidelijke Kaukasus en zijn steeds grotere belang als nood-, vervoers- en communicatiecorridor die het Kaspische gebied en Centraal Azië met Europa verbindt; acht het derhalve van het allerhoogste belang dat samenwerking tussen de EU en de zuidelijke Kaukasus een hoge prioriteit krijgt, vooral op het gebied van energievraagstukken; benadrukt dat de drie landen een belangrijke rol vervullen voor de energiedoorvoer en voor de diversificatie van de energievoorziening en de aanvoerroutes van de EU; herinnert er in dit licht nogmaals aan dat de Unie concrete stappen dient te nemen om de politieke stabiliteit van de regio te waarborgen; is verheugd over de bereidheid van Azerbeidzjan en Georgië om een actieve rol te blijven spelen bij de bevordering van een marktgebaseerde energielevering en diversificatie van de doorvoer in de regio; beveelt de betrokken landen en de Commissie sterk aan Armenië deel te laten hebben aan belangrijke vervoers- en energieprojecten in de regio;

29.

beseft hoe belangrijk deze regio is voor de samenwerking op energiegebied en de continuïteit in de energievoorziening van de EU, in het bijzonder in verband met de ontwikkeling van de zuidelijke corridor (Nabucco en White Stream); benadrukt het belang van de verdere ontwikkeling van het energiepartnerschap EU-Azerbeidzjan en wijst op de grote waarde van de energiereserves van Azerbeidzjan en op de essentiële rol die deze in zijn economische ontwikkeling spelen; acht het belangrijk ervoor te zorgen dat de voordelen als gevolg van de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen gelijkelijk worden verdeeld en worden geïnvesteerd in de ontwikkeling van het gehele land, waardoor het zich kan voorbereiden op de negatieve gevolgen van een uiteindelijke teruggang van de aardolieproductie; neemt nota van de intensivering van het partnerschap tussen Azerbeidzjan en Rusland, in het bijzonder in de energiesector, en juicht in dit verband het voornemen van Azerbeidzjan tot diversifiëring van zijn economie toe; onderstreept dat transparantie in de energiesector in deze regio een sleutelvoorwaarde voor het vertrouwen van investeerders is en prijst Azerbeidzjan voor zijn deelname aan het Initiatief voor transparantie in de winningsindustrie;

30.

erkent dat de ontwikkeling van nieuwe infrastructuur en vervoerscorridors, projecten die het gebied rond de Kaspische Zee en het gebied rond de Zwarte Zee via of vanuit de zuidelijke Kaukasus met elkaar verbinden, van wezenlijk belang is, zoals eveneens vermeld in de mededeling met als titel „Tweede Strategische Energiebeleidsevaluatie”; ondersteunt in dit verband alle initiatieven die zullen bijdragen aan de totstandbrenging van een steviger dialoog tussen producten en consumenten en doorvoerlanden, met uitwisseling van kennis over regelgeving op het gebied van energie en over wetgeving inzake voorzieningszekerheid en een uitwisseling van goede praktijken, met inbegrip van mechanismen voor transparantie en solidariteit en de ontwikkeling van mechanismen voor vroegtijdig alarm in geval van onderbrekingen van de energietoevoer; is van mening dat dit gepaard gaat met de convergentie van regelgevingskaders, marktintegratie en een niet-discriminerende regeling voor grensoverschrijdende doorvoerinfrastructuur;

31.

wijst op het belang van de bevordering van maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie en investeringen in hernieuwbare energiebronnen en acht het van belang dat ingegaan wordt op de bezorgdheid omtrent het milieu; erkent dat een diversificatie van de energievoorziening van vitaal belang is en alleen kan worden bereikt door een sterkere samenwerking met de buurlanden; is van mening dat het regionale milieucentrum voor de Kaukasus over voldoende financiële middelen en de nodige steun moet beschikken opdat het ook geloofwaardige grensoverschrijdende projecten kan opzetten; acht de door Azerbeidzjan bekendgemaakte plannen om de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen tot een prioriteit van de regering te maken prijzenswaardig en moedigt het nastreven van dergelijke doelstellingen aan; is verheugd over het besluit van Armenië om de kerncentrale in Medzamor te sluiten en moedigt de Armeense autoriteiten aan haalbare alternatieve oplossingen voor de energievoorziening te vinden, overeenkomstig het verzoek van de EU; is verheugd over de inspanningen van de Georgische regering voor de ontwikkeling van de waterkrachtsector en onderstreept de noodzaak van EU-steun in dit verband;

32.

is van mening dat de bevordering van de sociale cohesie en de sociale dialoog via de betrokkenheid van alle sociale actoren en van gendergelijkheid en vrouwenrechten, investeringen in onderwijs en gezondheid, het aankweken van menselijk kapitaal en het waarborgen van behoorlijke levensstandaarden, van essentieel belang zijn voor de opbouw van dynamische democratische samenlevingen; stelt tot zijn voldoening vast dat de drie landen programma's voor armoedebestrijding hebben aangenomen en moedigt een serieuze uitvoering daarvan aan;

Naar een EU-strategie

33.

is verheugd over het Oostelijk Partnerschap en neemt kennis van de daarmee verband houdende initiatieven en de vergaderingen die in dit verband zijn gehouden; benadrukt dat een geloofwaardig partnerschap vergezeld moet gaan van concrete projecten en de nodige stimulansen; neemt zich voor de parlementaire dimensie van het Partnerschap verder te ontwikkelen;

34.

is verheugd over de mogelijkheid die het Oostelijk Partnerschap biedt om de bilaterale betrekkingen tussen de landen van de zuidelijke Kaukasus en de EU te verdiepen door nieuwe contractuele banden in de vorm van associatieovereenkomsten tot stand te brengen; onderstreept dat het van groot belang is om etappes en ijkpunten op te nemen in de documenten die aansluiten op de huidige ENB-actieplannen; herinnert eraan dat voldoende vorderingen op het gebied van de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten tot de voorwaarden voor het openen van onderhandelingen behoren en verzoekt de Commissie technische bijstand te leveren waar dit nodig is om de landen te helpen aan de voorwaarden te voldoen; is in het bijzonder verheugd over het algemeen programma voor institutionele opbouw dat in het kader van het Oostelijk Partnerschap wordt aangeboden als innovatief instrument dat erop is gericht de landen te helpen aan deze voorwaarden te voldoen; wijst er nogmaals op dat het Europees Parlement het recht heeft onverwijld en volledig te worden geïnformeerd over alle stadia van het onderhandelingsproces over associatieovereenkomsten, mede gezien het feit dat zijn goedkeurig vereist is voor de sluiting ervan; verwacht dat de tenuitvoerlegging van associatieovereenkomsten door alle landen van de zuidelijke Kaukasus het proces van economische integratie en politieke samenwerking met de EU zal bespoedigen;

35.

is van oordeel dat de ENB-actieplannen en de uitvoering daarvan een essentiële basis vormen voor de evaluatie van het nakomen van verplichtingen en de vooruitgang van de bilaterale betrekkingen met de EU en voor het overwegen van een uitbreiding van de overeenkomsten met de betrokken landen; constateert dat Armenië en Georgië zich inzetten voor de tenuitvoerlegging van de ENB-actieplannen en doet een beroep op Azerbeidzjan zijn inspanningen op dit gebied op te voeren; is van oordeel dat het Europees Parlement bij dit proces moet worden betrokken; neemt kennis van de verschillen in de vooruitgang die de drie landen hebben geboekt bij de uitvoering van de respectieve ENB-actieplannen; is van oordeel dat bij de onderhandelingen over de nieuwe associatieovereenkomsten rekening moet worden gehouden met deze verschillen en de verschillen in doelstellingen alsmede met de regionale dimensie, en dat de landen gelijk moeten worden behandeld;

36.

is van oordeel dat de regionale dimensie van de EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus naar behoren dient te worden versterkt; is in dit verband verheugd dat aan het ENPI aanvullende financiële middelen zijn toegewezen voor programma's voor regionale ontwikkeling en multilaterale samenwerking in het kader van het Oostelijk Partnerschap; verzoekt de Commissie om voor de drie landen van de zuidelijke Kaukasus een reeks regionale en grensoverschrijdende projecten en programma's uit te werken op terreinen als vervoer, milieu, cultuur en het maatschappelijk middenveld, ten einde concrete prikkels te bieden voor de versterking van de samenwerking en het opbouwen van vertrouwen tussen de partijen;

37.

herinnert eraan dat alle landen van de zuidelijke Kaukasus ook deel uitmaken van het initiatief voor Synergie voor het Zwarte Zeegebied, dat het wederzijds vertrouwen tussen de partners bevordert door stimulering van de regionale samenwerking op bepaalde gebieden, met inbegrip van grensoverschrijdende programma's; onderstreept het belang van het Zwarte Zeegebied voor de EU en vraagt de Raad en de Commissie en in het bijzonder de VV/HV om ideeën en strategieën te ontwikkelen voor een sterkere samenwerking tussen alle landen van het Zwarte Zeegebied en voor de uitbreiding van hun betrekkingen met de Europese Unie; beveelt met het oog hierop aan een geïnstitutionaliseerde structuur op te zetten in de vorm van een Zwarte Zee-Unie;

38.

bevestigt dat de standpunten van Rusland, Turkije en de VS van groot belang zijn voor de oplossing van de conflicten in de zuidelijke Kaukasus; merkt op dat de ontwikkeling van het Oostelijk Partnerschap er niet op is gericht Rusland te isoleren, maar integendeel ten doel heeft voor vrede, stabiliteit en duurzame economische vooruitgang voor alle betrokkenen te zorgen, wat voordelen zou opleveren voor de gehele regio en de buurlanden;

Veiligheidsvraagstukken en een vreedzame oplossing van conflicten

39.

acht steunverlening aan processen voor de oplossing van conflicten van cruciaal belang en is van oordeel dat de EU zich in een goede positie bevindt om steun te geven aan het aankweken van vertrouwen, de wederopbouw en het herstel en dat zij ertoe kan bijdragen de getroffen gemeenschappen bij de zaken te betrekken; acht het in dit verband van cruciaal belang ruimte te scheppen voor contacten op het niveau van de civiele samenleving, niet alleen tussen leiders, maar ook tussen maatschappelijke organisaties; vindt het verder van essentieel belang dat een sterke internationale aandacht voor alle conflicten in de regio blijft bestaan, teneinde een snelle oplossing te bevorderen; erkent dat regionale samenwerking een noodzakelijke voorwaarde is voor het opbouwen van vertrouwen en het verhogen van de veiligheid in overeenstemming met de prioriteiten van het ENB; roept alle partijen op volledig te participeren in het multilaterale samenwerkingskader van het Oostelijk Partnerschap zonder hieraan de voorwaarde van een definitieve oplossing van de conflicten te verbinden;

40.

wijst op het gevaar dat bevroren conflicten in de regio kunnen overslaan naar elders; beveelt aan om een conferentie over veiligheid en samenwerking in de zuidelijke Kaukasus op te richten, waarin de betrokken landen en de relevante regionale en wereldwijde spelers samenkomen om een stabiliteitspact voor de zuidelijke Kaukasus te ontwikkelen;

41.

neemt kennis van de huidige betrokkenheid van de EU bij de processen voor het beslechten van conflicten in de regio en acht op grond van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon een prominente rol voor de EU gerechtvaardigd; betuigt zijn volledige steun aan de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de zuidelijke Kaukasus, de heer Peter Semneby; spreekt zijn waardering uit voor de werkzaamheden van de EU-waarnemingsmissie in Georgië en dringt aan op meer actie van de EU om Rusland en de relevante de facto- autoriteiten ertoe te brengen de EU-waarnemingsmissie er niet langer van te weerhouden Zuid-Ossetië en Abchazië binnen te gaan; is van mening dat de EU thans de mogelijkheid heeft een bijdrage te leveren aan de oplossing van het Nagorno-Karabach-conflict en benadrukt het belang van de EU-bijdrage in dit verband; acht derhalve een opwaardering van de rol van de EU in de groep van Minsk onvermijdelijk via een EU-mandaat voor de Franse covoorzitter van de Groep van Minsk; verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om humanitaire hulp en bijstand te verlenen aan de bevolking in Nagorno-Karabach en aan de binnenlandse ontheemden en vluchtelingen die de regio zijn ontvlucht; verzoekt de Commissie en de heer Semneby, speciale vertegenwoordiger van de EU, te overwegen om soortgelijke hulp- en informatieprogramma's als in Abchazië en Zuid-Ossetië uit te breiden tot Nagorno-Karabach;

42.

verzoekt de VV/HV de ontwikkelingen in de regio nauwkeurig te volgen en actief deel te nemen aan de processen voor het beslechten van conflicten; spreekt zijn waardering uit voor de werkzaamheden van de speciale vertegenwoordiger voor de zuidelijke Kaukasus en hoopt dat de hoge vertegenwoordiger voor continuïteit en consequentie in de benadering zal zorgen; moedigt de Raad aan het eventuele gebruik van GVDB-instrumenten te overwegen om actiever aan het vredesproces en de conflictbeheersing deel te nemen;

43.

verzoekt de Commissie te onderzoeken of aanzienlijke financiële en technische ondersteuning kan worden toegekend aan maatregelen die vertrouwen moeten wekken in en tussen de bevolkingsgroepen en deel te nemen aan het herstel en de wederopbouw in alle door conflicten getroffen gebieden, bijvoorbeeld aan projecten die inkomen genereren en projecten ten behoeve van de sociaaleconomische integratie van binnenlandse ontheemden en teruggekeerde vluchtelingen en het herstel van huizen en maatregelen die zich op dialoog en bemiddeling richten, en verder maatschappelijke projecten te blijven ontwikkelen en ondersteunen die zich richten op het bevorderen van het verzoeningsproces en de contacten tussen lokale bevolkingsgroepen en individuele personen;

Democratisering, mensenrechten en de rechtsstaat

44.

ondersteunt de financiële ondersteuning en hulpverlening van de EU aan de regio ter bevordering van deze beginselen en processen en is van oordeel dat verlening van dergelijke EU-hulp aan politieke voorwaarden moet worden gebonden, zoals vooruitgang bij de politieke dialoog, politieke hervormingen en democratiseringsprocessen; waarschuwt voor de mogelijkheid dat regeringen conflicten misbruiken om de aandacht van de internationale gemeenschap van binnenlandse aangelegenheden af te leiden;

45.

vraagt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat aan de verplichtingen die deel uitmaken van pakketten waaraan politieke voorwaarden zijn verbonden, wordt voldaan, zoals de specifieke verplichting van de Georgische regering nieuwe dynamiek te geven aan de democratische hervormingen die onderdeel zijn van de EU-hulp na het conflict en waarover de Commissie en Georgië in januari 2009 overeenstemming hebben bereikt, en regelmatig aan het Europees Parlement verslag over de vooruitgang uit te brengen;

46.

is ingenomen met de werkzaamheden van de Adviesgroep op hoog niveau voor Armenië; is verheugd over de mogelijkheid van ruimere financiële bijstand binnen het kader van het Oostelijk Partnerschap, onder meer voor de voorbereiding van onderhandelingen over nieuwe associatieovereenkomsten met de EU en vraagt de Commissie de mogelijkheid te bestuderen om ook aan Azerbeidzjan en Georgië bijstand op maat aan te bieden;

47.

is van mening dat bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de rechten van minderheden en kwetsbare groepen en moedigt Armenië, Azerbeidzjan en Georgië aan om voorlichtingsprogramma's op het gebied van mensenrechten te realiseren ter bevordering van de waarden van verdraagzaamheid, pluralisme en verscheidenheid, met inbegrip van de eerbiediging van de rechten van seksuele minderheden en andere gemarginaliseerde en gestigmatiseerde groepen;

48.

uit zijn bezorgdheid over de weigering van Eutelsat om de Russischtalige programma's van de Georgische publieke omroep uit te zenden, aangezien deze weigering politiek gemotiveerd lijkt te zijn; wijst erop dat deze weigering ertoe leidt dat Intersputnik en zijn grootste klant, Gazprom Media Group, de facto een monopolie hebben op uitzendingen voor het regionale Russischtalige publiek per satelliet; benadrukt dat het in een democratische en pluralistische samenleving van essentieel belang is dat uitzendingen van onafhankelijke media niet worden belemmerd;

49.

beschouwt het Forum van het maatschappelijk middenveld in het kader van het Oostelijk Partnerschap als het aangewezen forum ter ontwikkeling van een werkelijk maatschappelijk midden en ter versterking van de positie daarvan in de staten van deze regio en vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat dit Forum voldoende financiële steun krijgt; vestigt de aandacht op de betekenis van de financiering van projecten op het gebied van het maatschappelijk midden en de rol die de EU-delegaties in de regio bij de selectie daarvan spelen, en bovendien op het belang die projecten voor de bevordering van contacten op regionaal niveau kunnen hebben;

Economische samenwerking en sociale ontwikkeling

50.

is van oordeel dat de EU door moet gaan met de ondersteuning van de economische ontwikkeling, de handel en investeringen in de regio en dat de handelspolitiek een fundamentele factor is voor de politieke stabiliteit en de economische ontwikkeling en zal leiden tot een vermindering van de armoede in de zuidelijke Kaukasus; vindt dat aan de onderhandelingen over en de vaststelling van de verregaande alomvattende vrijhandelsovereenkomsten een zeer belangrijke rol in dit verband toekomt; verzoekt de Commissie zich te buigen over eventuele manieren om de landen van de regio te helpen om zich hierop voor te bereiden, hierover te onderhandelen en deze in de toekomst uit te voeren, en zich te houden aan de uit de toekomstige verregaande alomvattende vrijhandelsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen, alsook tijdig een grondige evaluatie van de sociale en ecologische gevolgen van deze overeenkomsten te maken; moedigt de landen van de zuidelijke Kaukasus bovendien aan te overwegen een onderlinge vrijhandelszone tot stand te brengen;

51.

legt de nadruk op de geopolitieke situatie van Armenië, Georgië en Azerbeidzjan ten opzichte van de Europese Unie, Turkije als kandidaat-lidstaat van de Europese Unie, Rusland en Iran; is van mening dat de handel een van de voornaamste elementen vormt van de globale aanpak van de EU die erin bestaat politieke stabiliteit, eerbiediging van de mensenrechten, duurzame groei en welvaart te bevorderen en dat de regionale dimensie van de EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus een regionale benadering van de onderhandelingen over handelsovereenkomsten vereist; verzoekt de Commissie gemeenschappelijke domeinen van economisch belang te identificeren die de meningsverschillen kunnen overbruggen, dialoog in de hand werken en regionale samenwerking bevorderen; dringt aan op meer engagement en een grotere betrokkenheid van de EU voor wat integratie in deze regio betreft, gezien het feit dat de Gemeenschap nu exclusief bevoegd is voor het handelsbeleid;

52.

verheugt zich over het feit dat uit de in mei 2008 afgeronde haalbaarheidsstudies voor Georgië en Armenië blijkt dat verregaande alomvattende vrijhandelsovereenkomsten aanzienlijke economische voordelen kunnen opleveren voor deze landen en voor de EU, en stemt er bijgevolg mee in dat de Commissie begint met de voorbereidingen voor toekomstige onderhandelingen over dergelijke vrijhandelsovereenkomsten; spoort Georgië, Armenië en Azerbeidzjan aan tot grotere vorderingen betreffende de uitvoering van hun respectieve ENB-actieplannen en van de aanbevelingen van de Commissie, met name wat betreft de verbetering van hun administratieve en institutionele capaciteit en de uitvoering van hervormingen op het vlak van regelgeving (in het bijzonder met betrekking tot de ontoereikende bescherming van intellectueel eigendom in alle drie de landen), aangezien deze vorderingen een noodzakelijke voorwaarde vormen om zulke ambitieuze vrijhandelsovereenkomsten daadwerkelijk ten uitvoer te kunnen leggen en de impact ervan te laten voortduren; is van oordeel dat de sluiting van vrijhandelsovereenkomsten met Georgië, Armenië en Azerbeidzjan niet alleen tot economisch groei zou kunnen leiden, maar dat het ook meer buitenlandse investeringen zou kunnen aantrekken, nieuwe banen zou kunnen scheppen en armoede zou kunnen uitroeien;

53.

herinnert eraan dat continuïteit in de energievoorziening een punt van gedeelde zorg is; dringt er derhalve bij de EU op aan nadrukkelijker steun te geven aan de energieprojecten in de regio die aan de Europese normen voldoen, met inbegrip van projecten ter bevordering van energie-efficiëntie en de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen, de samenwerking op het gebied van energievraagstukken op te voeren en te streven naar totstandbrenging van de zuidelijke energiecorridor en de voltooiing van de Nabucco pijpleiding op een zo kort mogelijke termijn; vraagt de Commissie er ook zorg voor te dragen dat energie- en vervoersprojecten in de zuidelijke Kaukasus de betrekkingen tussen de drie landen versterken en niet tot uitsluiting van bepaalde gemeenschappen leiden; onderstreept nogmaals het belang van het initiatief van Bakoe en de bijbehorende ondersteunende programma's, INOGATE en TRACECA;

54.

benadrukt dat politieke stabiliteit van wezenlijk belang is voor een betrouwbare en ononderbroken energievoorziening en de ontwikkeling van infrastructuur mogelijk maakt; herinnert er in dit verband aan dat de dubbele energiecorridor bestaande uit de Baku-Tbilisi-Ceyhan (BTC) pijpleiding en de Baku-Tbilisi-Erzerum (BTE) pijpleiding de toenadering tussen de EU en het Kaspische gebied bevordert; verzoekt om de hernieuwing van de bestaande bilaterale overeenkomsten en gemeenschappelijke intentieverklaringen op het gebied van energie die met de drie landen in de zuidelijke Kaukasus zijn gesloten, door de toevoeging van een „energiezekerheidsclausule” die voorziet in een gedragscode en specifieke maatregelen in geval van een onderbreking van de energietoevoer; is van mening dat bepalingen over energietoevoer en -doorvoer aan bod moeten komen tijdens de onderhandelingen over verstrekkende associatieovereenkomsten met deze landen;

55.

wijst opnieuw op de betekenis van contacten van mens tot mens en mobiliteitsprogramma's, vooral gericht op de jeugd, en van jumelageprogramma's met EU-regio's en -gemeenten met nationale minderheden die over een grote mate van autonomie beschikken; acht het noodzakelijk dat het aantal studenten, hoogleraren en onderzoekers in de mobiliteitsprogramma's significant stijgt; is verheugd dat met Georgië visumversoepelings- en hertoelatingsovereenkomsten zijn gesloten en dringt er bij de Raad en de Commissie op aan vooruitgang te boeken bij het sluiten van visumversoepelings- en hertoelatingsovereenkomsten met Armenië en Azerbeidzjan;

56.

onderstreept opnieuw dat de EU een strategie voor de zuidelijke Kaukasus moet ontwikkelen gezien het belang van de regio voor de EU en de mogelijke rol die voor de EU is weggelegd bij de verdere bevordering van de ontwikkeling van de regio en bij de oplossing van de hier bestaande conflicten;

*

* *

57.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vice-voorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van Armenië, Azerbeidzjan en Georgië.


(1)  PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 443.

(2)  PB C 41 E van 19.2.2009, blz. 53.

(3)  PB C 41 E van 19.2.2009, blz. 64.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2009)0120.

(5)  PB C 295 E van 4.12.2009, blz. 26.

(6)  PB C 285 E van 26.11.2009, blz. 7.

(7)  PB C 66 E van 20.3.2009, blz. 67.


Top