Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010IP0174

    Coherentie van het EU-ontwikkelingsbeleid en het concept „officiële ontwikkelingshulp plus” Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2010 over de samenhang van het EU-ontwikkelingsbeleid en het concept „officiële ontwikkelingshulp plus” (2009/2218(INI))

    PB C 161E van 31.5.2011, p. 47–57 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    31.5.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 161/47


    Dinsdag 18 mei 2010
    Coherentie van het EU-ontwikkelingsbeleid en het concept „officiële ontwikkelingshulp plus”

    P7_TA(2010)0174

    Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2010 over de samenhang van het EU-ontwikkelingsbeleid en het concept „officiële ontwikkelingshulp plus” (2009/2218(INI))

    2011/C 161 E/07

    Het Europees Parlement,

    gelet op de artikelen 9 en 35 van de Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: „The European Consensus” (1),

    gelet op titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het bijzonder artikel 21, lid 2, waarin de grondslagen en doelstellingen van de Unie op het gebied van de internationale betrekkingen zijn vastgesteld, evenals op artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (Verdrag van Lissabon), waarin bevestigd wordt dat de Unie bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening houdt met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking,

    gelet op artikel 7 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (Verdrag van Lissabon), dat opnieuw bevestigt dat de EU toeziet op de samenhang tussen haar beleidsmaatregelen en optredens, rekening houdend met het geheel van haar doelstellingen,

    gelet op artikel 12 van de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst (Overeenkomst van Cotonou),

    gezien de gezamenlijke strategie EU-Afrika, die in december 2007 te Lissabon werd vastgesteld,

    gezien de mededeling van de Commissie „Samenhang in het ontwikkelingsbeleid: sneller vorderingen boeken om de millenniumdoelstellingen voor de ontwikkeling te bereiken” (COM(2005)0134 – SEC(2005)0455),

    gezien het eerste tweejaarlijkse Verslag van de EU over de coherentie van het ontwikkelingsbeleid (COM(2007)0545) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie (SEC(2007)1202),

    gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „EU-gedragscode inzake de taakverdeling binnen het ontwikkelingsbeleid” (COM(2007)0072),

    gezien het verslag 2009 van de EU over de coherentie van het ontwikkelingsbeleid (COM(2009)0461 def.) en het begeleidende interne werkdocument van de diensten van de Commissie (SEC(2009)1137),

    gezien de mededeling van de Commissie „ Coherentie van het ontwikkelingsbeleid – vaststelling van een beleidskader dat de hele Unie omvat” (COM(2009)0458),

    gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie „Policy Coherence for Development Work Programme” (SEC(2010)0421) bij de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s,

    gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s „A twelve-point EU action plan in support of the Millennium Development Goals” (COM(2010)0159),

    gezien de mededeling van de Commissie „Steun aan de ontwikkelingslanden bij de aanpak van de crisis” (COM(2009)0160),

    gezien het Groenboek van de Commissie over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2009)0163),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 februari 2010 over het Groenboek over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2),

    onder verwijzing naar zijn wetgevingsresolutie van 24 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, en met name Bijlage I (3) daarvan,

    gezien de conclusies van de Raad van 21 en 22 december 2004 over landbouw en visserij,

    gezien de conclusies van de Raad van 24 mei 2005 over sneller vooruitgang boeken in de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling,

    gezien de conclusies van de Raad van 17 oktober 2006 betreffende de opneming van ontwikkelingsaspecten in de besluitvorming van de Raad,

    gezien paragraaf 49 van de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 14 en 15 december 2006,

    gezien de conclusies van de Raad van 19 en 20 november 2007 over beleidscoherentie voor ontwikkeling,

    gezien paragraaf 61 van de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2008,

    gezien de conclusies van de Raad „Algemene zaken en externe betrekkingen” van 18 mei 2009 betreffende steun aan ontwikkelingslanden bij de aanpak van de crisis,

    gezien de conclusies van de Raad van 17 november 2009 over beleidscoherentie voor ontwikkeling, en het operationeel kader voor de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp,

    gezien het strategisch document van de OESO uit 1996 „Shaping the 21st Century: the Contributions of Development Cooperation”, de verklaring van de OESO-ministers uit 2002 „Action for a Shared Development Agenda” en het OESO-verslag uit 2008 „Building Blocks for Policy Coherence for Development”,

    gezien de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp en de Actieagenda van Accra,

    gezien de ministeriële verklaring over beleidscoherentie voor ontwikkeling, door de OESO goedgekeurd op 4 juni 2008,

    gezien de Millenniumverklaring 2000 van de VN en de achtste millenniumdoelstelling voor ontwikkeling,

    gezien de WTO-ministersbijeenkomst van november 2001 en de consensus van Monterrey van 2002,

    gezien de Wereldtop van 2002 over duurzame ontwikkeling en de resolutie die de Algemene Vergadering in het kader van de Wereldtop van 2005 heeft aangenomen,

    gezien de resolutie over de rol van de partnerschapsovereenkomst van Cotonou bij het opvangen van de voedsel- en financiële crisis in ACS-landen, goedgekeurd door de 17de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU (4), die van 4 tot 9 april 2009 te Praag werd gehouden,

    onder verwijzing naar zijn resoluties op basis van verslagen van zijn Commissie ontwikkelingssamenwerking: de resolutie van 23 maart 2006 over de invloed van de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO) op de ontwikkeling (5); de resolutie van 1 februari 2007 over mainstreaming van duurzaamheid in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid (6); de resolutie van 25 oktober 2007 over de stand van zaken in de betrekkingen tussen de Europese Unie en Afrika (7); de resolutie van 17 juni 2008 over beleidscoherentie voor ontwikkeling en de gevolgen van exploitatie door de EU van bepaalde biologische natuurlijke hulpbronnen voor de ontwikkeling van West-Afrika (8); de resolutie van 29 november 2007 over nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw – Voorstel voor landbouwontwikkeling en voedselzekerheid in Afrika (9); en de resolutie van 22 mei 2008 over het vervolg op de Verklaring van Parijs van 2005 over de doeltreffendheid van de hulp (10);

    onder verwijzing naar zijn resoluties op basis van verslagen van zijn Commissie internationale handel: de resoluties van 23 mei 2007 over de handelsgebonden hulpverlening van de Europese Unie (11) en van 1 juni 2006 over handel en armoede: naar een handelsbeleid dat de bijdrage van de handel aan armoedebestrijding maximaliseert (12),

    gezien het CONCORD-verslag 2009 getiteld „Spotlight on Policy Coherence”,

    gezien de studie van ActionAid uit 2003 getiteld „Policy (in)coherence in European Union support to developing countries: a three country case study”,

    gezien de studie van Guido Ashoff uit 2006 getiteld „Enhancing policy coherence for development: conceptual issues, institutional approaches and lessons from comparative evidence”,

    gezien het verslag van de ECDPM getiteld „The EU institutions & Member States’ mechanisms for promoting policy coherence for development: final report”,

    gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het advies van de Commissie internationale handel (A7-0140/2010),

    A.

    overwegende dat de OESO heeft voorgesteld het concept „samenhang in het ontwikkelingsbeleid” (policy coherence for development – PCD) te definiëren als „de inspanning om ervoor te zorgen dat de doelen en resultaten van het ontwikkelingsbeleid van een regering niet worden aangetast door andere vormen van beleid van deze zelfde regering die hun weerslag hebben op ontwikkelingslanden, en dat deze andere vormen van beleid de ontwikkelingsdoelen, waar mogelijk, steunen” (13); overwegende dat de EU een PCD-concept heeft uitgewerkt dat erop gericht is synergieën tussen de verschillende beleidsvormen van de EU te realiseren, en dat een gebrek aan politieke actie in die richting negatieve gevolgen kan hebben voor de te verwachten resultaten van de ontwikkelingssamenwerking,

    B.

    herinnerend aan de verbintenis van de Europese Unie om maatregelen te nemen om de samenhang in het ontwikkelingsbeleid te bevorderen, in overeenstemming met de door de Europese Raad in 2005 aangenomen conclusies (14),

    C.

    overwegende dat er een verschil bestaat tussen consistente beleidsmaatregelen (het vermijden van tegenstrijdigheden tussen verschillende externe beleidsterreinen) en beleidssamenhang voor ontwikkeling (de verplichting dat in al het EU-beleid dat gevolgen heeft voor ontwikkelingslanden rekening wordt gehouden met ontwikkelingsdoelen);

    D.

    overwegende dat bestrijding en, op termijn, het uitroeien van armoede in artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden bestempeld tot hoofddoel van het ontwikkelingsbeleid van de EU; overwegende dat door middel van PCD wordt gestreefd naar verwezenlijking van de doelen van de ontwikkelingssamenwerking van de Unie via al haar beleid,

    E.

    overwegende dat er duidelijke gevallen van gebrek aan samenhang bestaan in het EU-beleid op het gebied van handel, landbouw, visserij, klimaat, intellectueel-eigendomsrechten, migratie, financiën, wapens en grondstoffen; en overwegende dat PCD door het vinden van fundamentele synergieën tussen EU-beleidsvormen tot armoedereductie kan leiden,

    F.

    overwegende dat PCD wordt gehinderd door gebrek aan politieke steun, onduidelijke taakomschrijvingen, onvoldoende middelen, het ontbreken van doelmatige controle-instrumenten en -indicatoren, en doordat PCD geen voorrang krijgt boven strijdige belangen,

    G.

    overwegende dat de financiële vergoedingen die door de Unie in het kader van de partnerschapsovereenkomsten in de visserijsector (POV) worden betaald, niet hebben bijgedragen aan de consolidatie van het visserijbeleid van de partners en dat dit grotendeels te wijten is aan het ontbreken van controle op de toepassing van deze overeenkomsten, de traagheid in het verlenen van bijstand of soms zelfs het niet gebruik maken van deze bijstand,

    H.

    overwegende dat de eerste millenniumontwikkelingsdoelstelling is om het aantal mensen dat in 2015 honger lijdt te halveren, maar dat dagelijks nog altijd bijna een miljard mensen een voedseltekort hebben, terwijl de planeet voldoende voedsel produceert om in de behoeften van de gehele bevolking te voorzien,

    I.

    overwegende dat de subsidies van de Unie op de export van Europese landbouwproducten rampzalige gevolgen hebben voor de voedselveiligheid en de ontwikkeling van een levensvatbare landbouwsector in de ontwikkelingslanden,

    J.

    overwegende dat de EU zich heeft verplicht uiterlijk in 2015 het VN-doel te verwezenlijken en 0,7 % van het bruto nationaal inkomen (BNI) te bestemmen voor officiële ontwikkelingshulp (ODA), en dat het tussentijdse hulpdoel voor 2010 voor de EU als geheel 0,56 % bedraagt,

    K.

    overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (HJEU) in november 2008 heeft bepaald dat de Europese Investeringsbank (EIB) bij haar werkzaamheden in ontwikkelingslanden voorrang dient te geven aan de ontwikkeling boven alle economische en politieke doelstellingen,

    L.

    overwegende dat de crisis heeft aangetoond dat ODA uniek is doordat hiermee de armste landen worden bereikt en doordat ontwikkelingsgelden op een meer voorspelbare en betrouwbare manier worden verstrekt dan bij andere geldstromen het geval is,

    M.

    overwegende dat uit een groot aantal onderzoeken is gebleken dat er jaarlijks geldstromen ter waarde van ongeveer 900 miljard euro illegaal uit ontwikkelingslanden verdwijnen, wat leidt tot sterk verminderde belastinginkomsten als gevolg waarvan ontwikkelingslanden worden belemmerd in hun vermogen om zichzelf te ontwikkelen,

    1.

    spreekt zijn waardering uit voor de toegenomen aandacht voor en de onderschrijving van PCD door Commissie, Raad en lidstaten, zoals blijkt uit het tweejaarlijks verslag;

    2.

    bevestigt andermaal zijn toezegging PCD in de EU en in het kader van zijn parlementaire werkzaamheden te steunen;

    3.

    benadrukt dat de Europese Unie veruit de grootste donor van ontwikkelingshulp ter wereld is (de EU-steun steeg in 2008 naar 49 miljard EUR, oftewel 0,40 % van het BNI), en dat het volume van de ontwikkelingshulp naar verwachting zal toenemen naar 69 miljard EUR in 2010 om de gezamenlijke toezegging van 0,56 % van het communautaire BNI, die in 2005 is gedaan tijdens de G8-top in Gleneagles, te realiseren; wijst erop dat hierdoor nog eens 20 miljard EUR voor ontwikkelingsdoeleinden wordt vrijgemaakt;

    4.

    herinnert eraan dat in oktober 2007 de EU-strategie inzake hulp voor handel is goedgekeurd, in het kader waarvan de EU de verplichting is aangegaan om de totale handelsgerelateerde bijstand van de EU uiterlijk in 2010 te verhogen tot 2 miljard EUR per jaar (1 miljard EUR van de Gemeenschap en 1 miljard euro van de lidstaten);

    5.

    roept de ontwikkelingslanden, en dan met name de ontwikkelingslanden die het meest profiteren van EU-hulp, op te zorgen voor goed bestuur in alle openbare aangelegenheden, en vooral bij het beheer van de ontvangen ontwikkelingshulp; dringt er bij de Commissie op aan alle noodzakelijke stappen te nemen om te zorgen voor een transparante en doeltreffende uitvoering van de steun;

    6.

    juicht het PCD-werkprogramma 2010-2013 toe als leidraad voor de EU-instellingen en de lidstaten, en beseft dat het een rol kan spelen als waarschuwingssysteem voor komende beleidsinitiatieven; is tevens verheugd over de dwarsverbanden die tussen de verschillende beleidsterreinen worden gelegd;

    7.

    wijst er opnieuw op dat de Europese Unie er verantwoordelijk voor is dat rekening wordt gehouden met de belangen van ontwikkelingslanden en hun burgers;

    8.

    is van mening dat alle sectoren van EU-beleid met gevolgen in het buitenland zodanig moeten worden opgezet dat de bestrijding van armoede en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen wordt gesteund en niet tegengewerkt, en dat de mensenrechten worden bevorderd, met inbegrip van de gelijkheid van mannen en vrouwen en sociale, economische en milieurechten;

    9.

    benadrukt de noodzaak in bilaterale en regionale handelsakkoorden en multilaterale handelsakkoorden die stevig verankerd zijn in het gereguleerde WTO-stelsel rekening te houden met relevante aspecten van beleidscoherentie voor ontwikkeling; roept de Commissie en de lidstaten in dit verband op actief samen te werken met alle overige betrokken WTO-partners om in de zeer nabije toekomst een evenwichtig, ambitieus en op ontwikkeling gericht resultaat van de Doha-ronde te bereiken;

    10.

    onderstreept dat de zogenaamde „Singapore-kwesties”, zoals liberalisering van diensten, investeringen en openbare aanbestedingen, de invoering van mededingingsregels en strengere implementatie van intellectuele-eigendomsrechten, geenszins bijdragen tot de verwezenlijking van de acht millenniumontwikkelingsdoelstellingen;

    11.

    verzoekt de Europese Unie, de lidstaten en de EIB dringend in dit verband een vooraanstaande rol te vervullen en investeringen via belastingparadijzen minder aantrekkelijk te maken door het invoeren van regels betreffende de openbare aanbestedingen en het verstrekken van overheidsgelden, op basis waarvan het voor ondernemingen, banken of andere instellingen die geregistreerd zijn in een belastingparadijs, verboden is om gebruik te maken van overheidsgelden; verzoekt in dit verband de Commissie en de lidstaten gebruik te maken van de tussentijdse herziening van de externe leningverstrekking van de EIB, om haar mogelijkheden tot controle op de ontvangers van haar leningen te concreet verbeteren en zeker te stellen dat haar investeringen in ontwikkelingslanden daadwerkelijk bijdragen aan het bestrijden van de armoede door jaarlijkse voortgangsverslagen in te dienen;

    12.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten een globale evaluatie van de visserijovereenkomsten met derde landen uit te voeren, om te verzekeren dat het externe beleid van de Unie op visserijgebied volkomen coherent is met haar ontwikkelingsbeleid en de partnerlanden van de Unie beter in staat worden gesteld aan de vissrij in hun wateren een duurzaam karakter te geven, waardoor de voedselzekerheid en de lokale werkgelegenheid in deze sector toenemen;

    13.

    herinnert eraan dat de toegang van de EU tot visbestanden in derde landen op geen enkele manier een voorwaarde mag vormen voor ontwikkelingsbijstand aan die landen;

    14.

    verzoekt de Commissie dringend om, naast de sociale bepalingen, regels betreffende de mensenrechten in alle POV's op te nemen, teneinde het voor de Europese Unie mogelijk te maken over te gaan tot passende maatregelen ingeval van bewezen schendingen van mensenrechten in de derde landen die een POV met de Unie hebben ondertekend;

    15.

    herinnert eraan dat 75 % van de arme wereldbevolking in plattelandsgebieden leeft, maar dat slechts 4 % van de ODA bestemd is voor de landbouw; roept daarom de Commissie, de lidstaten en de ontwikkelingslanden op om de landbouw bovenaan hun ontwikkelingsagenda te plaatsen;

    16.

    is bezorgd over de negatieve gevolgen op de ontwikkeling in derde landen van financiële instellingen die zich hoofdzakelijk bezighouden met het regelen van belastingontwijking; verzoekt de Commissie de samenwerking op het gebied van fiscaal bestuur te intensiveren, in het bijzonder met de in bijlage I van haar wetsvoorstel van 24 april 2009 (A6-0244/2009) genoemde landen, die Europese ontwikkelingsgelden ontvangen;

    17.

    verwelkomt de aanbeveling in de conclusies van de Raadsvergadering van 14 mei 2008 om in handelsovereenkomsten een bepaling over behoorlijk bestuur op fiscaal gebied op te nemen, omdat dit een eerste stap is in de strijd tegen fiscale regelingen en praktijken die belastingontduiking en belastingfraude bevorderen; verzoekt de Commissie om onmiddellijk een dergelijke bepaling mee te nemen in haar onderhandelingen over toekomstige handelsovereenkomsten;

    18.

    verzoekt de Commissie en de ACS-landen hun dialoog over migratie voort te zetten met het oog op de versterking van het principe van circulaire migratie en de facilitering hiervan door afgifte van circulaire visa; onderstreept dat de eerbiediging van de mensenrechten en een rechtvaardige behandeling van onderdanen van ACS-landen ernstig in het gedrang komen door bilaterale terugnameovereenkomsten met doorvoerlanden in een context waarin Europa het migratiebeheer externaliseert, waardoor de eerbiediging van de rechten van migranten niet wordt gegarandeerd en het tot een aaneenschakeling van terugnames kan komen, waardoor hun veiligheid en hun leven in gevaar komen;

    19.

    gelast de Commissie snel een omvattend akkoord te bereiken over het voorstel tot herziening van de richtlijn betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden, in het bijzonder ten aanzien van de in bijlage I van bovengenoemd wetsvoorstel genoemde landen die Europese ontwikkelingsgelden ontvangen;

    20.

    onderstreept dat het EOF, het belangrijkste financieringsinstrument van de EU voor ontwikkelingssamenwerking, deel moet uitmaken van het streven naar PCD; bevestigt zijn steun voor volledige budgetarisering van het EOF ten behoeve van een democratische parlementaire controle en een transparante uitvoering, met name gezien het toenemende belang van de uitvoering van het ontwikkelingsbeleid van de EU met de instelling van specifieke faciliteiten (zoals de EU-strategie voor Afrika);

    21.

    nodigt de Commissie uit niet alleen de doelstellingen voor economische groei in het oog te houden, maar speciaal aandacht te schenken aan het terugdringen van inkomensongelijkheid, zowel binnen de afzonderlijke ontwikkelingslanden als op mondiaal niveau; is van mening dat er speciale aandacht moet uitgaan naar de groei van samenwerkingsprocessen en zelfontwikkeling van duurzame aard in coöperatief verband en volgens de PRA-methodologie („Participatory Reflection and Action”), waarmee efficiënte organisatiemodellen gewaarborgd zijn, gebaseerd op consensus en deelname van lokale gemeenschappen, die een blijvende impact hebben en waarbij de functie van de sociale economie wordt benut voor de ontwikkeling;

    22.

    nodigt de Commissie uit om projecten op het gebied van ontwikkelingshulp te bevorderen die rekening houden met de effecten van de financiële crisis en gericht zijn op het vermijden van meer onzekerheid en conflictsituaties, het voorkomen van mondiale instabiliteit op politiek en economisch vlak en het voorkomen van de toename van gedwongen migratie („hongervluchtelingen”);

    23.

    verzoekt de ontwikkelingslanden fundamentele publieke diensten te verlenen en de toegang tot land te garanderen, o.a. door kredietverlening aan kleine boeren, om de voedselzekerheid te bevorderen en de armoede te bestrijden, waarmee wordt bijgedragen tot een vermindering van de concentratie van grote landbouwbedrijven en de intensieve exploitatie van grondstoffen voor speculatieve doeleinden, met alle vernietiging van ecosystemen van dien; verzoekt voorts de Commissie bovengenoemde beleidsmaatregelen te ondersteunen;

    24.

    nodigt de Commissie uit om de impact te beoordelen van de digitale kloof tussen rijke en arme landen met speciale aandacht voor het risico dat informatietechnologieën tot discriminatie leiden, doordat mensen worden gemarginaliseerd die om maatschappelijke, economische en politieke redenen geen toegang hebben tot de nieuwe producten die het vehikel zijn van de nieuwe informatierevolutie;

    25.

    dringt aan op heldere mandaten voor de evaluatie van PCD, heldere en nauwkeurige operationele doelen en nauwkeurig omschreven uitvoeringsprocedures;

    26.

    wijst op de wezenlijke noodzaak PCD te benaderen als een operatie op lange termijn, zodat wordt gezorgd voor bestendige steun voor PCD; wijst op het belang van tijdige beoordeling van beleid ter voorkoming van ongunstige gevolgen voor ontwikkelingslanden; vraagt met dit doel om een analyse van de gevolgen van Europese en niet-Europese particuliere initiatieven, met specifieke aandacht voor internationale ondernemingen;

    27.

    verzoekt om een beoordeling, met behulp van een vergelijkende analyse, van de benadering, de methodologie en de resultaten van het beleid voor hulp en samenwerking van niet-Europese landen en de daaraan gekoppelde internationale samenwerkingsverbanden, met specifieke aandacht voor de interventies van China in Afrika;

    28.

    wijst erop dat het besluit van de Raad om de aandacht in het bijzonder te richten op vijf brede sectoren voor het PCD-programma in 2009, niet in de plaats mag komen van de controle van de 12 traditionele beleidssectoren: handel, milieu, klimaatverandering, veiligheid, landbouw, bilaterale visserijovereenkomsten, sociaal beleid (werkgelegenheid), migratie, onderzoek/innovatie, informatietechnologieën, vervoer en energie; verzoekt de Commissie voorts gebrek aan samenhang te signaleren wanneer Europees beleid een negatieve invloed op de ontwikkeling heeft, en oplossingen aan te dragen; roept de Commissie op om een regeling op te stellen voor de opneming van nieuwe beleidssectoren, zoals grondstoffen, die niet op bevredigende wijze in de bestaande 12 kunnen worden ingepast;

    29.

    wijst opnieuw op haar cruciale internationale verplichtingen betreffende een ODA van 0,7 % van het BNP in 2015, die uitsluitend gericht dient te zijn op het bestrijden van de armoede; spreekt er zijn bezorgdheid over uit dat de „ODA- plus-benadering” tot een verwatering van de ODA-bijdrage van de EU aan de armoedebestrijding kan leiden; vreest dat de middelen die via de „ODA-plus-aanpak” bijeen worden gebracht, niet juridisch bindend moeten worden ingezet voor de uitbanning van armoede en steun bij de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling;

    30.

    stelt bezorgd vast dat er geen gewag wordt gemaakt van de door incoherent beleid in het kader van de „ODA-plus-aanpak” veroorzaakte kapitaalstromen vanuit ontwikkelingslanden naar de EU en dat er geen aandacht wordt besteed aan de schade die ontwikkelingslanden wordt berokkend door oneerlijke fiscale concurrentie en illegale kapitaalvlucht;

    31.

    vreest dat de „ODA-plus-aanpak” alleen gericht is op geldstromen van de EU naar het Zuiden en dat er geen oog is voor de geldstromen die vanuit het Zuiden naar de EU gaan, waardoor een vertekend beeld ontstaat van de richtingen van de geldstromen;

    32.

    verzoekt de Commissie de benadering van de Unie-als-geheel en de gevolgen daarvan voor het ontwikkelingsbeleid van de EU nader toe te lichten; is verontrust over de mogelijkheid dat deze benadering wordt opgenomen in de volgende financiële vooruitzichten;

    33.

    verzoekt de Europese leden van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO zich te verzetten tegen elke poging om de definitie van ODA op te rekken door er de onlangs door de Europese Commissie voorgestelde „gehele-Unie-benadering” en het begrip „ODA plus” in op te nemen, alsmede elementen die niet bijstandsgerelateerd zijn, zoals financiële stromen, militaire uitgaven, schuldkwijtschelding, met name kwijtschelding van schulden in verband met exportkredieten, en uitgaven in Europa ten behoeve van studenten en vluchtelingen;

    34.

    erkent dat de ODA-toezeggingen beslist moeten worden nageleefd, maar dat dit nog niet voldoende is voor de aanpak van de ontwikkelingsnood, en verzoekt de Commissie nogmaals om spoedig aanvullende innovatieve financieringsbronnen voor ontwikkeling te vinden en met voorstellen te komen voor de invoering van een internationale belasting op financiële transacties om aanvullende middelen te genereren om de ernstigste gevolgen van de crisis te boven te komen en om op koers te blijven met het oog op de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen;

    35.

    wijst de Commissie en de lidstaten er nadrukkelijk op dat ODA het kernstuk moet blijven van het Europese beleid voor ontwikkelingssamenwerking, dat gericht is op uitbanning van armoede; onderstreept daarom dat innovatieve financieringsbronnen voor ontwikkeling sterk worden toegejuicht, maar wel een aanvulling moeten vormen op ODA en moeten worden gebruikt voor een actie ten behoeve van de armen en in geen geval die hulp mogen vervangen;

    36.

    vreest dat in 2015 de meeste millenniumdoelen in de meeste ontwikkelingslanden nog niet verwezenlijkt zullen zijn; verzoekt de lidstaten daarom dringend om hun gezamenlijke doel te verwezenlijken en om bindende wetgeving in te voeren en jaarlijkse tijdschema's uit te geven om aan de gemaakte beloften te voldoen; is met het oog hierop verheugd over het in januari 2010 door de Britse regering gepresenteerde „wetsontwerp internationale ontwikkeling”;

    37.

    herinnert eraan dat het, uitgaande van het institutionele kader van de EU, voorstelt een vaste rapporteur voor „beleidssamenhang voor ontwikkeling” te benoemen, met het mandaat om te reageren op incoherenties in het EU-beleid en de commissie DEVE hierover te informeren;

    38.

    verzoekt de Commissie systematische, heldere referentiepunten en regelmatig bijgewerkte indicatoren te gebruiken om PCD te meten, bijvoorbeeld de indicatoren van duurzame ontwikkeling, en de transparantie jegens het Europees Parlement, de staten die steun ontvangen en het maatschappelijk middenveld te vergroten;

    39.

    verzoekt de ontwikkelingslanden hun eigen specifieke indicatoren te ontwikkelen die moeten aansluiten bij de algemene indicatoren van de EU, om de werkelijke behoeften en prestaties op het gebied van ontwikkeling te kunnen beoordelen;

    40.

    is van mening dat maatregelen en acties in het kader van het ontwikkelingsbeleid van de EU die niet voldoen aan de beginselen en doelen, als bepaald in artikel 208 van het Verdrag van Lissabon, en de beginselen van het externe optreden van de Unie die zijn vastgelegd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, een inbreuk vormen op een verplichting die vatbaar is voor beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie uit hoofde van de artikelen 263 en 265 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

    41.

    benadrukt het belang van coherentie tussen handels- en ontwikkelingsbeleid voor een betere ontwikkeling en concrete tenuitvoerlegging, en verwelkomt in dit verband het verslag 2009 van de EU over de coherentie van het ontwikkelingsbeleid (COM(2009)0461);

    42.

    herhaalt het belang van coherentie tussen het handelsbeleid en ander (milieu- en sociaal) beleid, met name met betrekking tot handelsakkoorden waarin de productie van biobrandstoffen in ontwikkelingslanden wordt gestimuleerd;

    43.

    wijst opnieuw op het belang van samenhang tussen handels- en ontwikkelingsbeleid en benadrukt dat de Europese Commissie de tenuitvoerlegging van de hoofdstukken over duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden moet zien als kans om goed bestuur en de toepassing van fundamentele Europese waarden te bevorderen;

    44.

    is van mening dat het recente EU-besluit om opnieuw exportsubsidies voor melkpoeder en andere zuivelproducten in te voeren, waardoor de landbouw in Europa in het algemeen wordt gesubsidieerd ten koste van arme boeren in ontwikkelingslanden, een grove schending vormt van de kernbeginselen van een coherent ontwikkelingsbeleid; roept de Raad en de Commissie op dit besluit per direct in te trekken;

    45.

    dringt erop aan dat de uitvoersubsidies worden afgeschaft; herinnert in dit verband aan de toezegging in 2001 in Doha van alle WTO-leden om er bij de besprekingen in de ontwikkelingsronde naar te streven de bestaande onevenwichtigheden in het handelssysteem te corrigeren, de handel ten dienste te stellen van de ontwikkeling en een bijdrage te leveren aan het uitbannen van de armoede en het verwezenlijken van de millenniumdoelstellingen;

    46.

    roept de Commissie op rekening te houden met de voorwaarden die het Parlement stelt voor zijn goedkeuring van het sluiten van handelsakkoorden, om ervoor te zorgen dat DG Handel een coherent mandaat heeft voor handelsbesprekingen;

    47.

    verzoekt de Commissie alles in het werk te stellen om, nu het suikerprotocol ten einde loopt en de EU-hervorming van de suikerregeling wordt doorgevoerd, de betrokken partners tegen tijdelijke marktverstoringen te beschermen;

    48.

    stelt voor om de bestaande EU-instrumenten voor de verlaging van de douanetarieven, zoals SAP/SAP+ en hoofdstukken in vrijhandelsovereenkomsten (VHO) en EPO’s, verder te ontwikkelen en internationaal overeengekomen arbeids- en milieunormen verder in die instrumenten te integreren;

    49.

    verzoekt de Commissie nogmaals om ten volle gebruik te maken van de SAP- en SAP+-instrumenten voor de opbouw van institutionele capaciteit in ontwikkelingslanden, om hun eigen interne coherentie bij het formuleren van ontwikkelingsstrategieën te vergroten;

    50.

    benadrukt dat systematische raadpleging van werknemersorganisaties en vakbonden over de tenuitvoerlegging van sociale en milieunormen in landen buiten de EU, met name voordat economische partnerschapsovereenkomsten worden gesloten of SAP+ worden toegekend, zou zorgen voor een betere coherentie in het handelsbeleid, wat een duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden ten goede zou komen;

    51.

    realiseert zich dat volgens het monitoringverslag Hulp voor Handel/Aid for Trade 2009 van de Commissie (COM(2009)0160, blz. 30) de EU-handelssteun aan de ACS-staten is gedaald van 2 975 miljoen EUR in 2005 tot 2 097 miljoen EUR in 2007, dat het ACS-aandeel in het totale EU-bedrag voor Aid for Trade in diezelfde periode van 50 % tot 36 % is gedaald en dat dit niet overeenkomt met eerder gedane toezeggingen om prioriteit te verlenen aan armoedebestrijding en ontwikkeling;

    52.

    verwelkomt in dit verband alle bestaande initiatieven op het gebied van handel met ontwikkelingslanden op EU- en WTO-niveau, met name het Alles behalve wapens (EBA)-initiatief, SAP en SAP+, de asymmetrie en overgangsperioden in alle bestaande Europese partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) en het Werkprogramma 2010-2011, en roept op tot herziening van dit laatste om het een grotere rol te geven bij het bevorderen van duurzame groei;

    53.

    onderkent de belangrijke rol die het SAP+-stelsel van de EU kan spelen bij het bevorderen van goed bestuur en duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden; roept de Commissie op ervoor te zorgen dat dit instrument doeltreffend is en dat ILO- en VN-verdragen in de praktijk correct worden geïmplementeerd;

    54.

    dringt er opnieuw op aan dat de EU steun verleent aan ontwikkelingslanden die gebruik maken van de flexibele regelingen in de TRIPS-overeenkomst om in het kader van hun nationale gezondheidszorgprogramma’s geneesmiddelen tegen aanvaardbare prijzen aan te bieden;

    55.

    verwelkomt de opneming van een vrijwaringsclausule betreffende voedselzekerheid in de economische partnerschapsovereenkomsten; moedigt de Commissie aan te zorgen voor de effectieve toepassing van deze clausule;

    56.

    betreurt de TRIPS+-bepalingen die zijn opgenomen in de economische partnerschapsovereenkomst CARIFORUM-EG alsook in de met de landen van de Andesgemeenschap en Centraal-Amerika te sluiten overeenkomsten, omdat die bepalingen belemmeringen zullen vormen voor de toegang tot essentiële geneesmiddelen;

    57.

    verzoekt de Commissie met klem tijdens de onderhandelingen over EPO’S haar huidige benadering van TRIPS+ met betrekking tot farmaceutica en geneesmiddelen op te geven om ontwikkelingslanden in de gelegenheid te stellen in het kader van binnenlandse volksgezondheidsprogramma's geneesmiddelen ter beschikking te stellen tegen betaalbare prijzen;

    58.

    wijst erop dat maatregelen bij ACTA-onderhandelingen om de bevoegdheid tot grensoverschrijdende controles en inbeslagneming van goederen uit te breiden, geen nadelige invloed mogen hebben op de toegang tot wettige, betaalbare en veilige geneesmiddelen;

    59.

    maakt zich zorgen over recente voorvallen waarbij generieke geneesmiddelen tijdens doorvoer door douane-instanties van EU-lidstaten in Europese havens en luchthavens in beslag zijn genomen, en onderstreept dat met dergelijk gedrag de WTO-verklaring over de toegang tot geneesmiddelen wordt ondermijnd; verzoekt de betrokken EU-lidstaten snel een einde te maken aan deze praktijk; verzoekt de Commissie om het Parlement te verzekeren dat de ACTA waarover momenteel wordt onderhandeld, ontwikkelingslanden de toegang tot geneesmiddelen niet belet;

    60.

    is van mening dat het probleem van de klimaatverandering door middel van structurele hervormingen moet worden aangepakt en pleit voor een systematische risicobeoordeling op het punt van klimaatverandering van alle aspecten van beleidsplanning en besluitvorming, met inbegrip van die voor handel, landbouw en voedselzekerheid; verlangt dat de resultaten van deze beoordeling worden gebruikt bij het opstellen van duidelijke en coherente nationale en regionale strategiedocumenten en ook bij alle ontwikkelingsprogramma's en -projecten;

    61.

    verwelkomt de recente opmerking van de Commissie dat zij opnieuw zal kijken naar Verordening (EG) nr. 1383/2003, die onbedoelde gevolgen heeft gehad voor de doorvoer van generieke geneesmiddelen door de EU die uiteindelijk bestemd waren voor ontwikkelingslanden;

    62.

    is van mening dat initiatieven als de octrooipool van Unitaid voor geneesmiddelen tegen HIV/aids voor coherentie in het volksgezondheids- en intellectuele-eigendomsbeleid van de EU kunnen zorgen;

    63.

    verwelkomt de steun van de Commissie voor voorstellen om inheemse gemeenschappen gebruik te laten maken en te laten profiteren van hun traditionele kennis en genetische hulpbronnen;

    64.

    verwelkomt de uitspraak van de Commissie dat de EU haar heffingen op milieuvriendelijke producten samen met gelijkgestemde landen kan verlagen indien binnen de WTO geen overeenstemming kan worden bereikt;

    65.

    steunt de Commissie in de bevordering van technologieoverdracht aan ontwikkelingslanden, met name koolstofarme en klimaatbestendige technologie, die essentieel is voor aanpassing aan de klimaatverandering;

    66.

    erkent het economisch belang van particuliere geldovermakingen naar ontwikkelingslanden, maar benadrukt dat er een oplossing moet worden gevonden voor de „brain drain” bij de toepassing van bilaterale handelsovereenkomsten, met name in de gezondheidssector;

    67.

    wijst op het werk dat vele organisaties uit het maatschappelijk middenveld hebben verricht op het gebied van belastingontduiking door EU-multinationals in ontwikkelingslanden; verzoekt de Commissie hun aanbevelingen bij toekomstige onderhandelingen mee te nemen;

    68.

    spreekt zijn waardering uit voor de mechanismen om PCD binnen de Commissie te steunen, met name het overleg tussen de diensten, het effectbeoordelingsproces, de duurzaamheids-effectbeoordeling, de werkgroep van verschillende diensten voor kwaliteitsondersteuning en, indien van toepassing, de strategische milieueffectrapportage; vraagt echter welke normen DG Ontwikkeling heeft aangelegd toen het besloot niet-samenhangende beleidsinitiatieven ongedaan te maken en verzoekt om meer openbaarheid ten aanzien van de resultaten van overleg tussen verschillende diensten; wenst dat de in de effectbeoordeling verzamelde informatie in een begrijpelijkere vorm aan het Europees Parlement wordt verstrekt en dat het Europees Parlement, de nationale parlementen en de parlementen van de ontwikkelingslanden nauwer bij deze mechanismen worden betrokken;

    69.

    wenst dat de Hulp voor Handel-strategie alle ontwikkelingslanden ten goede komt en niet alleen die landen die instemmen met een sterkere liberalisering van hun markten; verzoekt de Commissie tijdens handelsoverleg, met name in de context van economische partnerschapsovereenkomsten, niet tegen de wil van ontwikkelingslanden door te drijven dat er onderhandelingen over de „Singapore-kwesties” en financiële diensten worden geopend, en geen overeenkomst op dat gebied te sluiten zonder dat deze landen vooraf een kader van regels en passend nationaal toezicht hebben kunnen instellen;

    70.

    verzoekt de Commissie om systematisch juridisch afdwingbare sociale en milieuvoorschriften op te nemen in de door de Europese Unie gesloten handelsovereenkomsten, teneinde de doelstelling van handel ten dienste van ontwikkeling te bevorderen;

    71.

    verzoekt de Commissie de effectbeoordeling eerder op gang te brengen, d.w.z. voordat het proces van opstelling van beleidsinitiatieven reeds ver gevorderd is, en hieraan bestaande of speciaal uitgevoerde onderzoeken op basis van documentatie ten grondslag te leggen, en stelselmatig de sociale, milieu- en mensenrechtendimensie in aanmerking te nemen, aangezien een analyse van de verwachte ontwikkeling met het oog op het gebrek aan gegevens en de complexiteit van PCD zeer nuttig en praktisch is; verzoekt de Commissie de resultaten van de effectbeoordelingen op te nemen in de regionale en nationale strategiedocumenten van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI), samen met suggesties voor vervolgonderzoek;

    72.

    zegt zich er zorgen over te maken dat van de 82 door de Commissie in 2009 uitgevoerde effectbeoordelingen er slechts één betrekking had op ontwikkeling; benadrukt dat er behoefte is aan een systematische aanpak voor het meten van PCD-prestaties; verzoekt de Commissie daarom om de unit voor toekomstige ontwikkelingen en beleidscoherentie in DG DEV een centrale rol te geven in het vergroten van de aandacht voor PCD;

    73.

    verzoekt de Commissie het Europees Parlement te betrekken bij de procedure van haar PCD-verslag, d.w.z. met betrekking tot de vragenlijst, een beter tijdschema, en rekening houdend met de initiatiefverslagen van het Parlement;

    74.

    verzoekt de Commissie de EU-delegaties te betrekken bij haar PCD-werkzaamheden door PCD-contactpunten aan te wijzen die in iedere delegatie verantwoordelijk zijn voor PCD, en die de gevolgen van EU-beleid op het niveau van het partnerland in het oog houden; dringt erop aan PCD op te nemen in de opleiding van personeel; verzoekt de Commissie om jaarlijks de resultaten te publiceren van door EU-delegaties uit te voeren raadplegingen in het veld; verzoekt de Commissie er met het oog hierop voor te zorgen dat de delegaties over voldoende capaciteit beschikken om lokale overheden en parlementen breed te kunnen raadplegen over PCD en niet-overheidsactoren en maatschappelijke organisaties tot een actieve inbreng in staat te stellen;

    75.

    stelt voor om personeel van de Commissie en leden van Raadsdelegaties die op het gebied van PCD actief zijn, op te leiden om hen sterker van dat beleidsdoel te doordringen;

    76.

    verzoekt de Commissie de Commissaris voor ontwikkelingssamenwerking de uitsluitende verantwoordelijkheid te geven voor nationale toewijzingen, nationale, regionale en thematische strategiedocumenten, nationale en meerjarige indicatieve programma’s, jaarlijkse actieprogramma’s en de tenuitvoerlegging van hulp in alle ontwikkelingslanden, zulks in nauwe samenwerking met de hoge vertegenwoordiger en de Commissaris voor humanitaire hulp, om incoherentie in de aanpak binnen het college en de Raad te vermijden;

    77.

    verzoekt de lidstaten en hun nationale parlementen om PCD te bevorderen door middel van een specifiek programma met bindende tijdschema's om het Europees PCD-werkprogramma samen met hulpinspanningen te verbeteren, terwijl er tegelijkertijd voor wordt gezorgd dat deze agenda niet haaks staat op de ontwikkelingsstrategieën van de partnerlanden;

    78.

    geeft in overweging PCD op te nemen in het tussentijds verslag over het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, met name in de desbetreffende thematische programma’s;

    79.

    stelt voor in het werkprogramma van ieder voorzitterschap specifieke PCD-verplichtingen op te nemen;

    80.

    geeft in overweging dat de Raad de werkzaamheden van bestaande structuren voor ondersteuning van PCD verbetert, bijvoorbeeld door meer gezamenlijke bijeenkomsten van de werkgroepen te beleggen en door het werkprogramma algemeen toegankelijk te maken;

    81.

    stelt voor dat het Europees Parlement om de twee jaar een verslag over PCD opstelt; stelt voor dat al zijn commissies een verslag opstellen waarin zij hun eigen visie op ontwikkeling uiteenzetten;

    82.

    onderstreept het belang van samenwerking tussen commissies in het Europees Parlement; stelt hiertoe voor dat de andere relevante commissies er nauw bij worden betrokken wanneer er binnen een commissie over een gevoelig onderwerp met betrekking tot PCD wordt gediscussieerd, en dat de andere relevante commissies deel moeten uitmaken van de organisatie, wanneer een commissie een hoorzitting met deskundigen over een gevoelig onderwerp met betrekking tot PCD organiseert;

    83.

    vraagt om een verduidelijking op het institutionele vlak van de mededeling van de Commissie inzake coherentie van het ontwikkelingsbeleid (COM(2009)0458) met betrekking tot een versterking van het partnerschap en de dialoog met de ontwikkelingslanden over PCD; vraagt of in dit versterkte partnerschap ook een mechanisme wordt opgenomen om ontwikkelingslanden te adviseren wat zij zelf kunnen doen ter bevordering van PCD en een plan voor capaciteitsopbouw op nationaal niveau om onderzoeken op het gebied van PCD uit te voeren;

    84.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


    (1)  PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.

    (2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0039.

    (3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0325.

    (4)  ACP-EU/100.568/09 def.

    (5)  PB C 292 E van 1.12.2006, blz. 121.

    (6)  PB C 250 E van 25.10.2007, blz. 77.

    (7)  PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 633.

    (8)  PB C 286 E van 27.11.2009, blz. 5.

    (9)  PB C 297 E van 20.11.2008, blz. 201.

    (10)  PB C 279 E van 19.11.2009, blz. 100.

    (11)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 291.

    (12)  PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 261.

    (13)  „Samenhang in het ontwikkelingsbeleid: Institutionele benaderingen: technische werkbijeenkomst”, OESO-workshop, Parijs, 13 oktober 2003.

    (14)  Artikel 35 van de Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: „The European Consensus” (2006/C 46/01).


    Top