Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AE0651

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De rol van het maatschappelijk middenveld in de betrekkingen tussen de EU en Montenegro”

    PB C 18 van 19.1.2011, p. 11–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    19.1.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 18/11


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De rol van het maatschappelijk middenveld in de betrekkingen tussen de EU en Montenegro”

    2011/C 18/03

    Rapporteur: mevrouw DRBALOVÁ

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité is op 14 juli 2009 door Europees commissarissen Wallström en Rehn schriftelijk verzocht een verkennend advies op te stellen over

    De rol van het maatschappelijk middenveld in de betrekkingen tussen de EU en Montenegro.

    De afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 12 april 2010 goedgekeurd.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 28 en 29 april 2010 gehouden 462e zitting (vergadering van 28 april) onderstaand advies uitgebracht, dat met 101 stemmen vóór, bij 6 onthoudingen, werd goedgekeurd.

    1.   Aanbevelingen waardoor dit advies zowel voor Montenegro als voor de Europese instellingen meer gewicht krijgt

    Aan het Montenegrijnse parlement:

    1.1

    De procedure voor de benoeming van vertegenwoordigers van ngo's in de nationale raad voor EU-integratie (1) zou bij parlementair besluit moeten worden vastgesteld en gebaseerd moeten zijn op heldere criteria: er zou moeten worden gekozen voor geloofwaardige en legitieme ngo's die ervaring hebben met EU-aangelegenheden.

    1.2

    In de nog aan te nemen wet op vrijwilligers zouden de standpunten van ngo's moeten worden verwerkt.

    Aan de Montenegrijnse regering:

    1.3

    De strijd tegen corruptie zou moeten worden opgevoerd, overeenkomstig de aanbeveling uit het voortgangsverslag van de Europese Commissie. Corruptie komt nog steeds op grote schaal voor en blijft een bijzonder groot probleem.

    1.4

    Er zou meer vaart moeten worden gezet achter de uitvoering van de goedgekeurde nationale strategie voor samenwerking tussen de Montenegrijnse regering en ngo's. In de geest van de bestaande wetgeving zouden er heldere procedures moeten worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat ngo's daadwerkelijk in allerlei organen worden vertegenwoordigd, in het bijzonder in de geplande raad voor samenwerking met ngo's. De regering zou de ngo-vertegenwoordigers in die raad niet moeten kiezen, maar alleen moeten nagaan of ze aan de criteria voldoen voor vertegenwoordiging in die raad.

    1.5

    De bestaande dienst voor samenwerking met ngo's beschikt over zeer weinig personeel en technische middelen om de ngo's in Montenegro adequaat te kunnen ondersteunen en ontwikkelen. Er zou absoluut prioriteit moeten worden gegeven aan het plan om een regeringsraad voor ngo's op te richten met daarin echte ngo-vertegenwoordigers.

    1.6

    Er zou specifiek moeten worden aangegeven welke fiscale regels voor ngo's gelden en indien nodig zouden die regels met nieuwe regels aangevuld moeten worden. Verder zouden ngo's beter moeten worden betrokken bij publieke debatten over wetsvoorstellen, zodat zij kunnen meehelpen de Montenegrijnse wetgeving op EU-normen en goede praktijkvoorbeelden af te stemmen. Hetzelfde geldt voor de aanpassingen van het nationale integratieplan en de IPS-programma's.

    1.7

    Het register van ngo's zou moeten worden bijgewerkt en openbaar gemaakt op de website van de bevoegde instantie, zodat alle details over het aantal ngo's bekend worden en er een einde komt aan de manipulatie van de desbetreffende informatie. Alle ngo's zouden op gezette tijden financiële en beschrijvende verslagen moeten publiceren in het kader van het algemene streven naar maatschappelijke transparantie en ter vergroting van hun geloofwaardigheid. Er zou een specifieke rechtsgrondslag, d.w.z. wetgeving, moeten worden geschapen voor de uitoefening van landbouw, visserij en andere activiteiten door zelfstandigen. Verder zou iedereen het recht moeten krijgen om lid te worden van een vakbond en zou dit recht niet alleen voor werknemers mogen gelden.

    1.8

    Het nog in behandeling zijnde wetsvoorstel inzake vakbondsvertegenwoordiging moet leiden tot een wettelijk kader met transparante en niet-discriminerende criteria voor de representativiteit van vakbonden en tot een groter aantal vakbonden. In de desbetreffende wet zouden óók gedetailleerde criteria m.b.t. de representativiteit van werkgeversorganisaties moeten worden vastgelegd.

    1.9

    Het potentieel van de sociale raad zou optimaal moeten worden benut om de sociale partners adequaat te informeren en hen om advies te vragen, teneinde alle relevante sociaaleconomische problemen aan de orde te stellen.

    1.10

    Vertegenwoordigers van de sociale partners zouden deel moeten kunnen uitmaken van de regeringscommissie voor Europese integratie en zouden geleidelijk moeten worden betrokken bij het EU-toetredingsproces van Montenegro.

    Aan de Europese Commissie:

    1.11

    In het monitoringproces zouden nieuwe indicatoren moeten worden toegepast – nl. ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld en stand van de sociale dialoog – om ervoor te zorgen dat het maatschappelijk middenveld beter en adequater wordt betrokken bij het pretoetredingsproces.

    1.12

    Er moet worden doorgegaan met de steunverlening voor maatschappelijke samenwerkingsverbanden en capaciteitsopbouw van maatschappelijke organisaties; het maatschappelijk middenveld zou bij de IPS-programma's moeten worden betrokken en de oprichting van een gemengd raadgevend comité EU-Montenegro zou moeten worden aangemoedigd zodra Montenegro de status van kandidaat-lidstaat heeft gekregen.

    Het EESC zelf:

    1.13

    zal de samenwerking met het Montenegrijnse maatschappelijk middenveld voortzetten, zal dat helpen in het pretoetredingsproces en concrete stappen zetten voor de oprichting van een gemengd raadgevend comité EU-Montenegro.

    2.   Montenegro: belangrijkste feiten en cijfers

    2.1

    Met het uiteenvallen van de Joegoslavische federatie na 1989 brak voor Montenegro een onzekere tijd aan. In 1991 en 1992 maakten Slovenië, Kroatië, Bosnië-Herzegovina en de voormalig Joegoslavische republiek Macedonië zich allemaal los van Joegoslavië. Op 27 april 1992 hechtten Servië en Montenegro in Belgrado gezamenlijk hun goedkeuring aan de grondwet van de federale republiek Joegoslavië. Daarmee bevestigde Montenegro zijn politieke verbondenheid met Servië, maar het besef van een eigen Montenegrijnse identiteit werd steeds sterker. Op 4 februari 2003 werd het Grondwettelijk Handvest van de statenunie van Servië en Montenegro aangenomen.

    2.2

    Op 21 mei 2006 stemden de Montenegrijnen in een referendum vóór onafhankelijkheid en op 3 juni van dat jaar verklaarde de republiek Montenegro zich onafhankelijk.

    2.3

    Montenegro heeft 620 145 inwoners en een oppervlak van 13 812 km2 en is daarmee de kleinste staat in de Westelijke Balkan. Dat is uiteraard van invloed op zijn geostrategische en politieke positie in de regio.

    2.4

    De multi-etnische samenstelling van de Montenegrijnse bevolking is altijd als een van de voornaamste troeven van het land beschouwd. De meeste inwoners van het land zijn Montenegrijnen (43,16 %). Daarnaast leven er Serviërs (31,99 %), Bosniërs (7,77 %), Albanezen (5,03 %), Moslims (2) (3,97 %) en Kroaten (1,10 %).

    2.5

    In 2008 (3) was het BBP per inwoner 4 908 euro (43 % van het EU-gemiddelde) en bedroeg de werkloosheid 16,8 %. Het gemiddelde nettoloon lag op 416 euro (4), maar 12,2 % van de bevolking moest rondkomen van minder dan 116 euro per maand en 4,7 % leefde in extreme armoede. De inflatie van de consumptieprijzen bedroeg 9 % in 2008. In 2009 was de staatsschuld 1 071,1 miljoen euro, d.w.z. 34,7 % van het BBP (5), de binnenlandse schuld 426 miljoen euro (13,8 %) en de buitenlandse schuld 645,2 miljoen euro (20,9 %). De geletterdheid onder volwassenen bedroeg 97,5 %.

    3.   Betrekkingen tussen de EU en Montenegro

    3.1

    Momenteel bestaan de grootste uitdagingen voor Montenegro uit natievorming, opbouw van institutionele structuren, naleving van de door de EU vastgestelde normen en criteria en daarmee totstandbrenging van een functionele rechtsorde die geen enkele bevolkingsgroep uitsluit. Deze uitdagingen zijn allemaal onderdeel van één ontwikkelingsproces en beïnvloeden elkaar sterk. Ze moeten dan ook vanuit die interactie worden benaderd.

    3.2

    De betrekkingen tussen de EU en Montenegro zijn gebaseerd op de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, haar lidstaten en Montenegro, en op de in oktober 2007 ondertekende interimovereenkomst betreffende handel en aanverwante zaken. Het land boekt vooruitgang met de implementatie van het Europees partnerschap.

    3.3

    Sinds 2007 ontvangt Montenegro financiële bijstand in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun (IPS). De desbetreffende middelen worden beheerd door de nieuwe EU-delegatie in Podgorica. Voor de IPS-onderdelen I en II kreeg Montenegro in 2007 31,4 miljoen, in 2008 32,6 miljoen en in 2009 33,3 miljoen euro.

    3.4

    Regionale samenwerking en goede betrekkingen met de buurlanden vormen essentiële onderdelen van het proces van toenadering tot de EU. Montenegro doet mee aan regionale initiatieven, waaronder het Zuidoost-Europese samenwerkingsproces (SEECP)waarvan het in 2010-2011 het voorzitterschap zal bekleden – en de regionale samenwerkingsraad (RCC), die in de plaats is gekomen van het stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa en waarmee wordt gestreefd naar een meer regionaal beheerd samenwerkingskader. Montenegro was in 2009 voorzitter van de Midden-Europese vrijhandelsovereenkomst (CEFTA) en is ook partij bij het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap en de Overeenkomst voor een Gemeenschappelijk Europees Luchtruim (ECAAA).

    3.5

    Montenegro blijft werken aan goede bilaterale betrekkingen met zijn buurlanden en de EU-lidstaten. Het intensiveerde met name op de volgende gebieden de contacten met zijn buren: grensoverschrijdende samenwerking (het land kent vier grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma's, resp. met Bosnië-Herzegovina, Albanië, Servië en Kroatië), wetenschap en technologie (Albanië), bescherming van minderheden (Kroatië) en dubbel burgerschap (voormalig Joegoslavische republiek Macedonië). De betrekkingen met Servië blijven verstoord door het besluit van Montenegro om de onafhankelijkheid van Kosovo te erkennen (6). Het land onderhoudt nog altijd goede contacten met Turkije. Er werden overeenkomsten gesloten over vrijhandel en bilaterale samenwerking op het gebied van defensie. De betrekkingen met Italië, Montenegro's belangrijkste EU-handelspartner, hebben zich verder ontwikkeld. De voornaamste handelspartner van Montenegro in de regio is nog altijd Servië, waarmee 1/3 van alle handel plaatsvindt.

    3.6

    Montenegro is bezig aan een gestage opmars op het wereldtoneel. Het is lid geworden van VN, OVSE, IMF, Raad van Europa en een aantal andere regionale en internationale organisaties. De regering heeft EU-toetreding uitgeroepen tot ultieme nationale doelstelling, een besluit dat door de overgrote meerderheid van de bevolking wordt gesteund (7).

    3.7

    In het Montenegro 2009 Progress Report  (8) wordt de relatie tussen Montenegro en de EU beschreven, verslag gedaan van de vooruitgang die het land heeft geboekt om te voldoen aan de Kopenhagen-criteria, de nationale economische situatie geanalyseerd en besproken of Montenegro al over de capaciteit beschikt om Europese normen toe te passen, m.a.w. of het in staat is zijn wetgeving en beleid geleidelijk af te stemmen op het acquis communautaire. In dit rapport passeren ook alle maatregelen de revue die het land n.a.v. de financieel-economische crisis heeft genomen.

    3.8

    Uit het rapport blijkt dat Montenegro op veel terreinen aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt, maar dat het nog grote inspanningen moet leveren t.a.v. openbaar bestuur, rechtspraak en corruptiebestrijding.

    3.9

    De Montenegrijnse regering heeft haar beleid ter bevordering van de integratie in Europa beter gestroomlijnd door in een hoog tempo nieuwe wetgeving te blijven uitvaardigen. Er dient echter een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen de uitwerking en goedkeuring van nieuwe wetgeving – wat meestal binnen redelijke termijnen en kwalitatief goed gebeurt – en de uitvoering daarvan – waarvoor te weinig middelen beschikbaar zijn of waarvoor de politieke wil ontbreekt.

    3.10

    In 2009 was versoepeling van het visumbeleid het belangrijkste thema: de Europese Commissie stelde op 15 juli zo'n versoepeling voor als Montenegro zou voldoen aan de voorwaarden uit de routekaart. Op 30 november stemden de EU-ministers van binnenlandse zaken formeel in met afschaffing van de Schengenvisumplicht per 19 december van dat jaar voor onderdanen van de voormalig Joegoslavische republiek Macedonië, Servië en Montenegro.

    3.11

    Wat de economische criteria betreft, blijft er nationale consensus bestaan over de hoofdlijnen van het economisch beleid. Het marktmechanisme kwam onder druk te staan ten gevolge van ingrijpende wijzigingen op de betalingsbalans en in de financiële sector. Ook qua overheidsfinanciën was 2009 een moeilijk jaar voor Montenegro. Het macro- economisch beleid werd tot op grote hoogte bepaald door de financiële crisis. De nadruk lag op een voorzichtiger fiscaal beleid en het versneld doorvoeren van structurele hervormingen.

    4.   Het maatschappelijk middenveld  (9) in een nieuwe sociaaleconomische context

    4.1   Voorafgaande opmerkingen

    4.1.1

    In het algemeen is het Montenegrijns maatschappelijk middenveld historisch niet diep geworteld en kent het geen sterke tradities  (10). De eerste vrijwilligersorganisatie ontstond pas halverwege de 19e eeuw en hield zich voornamelijk met liefdadigheidswerk bezig. De eerste vakbonden en werknemersorganisaties werden aan het begin van de 20e eeuw opgericht. Toen het land in 1945 onder communistische heerschappij kwam, werden onafhankelijke maatschappelijke organisaties verboden en de activiteiten van non-profitorganisaties strak aan banden gelegd.

    4.1.2

    In de Montenegrijnse context zijn het maatschappelijk middenveld en niet-gouvernementele organisaties synoniem. In werkelijkheid echter zijn ngo's slechts een onderdeel van het maatschappelijk middenveld, dat volgens de Civicus-methode (11) nog 19 andere elementen omvat. Zelfs als getracht wordt ruimere categorieën te hanteren, valt er niet aan te ontkomen dat het maatschappelijk middenveld ook wordt gevormd door religieuze gemeenschappen, vakbonden, de media, beroepsverenigingen, stichtingen, sociale bewegingen enz. Voor de Montenegrijnse burgers zijn ngo's desondanks het maatschappelijk middenveld. Dit stemt weliswaar in grote mate overeen met de bijdrage die ngo's daadwerkelijk leveren aan de totstandbrenging van een open burgermaatschappij en een gezond machtsevenwicht, maar wijst er ook op dat het sociaal activisme in andere lagen van het maatschappelijk middenveld verontrustend laag is en het daar ontbreekt aan potentieel en initiatief.

    4.2   Diverse belangengroepen in Montenegro

    4.2.1

    Er bestaat een solide rechtskader voor het functioneren van ngo's. De oprichting van ngo's is verankerd in het grondwettelijk recht op vereniging (12) en verder uitgewerkt in de wet op ngo's (13) en tal van andere wet- en regelgeving. Toch is een aantal aspecten m.b.t. ngo's nog niet duidelijk vastgelegd, met name op fiscaal vlak, en kunnen er nog zaken worden verbeterd. Bovendien wordt de positie van ngo-vertegenwoordigers niet erkend in de door de regering op 14 januari 2010 aangenomen wet op vrijwilligers, wat twijfels doet rijzen over de geest van deze wet.

    4.2.2

    Registratie van ngo's. De procedure hiervoor is eenvoudig, wat er in bepaalde gevallen toe heeft geleid dat een groot aantal ngo's zich heeft geregistreerd. Tot 2006 werd het desbetreffende register bewaard in het ministerie van justitie, daarna werd het, na een herschikking van regeringsbevoegdheden, overgebracht naar het ministerie van binnenlandse zaken en openbaar bestuur. Het vaak genoemde cijfer van circa 4 500 geregistreerde ngo's is niet betrouwbaar, omdat het register niet goed wordt bijgehouden: nieuwe organisaties worden toegevoegd, maar organisaties die niet meer bestaan, worden nog steeds in de statistieken meegenomen. De regering heeft aangekondigd een computerprogramma in gebruik te zullen nemen om dit probleem op te lossen. Verder worden beroepsorganisaties van bijvoorbeeld boeren of vissers ook als ngo's geregistreerd, omdat er voor de uitoefening van hun activiteiten geen andere rechtsgrondslag bestaat.

    4.2.3

    Overheidssteun. De ngo's hebben zich jarenlang ingespannen om voor overheidssteun in aanmerking te komen, met als resultaat dat er nu op lokaal en nationaal niveau aanzienlijke bedragen officieel voor hen beschikbaar zijn (circa 883 900 euro via de budgetten van de lokale besturen (14), naar schatting 200 000 euro via de parlementscommissie voor ngo-subsidies (15) en 3 440 000 euro via de commissie voor de verdeling van een deel van de loterij-inkomsten (16)). Daarnaast kennen sommige ministeries specifieke budgetten voor organisaties die op hun beleidsterrein werkzaam zijn (17). Al deze steun samen zou de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld tot op grote hoogte ten goede kunnen komen. Omdat de meeste steun echter naar een beperkt aantal ngo-activiteiten gaat – wat met name geldt voor het grootste bedrag, nl. dat van de commissie voor de verdeling van een deel van de loterij-inkomsten (18) –, omdat de werkwijze van deze commissie in het algemeen ondoorzichtig is en omdat er sprake is van ernstige misstanden bij de toekenning van haar middelen (19), komt de meeste steun in de praktijk niet bij actieve en echte ngo's terecht of ten goede aan democratiseringsprogramma's. De regels voor de toekenning van de steun, die zijn opgesteld door een taskforce bestaande uit vertegenwoordigers van regering en ngo's, en die in 2008 door de regering zijn aangenomen, vormen een solide rechtskader, maar met de toepassing ervan wordt op grote schaal gesjoemeld, hetgeen een groot punt van zorg blijft (20). In 2010 zal een nieuwe intersectorale groep worden opgericht die nieuwe regels moet gaan uitwerken en zo de problemen moet trachten op te lossen.

    4.2.4

    Internationale steun. De Montenegrijnse ngo's houden zich voornamelijk op de been met de steun die zij krijgen van internationale organisaties. De internationale geldstroom is recentelijk echter behoorlijk opgedroogd omdat veel bilaterale donoren zich op grond van hun eigen prioriteiten hebben teruggetrokken en veel Amerikaanse organisaties hun steun enorm hebben teruggeschroefd. Daardoor zijn de ngo's nu vooral aangewezen op EU-steun, maar de procedures om daarvoor in aanmerking te komen zijn tamelijk ingewikkeld. Dit leidt er nu al toe dat alleen de grootste organisaties overleven en zich verder ontwikkelen en de rest in hun groei en activiteiten beperkt wordt.

    4.2.5

    Capaciteitsopbouw bij ngo's. Ngo's kampen met een groot personeelsverloop en het ontbreken van institutionele subsidies, hetgeen zelfs ontwikkelde ngo's in hun mogelijkheden beperkt. Het CRNVO (21) kende een reeks programma's voor capaciteitsopbouw, maar de donoren die deze activiteiten steunden, hebben zich teruggetrokken, wat in kwantitatief opzicht grote gevolgen heeft gehad voor het programma-aanbod van deze organisatie. Momenteel wordt een nieuw EU-financieringsprogramma voor de technische ondersteuning van maatschappelijke organisaties in de Westelijke Balkan uitgewerkt (22). In het algemeen bestaat behoefte aan permanente programma's voor capaciteitsopbouw en ontwikkeling van specifieke kennis en vaardigheden op uiteenlopende terreinen alsmede aan institutionele subsidies voor capaciteitsopbouw van afzonderlijke organisaties. Daarnaast zouden de ngo's zich via permanente of ad-hocplatformen en -netwerken actiever moeten bezighouden met doelgerichtere problemen, teneinde efficiënt te werk te gaan en meer invloed uit te oefenen bij stakeholders.

    4.2.6

    Zelfregulering bij ngo's. Circa 200 Montenegrijnse ngo's hebben zich verenigd onder het motto „samenwerken om ons doel te bereiken” en vormen zo het grootste verbond van ngo's in het land (23). Ze hebben een zelfregulerende instantie in het leven geroepen en een gedragscode opgesteld, die door bijna alle grote en vele andere ngo's wordt aanvaard. De betreffende organisaties hebben overeenkomstig deze gedragscode hun financiële en beschrijvende verslagen openbaar gemaakt. Dat is essentieel om ngo's transparanter te maken en aldus het vertrouwen dat de burgers in hen hebben, te vergroten.

    4.2.7

    Vertegenwoordiging in raden die tal van verschillende maatschappelijke belangen bestrijken. Sinds de goedkeuring van nieuwe wetgeving die de deelname van alle stakeholders aan dit soort raden vereist, is de vertegenwoordiging van ngo's wettelijk gegarandeerd in de RTCG-raad (24), de raad voor civiele controle van de politie (25), de nationale raad voor Europese integratie (26), de nationale commissie ter bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, de raad voor gehandicaptenzorg, de raad voor kinderopvang enz. alsmede in een aantal lokale instanties. Na vele jaren hardnekkig aandringen zijn de ngo's nu in de meeste van deze raden behoorlijk vertegenwoordigd, maar de wettigheid en legitimiteit van hun vertegenwoordiging in de nationale raad voor Europese integratie blijft zeer zorgwekkend.

    4.2.8

    Stabiliteit van de ngo's in Montenegro. De Montenegrijnse ngo's zijn maatschappelijk niet diep geworteld en hun toekomst is onzeker, omdat er nog geen echte „cultuur” bestaat van politiek en mensenrechten (27). Bovendien zijn ze sterk afhankelijk van buitenlandse hulp en van hun eigen belangrijkste leiders, waardoor hun positie kan verzwakken als er nieuwe leiders komen of donoren zich terugtrekken. De grootste organisatie heeft al enkele stappen gezet om zich intern te reorganiseren, strategische plannen uit te werken en diensten te introduceren die de begroting ten goede komen, maar dit vormt nog altijd geen garantie voor een stabiel maatschappelijk middenveld.

    4.3   Sociale dialoog en organisaties van sociale partners

    4.3.1

    De in 2008 aangenomen arbeidwet (28) omvat bepalingen voor het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten, behelst een procedure voor de wijziging van de betrekkingen tussen de deelnemers aan collectieve onderhandelingen en regelt andere voor werkgevers en werknemers belangrijke zaken. Er dient een algemene collectieve arbeidsovereenkomst te worden gesloten tussen de bevoegde instanties van de betrokken vakbond, werkgeversorganisatie en overheid.

    4.3.2

    In de arbeidswet zijn ook bepalingen opgenomen inzake organisaties van werkgevers en werknemers. Beide mogen zonder voorafgaande toestemming hun eigen organisaties oprichten en zich daarbij aansluiten, met inachtneming van de statuten en reglementen van de betreffende organisaties.

    4.3.3

    Vrijheid van vakbond. Werknemers hebben het recht om zich zonder voorafgaande toestemming te organiseren in vakbonden en deel te nemen aan vakbondsactiviteiten. Het ministerie van arbeid en sociaal welzijn houdt een register bij van vakbondsorganisaties. Volgens de wet is een vakbondsorganisatie representatief als zij de vakbondsorganisatie met de meeste leden is en bij het ministerie is geregistreerd. Dit betekent dat er op nationaal niveau slechts één representatieve vakbondsorganisatie kan zijn, ongeacht het aantal en de representativiteit van andere organisaties. Op de agenda van de sociale raad staat momenteel een voorstel voor een wet op vakbondsvertegenwoordiging.

    4.3.4

    De vakbonden worden vertegenwoordigd door de confederatie van Montenegrijnse vakbonden (CTUM) en de unie van vrije vakbonden van Montenegro (UFTUM). De CTUM is aangesloten bij het IVV (29) en er loopt een procedure om waarnemend lid te worden van het EVV (30). De UFTUM heeft zich afgescheiden van de CTUM en is sinds november 2008 officieel een nieuwe organisatie. Daarom maakt de UFTUM nog geen deel uit van het IVV en het EVV, maar ze onderhoudt al wel contacten met beide verbonden. De CTUM is erkend als sociale partner, hoewel geen enkele vakbondsorganisatie in de praktijk een procedure heeft doorlopen om te worden aangemerkt als representatief in de zin van de nieuwe arbeidswet.

    4.3.5

    Werkgeversorganisaties. Volgens de wet is een werkgeversorganisatie representatief als haar leden werk verschaffen aan minstens 25 % van de werknemers in de Montenegrijnse economie en voor minstens 25 % bijdragen aan het BBP van het land. Werkgeversorganisaties moeten zich registreren bij het ministerie van arbeid en sociaal welzijn, dat een register bijhoudt. Dit ministerie bepaalt hoe werkgeversorganisaties worden geregistreerd en stelt gedetailleerde criteria vast om te bepalen hoe representatief ze zijn.

    4.3.6

    De werkgevers worden vertegenwoordigd door de in Podgorica gevestigde Montenegrijnse werkgeversfederatie (MEF). De MEF is een zeer actief lid van de in Genève gevestigde Internationale Organisatie van Werkgevers (IOE) en doet mee aan een groot aantal projecten. De MEF is waarnemend lid van Businesseurope  (31).

    4.3.7

    Montenegro heeft ook – verplicht – een kamer van koophandel. Die werd in 1928 opgericht en is op Europees niveau waarnemend lid van Eurochambers en Eurocommerce. De Montenegrijnse kamer van koophandel heeft niet de status van sociale partner, maar is wel vertegenwoordigd in de nationale raad ter bestrijding van obstakels voor het bedrijfsleven en verbetering van het concurrentievermogen, alsmede in de regeringscommissie voor Europese integratie.

    4.3.8

    Het hoogste tripartiete orgaan in Montenegro is de sociale raad. Die werd in juni 2008 opgericht conform de in 2007 aangenomen wet inzake de sociale raad en bestaat uit 11 regeringsvertegenwoordigers, 11 vertegenwoordigers van de erkende vakbondsorganisaties en 11 vertegenwoordigers van de werkgeversorganisatie. Onder de vleugels van de sociale raad zijn verschillende werkgroepen actief, die zich bezighouden met uiteenlopende sociaaleconomische vraagstukken.

    4.3.9

    In het licht van de mondiale economische crisis ondertekenden de sociale partners in april 2009 een memorandum inzake sociaal partnerschap, staan zij open voor overleg en grijpen ze vaak de gelegenheid aan om formele of informele raadplegingen te houden.

    4.3.10

    Er is enige vooruitgang geboekt wat de tripartiete dialoog betreft, maar de bilaterale sociale dialoog stelt nog altijd weinig voor en bestaat uit niet veel meer dan onderhandelingen over sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten. Op nationaal niveau is het doel te komen tot één algemene collectieve arbeidsovereenkomst, ondertekend door vakbonden, werkgevers en overheid. Er wordt echter over gesproken om twee van dit soort algemene overeenkomsten te introduceren: één voor het bedrijfsleven en één voor het openbaar bestuur. Besluiten in dit verband zouden in ieder geval altijd op uitvoerig onderzoek moeten worden gebaseerd. De oprichting van een bipartiet resourcecentrum voor sociale dialoog zou van groot belang kunnen zijn voor het sociaal overleg in het algemeen en het gezamenlijk onderzoek van de sociale partners in het bijzonder.

    5.   Specifieke opmerkingen

    5.1

    De Europese Commissie meldt in haar vierde voortgangsverslag over Montenegro dat de vrijheid van vereniging en vergadering op geen enkele manier wordt beperkt. Enige vooruitgang is geboekt wat de rol van maatschappelijke organisaties betreft. Een aantal ngo's is zeer bekend bij de burgers en erg politiek actief. Op nationaal niveau bestaat de regeringsstrategie inzake samenwerking met ngo's, maar de tenuitvoerlegging daarvan schiet tekort en de werkelijke invloed van ngo's op de beleidsvorming is zeer beperkt, ondanks de bij hen aanwezige knowhow en middelen. De regering staat open voor ngo's als ze politiek aanvaardbaar zijn of uiteenlopende diensten aanbieden, maar de contacten worden problematischer in het kader van toezichthoudende en monitoringprogramma's. Ook worden ngo's niet adequaat geraadpleegd en onvoldoende betrokken bij de beleids- en besluitvorming.

    5.2

    De bestaande dienst voor samenwerking met ngo's (onderdeel van het algemeen secretariaat van de Montenegrijnse regering) zou ngo's ondersteuning moeten bieden en ervoor moeten zorgen dat het maatschappelijk middenveld zich behoorlijk kan blijven ontwikkelen. In werkelijkheid zijn de capaciteiten van deze dienst zeer beperkt en is ze onvoldoende uitgerust. Ondanks de inspanningen van het personeel ervan zien ngo-vertegenwoordigers niet wat deze dienst doet. De oprichting van een raad voor samenwerking met ngo's bevindt zich in de voorbereidende fase. Genoemde dienst zou het secretariaat van deze raad moeten worden. Dat zou een goede stap zijn op weg naar verbetering van de huidige situatie.

    5.3

    Het maatschappelijk middenveld heeft twee vertegenwoordigers in de nationale raad voor EU-integratie. Geloofwaardige ngo's hebben echter de wettigheid en legitimiteit van de benoeming van de huidige leden van deze raad gehekeld. Bij parlementair besluit zouden heldere criteria moeten worden vastgesteld om te zorgen voor een transparante benoemingsprocedure en om de representativiteit en kwaliteit van de leden te garanderen. De nationale raad voor EU-integratie zou een nuttig instrument kunnen zijn om het maatschappelijk middenveld intensiever en effectiever bij de Europese integratie van Montenegro te betrekken, maar daarvoor moet het potentieel ervan wel worden ontsloten.

    5.4

    Het maatschappelijk middenveld wordt nog altijd onvoldoende bij de vormgeving van het wetgevingskader betrokken, ondanks verklaringen van regering en betrokken ministeries dat zij maatschappelijke organisaties wel degelijk raadplegen.

    5.5

    De randvoorwaarden (met name op financieel vlak) voor een goed functioneren van maatschappelijke organisaties moeten worden verbeterd en hun capaciteiten moeten worden vergroot door hun inkomsten te diversifiëren en te garanderen.

    5.6

    Het maatschappelijk middenveld wordt ook slechts in beperkte mate betrokken bij de voorbereidingen voor de EU-toetreding van Montenegro. Daartoe bestaan al geschikte structuren en procedures, maar die worden nog steeds onvoldoende gebruikt. Actieve betrokkenheid van maatschappelijke organisaties kan de onderhandelingen met de EU bespoedigen en echt een brug slaan tussen het maatschappelijk middenveld en de EU-instellingen.

    5.7

    De tripartiete dialoog vindt plaats onder de vleugels van de sociale raad. Niettemin worden rol en potentieel van de organisaties van de sociale partners nog altijd onderschat. De sociale raad zou in het EU-toetredingsproces een zeer belangrijke rol kunnen spelen, omdat hij kan meehelpen de sociaaleconomische gevolgen daarvan in goede banen te leiden.

    5.8

    De bepalingen uit de huidige arbeidswet m.b.t. de representativiteit van vakbondsorganisaties op nationaal niveau zijn discriminerend voor de kleinere organisaties en staan de ontwikkeling van een echt pluriform vakbondslandschap in de weg. Hoewel de UFTUM deelneemt aan de werkgroep van de regering die onderhandelt over een nieuw wetsvoorstel inzake vakbondsvertegenwoordiging, is zij er tot nu toe niet in geslaagd die onderhandelingen te beïnvloeden. De regering heeft eenzijdig besloten tot een quotum van 20 %, wat betekent dat 20 % van alle Montenegrijnse werknemers bij de bonden moet zijn aangesloten om op nationaal niveau te kunnen worden aangemerkt als representatief. Andere aspecten zouden echter ook moeten meewegen, zoals territoriale en sectorale organisatiestructuur en het vermogen om de belangen van werknemers adequaat te behartigen.

    5.9

    De sociale partners zijn minder dan had gemoeten bij de EU-vragenlijst betrokken geweest. Alleen de Montenegrijnse werkgeversfederatie en de kamer van koophandel werkten samen met de regeringsorganen die de vragenlijst beantwoordden. Volgens de instructies van de EU echter hadden alle sociale partners over de voor hen relevante delen van de vragenlijst moeten worden geraadpleegd.

    5.10

    De regeringscommissie voor Europese integratie (die valt onder het ministerie voor Europese integratie) coördineert het overheidsoptreden tijdens het EU-toetredingsproces van Montenegro. Alleen de kamer van koophandel is in deze commissie vertegenwoordigd, de sociale partners niet.

    5.11

    De capaciteiten van de sociale partners moeten verder worden ontwikkeld. Op alle niveaus is elke vorm van ondersteuning welkom. Het EESC heeft in dit verband waardering voor de rol die de IOE en het IVV op internationaal en Businesseurope en het EVV op Europees niveau spelen. Er worden veel geïntegreerde programma's en projecten gelanceerd om de capaciteiten van de organisaties van sociale partners te vergroten en de sociale dialoog te bevorderen.

    5.12

    Het EESC is ook zeer te spreken over de financiële en technische ondersteuning die de Europese Commissie verstrekt in het kader van haar uitbreidingsstrategie en via de in dat verband beschikbare middelen. Meer betrokkenheid van maatschappelijke organisaties versterkt de kwaliteit van de democratie en draagt bij tot verzoening. De Commissie heeft via de faciliteit voor het maatschappelijk middenveld (onderdeel van het instrument voor pretoetredingssteun) financiële steun verleend voor het opzetten van bureaus voor technische bijstand in de begunstigde landen, voor een groeiend aantal korte bezoeken aan EU-instellingen en voor de deelname van ongeveer 800 mensen aan workshops in de Westelijke Balkan en Turkije.

    6.   Rol van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    6.1

    Prioriteiten van het EESC op het vlak van externe betrekkingen zijn onder meer de uitbreiding van de EU en de door de Westelijke-Balkanlanden te boeken vooruitgang op weg naar EU-toetreding. De afdeling Externe betrekkingen van het EESC heeft adequate instrumenten ontwikkeld om haar belangrijkste doelstellingen te verwezenlijken: ondersteunen van het maatschappelijk middenveld in de Westelijke Balkan en maatschappelijke organisaties aldaar meer mogelijkheden geven om voor hun regering een echte partner te zijn bij de voorbereiding van de EU-toetreding van hun land.

    6.2

    In oktober 2004 is de contactgroep Westelijke Balkan van start gegaan. De landen waarvoor die groep is bedoeld, zijn Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kroatië, de voormalig Joegoslavische republiek Macedonië, Montenegro, Servië en Kosovo (overeenkomstig resolutie 1244 van de VN-veiligheidsraad). De contactgroep Westelijke Balkan is een permanent orgaan van het EESC dat zich specifiek met dit deel van Europa bezighoudt.

    6.3

    Tot nu toe hebben twee fora van het maatschappelijk middenveld in de Westelijke Balkan plaatsgevonden (in 2006 in Brussel en in 2008 in Ljubljana). Deze bijeenkomsten hebben laten zien dat maatschappelijke organisaties bereid zijn met hun evenknieën uit andere landen over een betere toekomst te discussiëren. Een derde forum wordt op 18 en 19 mei 2010 in Brussel gehouden.

    6.4

    Het andere belangrijkste instrument waarmee een brug wordt geslagen tussen het maatschappelijk middenveld uit de EU en de Westelijke Balkan, wordt gevormd door de gemengd raadgevende comités (GRC's). In zijn verkennend advies uit 2006 over de toestand van het maatschappelijk middenveld in de Westelijke Balkan  (32) zette het EESC zijn standpunt ter zake uiteen, benadrukte het dat het in dit verband over aanzienlijke knowhow en personele middelen beschikt, en onderstreepte het dat de GRC's in het hele uitbreidingsproces een belangrijke rol spelen.

    6.5

    Het EESC beveelt dan ook de oprichting van een gemengd raadgevend comité EU-Montenegro aan zodra Montenegro de status van kandidaat-lidstaat heeft gekregen. Zo'n comité zou maatschappelijke organisaties uit de EU en Montenegro de kans bieden intensievere contacten met elkaar te onderhouden en zou kunnen volgen welke vooruitgang Montenegro in het EU-toetredingsproces boekt.

    Brussel, 28 april 2010

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Mario SEPI


    (1)  Deze raad functioneert binnen het parlement, maar onder haar leden bevinden zich niet alleen parlementariërs, maar ook vertegenwoordigers van de rechterlijke macht, ngo's, de universiteit van Montenegro, de Montenegrijnse academie van wetenschappen, de raad voor sociale zaken en het presidentieel bestuur.

    (2)  Data afkomstig van een officiële volkstelling. In lijn met de in het voormalig Joegoslavië gebruikelijke gang van zaken zijn Moslims in deze volkstelling als aparte etnische groep beschouwd.

    (3)  Eurostat 2009.

    (4)  Monstat, http://www.monstat.org/Mjesecna%20saopstenja.htm

    (5)  Economisch en fiscaal programma 12/2009, 21 januari 2010

    (6)  Krachtens resolutie 1244/1999 van de VN-veiligheidsraad.

    (7)  Uit de afgelopen jaren gehouden opiniepeilingen blijkt dat tussen de 75% en bijna 80% van de Montenegrijnen voorstander is van toetreding tot de EU.

    (8)  Montenegro 2009 Progress Report, SEC(2009) 1336, gepubliceerd met de Mededeling van de Europese Commissie Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2009-2010, COM(2009) 533 final.

    (9)  In de context van dit advies wordt „het maatschappelijk middenveld” gevormd door ngo's, waaronder beroepsorganisaties, organisaties van de sociale partners, consumenten, landbouwers, ambachtslieden, religieuze gemeenschappen, stichtingen, sociale bewegingen, de media enz.

    (10)  Trialog, Montenegrijns maatschappelijk middenveld, Maša Lekič.

    (11)  Civicus – mondiale alliantie voor burgerparticipatie, www.civicus.org

    (12)  De huidige grondwet werd in oktober 2006 aangenomen, maar dit recht bestond ook al in hoofdlijnen in de vorige.

    (13)  Aangenomen in 1999, gewijzigd in 2002 en 2007

    (14)  CRNVO-onderzoekscijfers van 2008. Van de begrote 883 900 euro werd 860 764,66 euro daadwerkelijk toegekend.

    (15)  cijfers van 2009.

    (16)  Overeenkomstig de regels voor de verdeling van een deel van de loterij-inkomsten moet 75 % van het desbetreffende bedrag worden toegekend aan ngo's en de rest aan andere organisaties en instanties. Daarnaast moeten ook de honoraria van de leden van deze commissie en haar algemene administratieve uitgaven uit hetzelfde bedrag worden gefinancierd. Dit zijn de cijfers voor 2009, in 2010 zijn deze gedaald.

    (17)  Ministerie van toerisme, ministerie van cultuur, media en sport, ministerie van mensenrechten en de rechten van minderheden.

    (18)  Activiteiten op de volgende gebieden komen voor steun in aanmerking: 1) sociaal welzijn en humanitaire hulp, 2) hulp voor gehandicapten, 3) ontwikkeling van sport, 4) cultuur en technische cultuur, 5) niet-institutioneel onderwijs en 6) bestrijding van drugsgebruik en andere verslavingen.

    (19)  Monitoringverslag van het centrum voor burgereducatie over de toekenning van steun in 2009 door de commissie voor de verdeling van een deel van de loterij-inkomsten.

    (20)  Monitoringverslag van het centrum voor burgereducatie over de toekenning van steun in 2009 door de commissie voor de verdeling van een deel van de loterij-inkomsten.

    (21)  CRNVO: centrum voor ontwikkeling van ngo's in Montenegro.

    (22)  Faciliteitsprogramma voor het maatschappelijk middenveld.

    (23)  Voor meer informatie: www.saradnjomdocilja.me

    (24)  Wet op publieke omroepdiensten RTCG (aangenomen in 2002), wet op publieke omroepdiensten in Montenegro (aangenomen in 2008, is in de plaats gekomen van eerstgenoemde).

    (25)  Politiewet, aangenomen in 2005.

    (26)  Besluit inzake de instelling van een nationale raad voor Europese integratie, 2008.

    (27)  Civicus, analyse van het maatschappelijk middenveld in Montenegro, „Weak Tradition, Uncertain Future”, 2006, uitg. S. Muk, D. Uljarevic en S. Brajovic.

    (28)  Arbeidswet, Publicatieblad van Montenegro, nr. 49/08.

    (29)  IVV: Internationaal Verbond van Vakverenigingen.

    (30)  EVV: Europees Verbond van Vakverenigingen.

    (31)  Businesseurope: de Europese bedrijfsconfederatie.

    (32)  PB C 195 van 18.5.2006, blz. 88.


    Top