EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009IP0190

Sociale verantwoordelijkheid van onderaannemers in productieketens Resolutie van het Europees Parlement van 26 maart 2009 over de sociale verantwoordelijkheid van onderaannemers in productieketens (2008/2249(INI))

PB C 117E van 6.5.2010, p. 176–180 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

6.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 117/176


Donderdag, 26 maart 2009
Sociale verantwoordelijkheid van onderaannemers in productieketens

P6_TA(2009)0190

Resolutie van het Europees Parlement van 26 maart 2009 over de sociale verantwoordelijkheid van onderaannemers in productieketens (2008/2249(INI))

2010/C 117 E/29

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 31, lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gelet op de artikelen 39, 49, 50 en 137 van het EG-Verdrag,

gelet op Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (1),

gelet op Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (2),

gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (COM(2007)0249),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 oktober 2006 over de toepassing van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers (3) en zijn resolutie van 11 juli 2007 over de detachering van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (4),

gezien de richtsnoeren van de OESO voor multinationale ondernemingen,

gezien de tripartiete beginselverklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over multinationale ondernemingen en sociaal beleid,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2005 over de sociale dimensie van de globalisering (5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2007 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: een nieuw partnerschap (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 mei 2007 over bevordering van waardig werk voor iedereen (7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 oktober 2008 over een intensievere bestrijding van zwartwerk (8),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 juli 2007 over de modernisering van het arbeidsrecht om de uitdagingen van de 21e eeuw het hoofd te bieden (9),

gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 2004 in zaak C-60/03 Wolff & Müller  (10),

gezien de studie „Liability in subcontracting processes in the European construction sector” („Aansprakelijkheid in onderaannemingsprocessen in de Europese bouwsector”) van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0065/2009),

A.

overwegende dat onderaanneming kan worden beschouwd als een integraal onderdeel van economische activiteit,

B.

overwegende dat de ongekende omvang van de economische activiteit in de afgelopen kwart eeuw een belangrijke rol heeft gespeeld bij de groei van de werkgelegenheid in de meeste economieën van de Europese Unie en overwegende dat deze ontwikkeling gunstig is geweest voor zowel grote als kleine ondernemingen en tevens het ondernemerschap heeft gestimuleerd,

C.

overwegende dat de globalisering en de daaruit voortvloeiende toename van de concurrentie veranderingen teweegbrengen in de manier waarop ondernemingen zichzelf organiseren, met inbegrip van outsourcing van niet-strategische activiteiten, de creatie van netwerken en een groeiend gebruik van onderaanneming,

D.

overwegende dat de complexiteit van de verbanden tussen moederbedrijven en hun dochtermaatschappijen en tussen hoofdaannemers en hun onderaannemers die hiervan het gevolg is het moeilijker maken om een goed inzicht te krijgen in de diverse structuren, operaties en beleidslijnen, evenals in de verantwoordelijkheden of de aansprakelijkheid van de verschillende actoren in de productieketen,

E.

overwegende dat deze veranderingen verstrekkende gevolgen hebben gehad voor de arbeidsverhoudingen en het soms moeilijk maken om duidelijk te bepalen binnen welk rechtsgebied de relaties tussen de diverse elementen van de productieketen vallen, met als gevolg dat de prijzen en de verdeling van arbeid niet langer worden bepaald door sectorale regelgeving,

F.

overwegende dat het productieproces in verschillende sectoren tegenwoordig de vorm heeft van een gefragmenteerde productieketen die langer en breder is geworden en die niet alleen een (horizontale en verticale) logistieke keten omvat, maar ook een waardeketen van economische en productieve aard waarin gespecialiseerde onderdelen of taken vaak worden uitbesteed aan kleine bedrijven of zelfstandigen, en dat als gevolg hiervan directe arbeidskosten in de bedrijfsboekhouding worden vervangen door kosten van onderaanneming, diensten of leveringen op basis van facturen en handelsovereenkomsten,

G.

overwegende dat onderaannemers vaak tegen elkaar worden uitgespeeld en dat daardoor zowel de werknemers van de uitbesteder als die van de onderaannemers qua arbeidsomstandigheden onder druk staan,

H.

overwegende dat het Europees Parlement eerder bezwaar heeft aangetekend tegen problemen met schijnzelfstandigen en dat dit probleem zich ook voordoet wanneer er sprake is van onderaannemers,

I.

overwegende dat onderaanneming door en uitbesteding aan juridisch onafhankelijke bedrijven niet tot onafhankelijkheid leiden en dat ondernemingen op een lager niveau in de waardeketen, met uitzondering van gespecialiseerde onderaannemers die een hightech- of andere geavanceerde activiteit uitvoeren, zich vaak niet in de positie bevinden om als gelijkwaardige wederpartij van hoofdaannemers op te treden,

J.

overwegende dat het verschijnsel onderaanneming, hoewel dit vele positieve aspecten heeft en een groei van de productiecapaciteit mogelijk heeft gemaakt, voor werknemers ook enkele economische en sociale onevenwichtigheden met zich meebrengt en zou kunnen leiden tot een neerwaartse spiraal op het gebied van de arbeidsomstandigheden, hetgeen een punt van zorg is,

K.

overwegende dat onderaanneming ook kan worden uitgevoerd door bijvoorbeeld intermediairs, uitzendbureaus of organisaties die tijdelijk werk aanbieden, die soms als zogeheten brievenbusmaatschappijen opereren, en overwegende dat vaak slechts één werkopdracht verstrekt wordt of dat werknemers slechts voor dit doel worden aangeworven; overwegende dat dit een verschijnsel is dat de snel veranderende aard onderstreept van de bouwsector en andere sectoren waar arbeidsrelaties vaak onzeker zijn,

L.

overwegende dat in een grensoverschrijdende omgeving de problemen die verband houden met deze onzekere positie worden geaccentueerd wanneer werknemers bijvoorbeeld worden gedetacheerd in een derde lidstaat,

M.

overwegende dat de arbeidsverhoudingen in de bouwsector zijn herbepaald en tegelijkertijd de directe sociale verantwoordelijkheid van de „hoofdaannemer” is verminderd, aangezien de arbeid door het gebruik van onderaannemers en uitzendbureaus is geëxternaliseerd, waardoor het aanbod van goedkope, vaak ongeschoolde arbeid een integraal onderdeel van de onderaanneming op lager niveau is geworden,

N.

overwegende dat bepaalde sectoren en met name de bouwsector meer dan gemiddeld kwetsbaar zijn gebleken voor misbruik in de vaak gecompliceerde onderaannemingsketens,

O.

overwegende dat gewaarborgd moet worden dat het beginsel van gelijke beloning voor gelijk werk op dezelfde plaats voor alle werknemers geldt, ongeacht hun statuut en ongeacht de aard van hun contracten, en dat dit beginsel wordt nageleefd,

1.

verzoekt de overheid en alle belanghebbende partijen om er alles aan te doen om werknemers meer bewust te maken van de rechten die hun zijn toegekend in de verschillende instrumenten (arbeidsrecht, collectieve arbeidsovereenkomsten, gedragscodes) die hun arbeidsverhouding en werkomstandigheden reguleren in de bedrijven waar ze voor werken en in de contractuele verhoudingen in onderaannemingsketens;

2.

verzoekt de Commissie om de kennis van bedrijven over goede praktijken, bestaande richtsnoeren en normen en praktijken op het gebied van sociale verantwoordelijkheid te vergroten, zowel bij aannemers als bij onderaannemers;

3.

herhaalt het verzoek aan de Commissie om te komen met een voorstel over de toepassing van de agenda voor waardig werk op werknemers in onderaannemingsbedrijven en met name over de naleving van fundamentele arbeidsnormen, sociale rechten, scholing van werknemers en gelijke behandeling;

4.

onderstreept het belang van onderaanneming in productieketens die gebruik maken van nieuwe technologieën voor de kwaliteitsverbetering van zowel de productie als de arbeidsplaatsen;

5.

verzoekt de nationale overheden om rechtsbepalingen aan te nemen of te bevorderen op grond waarvan ondernemingen waarvan is vastgesteld dat ze arbeidswetgeving, collectieve arbeidsovereenkomsten of gedragscodes hebben geschonden, worden uitgesloten van openbare aanbestedingen;

6.

verwelkomt de aanneming van een transnationaal rechtskader door individuele multinationale ondernemingen en de mondiale federaties van vakbonden, dat als doel heeft om de arbeidsnormen in multinationale ondernemingen en hun onderaannemingsbedrijven en filialen in verschillende landen te beschermen en waarin de status van de afhankelijke werknemer is vastgelegd en wordt voorzien in sociale bescherming, ongeacht de specifieke arbeidsomstandigheden;

7.

neemt kennis van het arrest in de zaak Wolff & Müller, waarin het Hof van Justitie oordeelde dat de Duitse nationale aansprakelijkheidsregeling niet in strijd was met de Gemeenschapswetgeving, maar was bedoeld om in het buitenland gedetacheerde werknemers te beschermen;

8.

neemt kennis van de resultaten van de openbare raadpleging over het groenboek van de Commissie „De modernisering van het arbeidsrecht met het oog op de uitdagingen van de 21ste eeuw” (COM(2006)0708); steunt in dit verband het voornemen van de Commissie de nodige stappen te ondernemen om klaarheid te brengen in de rechten en plichten van de bij onderaanneming betrokken partijen teneinde te vermijden dat werknemers de mogelijkheid wordt ontnomen hun rechten daadwerkelijk uit te oefenen;

9.

verwelkomt het feit dat acht lidstaten (België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Italië, Nederland, Oostenrijk en Spanje) hebben gereageerd op de problemen in verband met de verplichtingen van onderaannemers in hun hoedanigheid van werkgever door nationale aansprakelijkheidsregelingen aan te nemen; spoort de andere lidstaten aan om dergelijke regelingen in overweging te nemen; benadrukt echter dat uitvoering van de regelingen bij grensoverschrijdende onderaanneming bijzonder problematisch kan zijn wanneer lidstaten verschillende stelsels hanteren;

10.

benadrukt dat geringe reikwijdte van aansprakelijkheid, bijvoorbeeld beperkt tot slechts één onderdeel van de keten, in de studie van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden wordt genoemd als een van de oorzaken waarom aansprakelijkheidsregelingen niet doeltreffend zijn;

11.

onderstreept de bijzondere uitdagingen waarmee kleine ondernemingen worden geconfronteerd en verzoekt beleidsmakers passende instrumenten te ontwikkelen om het bewustzijn bij hen te vergroten;

12.

herinnert alle belanghebbenden eraan dat het Europees Parlement in zijn bovengenoemde resolutie van 26 oktober 2006 over de terbeschikkingstelling van werknemers de Commissie heeft verzocht de hoofdelijke aansprakelijkheid van hoofdaannemers wettelijk te regelen om onregelmatigheden bij grensoverschrijdende onderaanneming aan te pakken, zodat er een transparante concurrerende interne markt ontstaat voor alle ondernemingen;

13.

herhaalt zijn boodschap door de Commissie te verzoeken een vastomlijnd communautair rechtsinstrument aan te nemen waarin hoofdelijke aansprakelijkheid op Gemeenschapsniveau wordt geïntroduceerd, met inachtneming van de verschillende nationale rechtssystemen van de lidstaten en de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid;

14.

verzoekt de Commissie een effectbeoordeling uit te voeren van de toegevoegde waarde en haalbaarheid van een communautair instrument voor ketenaansprakelijkheid als middel om de transparantie van onderaannemingsprocessen te vergroten en een betere naleving van communautaire en nationale wetgeving te bewerkstelligen; benadrukt dat een dergelijke studie sectordoorsnijdend moet zijn;

15.

is ervan overtuigd dat een communautair instrument voor ketenaansprakelijkheid niet alleen ten goede zou komen aan werknemers, maar ook aan de autoriteiten van de lidstaten en werkgevers, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, in hun strijd tegen de grijze economie, omdat duidelijke, transparante communautaire regels dubieuze bedrijven uit de markt zullen drukken, waardoor de werking van de interne markt wordt verbeterd;

16.

stelt vast dat alle maatregelen die werknemers over hun rechten informeren en die hen bij de inachtneming van hun rechten ondersteunen, een cruciale bijdrage leveren aan de bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen; verzoekt de lidstaten om op structurele wijze te waarborgen dat werknemers over hun rechten worden geïnformeerd, en wijst hierbij speciaal de sociale partners op hun verantwoordelijkheid;

17.

verzoekt de Commissie haar inspanningen voor een betere en nauwere samenwerking en coördinatie tussen nationale administratieve organen, inspecties, handhavingsinstanties, socialezekerheidsautoriteiten en belastingdiensten te vergroten; verzoekt daarnaast de lidstaten om strengere inspectieprocedures in te voeren en nauwere banden tussen nationale arbeidsinspecties te bevorderen, waardoor meer samenwerking en coördinatie tussen deze instanties mogelijk wordt; roept de Commissie op om kwaliteitsnormen te ontwikkelen voor de arbeidsinspecties en om een haalbaarheidsstudie te verrichten over de modaliteiten van een Gemeenschapsnetwerk van arbeidsinspecties;

18.

benadrukt de noodzaak om bedrijven te stimuleren zich oprecht alle redelijkerwijs mogelijke inspanningen te getroosten om schendingen van het arbeidsrecht door onderaannemers uit te bannen, bijvoorbeeld met stelsels van certificering en gedragscodes, onder andere door dergelijke schendingen te melden bij de autoriteiten en door een contract met een onderaannemer die zich bezighoudt met een illegale praktijk te beëindigen om te voorkomen dat zij hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor die schending;

19.

nodigt de sociale partners uit het initiatief te nemen tot enerzijds bevordering van coöperatieve onderaanneming voor specifieke eenmalige opdrachten en anderzijds beperking van de vermenigvuldiging van onderaanneming, en verwelkomt de ontwikkeling van kaderovereenkomsten waarin de maatschappelijke verantwoordelijkheid en de aansprakelijkheid in de keten worden gedefinieerd in aanvulling op de noodzakelijke regelgeving;

20.

waarschuwt tevens tegen botsingen en overlappingen tussen en duplicatie van bepalingen in gedragscodes en arbeidswetgeving, in door de overheid aangenomen gedragscodes, normen en richtsnoeren en in collectieve arbeidsovereenkomsten; benadrukt om deze reden de noodzaak dat ondernemingen prioriteit geven aan de naleving van gedragscodes, normen en richtsnoeren die door supranationale organisaties (OESO, IAO) of op nationaal en sectoraal niveau zijn opgesteld;

21.

herinnert alle belanghebbenden, en in het bijzonder werkgevers, aan hun verplichtingen met betrekking tot de informatie, raadpleging en participatie van werknemers, met name de verplichtingen die zijn neergelegd in communautaire en nationale wettelijke instrumenten;

22.

stelt voor de mogelijkheid voor werknemers van onderaannemers in productieketens om gezins- en beroepsleven met elkaar te verzoenen, in de nationale wetgeving te verankeren en de richtlijnen betreffende moederschaps- en ouderverlof effectief toe te passen;

23.

verzoekt de Commissie om voor een daadwerkelijke naleving van Richtlijn 96/71/EG te zorgen, indien nodig door het starten van inbreukprocedures; verzoekt daarnaast de Commissie en de lidstaten maatregelen te nemen om de toegang tot informatie voor gedetacheerde werknemers te verbeteren, de coördinatie en samenwerking op administratief gebied tussen de lidstaten te versterken, onder andere door de rol van de verbindingsbureaus van de lidstaten te verduidelijken en door grensoverschrijdende handhavingsproblemen die de doelmatige tenuitvoerlegging van Richtlijn 96/71/EG belemmeren op te lossen;

24.

benadrukt dat de strijd tegen de potentiële negatieve sociale gevolgen van onderaanneming kan worden versterkt door een verbetering van de sociale dialoog tussen werkgeversorganisaties en vakbonden;

25.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 254 van 30.9.1994, blz. 64.

(2)  PB L 80 van 23.3.2002, blz. 29.

(3)  PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 452.

(4)  PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 411.

(5)  PB C 280 E van 18.11.2006, blz. 65.

(6)  PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 45.

(7)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 321.

(8)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0466.

(9)  PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 401.

(10)  Zaak C-60/03 Wolff & Müller Jurispr. 2004 I-9553.


Top