Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009IP0156

    Beproefde methoden op het gebied van regionaal beleid en obstakels voor de deelname aan de structuurfondsen Resolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2009 over beproefde methoden op het gebied van regionaal beleid en obstakels voor de deelname aan de structuurfondsen (2008/2061(INI))

    PB C 117E van 6.5.2010, p. 38–46 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    6.5.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 117/38


    Dinsdag, 24 maart 2009
    Beproefde methoden op het gebied van regionaal beleid en obstakels voor de deelname aan de structuurfondsen

    P6_TA(2009)0156

    Resolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2009 over beproefde methoden op het gebied van regionaal beleid en obstakels voor de deelname aan de structuurfondsen (2008/2061(INI))

    2010/C 117 E/07

    Het Europees Parlement,

    gezien het in het kader van het URBAN-initiatief ondernomen URBACT-programma, waarmee beproefde methoden en uitwisseling van ervaringen tussen meer dan 200 steden in de Europese Unie worden vergemakkelijkt en ontwikkeld,

    onder verwijzing naar de resolutie van het Europees Parlement van 21 oktober 2008 over governance en partnerschap op nationaal en regionaal niveau en als basis voor projecten op het gebied van regionaal beleid (1),

    gezien Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (2),

    gezien Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (3),

    gelet op artikelen 158 en 159 van het EG-Verdrag,

    gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad die op 23 en 24 maart 2000 te Lissabon werd gehouden,

    gezien de mededeling van de Commissie van 19 juni 2008 getiteld „Vijfde voortgangsverslag over de economische en sociale cohesie Groeiende regio's, groeiend Europa” (COM(2008)0371),

    gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2008 getiteld „Groenboek over territoriale cohesie - Van territoriale diversiteit een troef maken” (COM(2008)0616),

    gezien de mededeling van de Commissie van 8 november 2006 getiteld „Regio's voor economische verandering” (COM(2006)0675),

    gezien de studie van zijn beleidsafdeling Structuur- en cohesiebeleid, getiteld „Goede praktijken op het gebied van regionaal beleid en belemmeringen voor het gebruik van de structuurfondsen”,

    onder verwijzing naar de door zijn Commissie regionale ontwikkeling georganiseerde openbare hoorzitting van 17 juli 2008,

    gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Begrotingscommissie (A6-0095/2009),

    A.

    overwegende dat het cohesiebeleid een van de voornaamste beleidsterreinen in de Europese Unie is, niet alleen budgettair gezien, maar vooral ook omdat het een essentiële pijler van het Europese integratieproces vormt en van groot belang is voor de sociale, economische en territoriale cohesie van de Europese Unie en de harmonieuze ontwikkeling van haar 268 regio's, en bovendien omdat dankzij dit beleid achterstanden en verschillen in ontwikkeling verkleind worden en het leven voor alle burgers van de Europese Unie wordt verbeterd,

    B.

    overwegende dat de regio's in de Europese Unie alle met ongeveer dezelfde vraagstukken hebben te kampen, hoewel de gevolgen daarvan per regio sterk verschillen als gevolg van hun specifieke eigenschappen wat hun aard (bij voorbeeld eiland of berggebied) en hun bevolking betreft: de globalisering en de daarmee gepaard gaande versnelde economische herstructurering, de totstandkoming van handelsbetrekkingen, de gevolgen van de technologische revolutie, de klimaatverandering, de ontwikkeling van de kenniseconomie, demografische verandering, ontvolking en een toenemende immigratie,

    C.

    overwegende dat er bij projecten voor wat betreft de versterking van de kennisfundamenten en de verbetering van het concurrentievermogen vaak de beste resultaten worden bereikt door samenwerking tussen de overheidssector, het bedrijfsleven, het onderwijs en plaatselijke belanghebbenden,

    D.

    overwegende dat het cohesiebeleid tegenover deze uitdagingen niet zijn volledige potentieel kan ontplooien omdat potentiële hulpaanvragers zich voor enorme belemmeringen geplaatst zien in verband met het gebruik van de structuurfondsen van de Europese Unie, zoals:

    een buitensporige bureaucratie;

    te veel ingewikkelde regelgeving, die in sommige gevallen slechts online beschikbaar is, wat ervoor zorgt dat veel potentiële begunstigden geen toegang tot deze fondsen hebben;

    het veelvuldig wijzigen door sommige lidstaten van de subsidiabiliteitscriteria en van de vereiste documenten;

    een gebrek aan transparantie in besluitvormingsprocessen en cofinancieringsregelingen alsmede vertragingen bij de betalingen;

    langzame en moeizame centraal beheerde administratie in sommige lidstaten en toepassing van de regelgeving op zodanige wijze dat de reeds bestaande bureaucratie nog wordt vergroot en ontoereikende informatie wordt verstrekt;

    een ontoereikende gedecentraliseerde administratieve capaciteit en verschillende regionale administratiemodellen in de lidstaten, waardoor geen vergelijkende gegevens voorhanden zijn en uitwisseling van beproefde methoden niet mogelijk is;

    onvoldoende regelingen voor interregionale coördinatie;

    ontbreken van een daadwerkelijk functionerende coördinatie tussen nationale, regionale en lokale autoriteiten,

    E.

    overwegende dat een aantal van de huidige onvolkomenheden op het gebied van het cohesiebeleid tot deze bestaande belemmeringen zijn te herleiden,

    F.

    overwegende dat de vertragingen bij de uitvoering van het structuurbeleid onder meer te wijten zijn aan de te rigide procedures en dat derhalve overwogen moet worden deze procedures te vereenvoudigen en tot een duidelijke verdeling van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden onder de EU, de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten te komen,

    1.

    onderstreept dat, hoewel rekening moet worden gehouden met de meerwaarde die door de verspreiding onder het bredere publiek van beproefde methoden („best practices”) gecreëerd wordt in de zin van een betere communicatie en een betere relatie tussen kosten en baten, pogingen om deze beproefde praktijken in het regionaal beleid van de EU in te voeren voornamelijk aan beheersautoriteiten moeten worden overgelaten, waarbij aan deze autoriteiten richtsnoeren moeten worden gegeven voor het opstellen van regels voor de toegang tot structurele middelen, zodat de uitwisseling van informatie en ervaringen kan bijdragen aan een aanzienlijke kwaliteitsverbetering van de projecten doordat oplossingen voor gemeenschappelijke problemen worden geboden en dankzij deze uitwisseling doeltreffende en gerichte maatregelen kunnen worden gekozen;

    2.

    wijst op de noodzaak de procedures voor de uitvoering van projecten en programma's van de structuurfondsen te vereenvoudigen, vooral als het gaat om de beheers- en controlesystemen; is daarom in dit opzicht verheugd over de herziening van de regelgeving in verband met het structureelfondspakket als reactie op de huidige financiële crisis; ziet reikhalzend uit naar verdere, in de komende maanden aan te kondigen voorstellen van de Commissie in die richting;

    Belemmeringen wegnemen

    3.

    roept de Commissie, teneinde de hierboven genoemde obstakels weg te nemen, ertoe op om onder meer:

    de evaluatiemaatstaven voor projecten die medegefinancierd worden met structuurfondsen van de Europese Unie voor de lange termijn vast te stellen;

    innovatieve projecten niet te evalueren volgens de evaluatiemaatstaven die voor andere projecten gelden, maar specifieke – d.w.z. aan innovatieve projecten aangepaste – evaluatiemaatstaven op te stellen, waarbij in essentie een hoger foutpercentage mogelijk is;

    de duur van de maximale bewaartijd voor projectdocumenten voor controledoeleinden van de Commissie van momenteel tien jaar naar drie jaar te verlagen;

    speciale beleidsmaatregelen en nieuwe kwaliteitsindicatoren uit te werken voor gebieden met specifieke geografische kenmerken, zoals berggebieden en dunbevolkte regio's, alsook de ultraperifere grensgebieden, en insulaire gebieden en de territoriale schaal van de beleidsmaatregelen daaraan aan te passen om de territoriale samenhang in de Europese Unie te bevorderen;

    het controlesysteem te vereenvoudigen en bij te dragen aan invoering van een systeem voor eenmalige controle;

    normen voor openbare aanbestedingen vast te stellen die op vereenvoudiging en harmonisering gericht zijn;

    met de lidstaten de regels aangaande de subsidiabiliteit van de uitgaven te coördineren;

    aan de begunstigden in toenemende mate voorschotten op de steun uit te betalen;

    de activiteiten die uitgevoerd en medegefinancierd worden in het kader van het cohesiebeleid en de tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (plattelandsontwikkeling) beter te coördineren;

    de programma's voor technische bijstand flexibeler te maken;

    mechanismen in te voeren om netwerken te bevorderen en het beheer van een groep projecten te vergemakkelijken;

    de administratieve druk van de projecten te verlichten en aan te passen aan de omvang van het project;

    de praktijken van de projectactiviteit te vereenvoudigen, te verduidelijken en te versnellen en de resultaatgerichtheid te vergroten;

    lidstaten er actief toe aan te moedigen om een effectief systeem voor samenwerking en verantwoordelijkheidsdeling tussen nationale, regionale en lokale niveaus op te zetten;

    de toegang tot financiële middelen te vergemakkelijken via nauwere samenwerking met de nationale overheden om de behandelingstijd te verminderen;

    een tijdschema op te stellen met betrekking tot de stappen die ondernomen moeten worden om de obstakels weg te nemen en de toegankelijkheid tot financiële middelen te verbeteren;

    4.

    adviseert de Commissie verder te gaan en de ontwikkeling van een gezamenlijke, algemeen toegankelijke aanzet tot de interregionale uitwisseling van „best practices”, met als doel dat actoren op het terrein van het cohesiebeleid op de ervaringen van anderen kunnen teruggrijpen;

    5.

    wijst er uitdrukkelijk op dat het identificeren van „best practices” niet mag uitmonden in extra administratieve uitgaven voor de aanvragende en uitvoerende instantie van het project;

    6.

    wenst dat de bureaucratie bij het aanwenden van de structuurfondsen tot een minimum beperkt blijft en niet nodeloos toeneemt door aparte voorwaarden die de lidstaten opleggen;

    7.

    spreekt opnieuw zijn steun uit voor de beste praktijk dat elke lidstaat een jaarlijkse nationale betrouwbaarheidsverklaring voorlegt voor de communautaire middelen onder gedeeld beheer, en vraagt dat deze praktijk algemeen wordt toegepast;

    Algemene en themaspecifieke criteria voor het vaststellen van „best practices”

    8.

    is ingenomen met de in het kader van het initiatief „Regio's voor economische verandering” vastgelegde idee om ten eerste jaarlijks „best practices” met de „REGIO STARS”-prijzen te bekronen en te publiceren en ten tweede een website voor „best practices” in te richten; wijst op de beperkte efficiëntie van een website alleen;

    9.

    bekritiseert het ontbreken van transparantie bij de objectieve uitgangspunten van de Commissie voor het vaststellen van „best practices”;

    10.

    roept de Commissie er met het oog op het veelvuldige gebruik van het begrip „best practices”, en de vaak parallel gebruikte begrippen „goede praktijken” of „succesverhalen”, ertoe op een duidelijke, op het cohesiebeleid afgestemde catalogus van criteria op te stellen, waarmee „best practices” van andere projecten kunnen worden afgegrensd;

    11.

    adviseert de Commissie voor het identificeren van „best practices” rekening met de volgende punten te houden:

    kwaliteit van het project;

    waarborging van het partnerschapsbeginsel;

    duurzaamheid van de betrokken maatregel;

    positieve bijdrage aan gelijke kansen en gender mainstreaming;

    de innovatiekracht van het project;

    een geïntegreerde benadering tussen het sectorale en territoriale beleid van de EU;

    doeltreffend gebruik van de middelen;

    de duur van het project voor de uitvoering;

    uitvoering van het project op tijd en volgens plan;

    aanzienlijke impulskracht voor de regio of de totale EU;

    gevolgen voor de werkgelegenheid;

    faciliteiten voor MKB's;

    vergemakkelijking van netwerken en territoriale samenwerking tussen regio's;

    overdrachtsmogelijkheden van het project, d.w.z. toepasbaarheid ervan in andere EU-regio's;

    toegevoegde waarde van de activiteiten binnen de EU-beleidsvormen;

    positieve gevolgen van het project voor burgers, regio's en lidstaten en de maatschappij als geheel;

    12.

    beveelt aan ervoor te zorgen dat de als referentiewaarden voor „best practices” gekozen criteria absoluut geloofwaardig en duidelijk meetbaar zijn om wrijving, ongewenste bijwerkingen en subjectieve oordelen te voorkomen die de gehele op deze criteria gebaseerde projectindelingsprocedure kunnen ondermijnen; verzoekt de Commissie derhalve om zowel de inhoud als de wijze van uitvoering van deze criteria duidelijk te omschrijven;

    13.

    adviseert op basis van de analyse van een groot aantal projecten uit veel regio's van de Europese Unie rekening te houden met aanvullende factoren voor het vaststellen van „best practices” voor terreinen van het cohesiebeleid die zowel voor de verdere ontwikkeling van de specifieke regio's als de EU in haar geheel van groot belang zijn en gekenmerkt worden door een grote verscheidenheid bij de benadering van hun uitvoering;

    14.

    adviseert op het terrein van „Onderzoek en ontwikkeling / innovatie” rekening te houden met de factoren:

    kwalitatief belangrijke investering in wetenschap en onderzoek;

    verbanden tussen bedrijfsleven, wetenschappelijke wereld en onderzoeksinstellingen met speciale nadruk op de versterking van MKB's, niet in de laatste plaats als middel voor een hefboomeffect voor de territoriale ontwikkeling;

    banden tussen wetenschappelijke en onderzoeksinstituten;

    ontwikkeling en/of innovatie ten aanzien van geavanceerde technologieën en/of praktische toepassingen daarvoor;

    toepassing van nieuwe technologie in traditionele sectoren;

    toepassing in het zakenleven;

    oplossingen in kernsectoren van de EU zoals milieu en energie;

    15.

    adviseert op het terrein van „Milieubescherming, klimaatbescherming en duurzaam energiebeleid” rekening te houden met de factoren:

    beschermingsmaatregelen voor gebieden die bijzonder veel gevaar lopen en die speciaal op die gebieden zijn afgestemd (gevoeligheid), met name wateren;

    bescherming en efficiënt gebruik van schaarse grondstoffen;

    verantwoordelijk omgaan met grondstoffen;

    maatregelen tegen energiearmoede;

    aanmerkelijke verhoging van de energie-efficiëntie;

    aanmerkelijke vermindering van het energieverbruik;

    verhoging van het aandeel aan hernieuwbare energiebronnen;

    maatregelen voor het verlagen van de CO2-emissies;

    methoden en/of procedures voor het behoud van schaarse of bedreigde grondstoffen;

    16.

    adviseert op het terrein van „Het scheppen van hoogwaardige banen” rekening te houden met de volgende factoren:

    verbetering van de arbeidsomstandigheden;

    toeneming van aantal banen van hoge kwaliteit;

    scheppen van duurzame banen met oog voor de toekomst;

    waarborgen van gelijke toegang tot de arbeidsmarkt voor mannen en vrouwen;

    productiviteitsverhoging;

    verhoging van het concurrentievermogen;

    het scheppen van locatieonafhankelijke banen, zoals e-business;

    maatregelen om een grotere specialisatie van de werknemers te bereiken;

    gebruik van moderne informatie- en communicatiemedia;

    combineren van gezinsleven en werk;

    maatregelen die gericht zijn op de meeste gevoelige sectoren van de bevolking (bijvoorbeeld jongeren, vrouwen, gehandicapten, immigranten, langdurig werklozen, werklozen met een leeftijd van meer dan 45 jaar, mensen zonder enige formele opleiding);

    verbeterde toegang en beschikbaarheid van vervoer, telecommunicatie, opleiding en gezondheidsdiensten;

    17.

    adviseert op het terrein van „Levenslang leren” rekening te houden met de factoren:

    kwaliteitsverbetering van de opleidingsvoorwaarden en het laten toenemen van de kwantiteit van het aanbod met name gericht op de kansen van bevolkingsgroepen die bijzonder benadeeld worden of gevaar lopen (bijvoorbeeld jongeren, vrouwen, gehandicapten, immigranten, langdurig werklozen, werklozen met een leeftijd van meer dan 45 jaar, mensen zonder enige scholing);

    nauwe koppeling tussen vorming, opleiding en arbeidsleven;

    kwalitatief en kwantitatief exact op de eisen toegesneden projecten op het gebied van opleiding;

    invoering en toepassing van moderne technologieën en praktijken;

    het stimuleren en behouden van de bereidheid een opleiding te volgen;

    verhoging van de deelname aan bijscholing;

    zich gedurende het gehele leven in talen bekwamen;

    18.

    adviseert op het terrein van „Geïntegreerde stadsontwikkeling” rekening met de volgende factoren te houden:

    geïntegreerd beleid op de lange termijn voor het plaatselijke openbaar vervoer, voetgangers, fietsers en autogebruik met het oog op een doeltreffende integratie van de diverse modi van vervoer, zowel particulier als openbaar;

    efficiënt verkeersbeheer;

    bevordering van de economische ontwikkeling van steden;

    verhoging van de investeringen door ondernemingen, maatregelen ter stimulering en behoud van werkgelegenheid met speciale nadruk op jongerenwerkgelegenheid en ondernemerschap en de verbetering van het sociale leven;

    regeneratie en integratie van achteruitgaande wijken en gebieden waaruit de industrie is weggetrokken;

    verhoging van de levenskwaliteit in stedelijke gebieden, bijvoorbeeld beschikbaarheid en toegankelijkheid van openbare diensten;

    creëren van groengebieden en recreatiegebieden en een verhoogde efficiëntie op het gebied van water en energie, vooral in de sector huisvesting;

    faciliteiten voor mensen met een handicap;

    bevordering van maatregelen om de bevolking, vooral jongeren, aan hun steden te binden;

    rekening houden met de leefomgeving: stedelijk milieu, voorstadsomgeving en nabijgelegen plattelandsmilieu;

    beperking van excessief landbeslag door veel meer herontwikkeling van braakliggend terrein en vermijden van stadsuitbreiding;

    betere toegankelijkheid van stedelijke faciliteiten en transportvoorzieningen voor mensen met een beperkte mobiliteit;

    verhoging van de interactie tussen steden en plattelandsgebieden;

    toepassing van een geïntegreerde benadering;

    19.

    adviseert op het terrein van „Demografische ontwikkeling” met de volgende factoren rekening te houden:

    universele toegang tot diensten;

    versterking van de maatregelen voor het aantrekken van gekwalificeerde werknemers;

    meer betrokkenheid van de meest kwetsbare sectoren door betere scholing en beroepsopleiding;

    maatregelen voor flexibele arbeidstijd;

    maatregelen ter vergemakkelijking van het leven van werkende ouders waarmee het gezinsleven met het arbeidsleven kan worden gecombineerd;

    maatregelen ter bevordering van een soepele integratie van migranten;

    aandacht voor de speciale noden van gehandicapten en ouderen;

    bijdrage aan de handhaving van de bevolkingsniveaus (in gebieden die onder ontvolking te lijden hebben);

    20.

    adviseert op het terrein van „Grensoverschrijdende samenwerking” met deze factoren rekening te houden:

    kwalitatieve en kwantitatieve verhoging van het aantal grensoverschrijdende contacten;

    vorming van permanente netwerken of langdurige samenwerkingsverbanden;

    harmonisering van verschillende systemen en procedures;

    inschakeling van nieuwe partners;

    het tot stand brengen van financiële onafhankelijkheid;

    duurzame grensoverschrijdende kennisoverdracht en -uitwisseling;

    gezamenlijke ontwikkeling van het potentieel van partnerregio's;

    infrastructurele verbinding tussen partnerregio's;

    21.

    adviseert op het terrein van „Publiek-private samenwerking” rekening met deze factoren te houden:

    kwalitatieve verbetering van de projectuitvoering in de zin van effectiviteit en winstgevendheid;

    versnelling van de projectuitvoering;

    transparant mechanisme voor risicospreiding;

    verbetering van het projectbeheer;

    meer deelname van de lokale en regionale overheden en deelnemers aan publiek-private partnerschappen;

    duidelijke en transparante gedragsregels voor het optreden van openbare instanties en ondernemingen in de publieke sector;

    22.

    verzoekt de Commissie rekening te houden met de noodzaak om „best practices” op het gebied van de financiële regelingen te bevorderen, met name deze in publiek-private-partnerschappen en deze met de steun van de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds;

    23.

    is zich ervan bewust dat het uitzonderlijk moeilijk is om een project cumulatief aan alle bovenstaande criteria te laten voldoen en verzoekt de Commissie derhalve, alvorens deze criteria toe te passen, ze in volgorde van prioriteit in een lijst op te nemen en vast te stellen welke de allerhoogste prioriteit moeten krijgen, zodat het gemakkelijker wordt opvallend goed gelukte projecten bij de „best practices” in te delen; onderstreept dat het noodzakelijk is de gemeenschappelijk vastgestelde criteria ten aanzien van „best practices” open en transparant te gebruiken, wat een beter beheer, aanvaarding en vergelijkbaarheid van „best practices” mogelijk maakt en verwarring met andere soortgelijke termen voorkomt;

    24.

    roept de Commissie er met het oog op het toekomstige gebruik van de begrippen „best practices”, „goede praktijken” (good practices) of „succesverhalen” (succes stories) toe op aan de hand van de factoren een duidelijke en transparante onderverdeling c.q. gradatie voor het kwalificeren van projecten conform de genoemde aanduidingen uit te werken;

    Uitwisseling van „best practices”

    25.

    verzoekt de Commissie de uitwisseling van „best practices” door een door de Commissie gecoördineerd netwerk van regio's te organiseren en te coördineren en voor dit doel een openbare website op te zetten met kerninformatie over de projecten in alle talen van de Gemeenschap;

    26.

    adviseert de Commissie in het kader van het actuele administratief kader daarvoor een desbetreffende instantie binnen het directoraat-generaal Regionaal beleid in het leven te roepen, die – met als doel een langdurige, continue, betrouwbare en succesvolle uitwisseling van „best practices” op het terrein van het cohesiebeleid in te voeren – in samenwerking met dit netwerk van regio's het evalueren, verzamelen en uitwisselen van „best practices” organiseert en als voortdurend aanspreekpunt zowel voor de aanbod- als de vraagzijde beschikbaar is; verzoekt de Commissie om deze cultuur van bewezen methoden ingang te doen vinden in al haar diensten;

    27.

    stelt in dit kader voor, met de evaluatiemechanismen reeds toegepaste, „best practices” te bestuderen en hun inzet te overwegen; gelooft dat bijzondere nadruk moet worden gelegd op samenwerking met een netwerk van regionale autoriteiten en gespecialiseerde agentschappen, die ook de sleutelbron vormen voor het primaire materiaal van „best practices” op het gebied van evaluatie;

    28.

    herinnert eraan dat de Europese Unie weliswaar de financiële middelen en „best practices” verschaft, maar dat de nationale, regionale en lokale verantwoordelijken er profijt van moeten trekken; is in dit opzicht verheugd over de invoering van een nieuw Erasmus-programma voor lokale en regionale gekozen bestuurders;

    29.

    beveelt de Commissie aan de beschikbare instrumenten van het Comité van de Regio's – met name het monitoringplatform voor de strategie van Lissabon en het netwerk voor toezicht op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel – te gebruiken om „best practices” tussen regio's en lidstaten uit te wisselen, in gemeenschappelijk overleg doelstellingen vast te stellen en uit te werken en vervolgens activiteiten te plannen, waarna tenslotte een vergelijkende evaluatie van de resultaten van het cohesiebeleid moet plaatsvinden;

    *

    * *

    30.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


    (1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0492.

    (2)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

    (3)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1.


    Top