Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AE0345

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Europese burgerdienst (verkennend advies)

PB C 218 van 11.9.2009, p. 1–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

11.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 218/1


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Europese burgerdienst (verkennend advies)

(2009/C 218/01)

Per brief d.d. 3 juli 2008 heeft de Franse staatssecretaris voor Europese zaken het Europees Economisch en Sociaal Comité namens het voorzitterschap van de Raad verzocht om een verkennend advies op te stellen over het thema

Europese burgerdienst”.

De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 4 februari 2009 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Janson; corapporteur was de heer Sibian.

Het Comité heeft tijdens zijn 451e zitting van 25 en 26 februari 2009 (vergadering van 25 februari) het volgende advies uitgebracht, dat met 131 stemmen vóór en 7 stemmen tegen, bij 9 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Samenvatting en conclusies

1.1

Het Comité gaat gaarne in op het verzoek van het Franse voorzitterschap om een advies over het thema „Europese burgerdienst” op te stellen. Het verwijst in dit verband naar de Aanbeveling van de Raad van 20 november 2008 over mobiliteit van jonge vrijwilligers in de Europese Unie (1), maar aangezien jongeren zich op vele manieren actief voor de samenleving kunnen inzetten, gaat zijn eigen voorkeur uit naar een Europees initiatief dat een kader biedt voor samenwerking rond activiteiten die:

open staan voor iedereen, uit vrije wil en zonder betaling worden verricht, een educatief karakter hebben (niet-formeel onderwijs) en een sociale meerwaarde bieden;

worden gekenmerkt door een vaste duur, heldere doelstellingen en taken, een duidelijke inhoud en structuur, een adequaat kader, een passende ondersteuning en wettelijke en sociale bescherming;

in een Europese en transnationale context plaatshebben.

1.2

Actieve betrokkenheid bij de samenleving, ook in het kader van transnationale uitwisselingen, is goed voor de persoonlijke ontwikkeling van de betrokkenen, met name in het geval van jongeren, én voor de ontwikkeling van het Europese middenveld. De vrijwilligers krijgen zo een unieke kans om via formeel of niet-formeel leren nieuwe kennis op te doen en hun sociale en taalvaardigheden te verbeteren. Dit kan een Europees burgerschapsgevoel doen ontstaan en ervoor zorgen dat de betrokkenen zich ook in hun verdere leven voor de samenleving blijven inzetten. Het zou een goede zaak zijn als ook andere leeftijdsgroepen, zoals ouderen, bij vrijwilligersactiviteiten worden betrokken. Ouderen kunnen op die manier hun levenservaring ten nutte maken, wat weer een positief effect kan hebben op hun gezondheid. Samenwerking tussen verschillende leeftijdsgroepen in het kader van dergelijke activiteiten kan bovendien het wederzijds begrip tussen de generaties vergroten.

1.3

Het Comité is van oordeel dat de EU er alles aan moet doen om de burgers nauwer bij de samenleving te betrekken. Het dringt erop aan dat zij alvast de aanbevelingen uit zijn vorige advies (2) in praktijk begint te brengen.

1.4

Het Comité zou graag zien dat de lidstaten de samenwerking tussen organisatoren van vrijwilligersactiviteiten trachten te stimuleren. Het dringt er ook op aan dat aan bestaande vormen van vrijwilligerswerk een transnationale dimensie wordt gegeven.

1.5

Het Comité pleit voor een „Europees Burgerschapsinitiatief” (3) met als doel uitwisselingen tussen jongeren én tussen andere bevolkingsgroepen te bevorderen. Daar een dergelijk initiatief het Europese integratieproces ten goede kan komen, zou de EU meer middelen voor dergelijke programma's moeten uittrekken. In een eerste fase zou dit initiatief moeten leiden tot een verdubbeling van het aantal deelnemende jongeren en een aanzienlijke groei van het aantal deelnemers uit andere leeftijdsgroepen.

1.6

Het Comité vindt dat de EU moet proberen om meer kansarmen, en dan vooral jongeren met minder mogelijkheden, te bereiken.

1.7

Er moet absoluut worden gestreefd naar een betere afstemming tussen nationale en Europese programma's om een aantal technische belemmeringen en problemen op het gebied van de ziektekosten- en ongevallenverzekeringen uit de wereld helpen. Het Comité pleit voor de invoering van een keurmerk voor uitwisselingsprogramma's die aan de kwaliteitsnormen van de EU voldoen. De kwaliteit van vrijwilligersactiviteiten, van welke aard ook, is zeer belangrijk. Daarom moet het nodige worden gedaan om een voldoende hoge kwaliteit te waarborgen.

1.8

Het Comité is van oordeel dat vrijwilligers ook buiten de EU aan burgerdienstactiviteiten moeten kunnen deelnemen omdat zij op die manier kunnen helpen de millenniumdoelstellingen te verwezenlijken en het EU-beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulpverlening ten uitvoer te leggen.

1.9

De EU dient burgerdienstactiviteiten regelmatig te evalueren. Met het oog daarop moet zij statistieken opstellen en onderzoek naar deze sector stimuleren en ondersteunen.

1.10

Ook op het gebied van verzekeringen, gezondheid en veiligheid moet nog het een en ander worden geregeld. Vrijwilligers dienen tijdens hun vrijwilligersactiviteiten in een andere lidstaat op een adequate manier te worden beschermd, maar dat is moeilijk te realiseren als de socialezekerheidsregelingen voor transnationale vrijwilligers in ieder land anders zijn. Daarom dringt het Comité er bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij de nodige inspanningen leveren om dit belangrijke aspect geregeld te krijgen.

1.11

Het Comité pleit voor een adequate follow up, b.v. in de vorm van een conferentie met vertegenwoordigers van de nationale burgerdienstinstanties, de Europese Commissie en niet-gouvernementele organisaties uit de jongeren- en vrijwilligerssector, met als doel concrete invulling te geven aan het in dit advies bepleite Europees Burgerschapsinitiatief.

2.   Uitgangspunten

2.1

Het Comité gaat gaarne in op het verzoek van het Franse voorzitterschap om een verkennend advies over het thema „Europese burgerdienst” op te stellen.

2.2

Aangezien jongeren zich op vele manieren actief voor de samenleving kunnen inzetten – via burgerdienst, vrijwilligerswerk of anderszins – dient een Europees initiatief op dit terrein te stoelen op een duidelijk gedefinieerd kader. Het Comité pleit ervoor dat de EU afstapt van het klassieke burgerdienstconcept en een regeling uitwerkt die een kader biedt voor alle activiteiten die:

open staan voor iedereen, uit vrije wil en zonder betaling worden verricht, een educatief karakter hebben (niet-formeel onderwijs) en een sociale meerwaarde bieden;

worden gekenmerkt door een vaste duur, heldere doelstellingen en taken, een duidelijke inhoud en structuur, een adequaat kader, een passende ondersteuning en wettelijke en sociale bescherming;

in een Europese en transnationale context plaatshebben.

2.3

Deze regeling zou de naam „Europees Burgerschapsinitiatief” kunnen krijgen en een breed scala aan traditionele en andere vrijwilligersactiviteiten – m.i.v. de „burgerdiensten” van de diverse lidstaten – kunnen bestrijken.

2.4

Het EEG-Verdrag bevatte al bepalingen die tot doel hadden de uitwisseling van jonge arbeidskrachten te stimuleren en zo de solidariteit tussen de Europese volkeren te bevorderen en te versterken.

2.5

In een vorig advies over vrijwilligerswerk (4) heeft het Comité er onder meer voor gepleit dat:

de EU een Jaar van de Vrijwilliger uitroept en een witboek over vrijwilligerswerk en actief burgerschap in Europa uitbrengt;

de lidstaten een vrijwilligerswerkbeleid ontwikkelen;

de lidstaten een juridisch kader uitwerken om het recht op vrijwilligerswerk te waarborgen, ongeacht de rechtspositie of sociale status van de betrokkene;

de EU zorgt voor betrouwbare en vergelijkbare statistieken op Europees niveau;

de EU meer middelen uittrekt en meer initiatieven neemt om vrijwilligerswerk te bevorderen en een adequaat mechanisme in het leven roept om vrijwilligersactiviteiten overal in de EU te kunnen ondersteunen;

de Europese programma's voor vrijwilligerswerk worden opengesteld voor de hele bevolking.

2.6

Het Comité stelt vast dat er al enige vooruitgang is geboekt, maar dat van vele voorstellen en aanbevelingen uit zijn vorige advies nog altijd niets terecht is gekomen. Het dringt er daarom nogmaals op aan om zijn aanbevelingen in praktijk te brengen en één specifieke vorm van vrijwilligerswerk, nl. burgerdienst, verder uit te bouwen.

2.7

Het Comité is van oordeel dat het maatschappelijk middenveld nauwer bij het Europese integratieproces moet worden betrokken. Een groots opgezet en voor alle leeftijdsgroepen toegankelijk Europees Burgerschapsinitiatief kan de vertrouwenskloof tussen Europa en de burger helpen dichten. Bevordering van actief burgerschap creëert een gezonde voedingsbodem voor de waarden waarop de EU is gegrondvest: vrijheid, democratie, non-discriminatie, respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden, en gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

2.8

Het Comité pleit voor een grotere actieve participatie van álle burgers, en met name jongeren en gehandicapten, in de samenleving omdat een grotere maatschappelijke betrokkenheid het burgerschaps- en solidariteitsgevoel van de bevolking versterkt. Het pleit ook voor nauwere samenwerking tussen de lidstaten, de Commissie en het Comité zelf bij de organisatie van burgerdienstactiviteiten.

2.9

De rechtsgrondslag voor maatregelen in het kader van een jongeren- en burgerschapsbeleid is te vinden in de artikelen 149 en 151 van het Verdrag. De huidige rechtsgrondslag is niet toereikend voor een harmonisatie van de wetgevingen, maar wel voor samenwerking tussen de lidstaten en voor het opzetten van uitwisselingsprogramma's. Het Verdrag van Lissabon biedt iets meer mogelijkheden voor het voeren van een jongerenbeleid dankzij de verwijzing naar „deelneming van jongeren aan het democratisch leven van Europa”.

2.10

Zodra het Verdrag van Lissabon in werking treedt, wordt er een „kader voor gemeenschappelijke bijdragen van Europese jongeren aan de humanitaire hulpacties van de Unie” ingesteld: het „Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening”.

2.11

Momenteel vinden vrijwilligersactiviteiten voornamelijk plaats via de open coördinatiemethode in het kader van de drie pijlers van het Europese jongerenbeleid, nl.:

het stimuleren van de maatschappelijke betrokkenheid van jongeren (actief burgerschap);

het promoten van vrijwilligerswerk onder jongeren;

het verbeteren van de informatieverstrekking aan en de informatiediensten voor jongeren, het stimuleren van jongeren om vrijwilligerswerk te doen, en het bevorderen van een beter begrip en een betere kennis van jongeren.

2.12

Om diverse redenen moet worden nagedacht over mogelijke initiatieven om de actieve participatie van de burgers in de Europese samenleving te vergroten. Om te beginnen zijn er de millenniumdoelstellingen. Geen enkel ander continent zet zich zó voor de millenniumdoelstellingen in als de EU. De EU is een van de grootste donoren ter wereld. Het betrekken van de Europese burgers bij het aanpakken van 's werelds grootste uitdagingen zou niet alleen hun persoonlijke ontwikkeling ten goede komen, maar zou ook leiden tot meer begrip en netwerkvorming – een noodzaak in onze geglobaliseerde wereld.

2.13

In sommige lidstaten fungeerde burgerdienst vroeger als alternatief voor militaire dienst. Met het geleidelijke verdwijnen van de verplichte militaire dienst en de toenemende professionalisering van het leger is ook de belangstelling voor burgerdienst afgenomen. Een goed uitgebouwde vrijwilligerssector zou dan ook een aantrekkelijk alternatief voor militaire dienst en burgerdienst kunnen zijn en ervoor kunnen zorgen dat jongeren zich actief voor de samenleving inzetten.

2.14

De belangstelling voor vrijwilligerswerk en andere vormen van dienstverlening aan de samenleving neemt de laatste tijd almaar toe. Op initiatief van het Italiaanse voorzitterschap vond in 2003 in Rome de eerste Conferentie over het thema „jongeren en burgerdienst” plaats, waaraan werd deelgenomen door vertegenwoordigers van de Commissie, de lidstaten en de toekomstige lidstaten. Het Italiaanse voorzitterschap pleitte in de conclusies van deze conferentie onder meer voor:

regelmatige en systematische uitwisselingen van informatie en goede praktijkvoorbeelden en een betere coördinatie tussen burgerdienst- en jeugdbeleid;

een grotere deelname van jongeren aan burgerdienstinitiatieven, omdat dit het burgerschaps- en solidariteitsgevoel ten goede komt;

nauwere samenwerking tussen Commissie, lidstaten en toekomstige lidstaten op het gebied van burgerdienst voor jongeren.

3.   Huidige uitwisselingsprogramma's

3.1   Op EU-niveau

3.1.1

Een van de initiatieven in het kader van het programma Jeugd in Actie is de actie „Europees Vrijwilligerswerk” (EVW), waarmee aan jongeren tussen de 18 en 30 jaar de kans wordt gegeven om twee tot twaalf maanden naar het buitenland te gaan en daar als vrijwilliger te werken. Zij krijgen een specifieke opleiding en hun leerervaring wordt formeel erkend (Youthpass-certificaat). In de periode 1996-2006 hebben zo'n 30 000 vrijwilligers van deze regeling gebruik gemaakt.

3.1.2

Met ingang van 2009 worden ouderen in het kader van het Grundtvig-programma betrokken bij de geïnstitutionaliseerde vormen van vrijwilligerswerk. Hoewel de omvang van dergelijke uitwisselingen aanvankelijk beperkt zal zijn, is het belangrijk om te weten dat de Europese Commissie naar manieren zoekt om het vrijwilligerswerk van verschillende leeftijdsgroepen te ondersteunen. Ook de maatregelen in het kader van het Commissieprogramma „Europa voor de burger” bieden concrete mogelijkheden voor uitwisselingen van vrijwilligers uit verschillende landen en verschillende leeftijdsgroepen.

3.1.3

Al jarenlang bestaat er een bilaterale samenwerking tussen duizenden organisaties overal in de EU, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor vrijwilligers. Over de precieze omvang van deze uitwisselingen, die op decentraal niveau plaatsvinden, zijn geen gegevens beschikbaar, maar alleen al afgaande op de uitwisselingen binnen wereldwijd opererende organisaties kan men niet anders dan concluderen dat daar een aanzienlijk aantal – vooral jonge – Europese burgers bij betrokken is.

3.1.4

De werking van Europees Vrijwilligerswerk is gebaseerd op een aantal kernwaarden en kwaliteitsstandaarden, die zijn neergelegd in het EVW-Handvest. Om deze te beschermen en in stand te houden is bepaald dat organisaties een erkenning nodig hebben om als zend- of gastorganisatie op te treden of een EVW-project te coördineren.

3.1.5

Via het Erasmus-programma is de EU erin geslaagd de mobiliteit van universiteitsstudenten en de samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs aanzienlijk te stimuleren. Zo'n 90 % van de Europese universiteiten neemt aan dit programma deel en sinds de invoering ervan in 1987 hebben in totaal al zo'n 1,9 miljoen studenten ervan gebruik gemaakt. Het ligt in de bedoeling om de mobiliteitsacties de komende jaren nog verder op te voeren, met als streefcijfer drie miljoen deelnemers in 2012.

3.1.6

Met het Leonardo da Vinci-programma tracht de EU de mobiliteit van stagiairs in het kader van initiële beroepsopleidingen, van werknemers of zelfstandigen en van professionals uit de sector beroepsonderwijs en -opleiding te bevorderen.

3.2   Op nationaal niveau

3.2.1

De lidstaten hebben allemaal hun eigen regelingen en tradities op het gebied van burgerdienst en vrijwilligerswerk – regelingen waarmee zij handen en voeten geven aan de beginselen van actief burgerschap, solidariteit en sociale ontwikkeling. Het Comité wijst in dit verband op de belangrijke rol en de aanzienlijke inbreng van niet-gouvernementele organisaties die actief zijn op het gebied van jeugd- of vrijwilligerswerk. Het stelt evenwel vast dat er over de burgerdienst- en vrijwilligerswerkprogramma's van de lidstaten maar weinig informatie beschikbaar is.

3.2.2

Een aantal lidstaten – o.m. Duitsland, Frankrijk en Italië – kennen al de een of andere vorm van (verplichte of vrijwillige) burgerdienst voor jongeren. Andere lidstaten zijn dergelijke regelingen aan het uitwerken of hebben plannen in die richting.

4.   Europees Burgerschapsinitiatief

4.1   Recente beleidsinitiatieven

Het Comité verwelkomt de Aanbeveling van de Raad over mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa en de Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2008 over de rol van vrijwilligerswerk als bijdrage aan de economische en sociale cohesie. Het dringt erop aan dat de EU vrijwilligerswerk financieel ondersteunt en de programma's op dit gebied ook voor andere bevolkingsgroepen openstelt.

Het staat ook achter de oproep van de Commissie om alvast deel te nemen aan het Amicus-project, dat tot doel heeft de deelname van jongeren aan burgerdienst- en vrijwilligersactiviteiten in andere lidstaten te stimuleren, de ontwikkeling van een Europees kader voor dit soort activiteiten te bevorderen en het opzetten en evalueren van proefprojecten mogelijk te maken.

4.1.1

Het zou dan ook graag zien dat geïnteresseerde lidstaten met een lange traditie op dit gebied samenwerkingsprojecten opzetten en op die manier aan bestaande vormen van burgerdienst en van dienstverlening aan de samenleving een transnationale dimensie geven.

4.1.2

Het Comité betreurt dat de door het EVW-project geboden mogelijkheden niet ten volle kunnen worden benut als gevolg van het gebrek aan informatie over en coördinatie tussen de regelingen van de diverse lidstaten. Een goede zaak is wel dat ernaar wordt gestreefd om de „merknaam” EVW dezelfde uitstraling te geven als de merknaam „Erasmus”.

4.2   Welke doelstellingen moet de EU nastreven?

4.2.1

Het Comité is van oordeel dat de EU de burgers nauwer bij de samenleving moet trachten te betrekken. Het dringt erop aan dat zij alvast de aanbevelingen uit zijn vorige advies in praktijk begint te brengen (zie par. 2.5).

4.2.2

Het Comité pleit voor een „Europees Burgerschapsinitiatief” met als doel het bevorderen van uitwisselingsinitiatieven die openstaan voor álle bevolkingsgroepen en een sterke Europese dimensie hebben. Idealiter zouden de betrokkenen hun burgerdienst of vrijwilligersactiviteit in een andere lidstaat moeten vervullen cq. uitoefenen. Het Comité vindt dat de EU meer middelen voor dergelijke programma's zou moeten uittrekken.

4.2.3

In een eerste fase moet worden gestreefd naar een verdubbeling van het aantal jonge vrijwilligers dat deelneemt aan uitwisselingsprogramma's. Dit moet haalbaar zijn, aangezien het Erasmus-programma momenteel meer dan 100 000 studenten bereikt, terwijl slechts een zeer klein aantal jongeren aan andere Europese uitwisselingsprogramma's meedoet. De EU zou zich tot doel kunnen stellen om het aantal deelnemers aan dergelijke programma's op termijn op hetzelfde niveau te brengen als het aantal Erasmus-studenten.

4.2.4

Het Comité is van oordeel dat de EU moet proberen om meer kansarme jongeren te bereiken. Dit is de groep die het meest bij dit soort activiteiten gebaat is, maar vaak niet over voldoende middelen en/of de vereiste kwalificaties beschikt.

4.2.5

Bovendien moet de doelgroep van dit soort programma's – momenteel alleen jongeren – worden verbreed. Europa is aan het vergrijzen, maar de ouderen van vandaag zijn actiever dan die van vroeger en wensen ook een zichtbaardere rol in de samenleving te spelen. Daarom pleit het Comité ervoor om de regelingen uit te breiden tot ouderen en gepensioneerden. Dit zou niet alleen het beginsel van „actief ouder worden” handen en voeten geven, maar ook méér bevolkingsgroepen nader tot elkaar brengen. Ouderen zouden zo de kans krijgen om bij de samenleving betrokken te blijven, hun levenservaring ten nutte te maken en zich nuttig te blijven voelen, wat een positief effect zou hebben op hun gezondheid en levenskwaliteit. En tot slot zou de samenwerking tussen jongeren en ouderen in het kader van vrijwilligersactiviteiten het wederzijds begrip vergroten, de uitwisseling van ervaringen stimuleren en ervoor zorgen dat jongeren en ouderen elkaar helpen.

4.2.6

Er moet worden gestreefd naar een betere afstemming tussen nationale en Europese programma's. Dit zou een aantal technische belemmeringen uit de wereld helpen, b.v. in verband met de niet-erkenning van ervaring of vaardigheden die jongeren via burgerdienstactiviteiten hebben verworven, of problemen met betrekking tot de dekking van ziektekosten- en ongevallenverzekeringen. Daarom pleit het Comité voor de invoering van een keurmerk voor uitwisselingsprogramma's die aan de kwaliteitsnormen van de EU voldoen.

4.2.7

Belangrijk is dat er overheidssteun wordt verleend om het opzetten van programma's te stimuleren en een voldoende hoog kwaliteitsniveau te waarborgen. In geen enkel land draagt de overheid echter álle kosten van vrijwilligersprojecten. Zeker in het geval van transnationale activiteiten wordt vaak uitgekeken naar additionele financiering uit particuliere bronnen. Om uitwisselingen te kunnen bevorderen en een Europees Burgerschapsinitiatief te kunnen opzetten, moet het EU-budget voor vrijwilligerswerk en uitwisselingen dan ook aanzienlijk worden opgetrokken, b.v. om coördinatie-uitgaven, stimulerende maatregelen en kruissubsidies tussen de lidstaten te kunnen bekostigen. Het Comité dringt erop aan dat ook de lidstaten daar meer middelen voor uittrekken.

4.2.8

Het Comité is van oordeel dat vrijwilligers ook buiten de EU aan burgerdienstactiviteiten moeten kunnen deelnemen omdat zij de EU zo kunnen helpen de millenniumdoelstellingen te verwezenlijken en haar beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulpverlening ten uitvoer te leggen. Het pleit dan ook voor een initiatief dat een breder kader creëert en het aantal mogelijkheden voor uitwisselingen vergroot. Een dergelijk initiatief moet wel worden gecoördineerd met het Europees Vrijwilligerskorps voor Humanitaire Hulpverlening dat op grond van het Verdrag van Lissabon zal worden opgericht. In dat korps dienen op lange termijn niet alleen jongeren maar ook andere bevolkingsgroepen te worden opgenomen. In deze context is het belangrijk dat het visumbeleid van de EU geen onnodige belemmeringen voor dergelijke uitwisselingen opwerpt.

4.2.9

Tot slot moet de EU burgerdienst- en vrijwilligersactiviteiten meer op de voorgrond plaatsen en regelmatig evalueren. Met het oog daarop dient zij de nodige statistische informatie bijeen te brengen en onderzoek naar deze sector te stimuleren en te ondersteunen. De samenwerking tussen bestaande burgerdienstorganisaties moet via de geëigende institutionele kanalen worden gemonitord en geëvalueerd.

4.3   Voordelen en problemen

4.3.1

Het Europees Burgerschapsinitiatief zou universele en Europese waarden als vrijheid, democratie en respect voor de mensenrechten, de fundamentele vrijheden en de beginselen van de rechtsstaat helpen uitdragen. Daarnaast zou het ook moeten zijn gericht op het ontwikkelen van sociale, taal- en netwerkvaardigheden, het opdoen en uitwisselen van ervaring, het bevorderen van de verdere opbouw van Europa en het verbeteren van de werking van de EU. Vaak doen jongeren aan vrijwilligerswerk om nieuwe kennis op te doen of een beter inzicht te verkrijgen in hun eigen karakter en vaardigheden, wat ook met het oog op de eisen van de kennismaatschappij een goede zaak is.

4.3.2

Het Comité ziet op tal van terreinen mogelijkheden voor transnationale samenwerking en uitwisselingen tussen vrijwilligers, b.v. sociale integratie, menselijke behoeften, kinderen- en jongerenbeleid, sport, informatie, bescherming van het erfgoed, kunst en cultuur, milieu, civiele bescherming, enz. Een en ander zou het concept „burgerschap” een meer uitgesproken Europese dimensie geven.

4.3.3

Het Europees Burgerschapsinitiatief zou ook leiden tot meer samenwerking tussen de lidstaten, de toekomstige lidstaten en de landen die steun krijgen uit het Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument, en zou op die manier het actief burgerschap en het solidariteitsgevoel van de burgers bevorderen.

4.3.4

Vrijwilligers kunnen een netwerk van contacten opbouwen en niet-formele kennis, vaardigheden en ervaring opdoen die nuttig kunnen zijn voor hun integratie in de arbeidsmarkt of hun persoonlijke ontwikkeling (te denken valt bij voorbeeld aan beroepsopleiding, sociale vaardigheden en contact-, communicatie-, taal- en managementvaardigheden). Vrijwilligerswerk kan dan ook een belangrijk onderdeel van iemands cv en loopbaan zijn. Daarom pleit het Comité voor erkenning van vrijwilligersactiviteiten van jongeren en van de niet-formele kennis en vaardigheden die zij langs deze weg opdoen.

4.3.5

Er zijn echter ook enkele minpunten. Zo hebben vrijwilligers geen wettelijk erkende status. Ieder land heeft wel een regeling voor zijn eigen vrijwilligers en zijn eigen vrijwilligersorganisaties (ook, zij het in mindere mate, voor die welke in het buitenland actief zijn), maar geen enkele lidstaat beschikt over een juridisch kader dat bijvoorbeeld EVW-vrijwilligers een vergelijkbare rechtspositie verschaft.

4.3.6

Ook op het gebied van verzekeringen, gezondheid en veiligheid moet nog het een en ander worden geregeld. Deelnemers aan vrijwilligersactiviteiten in een andere lidstaat moeten op een adequate manier worden beschermd, maar dat is moeilijk te realiseren als de socialezekerheidsregelingen voor transnationale vrijwilligers in ieder land anders zijn. Daarom dringt het Comité er bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij het nodige doen om dit belangrijke aspect geregeld te krijgen.

4.3.7

Conflicten tussen betaald werk en vrijwilligerswerk moeten absoluut worden voorkomen. Daarom pleit het Comité voor een duidelijke omschrijving van het verschil tussen werknemers en vrijwilligers en – indien van toepassing – van de verantwoordelijkheden van vrijwilligers. Het is niet de bedoeling dat vrijwilligerswerk in de plaats komt van betaald werk. Om dergelijke conflicten te voorkomen moet worden samengewerkt met de sociale partners.

5.   Rol van het EESC en het maatschappelijk middenveld

5.1

Het maatschappelijk middenveld leent zich uitstekend voor vrijwilligerswerk. Tal van maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij het EVW-project en andere Europese programma's. Ook in het kader van een breder opgezet uitwisselingsprogramma moeten vrijwilligersorganisaties een sleutelrol blijven spelen.

5.2

Aan non-profit- en vrijwilligersorganisaties in de welzijnszorg is er in Europa geen gebrek, maar de aanhang van volksbewegingen neemt door de bank genomen af. Een Europees Burgerschapsinitiatief kan ertoe bijdragen dat de burgers zich weer actiever voor de samenleving gaan inzetten en dat de maatschappelijke organisaties meer kansen krijgen om zich verder te ontwikkelen. Een discussie over en een herziening van de rol en positie van non-profitorganisaties kan ertoe leiden dat dergelijke organisaties zich op andere manieren voor de samenleving gaan inzetten en dat de burgers zich beter bewust gaan worden van de meerwaarde die deze organisaties de samenleving bieden.

5.3

Een Europees Burgerschapsinitiatief kan uiteindelijk ook resulteren in een sterker en dynamischer middenveld. Dit zal ook het maatschappelijk potentieel ten goede komen (toename van het vertrouwen, daling van de corruptie en stijging van het ledental van vrijwilligersorganisaties).

5.4

Vele maatschappelijke organisaties zijn niet erkend of kampen met een kwaliteitsprobleem. Daarom roept het Comité het maatschappelijk middenveld op nationaal én EU-niveau op om zich samen te beraden – eventueel in samenwerking met de verantwoordelijke overheden – op gemeenschappelijke erkenningscriteria en betere kwaliteitsnormen.

5.5

Het Comité pleit voor een adequate follow up, b.v. in de vorm van een conferentie met vertegenwoordigers van de nationale burgerdienstinstanties, de Europese Commissie en niet-gouvernementele organisaties uit de jongeren- en vrijwilligerssector, met als doel concrete invulling te geven aan het in dit advies bepleite Europees Burgerschapsinitiatief.

Brussel, 25 februari 2009.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  14825/08 JEUN 101.

(2)  Rol en impact van vrijwilligersactiviteiten in de Europese samenleving rapporteur: mevr. Koller, PB C325 van 30 december 2006.

(3)  Aangezien het begrip „burgerdienst” niet overal dezelfde lading dekt, hanteert het Comité in dit advies de term „burgerschapsinitiatief” om verwarring te voorkomen.

(4)  Rol en impact van vrijwilligersactiviteiten in de Europese samenleving rapporteur: mevr. Koller, PB C325 van 30 december 2006.


BIJLAGE

bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Onderstaande wijzigingsvoorstellen werden door het Comité verworpen, maar behaalden minstens een kwart van de uitgebrachte stemmen:

Paragraaf 2.11

Momenteel vinden vormen vrijwilligersactiviteiten van jongeren voornamelijk plaats via een prioriteit van de open coördinatiemethode in het kader van de drie pijlers van het Europese jongerenbeleid, nl.:

het stimuleren van de maatschappelijke betrokkenheid van jongeren (actief burgerschap);

het promoten van vrijwilligerswerk onder jongeren;

het verbeteren van de informatieverstrekking aan en de informatiediensten voor jongeren, het stimuleren van jongeren om vrijwilligerswerk te doen, en het bevorderen van een beter begrip en een betere kennis van jongeren.”

Uitslag van de stemming:

Vóór: 49 Tegen: 69 Onthoudingen: 19

Paragraaf 4.3.7

Conflicten tussen betaald werk en vrijwilligerswerk moeten absoluut worden voorkomen. Daarom pleit het Comité voor een duidelijke omschrijving van het verschil tussen werknemers en vrijwilligers en – indien van toepassing – van de verantwoordelijkheden van vrijwilligers. Het is niet de bedoeling dat vrijwilligerswerk in de plaats komt van betaald werk. Om dergelijke conflicten te voorkomen moet door vrijwilligersorganisaties worden samengewerkt met de sociale partners.”

Uitslag van de stemming:

Vóór: 48 Tegen: 77 Onthoudingen: 23


Top