Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008IP0069

    Follow-up van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig — Naar een Europees actieprogramma voor ruimtelijke ontwikkeling en territoriale samenhang
    Resolutie van het Europees Parlement van 21 februari 2008 over een follow-up van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig — Naar een Europees actieprogramma voor ruimtelijke ontwikkeling en territoriale samenhang (2007/2190(INI))

    PB C 184E van 6.8.2009, p. 95–100 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    6.8.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 184/95


    Donderdag, 21 februari 2008
    Follow-up van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig — Naar een Europees actieprogramma voor ruimtelijke ontwikkeling en territoriale samenhang

    P6_TA(2008)0069

    Resolutie van het Europees Parlement van 21 februari 2008 over een follow-up van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig — Naar een Europees actieprogramma voor ruimtelijke ontwikkeling en territoriale samenhang (2007/2190(INI))

    2009/C 184 E/15

    Het Europees Parlement,

    gezien de Territoriale Agenda van de EU („de Territoriale Agenda”) en het Handvest van Leipzig betreffende duurzame Europese steden („het Handvest van Leipzig”), beide aangenomen tijdens de informele Raad van ministers bevoegd voor ruimtelijke ordening en stedebouw in Leipzig van 24-25 mei 2007, en het eerste actieprogramma ter uitvoering van de Territoriale Agenda van de Europese Unie, aangenomen tijdens de informele Raad van ministers voor bevoegd voor ruimtelijke ordening en stedebouw in Ponta Delgada (Azoren) van 23-24 november 2007 („het eerste actieprogramma”),

    gezien het vierde verslag over de economische en sociale cohesie van de Commissie (COM(2007)0273) („het vierde cohesieverslag”),

    gezien het Europese perspectief voor ruimtelijke ontwikkeling, aangenomen tijdens de informele Raad van ministers bevoegd voor ruimtelijke ordening in Potsdam op 11 mei 1999,

    gezien de resultaten van het programma 2006 van de Waarnemingspost voor de ruimtelijke ordening van het Europees grondgebied (ESPON),

    gezien het voorstel voor het ESPON-programma 2013,

    gelet op de artikelen 158 en 159 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0028/2008),

    A.

    overwegende dat territoriale verscheidenheid, polycentrisme en de compacte stad belangrijke structuurkenmerken zijn van het grondgebied van de EU,

    B.

    overwegende dat de meerderheid van de Uniebevolking tegenwoordig in steden woont,

    C.

    overwegende dat onder meer klimaatverandering, ongebreidelde stadsuitbreiding en beslag op de bodem, energiegebruik, vervoersinfrastructuren, demografische veranderingen, waaronder de ontvolking van het platteland en andere regio's van de EU, de gevolgen van de uitbreiding voor de sociale, economische en territoriale samenhang, de ongelijke territoriale effecten van de globalisering, waaronder de groeiende kloof tussen rijke en mindere welvarende regio's, alsook de ongelijke ontwikkeling van stedelijke en plattelandsgebieden, in combinatie met structuurveranderingen de moderne uitdagingen vormen voor de ruimtelijke ontwikkeling in de Europese Unie,

    D.

    overwegende dat volgende doelstellingen vervat zijn in de Territoriale Agenda: de ontwikkeling van een evenwichtig en polycentrisch stedelijk systeem en een nieuwe verhouding tussen stad en platteland, de vorming van innovatieve regionale clusters, het waarborgen van een gelijkwaardige toegang tot infrastructuur en kennis, de bevordering van een trans-Europees risicobeheer, duurzame ontwikkeling, toekomstgericht beheer en de bescherming van het natuurlijke en culturele erfgoed,

    E.

    overwegende dat volgende doelstellingen vastgelegd zijn in het Handvest van Leipzig: zorgen voor meer geïntegreerde benaderingen van stedelijk ontwikkelingsbeleid door het creëren en beschermen van kwalitatief hoogwaardige openbare ruimten, de modernisering van infrastructuurnetwerken en het verbeteren van de energie-efficiëntie, het actief bevorderen van innovatie en onderwijs en, vooral in achterstandswijken in steden, het bevorderen van milieuvriendelijk, efficiënt en betaalbaar stadsvervoer, het voortzetten van strategieën voor de verbetering van de gebouwde omgeving, de versterking van de lokale economie en het lokale arbeidsmarktbeleid, en een actief onderwijs- en opleidingsbeleid voor kinderen en jongeren,

    F.

    overwegende dat ruimtelijke ordening het gepaste middel is om het grondgebruik en het nederzettingspatroon in de lidstaten alsook in hun regio's en steden te sturen en de lokale leefomstandigheden en ontwikkelingskansen te bepalen,

    G.

    overwegende dat er naast het cohesiebeleid als instrument voor strategisch bestuur andere maatregelen nodig zijn om te garanderen dat de doelstellingen van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig worden gerealiseerd, met name territoriale effectbeoordelingen, een geïntegreerde aanpak en het houden van toezicht op de ruimtelijke ordening,

    H.

    overwegende dat naast het cohesiebeleid het beleid voor plattelandsontwikkeling aanzienlijke ruimtelijke gevolgen heeft; overwegende dat de integratie van beide beleidsterreinen gebrekkig is en dat er bijgevolg nood is aan betere synergieën die hun werkelijke ontwikkelingsmogelijkheid tonen en de aantrekkelijkheid en het concurrentievermogen van landelijke gebieden verhogen, wat de ontvolking van het platteland zou helpen bestrijden,

    I.

    overwegende dat de kwaliteit van de openbare ruimten, van de natuur- en cultuurlandschappen en van de architectuur een belangrijke rol speelt op het vlak van de leefomstandigheden van de bevolking in de steden en op het platteland en een belangrijke „zachte” vestigingsfactor vormt,

    J.

    overwegende dat creativiteit en innovatie van wezenlijk belang zijn bij de overgang naar een geglobaliseerde kenniseconomie; overwegende dat het succes van een duurzame ruimtelijke en stedelijke ordening bijgevolg in belangrijke mate afhankelijk is van de ontwikkeling van het lokale potentieel aan creativiteit,

    K.

    overwegende dat de „Baukultur” (het zorgen voor een kwalitatief hoogstaand gebouwde omgeving), dat wil zeggen het geheel van culturele, economische, technologische, sociale en ecologische aspecten die van invloed zijn op de kwaliteit en het proces van plannen en bouwen, een essentieel onderdeel vormt van geïntegreerde stedebouw,

    L.

    overwegende dat de geïntegreerde aanpak vooronderstelt dat de ontwikkelde projecten een coherent langetermijnplan vormen dat rekening houdt met de economische, sociale en milieugebonden aspecten en waarbij de partners die een sleutelrol spelen in de planning, uitvoering en evaluatie van de programma's voor stadsontwikkeling, ten volle betrokken worden,

    M.

    overwegende dat een geïntegreerde aanpak van het territoriale aspect van de cohesie zich niet beperkt tot maatregelen en beleidvoering inzake ruimtelijke ordening en stadsontwikkeling, aangezien het uiteindelijke doel is te zorgen voor evenwicht tussen alle Europese burgers, waar ze ook wonen, en dit doel niet alleen door ruimtelijke ordening kan worden bereikt,

    1.

    is van mening dat de doelstellingen van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig alleen kunnen worden verwezenlijkt door middel van een breed opgezette, sectoroverstijgende en op het geheel gerichte ontwikkelingsstrategie die de geïntegreerde aanpak in de praktijk brengt;

    2.

    stelt in het kader van de tussentijdse evaluatie van het cohesiebeleid en met het oog op de voorbereiding van het cohesiebeleid voor de periode na 2013 voor dat de uitvoering van een geïntegreerde aanpak een bindende voorwaarde moet zijn voor de programmering en de selectie van projecten van de structuurfondsen; nodigt de beslissingnemers in dit verband uit vrijwillig nieuwe samenwerkingsmethodes toe te passen;

    3.

    verheugt zich over de tijdens de informele bijeenkomst op 24 en 25 mei 2007 in Leipzig door de EU-ministers voor stadsontwikkeling genomen beslissing om een intergouvernementele werkgroep onder voorzitterschap van Duitsland in te stellen die zal nagaan welke problemen er zijn in verband met de uitvoering van het JESSICA-initiatief en deze problemen zal trachten uit te klaren;

    4.

    verwelkomt de instelling van een gemengde werkgroep van de Commissie, die zich bezighoudt met voorstellen voor de uitvoering van de geïntegreerde aanpak en roept de Commissie op nauw samen te werken met alle sociale, ecologische en economische partners en ervoor te zorgen dat ze worden betrokken bij alle besluitvorming inzake territoriale samenhang; verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te houden van de voortgang van de activiteiten van deze werkgroep;

    5.

    verzoekt bij de invulling van het cohesiebeleid na 2013 met name rekening te houden met de ruimtelijke bijzonderheden en behoeften en een daarop gebaseerde regiospecifieke differentiatie; raadt aan gebruik te maken van uitvoeringsgerichte planningsinstrumenten, als opgenomen in het Handvest van Leipzig, die zijn gebaseerd op onderzoek en permanent toezicht;

    6.

    dringt er bij de Commissie en de Raad in het kader van de tussentijdse evaluatie van het cohesiebeleid op aan om voor de ontwikkeling van het gehele grondgebied de synergieën met het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling beter te benutten; beveelt met het oog op de voorbereidingen voor het cohesiebeleid voor de periode na 2013 aan het structurele en het agrarische beleid nauw op elkaar af te stemmen met het oog op de verbetering van de levenskwaliteit in plattelandsgebieden;

    7.

    wijst erop dat niet alleen metropoolgebieden over innovatiepotentieel beschikken, maar dat ook enkele meer perifere regio's en plattelandsgebieden vooroplopen bij de realisering van de doelstellingen van de strategie van Lissabon; dringt er bij de Commissie nadrukkelijk op aan zich intensiever dan tot nu toe met de succesfactoren van deze gebieden bezig te houden en op basis daarvan een ontwikkelingsmodel voor kleinere en middelgrote steden in plattelandsgebieden te ontwerpen;

    8.

    benadrukt het belang van partnerschappen en functiedeling tussen steden en plattelandsgebieden voor de evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het grondgebied in zijn geheel; roept de stedelijke en plattelandsautoriteiten op in samenwerking met alle publieke en private belanghebbenden te bepalen wat hun gemeenschappelijke middelen zijn en gezamenlijke regionale en subregionale ontwikkelingsstrategieën uit te denken teneinde betere leefomstandigheden en een hogere levenskwaliteit te waarborgen voor alle EU-burgers; verzoekt de komende Raadsvoorzitters informele vergaderingen van de ministers voor ruimtelijke ordening en stedebouw te organiseren, teneinde deze kwesties aan te pakken;

    9.

    roept de Commissie en de Raad op de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig bij hun herziening van de algemene begroting van de Europese Unie te betrekken en kwalitatieve aanpassingen door te voeren, waardoor in het beleid van de EU beter rekening kan worden gehouden met de doelstellingen van territoriale cohesie; is van oordeel dat er in de komende jaren wetgevende maatregelen moeten worden genomen om deze doelstelling te bereiken;

    10.

    verzoekt de Raad om de strategieën van Lissabon en Göteborg (duurzame ontwikkelingsstrategie) tijdens de Voorjaarstop 2008 te herzien en de territoriale en stedelijke belangen als doelstelling op te nemen;

    11.

    vraagt met klem dat de lidstaten snel maatregelen nemen om de doelstellingen van de Territoriale Agenda te bereiken en het Handvest van Leipzig uit te voeren;

    12.

    dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan om in het kader van een bestuursstelsel op meerdere niveaus dat niet enkel rekening houdt met de territoriale verscheidenheid van de Europese Unie, maar eveneens het subsidiariteitsbeginsel eerbiedigt, de lokale en regionale overheden, met inbegrip van grensoverschrijdende openbare overheden, volledig te betrekken en met het partnerschapsbeginsel in het achterhoofd de economische en sociale partners, relevante niet-gouvernementele organisaties alsmede private belanghebbenden te betrekken bij de actieprogramma's ter uitvoering van de Territoriale Agenda en bij de uitvoering van het Handvest van Leipzig en steunt dit streven actief; benadrukt dat deze noodzaak samen te werken op een positieve manier moet worden bekeken door alle betrokkenen, aangezien gebleken is dat coherente samenwerking doeltreffend is;

    13.

    wijst er andermaal op hoe belangrijk toegang tot informatie- en communicatietechnologieën is voor de toekomstige ontwikkelingsvooruitzichten van de regio's en beveelt bijgevolg aan, in overeenstemming met de Territoriale Agenda, infrastructuren, zoals breedbandkabelnetwerken, op te nemen in nieuwe transport- en communicatieprogramma's;

    14.

    roept de Commissie op een systematische analyse van de territoriale effecten van relevant EU-beleid uit te voeren, zoals is overeengekomen door de lidstaten krachtens de tweede actielijn van het eerste actieprogramma, en een beoordeling van de ruimtelijke gevolgen van de relevante nieuwe regelgeving te maken; wijst daarbij op de mogelijkheden van de door ESPON ontwikkelde evaluatiemethoden;

    15.

    beseft dat een hoge kwaliteit van het onderwijs in kleuterscholen en scholen, van permanente vorming, van universiteiten en van andere onderzoeksinstellingen van fundamenteel belang is voor de toekomstige ontwikkeling van steden en regio's;

    16.

    herinnert eraan dat Natura 2000 een belangrijk instrument is voor de Europese ruimtelijke ontwikkeling; dringt erop aan dat de eisen van Natura 2000 volledig worden uitgevoerd en dat groene corridors en netwerken van open ruimtes tussen beschermde gebieden worden gecreëerd zodat de flora zich kan verspreiden en de fauna zich vrij kan bewegen, waardoor de biodiversiteit behouden blijft;

    17.

    dringt erop aan een beleid inzake creatieve economische sectoren op te nemen in de ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling met als doel een kader te scheppen, gebruik makend van de bestaande instrumenten (cohesiebeleid, ruimtelijke ontwikkeling en stadsplanning) en rekening houdend met de ruimtekwaliteit, om de mogelijkheden voor creatief en innovatief handelen te verbeteren;

    18.

    acht het in het licht van de demografische ontwikkeling noodzakelijk het aanpassingsvermogen van steden en regio's te verbeteren, waarbij nadruk moet worden gelegd op zelfstandige ontwikkeling en uitbreiding van het vrijwilligerswerk;

    19.

    benadrukt dat demografische tendensen leiden tot nieuwe uitdagingen op de arbeidsmarkt, met betrekking tot de toegang tot sociale en gezondheidsdiensten, op het vlak van de huisvesting en inzake planning in het algemeen; wijst erop dat de veroudering van de bevolking kan worden gezien als een kans om nieuwe werkgelegenheid te scheppen op een groeiende markt en kan leiden tot nieuwe producten en diensten die de levenskwaliteit van oudere mensen verbeteren; benadrukt dat de ontwikkeling van de zogenaamde zilveren economie belangrijk is op lokaal en regionaal niveau;

    20.

    roept de lidstaten op om in alle gebieden binnen hun grenzen de beschikbaarheid, toegankelijkheid en bereikbaarheid van diensten van algemeen belang zonder uitzondering te garanderen, waardoor de mensen in de verschillende regio's in staat worden gesteld om de specifieke kansen en mogelijkheden van hun regio te benutten; wil dat er met name rekening wordt gehouden met de behoeften van kansarme groepen, zoals mensen met een handicap, immigranten, etnische minderheden, langdurig werklozen en laaggeschoolden, en met de bijzondere behoeften van vrouwen; verzoekt de Commissie in haar richtlijnen voor de toepassing van de kaderregeling voor de financiering van diensten van algemeen belang en het verstrekken van overheidsopdrachten de lokale overheden in staat te stellen meer rekening te houden met de lokale behoeften en lokale actoren en hun aanpassingsvermogen te verhogen;

    21.

    verzoekt de Commissie, met het oog op de nieuwe communautaire bevoegdheid op het gebied van ruimtelijke ordening krachtens het Verdrag van Lissabon, een mededeling voor te bereiden betreffende het scheppen van een EÚ-kader voor ruimte-effectbeoordelingen op projectniveau, waarbij rekening wordt gehouden met het werk van ESPON;

    22.

    wijst erop dat in het kader van de uitvoering van het eerste actieprogramma de samenwerking en coördinatie tussen het Parlement, de Raad en de Commissie moet worden geïntensiveerd zodra het Verdrag van Lissabon in werking is getreden;

    23.

    juicht het uitdrukkelijk toe dat het Verdrag van Lissabon de territoriale samenhang naast de economische en sociale samenhang als een van de doelstellingen noemt en op dit terrein in een concurrerende wetgevende bevoegdheid voor de EU en de lidstaten voorziet; wijst erop dat in het Verdrag van Lissabon bepaald is dat de territoriale uitdagingen die eilanden, bergen, grensgebieden en zeer afgelegen en dunbevolkte regio's treffen, moeten worden aangepakt, omdat ze de algemene concurrentiekracht van de economie van de EU negatief beïnvloeden; dringt er bij de Commissie op aan het eerste actieprogramma aan te vullen met concrete voorstellen voor maatregelen en initiatieven op EU-niveau;

    24.

    benadrukt het feit dat er nog geen gezamenlijk overeengekomen definitie van territoriale samenhang bestaat; dringt er bijgevolg bij de Commissie op aan territoriale samenhang duidelijk te definiëren en een opsomming te geven van de doelstellingen van de territoriale ontwikkeling in de Europese Unie in haar geplande Groenboek over territoriale samenhang; verwacht dat de hoogste prioriteit wordt gegeven aan de doelstelling te waarborgen dat alle EU-burgers, waar ze ook wonen in de EU, gelijke kansen inzake ontwikkeling en toegang geboden krijgen;

    25.

    doet de aanbeveling om het Europese perspectief voor ruimtelijke ontwikkeling verder te ontwikkelen en dringt erop aan de nieuwe lidstaten volledig bij dit perspectief te betrekken;

    26.

    acht het van belang de vorderingen bij de uitvoering van de Territoriale Agenda regelmatig te evalueren; verzoekt de Raad, de Commissie en alle betrokken actoren zowel de vorderingen bij de uitvoering van de afzonderlijke maatregelen van het eerste actieprogramma als de effecten van deze maatregelen en hun bijdrage aan duurzame ruimtelijke ontwikkeling in de EU te beoordelen;

    27.

    roept de Raad op het zo snel mogelijk eens te worden over eenvoudige en kwantificeerbare indicatoren om toezicht te houden op ruimtelijke ontwikkelingen in de EU; beveelt aan om het jaarlijkse beslag op de bodem als één van deze indicatoren voor ruimtelijke ontwikkeling te gebruiken;

    28.

    merkt op dat deze indicatoren als ijkpunten voor het sturen van de ruimtelijke ontwikkeling zouden kunnen worden gebruikt; stelt voor dat de Raad en de Commissie de vast te stellen indicatoren gebruiken om de prestaties van de lidstaten met elkaar te vergelijken („benchmarking”) en om een gegevensbank met beste praktijken uit te werken;

    29.

    steunt het voornemen van de Raad om aan iedere informele Raad van ministers een verslag over de uitvoering van het eerste actieprogramma voor te leggen; stelt de Raad voor een programma voor wederzijds leren (mutual learning programme) voor de Europese ruimtelijke ontwikkeling in overweging te nemen, waarbij de lidstaten ervaringen en beste praktijken uitwisselen;

    30.

    benadrukt het belang van een betere afstemming tussen de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig en betreurt in dit opzicht het feit dat de Raad nog geen actieprogramma ter uitvoering van de doelstellingen van het Handvest van Leipzig heeft aangenomen en roept de komende Raadsvoorzitters op dit verzuim goed te maken teneinde een systematische follow-up van het Handvest van Leipzig te garanderen;

    31.

    verwelkomt het initiatief van het Sloveense voorzitterschap om maatregelen voor te bereiden en te bevorderen waardoor met het oog op een sterkere vervlechting van de doelstellingen van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig de coördinatie tussen ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling wordt verbeterd;

    32.

    verwijst naar de conclusies van het vierde cohesieverslag, waarin steden en plattelandsgebieden worden gezien als centra van bevolking, economische sterkte en innovatie; ontvangt graag voorstellen voor het creëren van innovatieve regionale en stedelijke clusters, en verzoekt deze clusters zich ook in te zetten over de interne en externe grenzen van de EU heen;

    33.

    verzoekt de Commissie en de Raad om met bijzondere inachtneming van het werk in het kader van de Urban Audit ijkpunten vast te stellen waarmee de prestaties van steden op het gebied van duurzaamheid in de zin van het Handvest van Leipzig kunnen worden vergeleken, zoals het energieverbruik per inwoner, het aandeel van het gebruik van het lokale openbaar vervoer in het totale verkeersvolume of de uitstoot van broeikasgassen per inwoner;

    34.

    benadrukt de sleutelrol die de steden spelen in de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabon-strategie en roept daarom op tot een holistische en goed gecoördineerde strategie voor stedelijke ontwikkeling die geruggensteund wordt door alle overheidsniveaus en de privé-sector;

    35.

    verzoekt de Commissie meer belangstelling te tonen voor ongebreidelde stadsuitbreiding; roept de lidstaten op om — in het licht van de problematiek van de versnippering van het landschap en het toenemende ruimtebeslag door stedelijke groei in de lidstaten — over te gaan tot effectieve maatregelen en strategieën om het beslag op de bodem te beperken;

    36.

    beveelt de lidstaten aan om aan binnenstadsontwikkeling prioriteit te geven boven stadsuitbreiding, met andere woorden prioriteit te geven aan de herbestemming van bestaande bebouwing met name door middel van een duurzaam ruimtebeheer, alvorens nieuwe gronden te gebruiken;

    37.

    is verheugd over het feit dat in het Handvest van Leipzig de nadruk wordt gelegd op het onderling verband tussen verschillende transportwijzen; benadrukt het belang van een geïntegreerd en duurzaam vervoerssysteem en de significante rol die een verbeterde infrastructuur voor fietsers en voetgangers kan spelen in met name de grotere steden; verzoekt de Commissie te zoeken naar doeltreffender mechanismen om de lokale overheden te ondersteunen bij het ontwikkelen van strategieën voor geïntegreerde vervoersnetwerken, met name in minder ontwikkelde regio's;

    38.

    is van oordeel dat om op doeltreffende wijze te kunnen voorzien in de toenemende, uit de hoge levenskwaliteit in steden voortvloeiende behoeften de plaatselijke instanties onverwijld hun technische uitrusting in overeenstemming dienen te brengen met de EU-normen; is met name van mening dat de toevoer van drinkwater (bijvoorbeeld door de verbetering van de distributie of de verhoging van de kwaliteit van het water), de zuivering van afvalwater (bijvoorbeeld door de afbouw van netwerken of de aanleg van nieuwe netwerken) en alle soortgelijke voorzieningen zo spoedig mogelijk moeten worden aangepast aan de nieuwe reglementaire voorwaarden;

    39.

    stelt met spijt vast dat de sociale en economische verschillen vooral in de metropoolgebieden en steden in de EU, maar ook in plattelandsgebieden, groter worden; roept de lidstaten op zich intensiever met dit probleem bezig te houden en daarmee meer rekening te houden bij de programmering voor het verstrekken van kredieten uit de structuurfondsen;

    40.

    is van mening dat steden een bijzondere verantwoordelijkheid dragen voor het realiseren van de communautaire doelstellingen om het klimaat te beschermen aangezien ze zich in de unieke positie bevinden mogelijke oplossingen te leveren om bij te dragen aan de wereldwijde vermindering van de uitstoot van broeikasgassen; dringt er bij de lidstaten op aan klimaatbescherming als horizontale doelstelling in de stedelijke ontwikkeling te verankeren;

    41.

    beklemtoont het feit dat investeren in milieuvriendelijke technologie, zoals innovatieve maatregelen ter preventie, beheersing en aanpassing, aanzienlijke zakenkansen biedt op lange termijn;

    42.

    stelt vast dat stedelijke gebieden erger te lijden hebben onder de gevolgen van de klimaatverandering wanneer het gebrek aan zuivere lucht leidt tot verdere opwarming en een hogere concentratie van schadelijke stoffen;

    43.

    beijvert zich voor uitbreiding van de inspanningen om integratie en sociale en territoriale samenhang te verbeteren, met name door stedenbouwkundige tekortkomingen op te heffen en de leefomstandigheden te verbeteren, een evenwichtig ontwikkelingsbeleid voor stedelijke gebieden te voeren, met andere woorden door stabiliteit te brengen in probleemwijken en een aantrekkelijk aanbod van woon-, werk- en recreatieve functies te creëren;

    44.

    roept op tot een betere integratie van achterstandswijken; vraagt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de tekenen die een voorbode zijn van het verval van bepaalde wijken te identificeren en meer inspanningen te leveren om een beleid voor sociale integratie te implementeren om ongelijkheden te beperken en sociale uitsluiting te voorkomen; benadrukt de belangrijke rol die kleine en middelgrote ondernemingen spelen op het vlak van de economische ontwikkeling en het territoriale concurrentievermogen, niet enkel in achterstandswijken, maar in alle stedelijke gebieden;

    45.

    dringt er bij de Commissie op aan binnen toekomstige financieringsprogramma's, waaronder het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, meer projecten te steunen die de ontwikkeling en uitwisseling van ervaringen met betrekking tot duurzaam stedelijk beheer, de bevordering van energie-efficiënte werkwijzen en techniek, de oplossing van stedelijke milieuproblemen en de bijdrage van de steden aan de bestrijding van de klimaatverandering bevorderen;

    46.

    is van mening dat de versterking van de stedelijke identiteit en van actief burgerschap in steden kan bijdragen aan een succesvolle uitvoering van het Handvest van Leipzig; verzoekt de Commissie en de lidstaten een „territoriale dialoog” op te starten om de inspraak van het publiek bij de opstelling van plannen voor de herwaardering en ontwikkeling van stadswijken te vergroten;

    47.

    roept de lidstaten en hun regio's en steden op om, in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling, meer dan tot nu toe aandacht te besteden aan de zorg voor een kwalitatief hoogstaand gebouwde omgeving („Baukultur”), alsmede aan de beschikbaarheid van fatsoenlijke en betaalbare huisvesting als belangrijke factoren voor sociale integratie en de levenskwaliteit in de steden, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de kwaliteit van de publiek ruimte, met name wat betreft de kwaliteit van het architectuurontwerp als een middel om het welzijn van de EU-burgers te verbeteren;

    48.

    verzoekt de Raad, en inzonderheid de Sloveense en Franse voorzitters, voort te bouwen op de vooruitgang die onder het Duitse en Portugese voorzitterschap is geboekt op het gebied van territoriale samenhang en desbetreffende voorstellen te blijven aannemen; is van oordeel dat, aangezien tot nu toe de nadruk lag op steden, de relatie tussen stad en platteland, en ruimtelijke ordening, de toekomstige maatregelen meer rekening moeten houden met de vereisten van territoriaal benadeelde regio's, zoals eilanden, bergen, grensgebieden en zeer afgelegen of dunbevolkte gebieden;

    49.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan het Comité van de Regio's.


    Top