Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005AR0140

    Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid: communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013

    PB C 115 van 16.5.2006, p. 1–5 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    16.5.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 115/1


    Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie „Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid: communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013”

    (2006/C 115/01)

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

    GEZIEN de mededeling van de Commissie getiteld „Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid: communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013” (COM(2005) 299 final);

    GEZIEN het besluit van de Commissie van 5 juli 2005 om op grond van artikel 265, eerste alinea van het EG-Verdrag, het Comité over dit document te raadplegen;

    GEZIEN het besluit van de voorzitter van het Comité van de Regio's van 19 mei 2005 om de commissie „Beleid inzake territoriale samenhang” met het opstellen van een advies ter zake te belasten;

    GEZIEN het derde voortgangsverslag van de Commissie over cohesie (naar een nieuw partnerschap voor groei, werkgelegenheid en cohesie) (COM(2005) 192 final — SEC(2005) 632);

    GEZIEN zijn advies over de mededeling van de Commissie getiteld „Derde verslag over de economische en sociale samenhang” (een nieuw partnerschap voor cohesie: samenhang, concurrentievermogen, samenwerking) (COM(2004) 107 final — CdR 120/2004 fin (1));

    GEZIEN zijn advies over de financiële vooruitzichten — „Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomst — beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013” (COM)2004 101final — CdR 162/2004 fin (2));

    GEZIEN zijn advies over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO)” (COM(2004) 495 final — 2004/0167 (COD) — CdR 233/2004 fin (3));

    GEZIEN zijn advies over het „Voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van het Cohesiefonds” (COM(2004) 494 final — 2004/0166 (ACV) — CdR 234/2004 fin (4));

    GEZIEN zijn advies over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds” (COM(2004) 493 final — 2004/0165 (COD) — CdR 240/2004 fin (5));

    GEZIEN zijn advies over het „Voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds” (COM(2004) 492 final — 2004/0163 (ACV) — CdR 232/2004 fin (6));

    GEZIEN de door het bureau van het Comité op 2 september 2005 goedgekeurde verklaring van Birmingham over cohesiebeleid en de nationale kaderplannen ter uitvoering van de strategie van Lissabon;

    GEZIEN het op 30 september 2005 door de commissie „Beleid inzake territoriale samenhang” goedgekeurde ontwerpadvies (CdR 140/2005 rév. 1) ter zake (rapporteur: de heer A. Rousset, voorzitter van de Raad van de regio Aquitanië (FR/PSE));

    heeft tijdens zijn 62e zitting van 16 en 17 november 2005 (vergadering van 16 november) het volgende advies uitgebracht werd goedgekeurd:

    I.   Algemene opmerkingen

    1)

    Het Comité van de Regio's neemt kennis van de op 5 juli 2005 door de Commissie goedgekeurde communautaire strategische richtsnoeren (CSR).

    2)

    Het is ermee ingenomen dat er in het kader van de convergentiedoelstelling duidelijk prioriteit wordt verleend aan de regio's die door een ontwikkelingsachterstand worden gekenmerkt, en dit vooral in verband met de uitbreiding met 10 nieuwe lidstaten. Europa dient solidair met deze regio's te zijn teneinde hun economische en sociale ontwikkeling te versnellen naar het voorbeeld van eerdere generaties programma's.

    3)

    Het kan zich tevens vinden in het streven om in het kader van de toekomstige competitiviteits- en werkgelegenheidsdoelstelling cohesiebeleid ten behoeve van alle Europese regio's te voeren. Wel dient in het kader van deze doelstelling voorrang te worden verleend aan perifere en/of minder concurrentiekrachtige regio's ten einde de regionale en intraregionale ontwikkelingsverschillen te verkleinen. Cohesiebeleid dient er namelijk in de eerste plaats op te zijn gericht om regionale en lokale dispariteiten te corrigeren en niet om de meest concurrentiekrachtige regio's te ondersteunen.

    4)

    Helaas worden in de CSR de prioriteiten voor de convergentieregio's en die voor de regio's die onder de toekomstige doelstelling „concurrentievermogen en werkgelegenheid” vallen op één hoop gegooid. Maatregelen in het kader van laatstgenoemde doelstelling dienen te worden gericht op projecten ten behoeve van de verhoging van het regionale concurrentievermogen (onderzoek, innovatie, onderwijs/opleiding, toegankelijkheid, vervoer, ICT, diensten van algemeen belang), waarbij de momenteel vaak zwaar bekritiseerde versnippering van middelen dient te worden voorkomen.

    5)

    Daarentegen is het een goede zaak dat het cohesiebeleid als instrument voor de tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon regionaal is georiënteerd. Wel dringt het Comité erop aan dat dit beleid in de eerste plaats moet dienen om regionale en lokale ontwikkelingsverschillen terug te dringen.

    6)

    Onderhavige Commissiemededeling is fundamenteel voor de ontwikkeling van het communautaire cohesiebeleid voor de periode 2007-2013 en de follow-up op Europees niveau van dit beleid met het oog op de geformuleerde doelstellingen en prioriteiten.

    7)

    Het regionaal en cohesiebeleid moeten kunnen worden gebaseerd op een strategisch document op Europees niveau, zoals dat overigens reeds sinds enkele jaren het geval is met de Europese werkgelegenheidsstrategie.

    8)

    Wel dienen vraagtekens te worden geplaatst bij het contrast tussen de in onderhavige mededeling aangekondigde doelstellingen en de weinige middelen die sommige lidstaten daaraan wensen te besteden in het kader van de financiële vooruitzichten 2007-2013.

    9)

    Ook is het nog maar de vraag in hoeverre de lidstaten de mededeling ter harte zullen nemen wanneer zou blijken dat met name de financiële vooruitzichten onvoldoende zijn.

    10)

    Het Comité beseft dat het subsidiariteitsbeginsel weliswaar moet worden nageleefd door de lidstaten de mogelijkheid te laten om de CSR aan hun specifieke behoeften en situatie aan te passen, maar dat het niet zo mag zijn dat de lidstaten hun beleid via de Europese structuurfondsen financieren.

    11)

    Het maakt er zich daarom enigszins zorgen over dat het laatste ten koste zou kunnen gaan van de continuïteit op langere termijn van een werkelijk Europees cohesiebeleid, dat namelijk een van de beleidsterreinen vormt die het meest zichtbaar voor de Europese burger zijn.

    12)

    Het betreurt daarom ook dat de Commissie onder druk van de lidstaten de nationale afwijkingen niet bij de mededeling heeft gevoegd. Deze afwijkingen zijn gebaseerd op resultaten van de door de lidstaten via de Waarnemerspost voor de ruimtelijke ordening van het Europees grondgebied uitgevoerde territoriale studieprogramma's aan de hand waarvan de strategische coherentie tussen de communautaire en nationale doelstellingen op het gebied van territoriale cohesie had kunnen worden getoetst.

    1.   De communautaire strategische richtsnoeren (CSR) en de strategie van Lissabon

    1.1

    Het Comité herhaalt dat het zich op hoofdlijnen in de strategie van Lissabon kan vinden en constateert dat de Commissie de CSR in wezen rond deze strategie wil structureren. Wel betreurt het dat milieuprioriteiten en de strategie van Göteborg naar het tweede plan zijn verwezen.

    1.2

    Verder schaart het zich achter de drie door de Commissie voorgestelde hoofdprioriteiten (Europa en de regio's aantrekkelijker maken om te investeren, meer kennis en innovatie als sleutelfactoren voor groei, en ondersteuning bij het creëren van meer en betere banen).

    1.3

    Wel betreurt het dat er bij de behandeling van deze prioriteiten niet wordt verwezen naar het begrip 'evenwichtig concurrentievermogen'. Verder wijst het er nogmaals op dat de drie pijlers voor duurzame ontwikkeling (de economische, de sociale en de milieupijler) dezelfde aandacht dienen te krijgen.

    1.4

    Het Comité benadrukt andermaal dat hét zwakke punt van de strategie van Lissabon, evenals dat van de Europese werkgelegenheidsstrategie, de uitvoering ervan is, met name op nationaal niveau. De afwezigheid van een echt gedecentraliseerde aanpak en het feit dat men er via de open coördinatiemethode niet in is geslaagd om de regionale en lokale autoriteiten bij de strategie te betrekken, vallen te betreuren. Hetzelfde geldt voor het feit dat de in het kader van de strategie ontwikkelde samenwerking hoofdzakelijk van intergouvernementele aard is gebleven en er daarbij geen rekening wordt gehouden met de groeiende rol die de sociale partners bij het proces van Lissabon spelen.

    1.5

    Daarom is het CvdR ermee ingenomen dat de Commissie, met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de strategie en het verband dat deze met het cohesiebeleid legt om de desbetreffende doelstellingen te verwezenlijken, voortaan een centrale rol voor de regionale en lokale autoriteiten weggelegd wil zien.

    1.6

    Het dringt er dan ook op aan dat de CSR, waarop de lidstaten en regio's hun eigen strategische prioriteiten voor cohesiebeleid zullen baseren, in de nationale actieplannen ter uitvoering van de strategie van Lissabon worden geïntegreerd en dat de nadruk wordt gelegd op het belang van het regionale en lokale bestuur voor territoriale strategische ontwikkeling.

    1.7

    De convergentieregio's zijn prioritair in het kader van het Europese steunbeleid, maar het Comité zou daarnaast graag zien dat de structuurfondsen worden ingezet ten behoeve van de toekomstige doelstelling concurrentievermogen en werkgelegenheid, om in de eerste plaats de ontwikkeling van de perifere en minder concurrentiekrachtige regio's te versnellen door te werken aan prioritaire zaken als onderzoek, innovatie, onderwijs en opleiding, en toegankelijkheid (vervoer, ICT, diensten van algemeen belang). Iedere Europese regio moet op regionaal en lokaal niveau nl. zijn eigen agenda van Lissabon ten uitvoer kunnen brengen.

    1.8

    Het Comité waarschuwt tegen het gebruik van de Europese fondsen voor de (co)financiering van nationaal of communautair beleid (trans-Europese vervoersnetwerken, kaderprogramma O&O, programma voor concurrentievermogen en innovatie). Anders zou er namelijk uitsluitend oog bestaan voor de nationale concurrentiekracht, die buiten het cohesiebeleid valt en zou er dus geen aandacht worden geschonken aan territoriale cohesie. Weliswaar is het legitiem en verdient het voorrang dat de regio's met een ontwikkelingsachterstand voor dit soort projecten uit de structuurfondsen kunnen putten, maar het zou geen goede zaak zijn wanneer de regio's die voor de toekomstige doelstelling concurrentievermogen en werkgelegenheid in aanmerking komen de gelden uit de fondsen niet zouden kunnen concentreren op werkelijke prioriteiten voor regionale ontwikkeling.

    1.9

    Het herhaalt dat ook in de toekomst ruimte moet blijven bestaan voor particuliere cofinanciering.

    1.10

    Het Comité herinnert er verder aan dat gedurende de huidige programmaperiode het sectoraal beleid moet bijdragen tot de cohesiedoelstelling. Daarentegen zou het vanaf 2007 het geval kunnen zijn dat gevraagd wordt om de middelen voor het cohesiebeleid te gebruiken voor de financiering van sectoraal beleid.

    1.11

    Het Comité zou derhalve niet graag zien dat de afstemming van de CSR op de strategie van Lissabon de lidstaten de gelegenheid biedt om het cohesiebeleid te benutten om nationaal beleid buiten het beginsel van economische, sociale en territoriale cohesie om te financieren.

    1.12

    Het waarschuwt er dus voor dat het EG-cohesiebeleid wel eens „gerenationaliseerd” zou kunnen worden.

    1.13

    Om dit risico zoveel mogelijk tegen te gaan, verzoekt het dan ook om in de CSR duidelijke en gerichte territoriale cohesiedoelstellingen op te nemen.

    2.   De territoriale dimensie van het cohesiebeleid

    2.1

    Helaas wordt aan deze dimensie op zich geen voorrang gegeven en staat zij evenmin centraal bij de in de Commissiemededeling genoemde drie hoofdprioriteiten. Ook vormt zij geen leidraad voor de CSR in hun geheel, zoals dat wel met economische en sociale cohesie het geval is.

    2.2

    Het Comité wijst er nogmaals op dat de territoriale dimensie het fundament van regionaal en cohesiebeleid vormt.

    2.3

    Het wekt dan ook verbazing dat in het aan de territoriale dimensie gewijde hoofdstuk slechts aandacht wordt geschonken aan stedelijke en plattelandsgebieden. Verder steekt dit hoofdstuk schril af bij de ambities die de Commissie in haar derde cohesieverslag formuleerde. De territoriale dynamiek stelt de actoren en bevolkingsgroepen echter juist in staat om in de praktijk de impact van EU-beleid te meten. Voorts is het onontbeerlijk dat ook de stedelijke dimensie in de regionale programma's wordt behandeld.

    2.4

    Het valt daarom te betreuren dat niet wordt verwezen naar begrippen De Commissie wordt verzocht rekening te houden met noties als „evenwichtig concurrentievermogen” zoals geformuleerd in het EG-Verdrag of „polycentrische ontwikkeling van de Unie”. Aan de hand van dergelijke begrippen zou de aard en de intensiteit van maatregelen kunnen worden aangepast aan de feitelijke stand van zaken betreffende de concurrentiekracht van gebieden.

    2.5

    De Commissie wordt verzocht om een speciale paragraaf te wijden aan regio's met structurele handicaps (eilanden, berg- en dunbevolkte gebieden) bij de territoriale-cohesie te betrekken. Hetzelfde geldt voor ultraperifere regio's, zwakke plattelandsgebieden en stedelijke zones in moeilijkheden en de versterking van de banden tussen stedelijke en plattelandskwesties. Verder ziet het Comité het strategisch belang in van steden en stedelijke gebieden voor het bereiken van de doelstellingen van Lissabon die erop zijn gericht om zelfs in de meest achtergestelde stadsgebieden te komen tot veilige, coherente en duurzame gemeenschappen.

    2.6

    Het Comité ziet in dit verband dan ook uit naar de publicatie van de Commissiemededeling over de stedelijke dimensie van de strategische richtsnoeren voor het cohesiebeleid.

    2.7

    Voorts vormt de betrokkenheid van de regionale en lokale lichamen bij de territoriale-cohesiedoelstelling een fundamentele, onmisbare en onlosmakelijke aanvulling op de doelstelling van economische en sociale cohesie.

    2.8

    Verder betreurt het Comité dat er in de gehele mededeling slechts weinig plaats is ingeruimd voor territoriale samenwerking. Het maakt zich in dit verband zorgen over het feit dat de lidstaten van plan zijn om minder geld uit te trekken voor deze fundamentele doelstelling van het regionaal en cohesiebeleid.

    2.9

    Het Comité betuigt andermaal zijn steun aan grensoverschrijdende samenwerking als essentieel instrument voor het integratieproces. Het zou graag zien dat bijv. cultuur, milieu, uitwisselingen tussen administraties, civiele bescherming of gezondheidszorg in dit verband op passende aandacht zouden kunnen rekenen.

    2.10

    Aanbevolen wordt voorts om daadwerkelijke transnationale samenwerking tot stand te brengen die verder gaat dan eenvoudige samenwerking tussen de lidstaten op uitvoeringsgebied. Eerstgenoemde soort samenwerking vormt namelijk echt een instrument van territoriale cohesie.

    2.11

    Transnationale samenwerking moet worden beschouwd als een strategisch instrument om de gebieden te structureren en te koppelen. Er zij in dit verband aan herinnerd dat de Waarnemingspost voor de ruimtelijke ordening van het Europees grondgebied talrijke manieren heeft aangeduid waarop de transnationale samenwerking op enkele grote hoofdlijnen kan worden gericht. Daarom dienen de regionale en lokale autoriteiten nauwer te worden betrokken bij niet alleen het beheer van de programma's maar ook bij het opstellen van uitvoeringsprioriteiten.

    2.12

    Daarnaast worden de lidstaten verzocht om niet te beknibbelen op de door de Commissie ten behoeve van de transnationale samenwerking voorgestelde middelen.

    2.13

    Het Comité adviseert meer aandacht te besteden aan interregionale samenwerking en herhaalt dat er absoluut voldoende middelen beschikbaar moeten worden gesteld.

    3.   De toereikendheid van de financiële middelen in het licht van de geformuleerde doelstellingen

    3.1

    Het Comité herinnert er in de eerste plaats aan dat de Unie over een budget dient te beschikken dat toereikend is voor haar ambities en met name voor de doelstellingen die door de Europese Raad van Lissabon zijn geformuleerd.

    3.2

    Het maakt zich gezien de laatste intergouvernementele onderhandelingen zorgen dat er wel eens onevenredig weinig financiële middelen beschikbaar zouden kunnen worden gesteld voor de aangekondigde ambitieuze strategie.

    3.3

    Het valt daarom te betreuren dat de Commissie heeft nagelaten voor te stellen om de communautaire steun meer te concentreren op sectoren en gebieden waar deze een werkelijk hefboomeffect kunnen veroorzaken.

    3.4

    Wat de toekomstige regionale competitiviteits- en werkgelegenheidsdoelstelling betreft, zou het nuttig zijn om een onderscheid te maken tussen de steuncriteria van het EFRO en die van het ESF. Het ESF is bedoeld om werkloosheid en sociale uitsluiting te bestrijden en is daarmee op het gehele grondgebied van de Unie gericht. Bij ondersteuning via het EFRO dienen daarentegen een aantal territoriale criteria te worden gehanteerd.

    3.5

    Het Comité stelt daarom voor dat de middelen uit de structuurfondsen in de eerste plaats worden besteed ten behoeve van de minst concurrentiekrachtige en meest achtergestelde regio's. Zulks op basis van communautaire criteria die echter moeten worden gewogen aan de hand van duidelijke en objectieve territoriale criteria.

    3.6

    Ten slotte valt het te betreuren dat tijdens de Europese Raad van 16 en 17 juni 2005 geen overeenstemming over de financiële vooruitzichten werd bereikt. Blijft overeenstemming gedurende langere tijd uit, dan zou dat wel eens negatief kunnen uitpakken voor de voorbereiding van de programmaperiode 2007-2013.

    II.   Aanbevelingen

    1.

    De Commissie heeft er goed aan gedaan om een strategisch document te presenteren, maar het Comité vraagt zich af in hoeverre de lidstaten er iets mee zullen doen.

    2.

    Het betuigt er nogmaals zijn steun aan dat de convergentieregio's, met name in het licht van de uitbreiding met 10 lidstaten, als prioritair zijn gekwalificeerd.

    3.

    Het regionaal en cohesiebeleid mag niet worden beperkt tot financiering door de lidstaten van sectoraal beleid dat in het kader van de strategie van Lissabon als prioritair wordt aangemerkt. Cohesiebeleid is er namelijk in de eerste plaats voor bedoeld om lokale en regionale dispariteiten te corrigeren en niet om de meest concurrentiekrachtige regio's te ondersteunen.

    4.

    Het succes van de strategie van Lissabon hangt in de allereerste plaats af van de uitvoering ervan op regionaal en lokaal niveau.

    5.

    Het is wenselijk dat de regio's die voor de toekomstige doelstelling betreffende concurrentievermogen en werkgelegenheid in aanmerking komen, de communautaire steun kunnen concentreren op de financiering van echte regionale ontwikkelingsstrategieën die ook op regionaal niveau ten uitvoer worden gelegd.

    6.

    Het stemt tot bezorgdheid dat er onvoldoende oog bestaat voor een werkelijk territoriale dimensie, die echter wel de bestaansreden vormt van een echt communautair cohesiebeleid.

    7.

    Daarom moet het grootste belang worden gehecht aan de verwezenlijking van de territoriale-cohesiedoelstelling, vooral in het Europa van na de uitbreiding.

    8.

    Het Comité wil meer evenwicht zien tussen enerzijds de vereisten betreffende het concurrentievermogen van de Unie en haar lidstaten en anderzijds de behoeften in verband met territoriale cohesie binnen de EU.

    9.

    Dat evenwicht wordt niet alleen bereikt door alle regio's voor steunverlening in aanmerking te laten komen, maar ook door integratie van een daadwerkelijke territoriale dimensie in de strategische referentiekaders van de lidstaten. Op die manier kan EU-ondersteuning worden gericht op de perifere en/of minder concurrentiekrachtige regio's.

    10.

    Het Comité beveelt dan ook aan om meer belang te hechten aan territoriale samenwerking in het algemeen en transnationale samenwerking in het bijzonder, zulks met name door in de laatste vorm een strategisch element in te bouwen in termen van structurering van de Europese regio's en daarvoor de nodige financiële middelen ter beschikking te stellen.

    11.

    Het Comité herhaalt dat het de voorstellen die de Commissie in het kader van de financiële vooruitzichten voor 2007-2013 heeft gedaan, ondersteunt, en is van opvatting dat de binnen de CSR geformuleerde doelstellingen slechts kunnen worden verwezenlijkt met een realistisch en ambitieus communautair budget waarmee daadwerkelijk regionaal en cohesiebeleid voor de gehele Unie kan worden gevoerd.

    Brussel, 16 november 2005.

    De voorzitter

    van het Comité van de Regio's

    Peter STRAUB


    (1)  PB C 318 van 22.12.2004, blz. 1

    (2)  PB C 164 van 5.7.2005, blz. 4

    (3)  PB C 231 van 20.9.2005, blz. 19

    (4)  PB C 231 van 20.9.2005, blz. 35

    (5)  PB C 164 van 5.7.2005, blz. 48

    (6)  PB C 231 van 20.9.2005, blz. 1


    Top