Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004IE0965

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De betrekkingen tussen de EU en Turkije met het oog op de Europese Raad van december 2004”

PB C 302 van 7.12.2004, p. 80–85 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

7.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 302/80


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De betrekkingen tussen de EU en Turkije met het oog op de Europese Raad van december 2004”

(2004/C 302/17)

Op 28 januari 2004 besloot het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig art. 29 van zijn reglement van orde een advies op te stellen over „De betrekkingen tussen de EU en Turkije met het oog op de Europese Raad van december 2004”.

De gespecialiseerde afdeling „Externe betrekkingen”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 7 juni 2004 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Etty.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 30 juni en 1 juli 2004 gehouden 410e zitting (vergadering van 1 juli) het volgende advies uitgebracht, dat met 166 stemmen voor, 17 stemmen tegen, bij 28 onthoudingen is goedgekeurd:

1.   Achtergrond

1.1

Het EESC volgt de ontwikkelingen in Turkije reeds geruime tijd op de voet. Turkije sloot in 1963 een associatieovereenkomst met de EG, diende in 1987 een verzoek om toetreding in en werd in 1995 partner van de EU in de douane-unie.

1.2

Via een goed functionerend gemengd raadgevend comité (GRC) dat in 1995 is opgericht met vertegenwoordigers van het Turkse maatschappelijk middenveld, blijft het EESC goed op de hoogte van de verwachtingen van de Turkse sociaal-economische belangengroepen ten aanzien van de toetreding van hun land tot de EU. Het Comité heeft met deze verwachtingen steeds rekening gehouden en spreekt de oprechte hoop uit dat de Europese Top van december 2004 in staat zal zijn te concluderen dat Turkije beantwoordt aan de politieke criteria van Kopenhagen 1993 en dus te besluiten dat onderhandelingen over toetreding onverwijld geopend kunnen worden.

1.3

Turkije heeft reeds een aantal decennia onomstotelijk bewezen dat het zich bij Europa wil aansluiten.

1.4

Turkije is een seculiere staat met een overwegend islamitische bevolking. Het wenst als een moderne seculiere democratie te functioneren. Het vormt een uitermate belangrijk voorbeeld voor landen met een overwegend islamitische bevolking die het seculiere en democratische karakter van hun politieke structuren willen versterken. Toetreding van Turkije tot de EU zou aantonen dat de Unie een hoog niveau heeft bereikt van pluralisme, dat zij er werkelijk in slaagt de dialoog tussen culturen en religies in goede banen te leiden en een rol te spelen als pleitbezorger van vrede en rechtvaardigheid in de wereld.

1.5

Turkije is een land met een jonge bevolking en een sterk groeiende economie met groot potentieel. Het zou evenwel verkeerd zijn het land louter te blijven beschouwen als een grote afzetmarkt voor Europese exportgoederen of een regio voor goedkope investeringen.

1.6

Turkije heeft gedurende tal van jaren de rol vervuld van enerzijds een bufferzone en anderzijds een bruggenhoofd tussen oost en west; daarbij heeft het zichzelf steeds als een Europees land beschouwd. Als Turkije erin slaagt lid van de Unie te worden, zou het een nog directere bijdrage kunnen leveren aan de EU-acties met het oog op conflictpreventie, met name dankzij zijn uitstekende relaties met de Centraal-Aziatische regio, het Midden-Oosten en het gebied rond de Golf.

2.   Inleiding

2.1

Wat de betrekkingen tussen de EU en Turkije betreft, staat thans, en ook voor de rest van het jaar, de vraag centraal of er al dan niet met toetredingsonderhandelingen zal worden begonnen. De Europese Raad zal tijdens zijn Top in december 2004 hierover de knoop doorhakken.

2.2

Dit besluit zal van doorslaggevend belang zijn na een periode van ruim 15 jaar waarin Turkije op een duidelijk antwoord op zijn verzoek om toetreding tot de EU heeft gewacht. De Raad van Helsinki heeft Turkije in december 1999 de status van kandidaat-lidstaat verleend. In december 2002 heeft de Raad van Kopenhagen gesteld dat een besluit over het al dan niet aanknopen van toetredingsonderhandelingen zou worden genomen op grond van een evaluatie waarbij zou worden nagegaan of Turkije tegen die tijd aan de in 1993 te Kopenhagen vastgestelde politieke criteria voldoet. De inachtneming van deze criteria is een absolute voorwaarde, wil Turkije de weg naar volledig lidmaatschap inslaan.

2.3

Het besluit dat zal worden genomen, is vanzelfsprekend niet alleen voor Turkije maar ook voor de EU van het grootste belang.

2.4

De resultaten van de monitoring door de Europese Commissie van gemaakte vooruitgang in Turkije zijn tot dusver positief gebleken. Volgens de Commissie is het effect van het hervormingsproces van de laatste twee à drie jaar ronduit indrukwekkend. Er moet evenwel nog heel wat vooruitgang worden geboekt wat betreft de onafhankelijkheid van het gerechtelijk apparaat, de vrijheid van meningsuiting, de rol van het leger en, met name in het zuidoosten, de culturele rechten.

In zijn recentste rapport over Turkije komt het Europees Parlement tot soortgelijke conclusies. Ondanks alle geleverde inspanningen is het van mening dat Turkije nog steeds niet aan de politieke criteria van Kopenhagen voldoet. In dit verband vertoont de in 1982 onder militair bewind goedgekeurde grondwet grote tekortkomingen. De hervormingen sinds 2001 hebben het fundamenteel autoritaire karakter ervan nog niet veranderd. Voorts blijven er volgens het EP-rapport aanzienlijke problemen bestaan m.b.t. de concrete tenuitvoerlegging van de hervormingen, het voortbestaan van folterpraktijken in politiebureaus, intimidatie van organisaties voor bescherming van de mensenrechten en gebrek aan respect voor de rechten van minderheden (met name de Koerden).

2.5

Turkije heeft niet alleen een indrukwekkend wetgevingsprogramma uitgewerkt maar ook aanzienlijke maatregelen genomen om de concrete tenuitvoerlegging van deze nieuwe wetgeving te controleren.

2.6

Dit advies is onder meer opgesteld op basis van werkzaamheden die terzake door het gemengd raadgevend comité EU-Turkije werden verricht. Een en ander heeft het EESC in staat gesteld rekening te houden met de standpunten, doelstellingen en verwachtingen van een aanzienlijk deel van de Turkse civil society.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Van meet af aan dient duidelijk te worden gesteld dat de kernthema's die het EESC, in aansluiting op het besluit van de Raad van Kopenhagen van december 2002, op dit moment dient te bespreken in de eerste plaats de politiek hete hangijzers als democratie, rechtstaat, mensenrechten en bescherming van minderheden zijn.

3.2

De economische criteria en het acquis zullen in onderhavig advies alleen ter sprake worden gebracht voor zover de vorderingen die Turkije op die gebieden heeft gemaakt, ook bijdragen tot de versterking van de mensenrechten, het maatschappelijk middenveld en de democratie.

3.3

Het EESC heeft terdege nota genomen van de recente relevante informatie, met name het periodiek verslag (2003) van de Europese Commissie over de vorderingen van Turkije op de weg naar het EU-lidmaatschap, het rapport van het Europees Parlement over Turkije van april 2004 en het rapport van de Raad van Europa over de mensenrechten in Turkije van december 2003. Het onderschrijft de algemene evaluatie van het hervormingsproces die in deze verslagen werd gemaakt. De meerwaarde van dit advies ligt volgens het EESC in zijn standpunt over de politieke criteria dat van groot belang is voor de sociaal-economische belangengroepen. Dit advies zal dan ook op deze aspecten worden toegespitst.

3.4

Volgens het EESC zijn de volgende aspecten i.v.m. de politieke criteria bijzonder belangrijk:

de eerbiediging van de mensenrechten (met name het recht om zich te organiseren en collectief te onderhandelen; de rechten van vrouwen en de culturele rechten van minderheden);

democratie, met name de bijdrage die economische en sociale belangengroepen en het maatschappelijk middenveld in ruime zin kunnen leveren aan het politieke besluitvormingsproces;

vrijheid van meningsuiting, vrije media; en

de rol van het leger in de Turkse samenleving, met name op economisch en maatschappelijk gebied.

3.5

De Raad van Helsinki heeft in 1999 duidelijk gesteld dat de resultaten van de hervormingen in Turkije zouden worden getoetst aan dezelfde toetredingscriteria die ook voor de andere kandidaat-lidstaten gelden.

3.6

In dit verband dient te worden opgemerkt dat sommige landen waarmee een aantal jaren geleden toetredingsonderhandelingen werden aangeknoopt, op dat ogenblik ogenschijnlijk niet volledig aan de politieke criteria voldeden. In een aantal van die landen is dat nog altijd het geval, zelfs nu ze tot de EU toegetreden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan belangrijke elementen als corruptie, onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en behandeling van minderheden. Tegen deze achtergrond is het volgens het Comité van belang dat Turkije niet alleen aan dezelfde criteria als de andere kandidaat-lidstaten wordt getoetst, maar ook dat de criteria op dezelfde wijze worden gehanteerd.

3.7

Dat de Raad in december 2002 een termijn vaststelde voor het nemen van het besluit of met Turkije al dan niet onderhandelingen zouden worden begonnen, wijst erop dat er op dat ogenblik vanuit werd gegaan dat Turkije voldoende vorderingen had gemaakt om met reden te kunnen verwachten dat, als het land de volgende 24 maanden een forse inspanning zou leveren, de resterende tekortkomingen zouden kunnen worden verholpen. Anders zou het nutteloos en onredelijk zijn geweest om Turkije een dergelijk vooruitzicht te bieden.

3.7.1

Voor het oplossen van sommige van de resterende belangrijke problemen, zoals de rol van het leger in de samenleving en de behandeling van minderheden (met name de Koerden in het zuidoosten), waaraan een gecompliceerde geschiedenis van verschillende decennia ten grondslag ligt, is een periode van twee jaar wel erg kort. Daarom is het redelijk te concluderen dat de Raad niet bedoeld kan hebben dat Turkije in staat zou zijn tegen december 2004 volledig aan de politieke criteria te voldoen.

3.7.2

Als dit een correcte interpretatie van het Raadsbesluit van december 2002 is, stelt zich de vraag welke vorderingen ten aanzien van welke aspecten van de politieke criteria redelijkerwijs van Turkije gevraagd kunnen worden vooraleer onderhandelingen kunnen worden aangeknoopt.

3.8

Bij de huidige discussie over het al dan niet beginnen van toetredingsonderhandelingen met Turkije, wordt vaak verwezen naar de kwestie Cyprus. Er dient rekening te worden gehouden met de positieve rol die Turkije heeft gespeeld bij de pogingen om tot een oplossing te komen, en met het daarbij aansluitende feit dat 65 % van de Turks-Cypriotische gemeenschap zich voor hereniging van het eiland heeft uitgesproken. De kwestie Cyprus blijft zonder enige twijfel van cruciaal belang, zowel wat de beginselen als de politieke realiteit betreft. Als evenwel eerlijk en gewetensvol wordt vastgehouden aan het besluit van de Raad van Kopenhagen van december 2002, zoals aangegeven in par. 2.2, kan de EU het aanvatten van onderhandelingen niet laten afhangen van een oplossing van de kwestie Cyprus, daar dit zou betekenen dat er achteraf een nieuwe extra voorwaarde wordt gesteld.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1   Mensenrechten

4.1.1

De sociaal-economische belangengroepen zijn nauw betrokken bij kwesties i.v.m. het recht om zich te organiseren en collectief te onderhandelen, zoals bepaald in de IAO-verdragen 87 en 98 en in het Europees Sociaal Handvest. Turkije heeft de twee IAO-verdragen geratificeerd en is partij bij het Europees Sociaal Handvest. Het heeft voorbehoud gemaakt bij de artikelen 5 (het recht zich te organiseren) en 6 (recht om collectief te onderhandelen, stakingsrecht) van het Handvest.

4.1.2

De laatste twee decennia en met name als uitvloeisel van de militaire staatsgreep van september 1980 zijn deze rechten met voeten getreden. Het militaire bewind ging zelfs zover dat een aantal ernstige schendingen van fundamentele vakbondsrechten in de grondwet van 1982 werden vastgelegd.

4.1.3

Een aantal van deze artikelen en van wetten die daarop zijn gebaseerd, werd de laatste jaren aangepast.

4.1.4

Niettemin wordt er op sommige punten nog steeds in aanzienlijke mate van de IAO-basisverdragen afgeweken. In met name artikel 54 van de Turkse grondwet wordt het stakingsrecht nog uitvoerig beperkt. Artikel 51 van de grondwet, waarin de voorwaarden voor de verkiezing van vakbondsvertegenwoordigers zijn vastgelegd, werd aangepast, zodat het voortaan in overeenstemming is met het IAO-verdrag 87. Er zijn initiatieven genomen om soortgelijke bepalingen in Wet 2821 op de vakbonden en Wet 2822 op collectieve arbeidsovereenkomsten, stakingen en lock-outs te wijzigen. Volgens het rapport dat de Commissie van Deskundigen voor de toepassing van geratificeerde Verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie in 2004 aan de Internationale Arbeidsconferentie heeft gericht, heeft de regering evenwel kort geleden bij de rechtbank procedures krachtens deze wetgeving ingeleid tegen DISK, een van de in het gemengd raadgevend comité EU-Turkije vertegenwoordigde vakbonden.

4.1.5

Meer dan twintig jaar lang al leveren de IAO-toezichtsorganen (de onafhankelijk Commissie van Deskundigen voor de toepassing van Verdragen, de Commissie voor de toepassing van Verdragen van de Internationale Arbeidsconferentie en de Commissie van de Raad van Bestuur van de IAO voor de vrijheid van vakvereniging) scherpe kritiek op deze schendingen en maken zij Turkije duidelijk hoe hieraan een einde moet worden gemaakt. Opeenvolgende Turkse regeringen hebben slechts tergend langzaam actie ondernomen om deze situatie te verhelpen en er zijn helaas geen aanwijzingen dat dit in de toekomst zal verbeteren.

4.1.6

In een rapport over de sociale dialoog en de sociaal-economische rechten in Turkije, dat met het oog op de 12e vergadering van het GRC EU-Turkije werd opgesteld (1), werd met name gewezen op de beperkingen van het recht om zich te organiseren en van het stakingsrecht in de openbare sector. Ondanks verschillende aanpassingen van de wetgeving inzake vakbonden en arbeidsverhoudingen, zijn deze beperkingen ook vandaag nog steeds van kracht.

4.1.7

Wat betreft het recht om zich in NGO's te organiseren, zijn er in de wet op verenigingen beperkingen met betrekking tot o.m. lidmaatschap, fondsenwerving en werkterrein vastgesteld. In de praktijk worden deze organisaties in hun werk vaak ernstig belemmerd. NGO's waarvan wordt aangenomen dat zij op vreedzame wijze standpunten innemen die tegen de regering ingaan, krijgen te maken met infiltraties en censuur en worden nauwgezet in de gaten gehouden.

4.1.8

Stichtingen voor (religieuze) minderheden ondervinden met name moeilijkheden waar het eigendomsrechten betreft. De regering schijnt bereid te zijn deze beperkingen op hun vrij functioneren af te schaffen en deze organisaties vrij hun werk te laten doen. Er werden verbeteringen beloofd voor het voorjaar van 2004, maar daarvan is tot dusver nog niets terechtgekomen.

4.1.8.1

Er blijven ernstige problemen bestaan wat de opleiding van geestelijken van met name de Grieks-orthodoxe minderheid betreft. Zo is het theologische college van Halki al meer dan dertig jaar gesloten.

4.1.9

Wat de rechten van vrouwen betreft, stelt het Comité verschillende ernstige tekortkomingen vast ondanks de ratificatie door Turkije van de grondrechtelijke IAO-verdragen inzake gelijke beloning (nr. 100) en verbod op discriminatie (in beroep en beroepsuitoefening) (nr. 111). De verdragen zijn in wetgeving omgezet met enkele uitzonderingen (bv. wettelijke obstakels voor toegang van vrouwen tot bepaalde beroepen). In de praktijk vertoont de tenuitvoerlegging echter tal van lacunes, bv. wat betreft gelijke beloning voor gelijk werk in geval van gelijke kwalificaties, en toegang tot sommige hoogwaardige arbeidsplaatsen. Soortgelijke problemen bestaan overigens in tal van EU-lidstaten.

4.1.9.1

Voorts is een groot pijnpunt het bestaan van invloedrijke criminele netwerken die munt slaan uit gedwongen prostitutie en de zowel nationale als internationale handel in vrouwen, jongens en meisjes, en organen.

4.1.10

Ondanks belangrijke aanpassingen van de wetgeving blijven er nog grote moeilijkheden bestaan wat de behandeling van de Koerden in de praktijk betreft. De culturele rechten van deze minderheid worden nog niet voldoende gerespecteerd, ondanks recente grote verbeteringen met name wat omroep in het Koerdisch betreft. In Turkije hebben alleen religieuze groeperingen de status van minderheid op basis van het Verdrag van Lausanne van 1923, waarin slechts van religieuze minderheden sprake is.

4.2   Democratie

4.2.1

Het Comité wil hier nogmaals wijzen op het potentiële belang van de nieuwe Turkse Sociaal-Economische Raad. Deze kan aanzienlijk bijdragen tot de versterking van het democratische proces van besluitvorming over belangrijke economische en sociale aangelegenheden via gedegen raadpleging van de meest representatieve belangengroepen door de regering. In die zin is de SER méér dan alleen maar een onderdeel van de sociale dialoog, zoals de Commissie in haar periodiek verslag stelt.

4.2.2

De Turkse Sociaal-Economische Raad werd in 2001 opgericht. De Turkse premier fungeert als voorzitter en ook verschillende andere ministers nemen aan de werkzaamheden ervan deel. Na zijn oprichting is de SER pas voor het eerst bijeengekomen onder de huidige regering, die anderhalf jaar geleden aan de macht kwam. Hij heeft tot dusver, zoals gepland, drie vergaderingen gehouden maar functioneert zeker nog niet zoals door het GRC EU-Turkije wordt aanbevolen in zijn in par. 4.1.6 vermelde rapport over de sociale dialoog en de economische en sociale rechten in Turkije. De SER lijkt meer een praathuis waar veel verklaringen worden afgelegd en eindeloos wordt gediscussieerd, in plaats van een invloedrijk orgaan waarbinnen officieel door de regering geraadpleegde sociaal-economische belangengroepen serieuze inspanningen leveren om een consensus te bereiken over gevoelige onderwerpen die onder hun bevoegdheid of werkterrein vallen. Het is duidelijk dat een dergelijk orgaan en dergelijke activiteiten niet van de ene op de andere dag tot stand kunnen worden gebracht. De regering is er echter tot dusver niet in geslaagd de in de raad vertegenwoordigde organisaties echt met elkaar te doen samenwerken, bv. door hun de verzekering te geven en hun te bewijzen dat, indien ze tot zinvolle compromissen komen, er in het regeringsbeleid ook werkelijk rekening mee zal worden gehouden. Het EESC zou graag zien dat de Turkse regering serieus en constructief meewerkt met de Sociaal-Economische Raad zodat deze tot een belangrijk element in het democratiseringsproces in Turkije kan uitgroeien. In februari van dit jaar heeft de regering aangekondigd dat zij de samenstelling van de SER en met name haar eigen dominante positie erin opnieuw wil bekijken.

4.2.3

Het Comité wijst ook op het belang van vrije meningsuiting en vrije media voor het democratiseringsproces. Het erkent dat er op dit specifieke gebied een groot aantal hervormingen heeft plaatsgevonden. Het deelt evenwel de ongerustheid van de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa die stelt dat sommige veranderingen (bv. in de grondwet) zó kunnen worden geïnterpreteerd dat zij nog restrictiever zijn dan de oorspronkelijke bepalingen. De uiteindelijke toetssteen voor deze, evenals voor andere hervormingen, is overigens de concrete toepassing en interpretatie van de nieuwe bepalingen. De eerste ervaringen met juridische procedures beloven in dit verband weinig goeds.

4.3   Rol van de strijdkrachten in de Turkse samenleving

4.3.1

Het Comité is zich bewust van de belangrijke rol die de strijdkrachten in de geschiedenis van het land hebben gespeeld en ook in de Turkse samenleving van vandaag nog altijd spelen. Het erkent dat het hierbij in bepaalde gevallen om een positieve rol ging. Anderzijds moet ook worden opgemerkt dat veel van de moeilijkheden die Turkije vandaag ondervindt om de politieke criteria van Kopenhagen 1993 te halen, voortvloeien uit het feit dat het leger zich zo verregaand en intensief met de samenleving bemoeit. Aan deze betrokkenheid moet een eind worden gemaakt op basis van een concreet programma en een strikt tijdschema.

4.3.2

Het EESC beseft dat het onmogelijk is om in zeer korte tijd een eind te maken aan deze rol van een leger dat zich niet beperkt tot zijn normale taken (defensie, binnenlandse veiligheid) maar op vele gebieden van het dagelijks leven zeer dominant aanwezig is. Aan Turkije moet evenwel absoluut duidelijk worden gemaakt dat indien het land lid van de EU wil worden, de rol van het leger moet worden beperkt tot de taken die legers in de andere lidstaten vervullen, bv. verzekering van de externe en interne veiligheid van het land en deelname aan internationale operaties onder democratisch toezicht van het Parlement.

4.3.3

Naast de punten die reeds door de Europese Commissie en het Europees Parlement aan de orde zijn gesteld (o.m. rol en samenstelling van de Nationale Veiligheidsraad, politieke verantwoordelijkheid voor de begroting van het leger, vertegenwoordiging van het leger in burgerlijke instellingen op het gebied van onderwijs en audiovisuele media) kan worden opgemerkt dat leger en legerofficieren ook belangrijke posities in het economische leven innemen. Een wet uit 2003 bepaalt dat de twee extra-budgettaire fondsen van het leger zullen worden ondergebracht in het algemene overheidsbudget tegen het eind van 2004 en zullen ophouden te bestaan in 2007. Dit houdt in dat vanaf 2007 het budget van de strijdkrachten volledig onder democratische controle zal zijn gebracht. Voorlopig echter behoudt het leger aanzienlijke macht in de Turkse samenleving en economie: er is sprake van een zeer grote invloedssfeer – formeel en informeel – van het leger die transparant moet worden gemaakt op dezelfde wijze als dat bij alle andere economische activiteit het geval is. Dit economische aspect werd tot dusver verwaarloosd in de discussies van de EU waarbij de invloedrijke rol van het leger alleen in de Turkse samenleving werd bekeken. Het Europees Parlement heeft deze kwestie in zijn recentste rapport aan de orde gesteld (2).

5.   Conclusies en aanbevelingen

5.1

Het EESC beschouwt Turkije als een democratie in ontwikkeling, die vooral sinds december 2002 belangrijke vorderingen heeft gemaakt en inspanningen heeft geleverd om aan de politieke criteria van Kopenhagen te voldoen.

5.2

Turkije moet eerst en vooral aan dezelfde politieke criteria als de andere kandidaat-lidstaten voldoen vooraleer onderhandelingen kunnen worden begonnen. Daarnaast moeten zijn prestaties in het hervormingsproces ook worden getoetst aan dezelfde normen die voor andere kandidaat-lidstaten werden gehanteerd. De EU moet alles in het werk stellen om te voorkomen dat zelfs maar de schijn zou worden gewekt dat met twee maten wordt gemeten.

5.3

Het besluit dat de Raad van Kopenhagen in 2002 genomen heeft wijst erop dat de EU op dat ogenblik ervan overtuigd was dat Turkije in staat zou zijn binnen twee jaar aan de politieke criteria te voldoen indien het een aantal flinke inspanningen zou leveren. Dit kan alleen hebben betekend dat volledige overeenstemming met de politieke criteria op bepaalde gebieden waar diep gewortelde tradities en gebruiken heersen, tegen december 2004 onhaalbaar is en dat veeleer zal worden gekeken naar een kritische massa aan concrete vorderingen die voldoende geacht mag worden om onderhandelingen te beginnen. Ook sommige van de nieuwe lidstaten die het hele onderhandelingsproces al achter de rug hebben, voldoen thans nog niet volledig aan de politieke criteria.

5.3.1

Wat de EU ten aanzien van de hier genoemde kwesties redelijkerwijs van Turkije kan en mag verwachten, is dat tegen eind 2004 dermate geloofwaardige vorderingen worden geboekt, dat mag worden aangenomen dat er geen weg terug meer is. Duidelijke voorbeelden van dit soort kwesties zijn de rol van het leger en de behandeling van minderheden, met name de Koerden in het zuidoosten. Het EESC staat erop dat de hervormingen met betrekking tot het terugdringen van de macht van het leger in het maatschappelijk leven, alsmede die aangaande de culturele rechten van minderheden zullen worden voortgezet in het huidige tempo en dezelfde richting. Het hoopt dat er geen terugval zal plaatshebben in de toekomst die de onderhandelingen over toetreding in gevaar zou kunnen brengen.

5.3.2

De rol van het leger moet resoluut worden teruggebracht tot zijn basistaken op het gebied van defensie en veiligheid, teneinde de EU ervan te verzekeren dat er een proces op gang is gebracht waarna er geen weg meer terug is. De militaire begroting moet onder volledig democratisch toezicht staan. De invloed die het leger uitoefent, moet transparant worden gemaakt en er moeten passende maatregelen worden genomen om deze transparantie ook op termijn te verzekeren.

5.3.3

De EU moet de discussie met Turkije over de definitie van minderheden (waarvoor Turkije zich op het Verdrag van Lausanne baseert) voortzetten, gelet op de moeilijkheden die deze voor Turkije met zich meebrengt m.b.t. het onvoorwaardelijk ratificeren en ook concreet ten uitvoer leggen van de desbetreffende internationale instrumenten. In dit verband moet de EU ook aandacht schenken aan het feit dat sommige van de 25 lidstaten eveneens een enge definitie van minderheden hanteren, wat soortgelijke problemen doet rijzen.

5.3.3.1

Het EESC verwijst naar de recente werkzaamheden van het GRC inzake regionale ontwikkeling (3) en onderstreept het belang van een actief regionaal ontwikkelingsbeleid in Turkije dat, met steun van de EU, de kans moet bieden om de bevolking van het zuidoostelijk deel (alsook van andere delen) van het land actief bij de economische en sociale ontwikkeling van hun regio te betrekken. De geleidelijke overname door Turkije van de EU-normen op het gebied van regionaal beleid vormt een gelegenheid om een groter en samenhangend partnerschap tussen maatschappelijke organisaties te bevorderen – met name tussen vrije, onafhankelijke en representatieve economische en sociale belangengroepen enerzijds en alle betrokken bestuursniveaus van de overheid anderzijds. Samen zouden zij een gemeenschappelijke visie op ontwikkelingsbeleid moeten uitwerken. Uitwisseling van ervaringen tussen sociaal-economische organisaties in de EU en in Turkije moet worden bevorderd.

5.3.3.2

Het EESC is ingenomen met initiatieven van de Turkse regering zoals de van 2000 daterende regeling voor vergoeding van schade die werd veroorzaakt door veiligheidstroepen tijdens antiterreuractiviteiten, het project voor personen die in eigen land uit hun woonstreek werden verdreven, en het project voor rehabilitatie en terugkeer van deze personen naar hun dorpen. Volgens het EESC is het van groot belang dat deze initiatieven de betrokken slachtoffers vóór december 2004 concreet voordeel beginnen op te leveren, willen de hervormingen m.b.t. de rechten van de bevolking van de zuidoostelijke gebieden niet aan geloofwaardigheid inboeten.

5.4

Op andere gebieden zoals die van de mensenrechten, waarover Turkije reeds geruime tijd met de IAO en de Raad van Europa discussies voert en waarbij hervormingen de lang geleden gevestigde machtsposities en diepgewortelde tradities en overtuigingen niet of in niet zo grote mate overhoop hoeven te halen, moet Turkije tegen eind 2004 substantiële vorderingen kunnen aantonen en aan de reeds lang bekende eisen kunnen voldoen. Zo moet er tegen die tijd bijvoorbeeld een eind komen aan de schendingen van de IAO-Verdragen 87 en 98 die reeds een kwarteeuw aanhouden. Ook de ondemocratische beperkingen op het functioneren van NGO's in de wet op verenigingen en in de dagelijkse praktijk moeten worden weggewerkt. Het hervormingsproces dat thans in Turkije aan de gang is, geeft reden tot optimisme. Niettemin moeten er op dit terrein vóór afloop van de vermelde termijn ook concrete en volledige resultaten kunnen worden voorgelegd.

5.5

De Turkse Sociaal-Economische Raad zou reeds in de loop van dit jaar veel nauwer bij de voorbereiding van het economisch en sociaal beleid moeten worden betrokken. De regering moet de SER over belangrijke aangelegenheden op deze gebieden raadplegen en aantonen dat zij met zijn standpunten en adviezen terdege rekening houdt. Alleen als aan de sociaal-economische belangengroepen echte verantwoordelijkheid wordt gegeven en als zij worden beloond wanneer zij deze verantwoordelijkheid nemen, kan de regering van hen verwachten dat zij de SER, alsmede de plannen die de regering ermee heeft, serieus nemen. Het EESC verheugt zich erover dat de regering een hervorming van de Sociaal-Economische Raad plant. Dit mag evenwel geen reden zijn om de actieve deelname van het maatschappelijk middenveld aan de economische en sociale beleidsvorming in Turkije op de lange baan te schuiven.

5.6

Om het maatschappelijk middenveld in Turkije te versterken, moet de regering niet alleen ermee ophouden zich te mengen in de activiteiten van authentieke NGO's en sociaal-economische belangengroepen, maar moet zij hen ook aanmoedigen, hun werkzaamheden vergemakkelijken en met hen samenwerken.

5.7

Het EESC is van mening dat er besloten moet worden toetredingsonderhandelingen met Turkije aan te knopen als de Turkse regering tegen december a.s. werk heeft gemaakt van de volgende punten:

maatregelen die tegemoetkomen aan de vraag naar beperking van de rol van het leger in de Turkse samenleving (zie par. 4.3.1 and 4.3.2);

concrete maatregelen waaruit blijkt dat zij de wettelijke hervormingen m.b.t. de culturele rechten van de Koerden in de zuidoostelijke delen van het land in de praktijk toepast;

uitvoering van de voornemens en beloften die zij heeft geformuleerd m.b.t. vrijwillige terugkeer, rehabilitatie en schadeloosstelling van personen die ten gevolge van het geweld in de zuidoostelijke provincies in de jaren '80 en '90 van huis en haard werden verdreven;

volledige overeenstemming van wetgeving en praktijk m.b.t. fundamentele vakbondsrechten en –vrijheden met de IAO-verdragen 87 en 98;

schrapping van alle antidemocratische beperkingen uit de wet op de verenigingen en afschaffing in de praktijk van de beperkingen op de vrije werking van echte maatschappelijke organisaties, met inbegrip van religieuze stichtingen;

totstandbrenging van de voorwaarden voor het vrij en onafhankelijk functioneren van de Turkse Sociaal-Economische Raad, die tevens de basis kunnen leggen voor zinvolle en constructieve samenwerking met deze Raad.

5.8

Volgens het EESC leveren de door de Turkse regering tot dusver doorgevoerde hervormingen met betrekking tot de rol van het leger in de samenleving en de aanhoudende problemen i.v.m. de culturele rechten van de Koerden in het zuidoosten, het bewijs van de in par. 5.3.1 gevraagde geloofwaardige vooruitgang.

5.9

Als voorts tegen december 2004 aan de voorwaarden zal zijn voldaan die onder de vier laatste streepjes van par. 5.7 worden opgesomd, zal er volgens het EESC een geloofwaardige basis zijn gelegd voor het aanknopen van onderhandelingen, die t.z.t. voor beide partijen resultaten zullen opleveren. In dat geval zal het volgens het EESC noodzakelijk zijn dat alle Europese instellingen, het EESC incluis, een begin maken met het treffen van voorbereidingen voor de uitwerking van een Turks lidmaatschap op het functioneren en het concept van de Europese Unie. Als gevolg van deze toetreding zou de EU aanzienlijk vergroot en gewijzigd worden, hetgeen brede ondersteuning van de Europese publieke opinie zal vereisen.

5.10

Ongeacht het besluit dat de Raad in december zal nemen, zal het EESC zijn vruchtbare samenwerking met het Turkse maatschappelijk middenveld voortzetten.

Brussel, 1 juli 2004

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Roger BRIESCH


(1)  „Social dialogue and economic and social rights in Turkey”.

(2)  Hierbij zij gedacht aan het pensioenenfonds van legerofficieren die tevens eigenaars zijn van een bank en een holdingmaatschappij, en de positie van het leger als Turkse partner in een belangrijke joint venture in de automobielsector. Volgens de door OYAK verstrekte informatie gaat het hierbij om een financieel en administratief onafhankelijke rechtspersoon die zoals andere soortgelijke instanties onder de bepalingen van het Turkse burger- en handelsrecht valt. Hoofddoel is de leden uitkeringen te verstrekken, bovenop deze die zij reeds via het Turkse socialezekerheidsstelsel ontvangen. Een en ander komt in wezen overeen met de aanvullende pensioenfondsen in de EU.

Alle personeelsleden (militairen en burgers) van de gewapende troepen treden tot het OYAK-pensioenfonds toe en blijven er lid van. Afgezien van het feit dat het leger de basis voor het lidmaatschap van OYAK vormt, heeft OYAK met de staat en de Turkse gewapende troepen geen banden op het vlak van investeringen, bedrijfsactiviteiten, middelenoverdrachten, staatssteun of welke vorm van financiële ondersteuning ook. OYAK is een bedrijfspensioenfonds dat overeenkomt met zijn tegenhangers in de EU.

Als onderdeel van zijn op transparantie gerichte beleid publiceert OYAK zijn jaarverslagen voor verspreiding onder het brede publiek; voorts worden de rekeningen van zowel de moeder- als de dochtermaatschappijen jaarlijks door internationale accountantsbedrijven gecontroleerd. OYAK heeft bewezen aanvullende pensioenbedragen uit te keren.

(3)  „Reports on Regional Disparities in Turkey/Regional Development” door mevrouw Cassina en de heer Guvenc.


Top