Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004AE0531

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende maatregelen op het gebied van de bijenteelt” (COM(2004) 30 def. – 2004/0003 (CNS))

    PB C 112 van 30.4.2004, p. 114–117 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    30.4.2004   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 112/114


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende maatregelen op het gebied van de bijenteelt”

    (COM(2004) 30 def. – 2004/0003 (CNS))

    (2004/C 112/29)

    Op 30 januari 2004 heeft de Raad besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 37 van het EG-Verdrag te raadplegen over het voornoemde voorstel.

    Het bureau van het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft de gespecialiseerde afdeling „Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu” op 24 februari 2004 belast met de voorbereiding van de werkzaamheden.

    Gezien de dringende aard van de werkzaamheden heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité tijdens zijn op 31 maart en 1 april 2004 gehouden 407e zitting (vergadering van 1 april) de heer Caball I Subirana aangewezen als algemeen rapporteur en dit advies met algemene stemmen goedgekeurd.

    1.   Inleiding

    1.1

    In aansluiting op haar Mededeling van 1994 over de situatie van de Europese bijenteelt (1) kwam de Commissie met een voorstel voor een verordening houdende algemene regels voor de uitvoering van de maatregelen tot verbetering van de productie en de afzet van honing, die door de Raad in juni 1997 werd goedgekeurd (Verordening (EG) nr. 1221/97) (2).

    1.2

    In november 1997 stelde de Commissie bij Verordening (EG) nr. 2300/97 (3) de uitvoeringsbepalingen van de bovengenoemde verordening vast. Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1221/97 presenteerde de Commissie in juni 2001 haar eerste driejaarlijkse verslag over de toepassing van deze verordening in de lidstaten. Zij concludeerde hierin dat de situatie tevredenstellend was en adviseerde daarom de verordening ongewijzigd te handhaven.

    1.3

    In januari 2004 heeft de Commissie haar tweede evaluatieverslag over de uitvoering van de nationale programma's in de lidstaten uitgebracht. Op basis hiervan pleit zij voor een nieuwe verordening waarmee de doelstellingen van de bijenteeltsector aan de huidige situatie in de Gemeenschap aangepast worden.

    2.   Het Commissievoorstel

    2.1

    De Commissie stelt voor dat de lidstaten driejarige programma's opstellen, die de volgende maatregelen kunnen bevatten:

    a)

    technische bijstand voor bijenhouders en bijenhoudersgroeperingen;

    b)

    bestrijding van de varroamijtziekte;

    c)

    rationalisatie van de transhumance;

    d)

    steun voor de herbevolking van het communautaire bijenbestand;

    e)

    samenwerking met instanties die gespecialiseerd zijn in de uitvoering van programma's inzake toegepast onderzoek op het gebied van de bijenteelt en bijenteeltproducten.

    2.2

    Maatregelen die in het kader van Verordening (EG) nr. 1257/1999 (4) worden gefinancierd, mogen niet in de bijenteeltprogramma's worden opgenomen.

    2.3

    De lidstaten moeten een studie uitvoeren naar de structuur van hun bijenteeltsector, waarin zowel de productie als de afzet wordt onderzocht. Deze studie moet samen met het bijenteeltprogramma ingediend worden.

    2.4

    De Gemeenschap financiert 50  % van de uitgaven van de lidstaten, die uiterlijk op 15 oktober van elk jaar door de lidstaten gedaan moeten zijn. De Commissie dient om de drie jaar een verslag over de toepassing van deze verordening in bij het Europees Parlement en de Raad.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1

    De bijenteelt is een tak van de dierhouderij die vanwege enkele bijzondere kenmerken een unieke activiteit uitmaakt. De hoofdtaken van de bijenteelt zijn: plattelandsontwikkeling, bijdragen aan het ecologische evenwicht en de productie van honing en andere bijenteeltproducten als economische activiteit. Als belangrijkste bestuivers helpen bijen de biodiversiteit in stand te houden. Volgens ramingen van de FAO is de economische waarde van de bestuiving van bloemen door bijen gelijk aan 20 keer de handelswaarde van alle bijenteeltproducten (5). In sommige lidstaten zijn de minder ontwikkelde regio's voor het behoud van hun plattelandsstructuur en de werkgelegenheid in de primaire sector aangewezen op de bijenteelt.

    3.2

    Verordening (EG) nr. 1221/97 is het enige communautaire steunverleningsinstrument voor bijenhouders in de Europese Unie en moet daarom beslist gehandhaafd worden. De medefinancieringsregeling waarin de verordening voorziet, is echter bij lange na niet te vergelijken met de subsidies die momenteel in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid worden verstrekt; de steun is volstrekt onvoldoende om de structuurproblemen op te lossen en de inkomens van de bijenhouders aan te vullen. De Europese bijenteelt wordt geconfronteerd met een instabiele markt, die sterk afhankelijk is van de mondiale honingprijs, met steeds slechtere weersomstandigheden als gevolg van de klimaatverandering en in sommige regio's met bijensterfte als gevolg van vergiftiging door externe bronnen.

    3.3

    De ingewikkelde administratieve afwikkeling van deze verordening, de veel te beperkte speelruimte die de criteria inzake uitgaven en investeringen bieden, de verschillende afsluitdata van het boekjaar (EOGFL: 15 oktober, lidstaten: 31 december) en het feit dat de nationale programma's jaarlijks aflopen: al deze zaken maken de uitvoering van de geraamde uitgaven extra moeilijk. Het Comité verzoekt de Commissie en de Raad dan ook de criteria voor het vaststellen van de subsidiabele uitgaven en investeringen gelijk te trekken, zodat de subsidieregelingen voor de diverse lidstaten een voor alle bijenhouders in Europa zo rechtvaardig mogelijk steunniveau opleveren.

    3.4

    De Commissie stelt dat de maatregelen ter bestrijding van de varroamijtziekte en aanverwante ziekten erop gericht zijn de kosten voor de behandeling van de bijenkasten te verminderen. Behandeling van de kasten met toegelaten producten (die geen residuen achterlaten in de honing) is volgens haar het enige middel om de gevolgen van deze ziekte te voorkomen. Het Comité herhaalt in dit verband dat er steun uitgetrokken moet worden voor studie en onderzoek van de farmaceutische industrie naar nieuwe moleculen die de varroamijtziekte kunnen terugdringen. Deze ziekte is een van de belangrijkste oorzaken van de verschijning van aanverwante ziekten en vergt in de meeste lidstaten 41 % van de geraamde uitgaven.

    3.5

    De bestrijding van de varroamijtziekte en aanverwante ziekten moet een van de prioritaire taken van de sector blijven, die via deze verordening gesubsidieerd moet worden. Daarnaast moet er een echt veterinair beleid worden opgezet om bijenziekten via de bevoegde communautaire instanties te bestrijden.

    3.6

    Het Comité heeft er al meermalen (6) op gewezen dat de verordening ook betrekking zou moeten hebben op het verkeer van honing binnen de interne markt en op aspecten van de mondiale honingmarkt. De Commissie zou kwaliteitscriteria moeten opstellen voor honing die in de Europese Unie wordt geproduceerd en de consumptie van Europese kwaliteitshoning in het kader van het communautaire beleid inzake afzetbevordering en door middel van het gebruik van benamingen als BOB, BGA en GTS moeten bevorderen. Bovendien zou, zoals de Commissie ook al aangeeft, rekening gehouden moeten worden met de toetreding van China tot de WTO, die zeer belangrijke gevolgen voor de honingmarkt zal hebben, met de herziening van de huidige preferentiële overeenkomsten en met het sluiten van nieuwe overeenkomsten, die vaste instrumenten van het beleid tot liberalisering van de wereldhandel zijn. Een en ander kan leiden tot oneerlijke concurrentie en tot daling van de prijzen en inkomsten voor de Europese producenten.

    3.7

    De controles op de kwaliteit van de honing hebben hun waarde bewezen en zouden daarom geïntensiveerd moeten worden, zowel in het geval van geïmporteerde honing als in het geval van honing die in de EU wordt geproduceerd (analyse van bloemsoort en residuen). Deze controles vormen immers een van de weinige stabiliserende factoren op de markt en zijn sinds de invoering van de nieuwe etiketteringsvoorschriften (7) alleen maar belangrijker geworden, omdat honing uit de EU slechts nog op deze manier onderscheiden kan worden van geïmporteerde honing. Om al deze redenen mag de steun voor „honinganalyse” in tegenstelling tot hetgeen de Commissie voorstelt niet afgeschaft worden. Het Comité pleit er dan ook voor voor de titel van de verordening ongewijzigd te laten of anders als volgt te formuleren: „… betreffende maatregelen tot verbetering van de productie en de afzet op het gebied van de bijenteelt”.

    3.8

    De samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de representatieve organisaties en coöperaties van de sector moet opgevoerd worden om het programmabeheer te verbeteren en transparantie te waarborgen.

    3.9

    De bijenteelt levert een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het platteland en het behoud van het ecologische evenwicht. Het huidige steun- en beschermingsniveau moet dan ook opgetrokken worden: de subsidies in het kader van Verordening (EG) nr. 1221/97 zijn niet toereikend om de rentabiliteit van de bijenhouderijen te waarborgen of te voorkomen dat de professionele bijenhouderij in Europa verdwijnt.

    3.10

    De subsidies die krachtens Verordening (EG) 1221/1997 worden verleend voor de ontwikkeling en professionalisering van de bijenteelt, die het vereiste multifunctionele karakter van de Europese landbouw mogelijk maakt, zijn erg belangrijk. Ondanks de beperkte begrotingsruimte - die ook door de Commissie zelf wordt aangehaald - is het dan ook noodzakelijk dat zowel het totale subsidiebedrag als het medefinancieringspercentage worden verhoogd.

    3.11

    De lidstaten moeten een uitvoerige studie uitvoeren naar de structuur van de sector (productie, afzet en prijsvorming) en deze in het kader van de driejarige nationale programma's jaarlijks bij de Commissie indienen. Deze statistische gegevens zijn namelijk van fundamenteel belang om na te gaan hoe de bijenteelt in de Europese Unie zich ontwikkelt.

    3.13

    Het aanbieden van beroepsopleidingprogramma's voor jonge bijenhouders zou een van de prioritaire doelstellingen van de verordening moeten worden om vooral jongeren bewuster te maken van de arbeidsmogelijkheden in de bijenteelt.

    4.   Bijzondere opmerkingen

    4.1

    Het Comité is ingenomen met het voorstel van de Commissie om de maatregelen voor de sector voor alle bijenteeltproducten te laten gelden. Het wijst er echter ook op dat er met het voorstel nauwelijks iets verandert, hoewel de Raad van de Europese Unie (8) zich heeft uitgesproken voor een substantiële verbetering.

    4.2

    Het Comité pleit ervoor het totale subsidiebedrag (momenteel 16,5 miljoen euro voor de EU-15) minimaal te verdrievoudigen om in de behoeften van de sector te kunnen voorzien. Tevens stelt het voor het financieringspercentage dat ten laste komt van EOGFL-Garantie, te verhogen tot 75 % van de uitgaven. Daarnaast dient er beslist meer geld uitgetrokken te worden in verband met de uitbreiding van de Europese Unie. Met de eerstvolgende, zesde uitbreiding in mei 2004 zullen meer landen dan ooit tot de EU toetreden. Het aantal bijenhouderijen zal met zo'n 30 % stijgen, gezien de zeer belangrijke plaats van de bijenteelt in de kandidaat-lidstaten. De huidige beschikbare middelen zijn te beperkt om te beantwoorden aan de behoeften van de EU-25.

    4.3

    Het Comité pleit voor oprichting van een Europese waarnemingspost om gemeenschappelijke acties van Commissie en de vertegenwoordigers van de sector uit te voeren in het kader van de samenwerking waarin de verordening voorziet. Hiervoor zou 2 % van de beschikbare middelen bestemd moeten worden.

    4.4

    Het Comité wijst erop dat levensmiddelen vanaf 1 januari 2005 in alle stadia van de productie en verwerking getraceerd moeten kunnen worden (9). Gezien de uitgaven die gedaan moeten worden om aan de betrokken eisen te voldoen en de kwaliteit van de producten te waarborgen, zijn ondersteunende maatregelen noodzakelijk.

    4.5

    Het Comité betwijfelt ten zeerste of het wel wenselijk is een looptijd van drie jaar voor de nationale programma's vast te stellen. Hoewel de administratie hierdoor eenvoudiger zou kunnen worden voor de lidstaten, zouden de vereiste presentatie en jaarlijkse herziening van de nationale programma's juist lastiger worden. De lidstaten zullen hierdoor minder gemotiveerd zijn om de steunverlening uit te voeren en in sommige lidstaten zullen de administratieve problemen nog groter worden, met alle nadelen van dien voor de Europese bijenhouders, die al klagen dat de inspanningen in bepaalde lidstaten vooral gericht zijn op maatregelen die hun niet rechtstreeks ten goede komen.

    4.6

    De beschikbare middelen worden jaarlijks verdeeld op basis van de mededelingen van de lidstaten over de geraamde uitgaven en de omvang van het bijenbestand. Op zich kan het Comité zich wel vinden in driejarige nationale programma's, mits deze elk jaar gelijktijdig met de verdeling van de middelen worden herzien, zoals tot nu toe het geval is geweest. Daarnaast moet het mogelijk worden om middelen die aan een lidstaat zijn toegekend maar naar verwachting niet opgemaakt zullen worden, aan het einde van het EOGFL-begrotingsjaar over te hevelen naar andere lidstaten.

    4.7

    Het Comité is zeer te spreken over de resolutie van het Europees Parlement van 9 oktober 2003 (10), waarin wordt gepleit voor maatregelen om het verlies van bijenvolken tegen te gaan en het bijenbestand weer op te bouwen, en dus ook over de maatregelen die de Commissie voorstelt om de opbouw van het bijenbestand in de EU te steunen, waarmee dit ernstige probleem expliciet wordt onderkend.

    4.8

    Er moeten daarom nieuwe steuninstrumenten komen, zoals aanvullende subsidies ter bestrijding van de varroamijtziekte en andere bijenziekten (waarbij ook aandacht uitgaat naar de opkomst van nieuwe ziekten) om tegemoet te komen in de hoge kosten van diergeneesmiddelen.

    4.9

    Het Comité pleit voor een bestuivingspremie om de bijdrage die bijen aan het behoud van de biodiversiteit en de natuurlijke omgeving leveren te belonen en voor een jaarlijkse premie ter compensatie van de inkomsten die Europese bijentelers wegens het ontbreken van een communautaire preferentie mislopen.

    4.10

    De verordening zou zijn titel eer moeten aandoen en dringend werk moeten maken van de bevordering van kwaliteitshoning, de verbetering van de afzet ervan en de bescherming van de consument, door middel van maatregelen om de gezamelijke afzet van producten te steunen, door investeringen voor apparatuur in verpakkings- en classificatiecentra en door maatregelen ter bevordering van bijenproducten. De steun voor honinganalyse zou dan ook zeker behouden moeten blijven, aangezien dit een fundamenteel en strategisch instrument is voor de opwaardering van Europese bijenproducten en voor de bescherming van de kwaliteit en van de voedselveiligheid.

    4.11

    De statistische gegevens over de structuur van de bijenhouderij zouden verbeterd moeten worden door steun van de Commissie en door oprichting van nationale waarnemingsposten in de lidstaten, waaraan wordt deelgenomen door de producentenorganisaties. Deze waarnemingsposten zouden zich met name moeten toeleggen op het volgen van de producentenprijzen, de prijzen op de Europese markt en de invoerprijzen, op de actuele productiekosten (vaste en variabele kosten van de bijenhouderijen), en op de ontwikkeling van de omvang van het nationale bijenbestand, de handelsstructuren en de verpakkingskosten.

    Brussel, 1 april 2004

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    R. BRIESCH


    (1)  COM(94) 256 def.

    (2)  PB L 173 van 1.7.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening(EG) nr. 2070/98 (PB L 265 van 30.9.1998, blz. 1).

    (3)  PB L 319 van 21.11.1997.

    (4)  PB L 160 van 26.06.1999, blz. 80. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1783/2003 (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 70).

    (5)  Informatie uit de publicatie „Frutales y abejas”, Juan. B. Rallo García, 1986, MAPA, Publicaciones de Extensión Agraria, Ministerio de Agricultura, Pesca y Alimentación. NIPO: 253-86-034-2, ISBN: 84-341-0529-2, blz. 13.

    (6)  Advies van het Comité over het „Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende algemene regels voor de uitvoering van de maatregelen tot verbetering van de productie en de afzet van honing”, PB C 206 van 7.7.1997, blz. 60.

    (7)  Richtlijn 2001/110/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake honing, PB L 10 van 12.10.2002, blz. 47-52.

    (8)  2410e Vergadering van de Landbouwraad, 18 februari 2004 te Brussel.

    (9)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002, PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1-24.

    (10)  Resolutie over de problemen van de Europese bijenteelt, RSP/2003/2569.


    Top