Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52001AE0920

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/68/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines"

    PB C 260 van 17.9.2001, p. 1–3 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52001AE0920

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/68/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines"

    Publicatieblad Nr. C 260 van 17/09/2001 blz. 0001 - 0003


    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/68/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines"

    (2001/C 260/01)

    Op 15 januari 2001 besloot de Raad, overeenkomstig artikel 95 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

    De afdeling "Interne markt, productie en consumptie", die met de voorbereiding van de werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 27 juni 2001 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Barros Vale.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 383e zitting van 11 en 12 juli 2001 (vergadering van 11 juli 2001) het volgende advies uitgebracht, dat met 94 stemmen voor en 1 tegen, bij 2 onthoudingen werd goedgekeurd.

    1. Inleiding

    1.1. Het Comité is zeer ingenomen met het voorstel van de Commissie tot wijziging van Richtlijn 97/68/EG, dat tot doel heeft "het toepassingsgebied van de huidige richtlijn betreffende de uitstoot van motoren met compressieontsteking voor gebruik in niet voor de weg bestemde mobiele machines zodanig uit te breiden dat de richtlijn ook geldt voor kleine vonkontstekingsmotoren. Dit zal bijdragen tot het bereiken van kwaliteitsdoelstellingen met betrekking tot de omgevingslucht, met name ten aanzien van de vorming van ozon".

    1.2. Deze richtlijn geldt alleen voor motoren met compressieontsteking en met een afgegeven vermogen van meer dan 18 kW maar niet meer dan 560 kW. De richtlijn omvat emissiegrenswaarden voor koolmonoxide, stikstofoxiden, koolwaterstoffen en deeltjes. De verschillende grenswaarden worden in twee fasen ingevoerd; fase I is in de loop van 1999 in werking getreden en fase II gaat tussen 2000 en 2003 van start, afhankelijk van het afgegeven vermogen van de motor. Aangezien compressiemotoren een belangrijke bijdrage leveren aan de milieuvervuiling vanwege hun groot vermogen en hoog brandstofverbruik, zijn in richtlijn 97/68/EG eerst voor deze motoren regels vastgesteld en komen kleine vonkontstekingsmotoren pas later aan de beurt. In de vijfde overweging van de richtlijn wordt gesteld dat het toepassingsgebied van de richtlijn zou kunnen worden uitgebreid tot benzinemotoren die worden gebruikt in machines met een vermogen van niet meer dan 19 kW.

    1.3. Met dit voorstel beoogt de Commissie de luchtkwaliteit te verbeteren door normen en testprocedures vast te stellen voor grenswaarden voor de uitstoot van gassen door machines met een maximaal vermogen van 19 kW. Door de richtlijn uit te breiden tot deze kleine benzinemotoren wordt tegemoet gekomen aan het bepaalde in de vijfde overweging van Richtlijn 97/68/EG. Er worden testprocedures voor de vaststelling van grenswaarden voor emissies ingevoerd omdat hiervoor geen ISO-normen bestaan en men ervan uitgaat dat het opnemen van regelgeving in een bijlage bij het voorstel tot wijziging van de richtlijn de snelste manier is om dergelijke tests aan regels te binden.

    2. Algemene opmerkingen

    2.1. Bij gebrek aan onderzoek naar de kosteneffectiviteit van het Auto Oil II-programma voor vonkontstekingsmotoren voor niet voor de weg bestemde machines wordt teruggegrepen op de gegevens van "uitgebreide studies over de milieuvoordelen, de effecten van de emissies en de kosten die uit de vastgestelde normen voortvloeien" met betrekking tot de Amerikaanse situatie. Aangenomen wordt nl. dat de in het Amerikaanse regelgevingsproces gehanteerde kosten/baten-analyse ook geldt voor Europese omstandigheden. De Amerikaanse raming was immers gebaseerd op de veronderstelling dat de wetgeving alleen in de Verenigde Staten zou worden ingevoerd. Veel Europese fabrikanten produceren motoren voor een wereldwijde markt en moeten dus, onafhankelijk van de EU-wetgeving, motoren ontwikkelen en produceren die voldoen aan de Amerikaanse normen. Voor de Europese fabrikanten die niet op een wereldwijde markt opereren en dat op termijn ook niet gaan doen, wordt bijvoorbeeld in "langere tenuitvoerleggingstermijnen" voorzien.

    2.2. Kanttekeningen bij de nieuwe eigenschappen

    In het voorstel van de Commissie worden nieuwe eigenschappen genoemd waaraan motoren in FASE II moeten voldoen om voor certificering in aanmerking te komen. In de EU wordt doorgaans, zowel voor FASE I als voor FASE II, de standaardprocedure voor typegoedkeuring gevolgd. Er staat de fabrikanten van motoren echter een alternatief systeem ter beschikking, dat in de VS succes oogst en dat "vrijwillig systeem van middelen en sparen van emissies" heet. Hoewel de toepassing van dit systeem in de EU wellicht wat meer voeten in de aarde zal hebben vanwege het feit dat er vijftien lidstaten zijn, moeten de doelstellingen ervan redelijkerwijs toch kunnen worden gehaald als een en ander maar nauwkeurig wordt gepland. Zo zal de fabrikant van motoren zich tot de instanties van slechts één lidstaat moeten richten wanneer hij zijn producten op de interne markt wil verkopen volgens het "vrijwillig systeem van middelen en sparen van emissies".

    Om het voordeel dat de meest vervuilende fabrikanten bij dit systeem kunnen hebben te compenseren, kunnen de fabrikanten die voor de goedkeuring van hun motoren de standaardprocedure volgen, een beroep doen op de uitzondering die voor kleine motorfamilies in het leven is geroepen ("nicheproducten").

    Hopelijk zullen de onderzoeken van de Commissie die in de voetnoot bij bijlage XII worden aangekondigd, een antwoord geven op de vraag of dit systeem geschikt is voor de EU.

    2.3. Technisch onderscheid motoren 2T/4T

    De Commissie gaat uit van het principe dat het onderscheid van motoren van de klasse S (kleine motoren met een vermogen van niet meer dan 19 Kw) in categorieën "motoren voor handapparatuur" en "motoren voor niet-handapparatuur" op natuurlijke wijze samenvalt met het onderscheid in motoren van 2T en 4T. Daarom ziet zij af van het technisch onderscheid 2T/4T en kiest zij uitsluitend voor een onderscheid in klassen volgens de cilinderinhoud voor de twee categorieën: motoren voor handapparatuur en motoren voor niet-handapparatuur.

    3. Bijzondere opmerkingen

    3.1. Gezien de verschillen in stand van zaken wat de haalbaarheid van technische oplossingen voor de motoren van 2T en van 4T betreft; overwegende dat de fabrikanten van motoren deze motoren meestal produceren voor de fabrikanten van machines waarin deze worden gebruikt; overwegende dat de fabrikanten van deze kleine motoren doorgaans ook motoren van voor de weg bestemde machines produceren, is het gerechtvaardigd tussentijdse evaluaties uit te voeren ten einde vast te stellen of er motoren op de markt zijn waarvan de fabrikanten van handapparatuur gebruik kunnen maken en die aan de hier voorgestelde eisen voldoen.

    3.2. Het vorenstaande wordt nog kracht bijgezet door het feit dat de voorgestelde regelgeving uitgaat van testprocedures die zijn vastgesteld in dit voorstel tot wijziging van een richtlijn, waaraan in de genoemde richtlijn een bepaling is gewijd.

    3.3. Enige nadere overweging van de haalbaarheid van het "vrijwillig systeem van middelen en sparen" is hier op zijn plaats, gezien de verwachte problemen op bureaucratisch en administratief vlak.

    4. Slotopmerkingen

    4.1. Hoewel het beginsel van milieuzorg, dat ten grondslag ligt aan het onderhavige voorstel, lovenswaardig is, moet rekening worden gehouden met de verwachte technische en industriële problemen, alsook met de moeilijkheden die gepaard gaan met de toepassing van en controle op de naleving van de normen.

    4.2. Aangezien noch de handapparatuur noch de niet-handapparatuur moeten worden geregistreerd of van een kenteken moeten worden voorzien, is het controlesysteem afhankelijk van de typegoedkeuringsprocedure en zijn problemen te verwachten waar het gaat om registratie en ondersteuning, vooral wanneer een fabrikant een emissiekrediet heeft opgebouwd en wanneer de fabrikant van de motor niet dezelfde is als de fabrikant van de machine waarin de motor wordt gebruikt.

    4.3. Een ander probleem dat zich bij de toepassing van het "vrijwillig systeem van middelen en sparen" kan voordoen, heeft te maken met het feit dat een motor, die aan de goedkeuringseisen voldoet op het moment dat de typegoedkeuring door de fabrikant van motoren wordt gevraagd, hieraan wellicht niet meer voldoet waneer de fabrikant van de machine waarin die motor wordt gebruikt, wijzigingen aanbrengt in de luchttoevoer, de brandstofvoorziening en het uitlaatsysteem (om de desbetreffende machine aan te passen), waardoor de omstandigheden waaronder de motor functioneert en zijn oorspronkelijke emissies anders uitvallen.

    5. Conclusies

    5.1. Het Comité is ingenomen met het voorstel van de Commissie ter verlaging van de vervuiling veroorzaakt door niet voor de weg bestemde mobiele machines waarin inwendige verbrandingsmotoren zijn gemonteerd.

    5.2. Het Comité steunt de voorgeschreven - redelijke - waarden voor de emissies van motoren en de termijn waarbinnen deze moeten worden toegepast, alsook de technische eigenschappen waaraan motoren moeten voldoen en die tot uiting komen in de nieuwe testprocedures als omschreven in de bijlagen bij het voorstel voor een richtlijn.

    5.3. Het Comité is van mening dat het "vrijwillig systeem van middelen en sparen" niet langer dan 10 jaar mag worden gebruikt en dat daarna duidelijke en gekwantificeerde beperkingen moeten worden opgelegd aan de emissies van alle machines.

    Brussel, 11 juli 2001.

    De voorzitter

    van het Economisch en Sociaal Comité

    G. Frerichs

    Top