Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51996AC1092

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 89/647/EEG van de Raad betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen"

PB C 30 van 30.1.1997, p. 99–101 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51996AC1092

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 89/647/EEG van de Raad betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen"

Publicatieblad Nr. C 030 van 30/01/1997 blz. 0099


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 89/647/EEG van de Raad betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen"

(97/C 30/24)

De Raad heeft op 11 april 1996 besloten, overeenkomstig artikel 198 van het EG-Verdrag het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over voornoemd voorstel.

De Afdeling voor industrie, handel, ambacht en diensten die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 17 juli 1996 opgesteld; rapporteur was de heer Pelletier.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 25 en 26 september 1996 gehouden 338e Zitting (vergadering van 26 september 1996) het volgende advies uitgebracht, dat met 87 stemmen vóór, 13 tegen, bij 1 onthouding is goedgekeurd.

1. Inleiding

Dit voorstel strekt tot wijziging van twee artikelen van de Richtlijn betreffende de solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen.

1.1. Artikel 6, lid 1, onder c), punt 1

1.1.1. De Commissie wil het mogelijk maken om door hypothecaire leningen gedekte waardepapieren qua risicoweging op dezelfde wijze te behandelen als de in de artikelen 6 en 11 bedoelde hypothecaire leningen.

1.1.2. Volgens de bestaande Richtlijn geldt voor deze waardepapieren een wegingsfactor van 100 %. Met de wijziging wordt beoogd, de bevoegde autoriteiten in staat te stellen, een wegingsfactor van 50 % op de waardepapieren toe te passen, indien zij van oordeel zijn dat het risico gelijk is aan dat van de onderliggende hypothecaire leningen.

1.2. Artikel 11, lid 4

1.2.1. Krachtens de huidige bepaling mogen slechts vier lid-staten (Denemarken, Duitsland, Griekenland en Oostenrijk) hypothecaire leningen voor commercieel onroerend goed met 50 % in plaats van 100 % wegen. Deze uitzonderingsclausule loopt op 1 januari 1996 af. Het is de bedoeling, de geldigheidsduur ervan tot 1 januari 2001 te verlengen en alle lid-staten de mogelijkheid te geven, de verlaagde wegingsfactor toe te passen.

1.2.2. Deze leningen dienen volledig gedekt te zijn door hypotheken op binnen de EU gelegen kantoorgebouwen en panden voor diverse handelsdoeleinden. De lening mag niet meer bedragen dan 60 % van de waarde van de desbetreffende onroerende zaak; deze wordt vastgesteld op basis van in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen neergelegde strikte beoordelingscriteria.

1.2.3. Bovendien moet het onroerend goed door de eigenaar worden gebruikt of door hem zijn verhuurd. In het laatste geval dient de huur ten minste in overeenstemming te zijn met de waarde die aan het goed in verband met de wegingsfactor is toegekend.

2. Algemene opmerkingen

2.1. Hypothecaire leningen voor bedrijfsmatige doeleinden vervullen een belangrijke functie in de Europese economie. Verstrekking van deze leningen, verlaging van de kredietkosten voor de leningnemer en flexibelere herfinancieringsvoorwaarden voor de kredietinstellingen vormen essentiële factoren voor het doorzetten van het economisch herstel in Europa. Omdat de kredietkosten uiteindelijk aan de consument worden doorberekend, staat het Comité in beginsel positief tegenover alles wat deze kosten kan verlagen.

2.2. Voorts blijkt uit studies dat hypothecaire leningen voor bedrijfsmatige doeleinden geen uitzonderlijk hoge risico's meebrengen en dat de op deze leningen geleden verliezen niet veel omvangrijker zijn dan die op hypotheekleningen op woningen; zij moeten dus in dezelfde risicocategorie worden ingedeeld.

2.3. Deze vaststelling strookt met de in het jaarverslag van de BIB opgenomen constatering dat de onroerend-goedprijzen, en dus ook de daarmee corresponderende bancaire activa, de laatste jaren zeer sterk zijn gedaald. Het heterogene karakter van de onroerend-goedmarkt in zijn geheel, dat wil zeggen met inbegrip van door sommige banken verstrekte riskante leningen en de, zoals in paragraaf 1.2 aangegeven, uiterst veilige leningen waarop het voorstel van toepassing is, moet echter in aanmerking worden genomen.

2.3.1. Zo mag ingevolge artikel 1 van de voorgestelde richtlijn geen lagere wegingsfactor worden toegepast op lege en onverkochte bedrijfsruimten, oorzaak van flink wat moeilijkheden waarmee het Europese bankbedrijf te kampen heeft.

2.3.2. Om redenen van goed beheer dienen banken een reserve ten behoeve van op hun balans voorkomende risicodragende leningen te vormen en risico's voor minstens 100 % uit het eigen vermogen te dekken.

2.4. De ervaring bij de afwikkeling van bedrijfsfaillissementen wijst uit dat onroerende zaken het minst aan waarde verliezen. Zij zijn, in tegenstelling tot roerende zaken, gemakkelijk opnieuw te gebruiken.

2.5. Ook dit voorstel steunt op het in artikel 6, lid 1, van de Richtlijn van 18 december 1989 betreffende solvabiliteitsratio's neergelegde en voor alle wegingsfactoren geldende beginsel dat het de bevoegde autoriteiten vrij staat, zo nodig hogere wegingsfactoren vast te stellen.

2.6. Hieraan kleeft echter een mogelijke mededingingsdistorsie: de bevoegde nationale autoriteiten kunnen namelijk tot 1 januari 2001 een hogere wegingsfactor toepassen op leningen binnen het grondgebied van de desbetreffende lid-staat dan de in de richtlijn toegestane 50 %; hierdoor worden leninggevers en -nemers in dat land benadeeld ten opzichte van dezelfde actoren in andere lid-staten.

2.7. Een dergelijke distorsie is onverenigbaar met een interne markt voor het kredietbedrijf. Immers, het garantieniveau voor de met verschillende soorten hypotheken gelieerde risico's kan uiteen gaan lopen: waar sommige lid-staten een wegingsfactor van 50 % aanvaardbaar achten, zouden andere, strengere, lid-staten een wegingsfactor van tot 100 % kunnen gaan voorschrijven. Omdat de onroerend-goedmarkt zich op de invoering van één munt zal moeten instellen, zouden de gevolgen van dit verschil in behandeling op de middellange termijn wel eens zwaarder kunnen wegen.

2.8. De Commissie is zich bewust van dit risico en probeert het dan ook te beperken door de laatste alinea van het voorgestelde artikel 1 als volgt te laten luiden:

De eerste zin van de eerste alinea sluit niet uit,

"dat de bevoegde autoriteiten van een lid-staat die op zijn grondgebied een hogere wegingsfactor toepast, kunnen toestaan dat de wegingsfactor 50 % voor dit type leningen wordt toegepast op het grondgebied van de lid-staten die de wegingsfactor 50 % toestaan."

2.9. Op deze manier kan een bank van een lid-staat die wegingsfactor 50 % op risico's toepast, niet concurreren in de lid-staten waarvan de kredietinstellingen verplicht zijn, een hogere wegingsfactor te hanteren. Daarentegen heeft een bank die in zijn lid-staat van vestiging tegen gunstigere voorwaarden hypotheekleningen kan aanbieden betere winstverwachtingen, en daarmee een betere marktpositie, dan concurrenten uit andere lid-staten.

2.10. Deze potentiële concurrentiedistorsie mag zeker niet worden onderschat. In de meeste lid-staten hebben de toezichthouders namelijk voorgeschreven dat risico's voor 100 % moeten worden gedekt, zulks op grond van de aldaar heersende crisis op de onroerend-goedmarkt waardoor de door sommige banken gelopen risico's aanzienlijk zijn opgelopen.

2.11. Het valt te hopen dat onderhavig voorstel zal uitmonden in een harmonisatie van het toezicht, zodat bovenbehandelde mededingingsdistorsie kan worden vermeden. Of dit inderdaad het geval zal zijn, moet evenwel nog worden afgewacht.

2.12. Ondanks deze bezorgdheid moet het Comité naar aanleiding van de bestudering van het specifieke geval van hypothecair krediet constateren dat de nationale toezichthouders op grond van de basisrichtlijn van 18 december 1989 betreffende de solvabiliteitsratio's handelingsvrijheid hebben op een gebied dat van het grootste belang is voor de rendabiliteit van banken. De rechtspraak van het Hof van Justitie gaat overigens in dezelfde richting.

2.13. Het Comité stemt in met het voorstel van de commissie om een wegingsfactor van 50 % toe te passen op de met hypothecaire leningen voor bedrijfsmatige doeleinden verbonden risico's. Het wil Commissie en Raad er wel op wijzen dat de bepalingen aangaande de dekking van het risico voor het bankbedrijf in de toekomst geharmoniseerd zullen moeten worden, zodat concurrentiedistorsies, zelfs wanneer deze door de lid-staten zelf veroorzaakt worden, kunnen worden vermeden.

2.14. Het huidige voorstel moet als een stap in die richting worden gezien. De Commissie dient haar werkzaamheden ten behoeve van harmonisatie van risicodekking voort te zetten en dient daarbij in het bijzonder met de heterogeniteit en beweeglijkheid van de markten rekening te houden.

3. Bijzondere opmerking

3.1. In artikel 1 tot wijziging van artikel 6, lid 1, onder c), punt 1(ii) moet na het woord "trustee" de passage "of soortgelijke persoon" worden ingevoegd. Een aantal lid-staten kennen het begrip "trustee" namelijk niet.

Brussel, 26 september 1996.

De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité

C. FERRER

BIJLAGE bij het advies van het Economisch en Sociaal Comité

Het volgende wijzigingsvoorstel, dat tijdens het debat is verworpen, heeft meer dan een kwart van de stemmen behaald:

Paragraaf 1.1.2:

Na "100 %" toe te voegen:

"zoals in verband met prudentiële overwegingen overeenkomt met het Akkoord van Bazel".

Uitslag van de stemming

Vóór: 29, tegen: 60, onthoudingen: 17.

Top