Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51994AC0852

    ADVIES van het Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende kabelbaaninstallaties voor het personenvervoer

    PB C 388 van 31.12.1994, p. 26–28 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    51994AC0852

    ADVIES van het Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende kabelbaaninstallaties voor het personenvervoer

    Publicatieblad Nr. C 388 van 31/12/1994 blz. 0026


    Advies over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende kabelbaaninstallaties voor het personenvervoer () (94/C 384/06)

    De Raad heeft op 17 februari 1994 besloten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 57, lid 2, en van artikel 100 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

    De Afdeling voor industrie, handel, ambacht en diensten, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 8 juni 1994 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Mobbs.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 317e Zitting (vergadering van 6 juli 1994) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

    1. Achtergrond

    1.1. Richtlijn 89/392/EEG () inzake de aanpassing van de wetgevingen betreffende machines is o.m. ook van toepassing op bepaalde soorten liften, bestemd voor het vervoer van gehandicapte personen, en voor aan trappen gemonteerde installaties. De meeste soorten hefapparatuur, met inbegrip van de onder het huidige voorstel voor kabelbanen vallende installaties, zijn van deze richtlijn uitgesloten.

    1.2. Tijdens de besprekingen over de harmonisering van alle andere soorten hefapparatuur werden kabelbaaninstallaties oorspronkelijk ondergebracht bij de voorstellen inzake andere liften. Nadien bleek deze indeling echter onmogelijk vanwege het grote scala van toepassingen.

    1.3. Vandaar dat krachtens artikel 1, lid 3 van Richtlijn 89/392/EEG betreffende machines, zoals gewijzigd bij Richtlijnen 91/68/EEG () en 93/44/EEG () nu expliciet zijn uitgesloten :

    - kabelbanen voor openbaar of niet-openbaar personenvervoer.

    1.4. Wat betreft de huidige regelgeving inzake hefapparatuur ten behoeve van personen/passagiers, dat nu onder een eigen sector valt, geldt het volgende :

    - Richtlijn 89/392/EEG betreffende de industriële toepassingen en de daarop volgende wijzigingen (rechtsgrondslag : artikel 100 A van het EG-Verdrag) zijn door de Raad goedgekeurd;

    - het richtlijnvoorstel "Personenliften" (doc. COM(92) 35/EEG) is in behandeling bij de Raad (rechtsgrondslag : artikel 100 A van het EG-Verdrag);

    - het onderhavige richtlijnvoorstel "Kabelbaaninstallaties" (doc. COM(93) 646/EEG) (rechtsgrondslag : artt. 57, lid 2, 66 en 100 A van het EG-Verdrag).

    Bovenstaande rechtsgrondslagen geven aan welke artikelen van toepassing zijn.

    2. Commissievoorstel

    2.1. Het richtlijnvoorstel "Kabelbaaninstallaties" omvat voorschriften inzake veiligheid en gezondheid, milieu en consumentenbescherming alsmede inzake technische normen voor de bedoelde machines en installaties, het gebruik ervan en de voorzieningen voor het evacueren en het in veiligheid brengen van personen. Het voorstel heeft dus betrekking op de installatie van kabelbanen in zijn geheel, d.w.z. de ontwerp-fase, de aankoop of bouw van componenten, de installatie, de exploitatie en het onderhoud. De in de verschillende lid-staten vigerende en door de nationale regelgevende instanties goedgekeurde procedures zijn in het onderhavige voorstel vervat.

    2.2. De nationale voorschriften die lid-staten toepassen op zowel componenten als installaties zijn doorgaans zeer gedetailleerd en tussen de lid-staten onderling onverenigbaar, omdat ze uitgaan van voor de nationale industrie kenmerkende technieken, evenals van plaatselijke gewoontes en know-how. Bijna alle installaties hebben hun eigen kenmerken. En zelfs als ze volgens een standaardontwerp en met een groot aantal standaardcomponenten gebouwd zijn, dan nog wordt elke installatie op zich overeenkomstig de met omgeving samenhangende karakteristieken ontworpen, gebouwd en gemonteerd. Als gevolg van deze situatie worden fabrikanten beperkingen opgelegd wanneer zij hun installaties vrij willen verkopen en hun diensten binnen de Europese Unie willen aanbieden. Door de onderlinge verschillen wordt het concurrentievermogen aangetast en het vrije verkeer van goederen en diensten binnen de Europese Unie beperkt.

    2.3. Naar aanleiding van besprekingen binnen de Raad hebben de lid-staten kabelbaaninstallaties onder het toepassingsgebied gebracht van Richtlijn 90/531/EEG () betreffende de plaatsing van opdrachten; deze richtlijn wordt vervangen door de op 1 juli 1994 in werking tredende Richtlijn 93/38/EEG () en is de eerste richtlijn die tevens diensten omvat. In de lid-staten wordt door de overheidsinstanties nauwlettend toegezien op de kabelbaaninstallaties, of het nu particuliere of openbare kabelbaaninstallaties betreft.

    2.4. Wil men een transparante en werkelijk open markt tot stand brengen, dan is uitgaande van het onderstaande een speciale aanpak vereist :

    - wederzijdse erkenning is alleen haalbaar als elke lid-staat de wettelijke voorschriften van de andere lid-staten accepteert. Dit is technisch noch politiek realistisch;

    - vrijwillige normalisatie is uitsluitend voor de componenten mogelijk en betreft dus niet de installatie. Bovendien zou deze benadering stuklopen op de onverenigbaarheid van nationale voorschriften.

    Voor deze onbevredigende situatie kunnen alleen communautaire maatregelen een oplossing bieden.

    2.5. De Commissie gaat bij haar voorstel wat betreft de componenten uit van de zogenaamde nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie (Resolutie van de Raad van 7 mei 1985) (). Daarnaast betreft het Commissievoorstel ook de installatie, exploitatie en het onderhoud van kabelbanen. Het Commissievoorstel beperkt zich tot de essentiële eisen waaraan de complete installatie moet voldoen, en het gebruik ervan. Het voorstel geeft geen toepassingsvoorschriften, maar bepaalt enkel welke resultaten bereikt moeten worden. Bovendien wordt er in het voorstel op gewezen dat de verantwoordelijkheid voor de keuringsprocedures en de exploitatie van kabelbaaninstallaties bij de nationale overheden berust.

    2.6. Het Commissievoorstel inzake kabelbanen verwijst voor alle bijkomende zaken als essentiële eisen, geharmoniseerde normen, vrijwaringsclausule, modules voor conformiteitsbeoordeling, aangemelde instanties, enz., naar de nationale overheden.

    2.7. Evenals bij de huidige nationale regelgeving het geval was, worden de verantwoordelijke instanties belast met controle op twee niveaus :

    - de gebruiksveiligheid van kritische componenten;

    - de installaties als geheel moeten waarborgen bieden voor de veiligheid van de gebruikers en voor de bescherming van het milieu.

    3. Algemene opmerkingen

    3.1. Het Comité staat achter het Commissievoorstel en meent ook in de standpunten van de fabrikanten en exploitanten over het algemeen instemming beluisterd te hebben. Het Comité steunt de Commissie met name in haar streven de lid-staten zoveel mogelijk tot onderlinge coördinatie aan te zetten en strikte controles te laten uitvoeren in heel de Gemeenschap, zodat een optimaal veiligheidsniveau wordt bereikt en gewaarborgd en het risico op ongevallen wordt verkleind.

    3.2. Het Commissievoorstel moet leiden tot een op bredere leest geschoeide industrie met een versterkt concurrentievermogen, zodat deze zich staande kan houden op de wereldmarkt. Aangezien de meeste fabrikanten op de wereldmarkt uit Europa komen, dient elke maatregel ter versterking van de afzetmogelijkheden, goed doordacht te zijn en voldoende draagvlak te hebben.

    3.3. Vermeldenswaard is de door de Commissie ingeroepen rechtsgrondslag :

    - krachtens artikel 57, lid 2 en artikel 66 van het EG-Verdrag kunnen werkzaamheden als het ontwerpen, in bedrijf stellen en het onderhouden van installaties in heel de Europese Unie vrij verricht worden;

    - Artikel 100 A van het EG-Verdrag vormt de erkende rechtsgrondslag voor het vrije verkeer van goederen en diensten.

    3.4. De indruk zou kunnen bestaan dat het onderhavige Commissievoorstel alleen van toepassing is op lid-staten met wintersportgebieden, maar onder het omschreven installatiepark vallen ook installaties voor personenvervoer, die zich op tal van andere plaatsen kunnen bevinden. Bovendien is de voorgestelde richtlijn van belang voor lid-staten waar componenten worden vervaardigd.

    3.5. Er zij gewezen op het onderscheid tussen installaties voor personenvervoer, die binnen de werkingssfeer van het voorstel vallen, en uiteenlopende amusementsinstallaties in thema- en pretparken, die ervan uitgesloten zijn.

    3.6. Het Comité heeft de volgende opmerkingen :

    3.6.1. enkele vertalingen vertonen zwakke punten. De Commissie zou erop moeten toezien dat de vertalingen opnieuw gecheckt worden om de coherentie en duidelijkheid van desbetreffende teksten te waarborgen;

    3.6.2. de bevoegde nationale overheden, evenals alle andere betrokken instanties dienen erop toe te zien dat de algemene voorwaarden en de essentiële eisen ook door fabrikanten en exploitanten worden nageleefd;

    3.6.3. in de Engelse versie bezigt de Commissie de term "State of the Art", voorafgegaan door de adjectieven "current" ofwel "acknowledged", hetgeen verwarrend kan werken. Het Comité dringt aan op een consistenter gebruik van deze termen, vooral omdat het begrip "State of the Art" niet volledig definieerbaar is.

    4. Bijzondere opmerkingen

    4.1.

    Artikel 1

    Ten einde de omschrijving van lid 3, punt e) in overeenstemming te brengen met de punten a) tot en met d), zou punt e) als volgt geformuleerd moeten worden :

    "Skisleepliften : sleepliften waarmee personen, staande op hun ski`s, naar boven worden getrokken."

    4.2.

    Artikel 10

    Om er zeker van te zijn dat het hier alleen die installaties betreft die qua ontwerp of constructie geheel of ten dele nieuwe kenmerken vertonen, zou het volgende moeten worden toegevoegd : "die op één of meer belangrijke punten een daadwerkelijke vernieuwing inhouden". Zonder deze precisering kunnen oeverloze discussies ontstaan of zelfs meningsverschillen over wat bedoeld wordt met "geheel of ten dele nieuw".

    4.3.

    Artikel 14

    Het Comité meent uit dit artikel te kunnen opmaken dat de bepalingen van dit artikel alleen van toepassing zijn op installaties waaraan belangrijke herstel- of wijzigingswerkzaamheden zijn verricht. De Commissie zou moeten voorkomen dat misverstanden ontstaan op dit punt, aangezien volgens bijlage II van het voorstel elk onderdeel van een installatie aan de essentiële eisen moet voldoen. Ook moet de betekenis van het adjectief "belangrijke" in artikel 14 worden gepreciseerd.

    Indien de betekenis van dit artikel niet volledig duidelijk wordt gemaakt en de indruk ontstaat dat de bepalingen van het onderhavige voorstel van toepassing zijn op de installatie in haar geheel, bestaat wellicht het onaanvaardbare risico dat de exploitanten van kabelbanen gaan afzien van bepaalde noodzakelijke herstelwerkzaamheden.

    4.4.

    Artikel 18

    De Commissie heeft mondeling verklaard dat ze gezien de wildgroei van comités voornemens is een nieuw, uitgebreid comité op te richten, dat belast wordt met al het "geleide vervoer" zoals treinen, metro`s, kabelbanen, enz.

    4.5.

    Artikelen 20 en 21

    De Commissie heeft uitgelegd dat de hier gebruikte formulering gebaseerd is op een nieuwe juridische benadering, bedoeld om misbruik te voorkomen in lid-staten die goedgekeurde communautaire regelgeving niet onmiddellijk tot wet verheffen.

    4.5.1. Er kunnen problemen ontstaan bij werk in uitvoering (wanneer installaties in aanbouw zijn maar nog niet in bedrijf gesteld) en volgens het Comité is ook hier opheldering nodig. Voor sommige installaties kunnen er jaren liggen tussen het begin van de werkzaamheden en de inbedrijfstelling. Het Comité heeft van de Commissie begrepen dat wanneer een richtlijn eenmaal is goedgekeurd, deze normaal gezien geen terugwerkende kracht heeft. Toch gaat de Commissie ervan uit dat nieuwe installaties aan een keuring worden onderworpen, ten einde na te gaan of aan de essentiële eisen, en dan met name aan de veiligheidseisen voldaan wordt. Elke daarna noodzakelijk geachte maatregel dient geval per geval bekeken te worden. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan deze specifieke problemen aandachtig te bestuderen en toe te zien op adequate oplossingen.

    4.5.2. Het Comité vraagt de Commissie met klem, de in deze artikelen vervatte eisen zo duidelijk mogelijk te omschrijven om vaagheden en misverstanden te voorkomen.

    4.6.

    Bijlage II

    4.6.1.

    Lid 2.6

    Het Comité is van mening dat gezien de titel van dit lid ("integriteit van de installaties") de in 2.6.1 gebruikte termen "zodanige veiligheidsmarge" en "zeer gering" niet nauwkeurig genoeg zijn.

    4.6.2.

    Lid 4.2

    De eisen voor "bedieningsorganen" mogen niet lager zijn dan die voor componenten of bouwonderdelen zoals bedoeld onder punt 2.6.1.

    Brussel, 6 juli 1994.

    De voorzitter

    van het Economisch en Sociaal Comité

    Susanne TIEMANN

    () PB nr. C 70 van 8. 3. 1993, blz. 8.

    () PB nr. L 183 van 29. 6. 1989.

    () PB nr. L 198 van 22. 7. 1991.

    () PB nr. L 175 van 19. 7. 1993.

    () PB nr. C 139 van 5. 6. 1989.

    () PB nr. L 199 van 9. 8. 1993.

    () PB nr. C 136 van 4. 6. 1985.

    Top