Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R1787

    Verordening (EU) 2024/1787 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 inzake de vermindering van methaanemissies in de energiesector en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/942 (Voor de EER relevante tekst)

    PE/86/2023/REV/1

    PB L, 2024/1787, 15.7.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1787/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1787/oj

    European flag

    Publicatieblad
    van de Europese Unie

    NL

    L-serie


    2024/1787

    15.7.2024

    VERORDENING (EU) 2024/1787 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 13 juni 2024

    inzake de vermindering van methaanemissies in de energiesector en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/942

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Methaan wordt wat betreft de totale bijdrage aan de klimaatverandering alleen door koolstofdioxide (CO2) overtroffen en is verantwoordelijk voor ongeveer een derde van de huidige opwarming van de aarde. De hoeveelheid methaan in de atmosfeer is het afgelopen decennium mondiaal sterk toegenomen.

    (2)

    In zijn zesde evaluatierapport meldt de in het kader van de Verenigde Naties (VN) opgerichte Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (Intergovernmental Panel on Climate Change – IPCC) dat de emissies van antropogeen methaangas tussen nu en 2030 sterk moet worden verminderd om de aardopwarming te beperken tot 1,5 oC. Uit dat rapport blijkt dat methaan gemiddeld weliswaar minder lang in de atmosfeer blijft (tien tot twaalf jaar) dan CO2 (honderden jaren), maar over een periode van 20 jaar een broeikasgaseffect heeft dat meer dan 80 maal groter dan is dan dat van CO2. Methaan heeft volgens de IPCC over een periode van 100 jaar een aardopwarmingsvermogen van 29,8, acht keer zoveel als dat van CO2; over een periode van 20 jaar bedraagt het aardopwarmingsvermogen 82,5 het vijfvoud van CO2.

    (3)

    Uit het “Air quality in Europe – 2020” report van het Europees Milieuagentschap blijkt dat methaan een precursorgas is voor troposferisch ozon en bijdraagt aan luchtverontreiniging. Methaanemissies verminderen is niet alleen goed voor het milieu en het klimaat maar ook voor de bescherming van de menselijke gezondheid.

    (4)

    Volgens recente ramingen van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (United Nations Environment Programme – UNEP) en de Climate and Clean Air Coalition (CCAC) zou een vermindering van de methaanemissies met 45 % tussen nu en 2030, op basis van de beschikbare gerichte maatregelen en aanvullende maatregelen in lijn met de duurzameontwikkelingsdoelen van de VN de opwarming van de aarde tegen 2045 met 0,3 oC kunnen beperken.

    (5)

    Volgens de online gegevensdienst “World Energy Balances” van het Internationaal Energieagentschap is de Unie ’s werelds grootste importeur van fossiele energie en als dusdanig een belangrijke aanjager van wereldwijde methaanemissies.

    (6)

    In de Europese Green Deal wordt een uitgebreide reeks elkaar onderling versterkende maatregelen en initiatieven gecombineerd die ertoe moeten leiden dat uiterlijk in 2050 in de Unie klimaatneutraliteit wordt behaald. In haar mededeling van 11 december 2019 over de Europese Green Deal heeft de Commissie aangegeven dat het koolstofvrij maken van de gassector zou worden vergemakkelijkt, onder meer door de kwestie van energiegerelateerde methaanemissies aan te pakken. In oktober 2020 stelde de Commissie een EU-strategie vast om de methaanemissies te verminderen (de “methaanstrategie”), die maatregelen bevat om de methaanemissies in de Unie, onder meer in de energiesector, en op wereldschaal terug te dringen. In Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (4) is de doelstelling opgenomen om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de hele economie te bereiken en is een bindende EU-doelstelling vastgelegd om de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) in de Unie uiterlijk in 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990. Uit de effectbeoordeling bij het voorstel voor deze verordening blijkt, op basis van de aannames van de voorkeursbeleidsoptie voor het wetgevingsvoorstel inzake methaan in combinatie met de aannames van het “Fit for 55”-wetgevingspakket, dat de totale voor 2030 geraamde methaanemissies die aan olie, gas en steenkool zijn gerelateerd op een vanuit sociaal en milieuoogpunt kosteneffectieve manier met 77 % kunnen worden verminderd. Dat zou een bijdrage leveren aan het beperken van de klimaatopwarming tot 1,5 oC en zou de Unie in staat stellen het voortouw te nemen in de strijd tegen methaanemissies en tegelijk haar energiezekerheid te versterken.

    (7)

    De methaanemissies zijn opgenomen in de broeikasgasemissiereductiedoelstellingen van de Unie voor 2030, zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2021/1119, en de bindende nationale emissiereductiestreefcijfers uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (5). Er bestaat momenteel echter geen rechtskader van de Unie dat voorziet in specifieke maatregelen voor de vermindering van de antropogene methaanemissies in de energiesector. Daarnaast heeft Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (6) slechts betrekking op methaanemissies van de raffinage van minerale olie en gas en niet op methaanemissies van andere activiteiten in de energiesector.

    (8)

    In deze context moet deze verordening van toepassing zijn op de vermindering van de methaanemissies bij de upstreamexploratie en -productie van olie en fossiel gas, bij inactieve putten, tijdelijk gedichte putten en permanent gedichte en verlaten putten, bij het verzamelen en verwerken van fossiel gas, bij de transmissie, distributie en ondergrondse opslag van aardgas alsmede bij installaties voor vloeibaar aardgas (liquefied natural gas – LNG). Deze verordening moet eveneens van toepassing zijn op actieve ondergrondse en bovengrondse kolenmijnen en op gesloten of verlaten ondergrondse kolenmijnen.

    (9)

    Regels voor de nauwkeurige meting, monitoring, rapportage en verificatie van de methaanemissies in de sectoren olie, aardgas en kolen, alsook voor de vermindering van die emissies, onder meer door middel van lekdetectie en -reparatieonderzoeken (“LDAR”) en beperkingen voor afblazen en affakkelen, waarbij de bescherming van werknemers tegen methaanemissies wordt gewaarborgd, moeten worden opgenomen in een passend rechtskader van de Unie. De in deze verordening vastgelegde regels moeten de transparantie met betrekking tot de import van fossiele energie in de Unie verbeteren en overal ter wereld bijdragen tot een breder gebruik van oplossingen voor de beperking van methaanemissies. Voor het aardopwarmingsvermogen moet zowel een tijdshorizon van 20 jaar als van 100 jaar worden gehanteerd.

    (10)

    De naleving van de verplichtingen van deze verordening zal waarschijnlijk investeringen vereisen van entiteiten, en de kosten die met die investeringen gepaard gaan, moeten in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van tarieven, met inachtneming van efficiëntiebeginselen. De noodzakelijke kosten mogen geen disproportionele financiële last voor eindgebruikers en consumenten meebrengen.

    (11)

    Elke lidstaat moet ten minste één bevoegde instantie aanwijzen om toezicht te houden op de daadwerkelijke naleving van de verplichtingen van deze verordening door exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten en importeurs en moet de Commissie in kennis stellen van die aanwijzing en eventuele veranderingen hiervan. De aangewezen bevoegde instanties moeten over voldoende financiële en personele middelen beschikken en alle nodige maatregelen nemen om de naleving van deze verordening te waarborgen overeenkomstig de hun specifiek toegewezen taken. De bevoegde instanties moeten een contactpunt opzetten. Rekening houdend met de grensoverschrijdende aard van de activiteiten in de energiesector en de methaanemissies moeten de bevoegde instanties onderling en met de Commissie samenwerken. In die context moeten de Commissie en de bevoegde instanties samen een netwerk van overheidsinstanties opzetten die deze verordening toepassen teneinde nauwe samenwerking te bevorderen, met de noodzakelijke voorzieningen voor het uitwisselen van informatie en beste praktijken en om overleg mogelijk te maken.

    (12)

    Om een vlotte en doeltreffende uitvoering van deze verordening te waarborgen, moet de Commissie de lidstaten ondersteunen via het bij Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad (7) ingestelde instrument voor technische ondersteuning, dat technische expertise op maat biedt voor het ontwerpen en uitvoeren van hervormingen, zoals hervormingen om de vermindering van methaanemissies in de energiesector te bevorderen. Die technische steun kan bijvoorbeeld een versterking van de administratieve capaciteit, de harmonisering van de wetgevingskaders en het delen van relevante beste praktijken omvatten.

    (13)

    Om de uitvoering van de taken van de bevoegde instanties te waarborgen, moeten exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten en importeurs die bevoegde instanties alle noodzakelijke ondersteuning bieden. Daarnaast moeten exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten en importeurs alle noodzakelijke door de bevoegde instanties vastgestelde maatregelen nemen, binnen de door die instanties bepaalde of een andere met hen overeengekomen periode.

    (14)

    Inspecties, met inbegrip van het onderzoeken van documenten en akten, emissiemetingen en controles ter plaatse, moeten een van de belangrijkste mechanismen zijn waarover de bevoegde instanties beschikken. Inspecties moeten regelmatig plaatsvinden, op basis van een door de bevoegde instanties uitgevoerde evaluatie van de risico’s, zoals de aan elke locatie verbonden milieurisico’s. De bevoegde instanties moeten rekening houden met de bestaande controlemechanismen en de beste praktijken waarover zij beschikken. Daarnaast moeten inspecties worden uitgevoerd om gegronde klachten en gevallen van niet-naleving te onderzoeken en ervoor te zorgen dat reparaties of vervangingen van componenten en beperkingsmaatregelen worden uitgevoerd overeenkomstig deze verordening, en moet regelmatig worden gecontroleerd of importeurs deze verordening naleven. Wanneer de bevoegde instanties een ernstige inbreuk op de vereisten van deze verordening vaststellen, moeten zij een kennisgeving uitvaardigen van de door de exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur te nemen corrigerende maatregelen. Bij wijze van alternatief moeten de bevoegde instanties een exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur kunnen verplichten hun ter goedkeuring een reeks corrigerende maatregelen voor te leggen waarmee de inbreuk wordt aangepakt. De bevoegde instanties moeten documentatie van de inspecties bewaren en de desbetreffende informatie moet openbaar toegankelijk worden gemaakt overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad (8).

    (15)

    Om de ernst van een inbreuk op deze verordening te bepalen, moeten de bevoegde instanties rekening houden met de milieuschade en de gevolgen voor de menselijke veiligheid en gezondheid, alsook met de waarschijnlijkheid dat de inbreuk een aanzienlijke impact heeft op de betrouwbaarheid en degelijkheid van de gegevens in het kader van de monitoring- en rapportageverplichtingen uit hoofde van deze verordening.

    (16)

    Gezien de beperkte afstand van sommige bronnen van methaanemissies tot stedelijke of residentiële gebieden en de gevolgen daarvan voor de gezondheid, het milieu en het klimaat, moeten natuurlijke of rechtspersonen bij de bevoegde instanties naar behoren gemotiveerde klachten kunnen indienen over mogelijke inbreuken op deze verordening. In dat verband moet gebruik kunnen worden gemaakt van het Europees e-justitieportaal om door de lidstaten verstrekte relevante informatie beschikbaar te stellen, met name de contactgegevens van de bevoegde instanties, de belangrijkste stappen van de klachtenprocedure en de te volgen rechten en basisregels. De bevoegde instanties moeten klagers op de hoogte houden van de procedure en de genomen beslissingen en klagers moeten binnen een redelijke termijn na de indiening van de klacht een definitieve beslissing ontvangen.

    (17)

    Een degelijk verificatiekader versterkt de geloofwaardigheid van de gerapporteerde gegevens. Daarnaast vereisen de mate van gedetailleerdheid en de technische complexiteit van metingen van methaanemissies een goede verificatie van methaanemissiegegevens die door exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten en importeurs gerapporteerd worden. Hoewel zelfverificatie mogelijk is, zorgt verificatie door een derde voor meer onafhankelijkheid en transparantie. Daarnaast kan hiermee worden gezorgd voor een geharmoniseerde reeks competenties en een mate van deskundigheid waarover misschien niet alle openbare entiteiten beschikken. Verificateurs moeten worden geaccrediteerd door accreditatie-instanties overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (9) of anderszins zijn gemachtigd op een wijze die vergelijkbaar is met Verordening (EG) nr. 765/2008. Onafhankelijke verificateurs moeten er aldus voor zorgen dat de door exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten en importeurs opgestelde emissieverslagen accuraat zijn en in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde vereisten. De verificatieactiviteiten moeten worden afgestemd op de relevante Europese of andere internationale normen en methoden voor verificateurs en hun activiteiten, en moeten terdege rekening houden met de aard van de geverifieerde activiteiten. De verificateurs moeten de gegevens in de emissieverslagen evalueren om de betrouwbaarheid, geloofwaardigheid en nauwkeurigheid van de gegevens te beoordelen. Om de nauwkeurigheid van de gegevens te waarborgen, moeten verificateurs, voor zover relevant, aangekondigde en onaangekondigde controles ter plaatse uitvoeren. De verificateurs moeten losstaan van de bevoegde instanties en moeten onafhankelijk zijn van de exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten en importeurs, die hun alle noodzakelijke steun moeten verlenen om verificatieactiviteiten mogelijk te maken of te faciliteren, met name wat betreft de toegang tot locaties en de presentatie van documentatie of gegevens.

    (18)

    Bij het uitvoeren van hun taken en het uitoefenen van hun bevoegdheden uit hoofde van deze verordening moeten de Commissie, de bevoegde instanties en de verificateurs rekening houden met de informatie die internationaal beschikbaar wordt gesteld, bijvoorbeeld door het Internationaal waarnemingscentrum voor methaanemissies (International Methane Emissions Observatory – IMEO), met name met betrekking tot methoden voor gegevensaggregatie en de analyse en verificatie van methoden en statistische processen die door exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten en importeurs worden gebruikt om hun gerapporteerde emissiegegevens te kwantificeren. De referentiecriteria in dit verband kunnen het rapportagekader van het Oil and Gas Methane Partnership (OGMP), technische richtsnoeren en rapportagesjablonen omvatten.

    (19)

    Het IMEO werd in oktober 2020 opgericht door de Unie, in samenwerking met het UNEP, de CCAC en het Internationaal Energieagentschap, en werd tijdens de G20-top in oktober 2021 gepresenteerd. Het IMEO is ermee belast gegevens over antropogene methaanemissies op wereldschaal te verzamelen, op elkaar af te stemmen, te verifiëren en te publiceren. Het IMEO zou een rol kunnen spelen bij de identificatie van superuitstoters door middel van een systeem voor vroegtijdige opsporing en waarschuwing.

    (20)

    Als partij bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change – UNFCCC) (10) en de Overeenkomst van Parijs (11) die uit hoofde van dat verdrag is gesloten, is de Unie verplicht jaarlijks een inventarisverslag van antropogene broeikasgasemissies te verstrekken waarin de nationale broeikasgasinventarissen van de lidstaten zijn samengevoegd en dat is opgesteld met gebruik van goede methoden die zijn geaccepteerd door de IPCC.

    (21)

    Op grond van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (12) moeten de lidstaten aan de Commissie verslag uitbrengen over de broeikasgasinventarisgegevens en hun nationale prognoses. Op grond van die verordening moet verslaglegging worden uitgevoerd aan de hand van de UNFCCC-rapportagerichtsnoeren en is die vaak gebaseerd op standaardemissiefactoren in plaats van op directe metingen op bronniveau, wat onzekerheid oplevert met betrekking tot de oorsprong, frequentie en omvang van de emissies.

    (22)

    De landgegevens die op grond van de rapportagebepalingen van het UNFCCC zijn gerapporteerd, worden ingediend bij het secretariaat van het UNFCCC volgens verschillende rapportageniveaus in lijn met de richtsnoeren van de IPCC. In die context stelt de IPCC over het algemeen voor om methoden van hogere niveaus te gebruiken voor emissiebronnen die een aanzienlijke invloed hebben op de totale inventaris van broeikasgassen van een land in termen van absoluut niveau, ontwikkeling of onzekerheid.

    (23)

    De niveaus hebben een verschillende methodische complexiteit. Er zijn drie niveaus beschikbaar. Voor de methoden van niveau 1 worden normaal gesproken standaardemissiefactoren gebruikt en zij vereisen de eenvoudigste en minst opgesplitste activiteitengegevens. Voor hogere niveaus worden gewoonlijk uitgebreidere methoden gebruikt, evenals bron-, technologie-, regio- of landspecifieke emissiefactoren, die vaak worden gebaseerd op metingen en die doorgaans verder uitgesplitste activiteitengegevens vereisen. Meer specifiek vereist niveau 2 het gebruik van landspecifieke in plaats van standaardemissiefactoren, terwijl niveau 3 gegevens of metingen per installatie vereist en de toepassing van een rigoureuze bottom-upbeoordeling per soort bron op het niveau van de individuele faciliteit omvat. In 2019 heeft de IPCC in de verfijning van de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen gesteld dat de overgang van niveau 1 naar niveau 3 de zekerheid van de metingen van methaangerelateerde emissies vergroot.

    (24)

    De lidstaten passen verschillende praktijken toe met betrekking tot het niveau waarop zij hun energiegerelateerde methaanemissies rapporteren aan het UNFCCC-secretariaat. De rapportage op niveau 2 voor grote emissiebronnen is in overeenstemming met de rapportagerichtsnoeren van de IPCC, aangezien niveau 2 wordt beschouwd als methode van een hoger niveau. Rapportage op niveau 1, het laagste niveau, is in verschillende lidstaten nog steeds gangbaar voor methaanemissies van kolen, gas en olie. Daardoor verschillen de ramingsmethoden en de rapportage van energiegerelateerde methaanemissies van lidstaat tot lidstaat.

    (25)

    Momenteel vormen door de industrie geleide vrijwillige initiatieven in veel landen nog steeds de belangrijkste benadering voor de kwantificering en beperking van de methaanemissies. Een belangrijk door de energiesector geleid initiatief is het OGMP, een vrijwillig initiatief op het gebied van de meting en rapportage van methaanemissies dat in 2014 in het leven is geroepen door het UNEP en de CCAC en waarin de Commissie in de raad van bestuur is vertegenwoordigd. Het OGMP is gericht op de vaststelling van beste praktijken om de beschikbaarheid van mondiale informatie over de kwantificering van de methaanemissies en het beheer ervan te verbeteren en om de beperkingsmaatregelen om de methaanemissies te verminderen, te bevorderen. Bij de werkzaamheden van het OGMP met betrekking tot de ontwikkeling van normen en methoden zijn regeringen, het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven betrokken. Tot nu toe zijn meer dan 115 ondernemingen, die activa in meer dan 60 landen op vijf continenten bezitten en die meer dan 35 % van de mondiale productie van olie en aardgas en meer dan 70 % van de LNG-stromen vertegenwoordigen, lid geworden van OGMP 2.0 van het UNEP. Het OGMP 2.0-kader is de meest recente iteratie van een dynamische norm voor methaanemissies en kan een geschikte basis bieden voor normen voor methaanemissies, gestoeld op gedegen wetenschappelijke normen.

    (26)

    Tegen die achtergrond is het noodzakelijk om de meting van de methaanemissies en de kwaliteit van de gerapporteerde gegevens, met inbegrip van informatie over de belangrijkste bronnen van methaanemissies die verband houden met energie die in de Unie wordt geproduceerd en verbruikt, te verbeteren. Bovendien moeten de beschikbaarheid van gegevens op bronniveau en de degelijke kwantificering van de methaanemissies worden gewaarborgd, waarmee de betrouwbaarheid van de rapportage en de ruimte voor passende beperkingsmaatregelen worden vergroot.

    (27)

    Met het oog op de doeltreffendheid van de kwantificering en rapportage moeten exploitanten en ondernemingen verplicht worden de methaanemissies per bron te kwantificeren en te rapporteren en om samengevoegde gegevens beschikbaar te stellen aan de lidstaten, zodat de lidstaten in staat zijn de nauwkeurigheid van hun inventaris en rapporten te verbeteren. Daarnaast is een doeltreffende verificatie van de gerapporteerde gegevens noodzakelijk. Om de administratieve lasten voor exploitanten en ondernemingen tot een minimum te beperken, moeten zij jaarlijks rapporteren.

    (28)

    Deze verordening bouwt voort op de relevante onderdelen van het OGMP 2.0-kader, draagt bij aan de verzameling van betrouwbare en degelijke gegevens die een toereikende basis zouden vormen voor de monitoring van methaanemissies, en voorziet indien nodig in aanvullende maatregelen om methaanemissies verder te in te perken.

    (29)

    Het OGMP 2.0-kader telt vijf rapportageniveaus. De rapportage op bronniveau begint op niveau 3, dat vergelijkbaar is met niveau 3 van het UNFCCC. Hiervoor mogen generieke emissiefactoren worden gebruikt. De rapportage op niveau 4 van het OGMP 2.0 vereist rechtstreekse metingen van de methaanemissies op bronniveau, waarbij specifieke emissiefactoren mogen worden gebruikt. De rapportage op niveau 5 van het OGMP 2.0 vereist metingen op locatieniveau naast kwantificering op bronniveau van de methaanemissies. Daarnaast vereist het OGMP 2.0-kader dat bedrijven directe metingen van methaanemissies binnen drie jaar na het toetreden tot het OGMP 2.0 rapporteren voor operationele activa en binnen vijf jaar voor niet-operationele activa. De termijnen waarbinnen exploitanten en ondernemingen de uit hoofde van deze verordening vereiste verslagen moeten indienen, moeten worden vastgelegd, voortbouwend op de aanpak van OGMP 2.0 met betrekking tot rapportage op bronniveau en rekening houdend met het feit dat een groot aantal bedrijven in de Unie reeds tot het OGMP 2.0 is toegetreden. Naast de kwantificering op bronniveau maakt de kwantificering op locatieniveau de beoordeling, verificatie en afstemming van ramingen op bronniveau per locatie mogelijk, hetgeen het vertrouwen in de gerapporteerde emissies versterkt. Net zoals in het OGMP 2.0-kader moet worden verlangd dat metingen op locatieniveau worden afgestemd op kwantificering op bronniveau.

    (30)

    Volgens gegevens van de broeikasgasinventaris van de Unie, die gebaseerd is op de overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 gerapporteerde nationale broeikasgasinventarissen, wordt meer dan de helft van alle directe methaanemissies van de energiesector veroorzaakt door onopzettelijke emissies in de atmosfeer. In het geval van olie en aardgas vertegenwoordigen onopzettelijke emissies het grootste deel van de methaanemissies.

    (31)

    Onopzettelijke methaanlekken in de atmosfeer kunnen optreden tijdens het boren en winnen, alsook tijdens de verwerking, opslag, transmissie en distributie aan eindgebruikers. Dergelijke lekken komen ook voor bij inactieve putten, tijdelijk gedichte putten of permanent gedichte en verlaten putten. Sommige methaanemissies kunnen het resultaat zijn van onvolkomenheden in of de normale slijtage van technische componenten, zoals verbindingsstukken, flenzen en kleppen, of van beschadigde componenten, bijvoorbeeld na een ongeluk. Corrosie kan ook leiden tot lekken in de wanden van drukapparatuur.

    (32)

    Om methaanemissies te verminderen, moeten exploitanten alle passende beperkingsmaatregelen nemen om de methaanemissies van hun activiteiten tot een minimum te minimaliseren.

    (33)

    Meer in het bijzonder worden methaanemissies als gevolg van lekken meestal verminderd door LDAR-onderzoeken, die eerst worden uitgevoerd om lekken op te sporen en vervolgens om deze te herstellen of om lekkende onderdelen te vervangen. Exploitanten moeten derhalve periodiek LDAR-onderzoeken uitvoeren, onder meer van de componenten voor het afblazen van methaan, om slecht functionerende apparatuur op te sporen.

    (34)

    Met het oog daarop moet een geharmoniseerde benadering worden ontwikkeld om te zorgen voor een gelijk speelveld voor alle exploitanten in de Unie. Die benadering moet minimumvereisten voor LDAR-onderzoeken omvatten, en tegelijkertijd een passende mate van flexibiliteit bieden aan de lidstaten en exploitanten. Die flexibiliteit is essentieel om innovatie en de ontwikkeling van nieuwe componenten, nieuwe LDAR-technologieën en nieuwe detectiemethoden mogelijk te maken en zo een technologische lock-in te voorkomen, die ten koste van de milieubescherming zou gaan. Er ontstaan nog steeds nieuwe LDAR-technologieën en nieuwe detectiemethoden en de lidstaten moeten de innovatie in deze sector aanmoedigen, zodat de componenten met de laagste emissies, nauwkeurige en ook kosteneffectieve componenten, LDAR-technologieën en detectiemethoden kunnen worden gebruikt.

    (35)

    In de verplichtingen met betrekking tot LDAR-onderzoeken moeten goede praktijken tot uiting komen. LDAR-onderzoeken moeten voornamelijk gericht zijn op het opsporen en zo snel mogelijk dichten van lekken door de reparatie of vervanging van lekkende componenten, in plaats van op het kwantificeren hiervan en gebieden met een hoger risico op lekken moeten vaker worden gecontroleerd. Het bepalen van de frequentie van LDAR-onderzoeken en de beslissing om een component te repareren of te vervangen moeten niet alleen worden gebaseerd op de noodzaak aan reparatie of vervanging van componenten waarbij methaan ontsnapt boven de methaanemissiedrempel, maar ook op operationele overwegingen, rekening houdend met veiligheidsrisico’s. Wanneer een groter risico voor de veiligheid of een groter risico op methaanemissies wordt vastgesteld, moeten de bevoegde instanties kunnen aanbevelen dat bepaalde componenten frequenter aan LDAR-onderzoeken worden onderworpen of worden vervangen door technologie met een kleiner risico op lekken. Alle lekken, ongeacht de omvang, moeten worden onderzocht en gecontroleerd, aangezien kleinere lekken groter kunnen worden. Na reparatie van een lek moet worden bevestigd of die reparatie doeltreffend was. Om het gebruik van nieuwe of meer geavanceerde componenten of detectietechnologieën voor methaanemissies mogelijk te maken, moet worden gespecificeerd vanaf welke hoeveelheid methaanverliezen een reparatie vereist is, terwijl exploitanten moeten kunnen kiezen welke detectieapparatuur wordt gebruikt. Waar passend moet in het kader van LDAR-onderzoeken gebruik kunnen worden gemaakt van detectietechnologieën, zoals continue monitoring, zolang die voldoet aan de eisen voor geavanceerde detectietechnologieën van deze verordening. De best presterende exploitanten die olie of aardgas produceren of verwerken, moeten verschillende LDAR-onderzoeksfrequenties kunnen hanteren, mits aan de voorwaarden van deze verordening wordt voldaan en de bevoegde instanties daarmee instemmen.

    (36)

    LDAR-onderzoeken moeten worden uitgevoerd aan de hand van passende beschikbare technologieën en detectietechnieken om lekken op te sporen: zo dicht mogelijk bij elke afzonderlijke potentiële emissiebron voor bovengrondse componenten en componenten boven zeeniveau; als eerste stap op het raakvlak tussen de grond en de atmosfeer en, indien een potentieel lek wordt gedetecteerd, als tweede stap zo dicht mogelijk bij de emissiebron voor ondergrondse componenten, en door toepassing van de beste commercieel beschikbare detectietechnieken voor offshorecomponenten onder zeeniveau of onder de zeebedding.

    (37)

    Wat ondergrondse componenten betreft, verlopen LDAR-onderzoeken doorgaans in twee stappen. Als eerste stap wordt een eerste lekdetectie uitgevoerd en wordt een keuze gemaakt tussen het afgraven van de grond of een sonderingsboring indien de pijpleiding rechtstreeks toegankelijk is. Exploitanten graven de grond af of voeren een boring uit als het lek minstens de eerste lekdetectiedrempel haalt. Als tweede stap wordt een tweede lekdetectie uitgevoerd en wordt bepaald of het lek al dan niet moet worden gerepareerd. Exploitanten repareren het lek als het minstens de tweede lekdetectiedrempel haalt.

    (38)

    Minimale detectielimieten moeten waarborgen dat de detectieapparatuur voldoende gevoelig is om lekken te detecteren zoals uit hoofde van deze verordening vereist. Die minimale detectielimieten en de te gebruiken detectietechnieken moeten door de Commissie worden vastgesteld, rekening houdend met de verschillende soorten componenten en LDAR-onderzoeken, voor alle categorieën componenten en samen met de detectiedrempels die voor de eerste stap van de LDAR-onderzoeken voor ondergrondse componenten van toepassing zijn.

    (39)

    Reparaties of vervangingen moeten onmiddellijk na de detectie van een lek op of boven de in deze verordening bepaalde drempel of zo spoedig mogelijk daarna worden uitgevoerd. Hoewel soms rekening moet worden gehouden met uitzonderlijke veiligheids-, administratieve en technische aspecten, moet het nodige bewijsmateriaal worden verstrekt om eventuele vertragingen bij de reparatie te rechtvaardigen. Bij reparaties of vervangingen moet gebruik worden gemaakt van de beste commercieel beschikbare technologieën die een duurzame bescherming bieden tegen toekomstige lekkage.

    (40)

    Kleinschalig verbonden systemen zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad (13) kunnen worden geconfronteerd met problemen op het gebied van voorzieningszekerheid en netstabiliteit wanneer een systeem wordt stilgelegd. Om dergelijke risico’s voor de voorzieningszekerheid te voorkomen, moeten reparatie- of vervangingswerkzaamheden worden uitgevoerd tijdens geplande stilleggingen.

    (41)

    In het licht van het sterke broeikasgasemissie-effect ervan, moet afblazen worden verboden, behalve in noodgevallen, bij defecten of tijdens bepaalde specifieke gebeurtenissen waarbij enig afblazen onvermijdbaar en strikt noodzakelijk is. Om ervoor te zorgen dat exploitanten geen apparatuur gebruiken die voor afblazen ontworpen is, moeten technologische normen worden vastgesteld die het gebruik van alternatieven met lagere emissies mogelijk maken.

    (42)

    Wanneer affakkelen plaatsvindt tijdens de normale productie van olie, aardgas en kolen, en bij gebrek aan geschikte faciliteiten of geologie die het mogelijk maakt het geproduceerde gas opnieuw te injecteren, ter plaatse te gebruiken of naar een markt te verzenden, wordt dit als routinematig affakkelen beschouwd. Routinematig afblazen moet worden verboden. Affakkelen moet worden toegestaan wanneer dit het enige alternatief voor afblazen is en wanneer afblazen niet verboden is. Het verbieden van routinematig affakkelen zou ook de beschikbaarheid van aardgas voor gasmarkten vergroten. Afblazen is schadelijker voor het milieu dan affakkelen omdat de geloosde gassen doorgaans hoge gehaltes methaan bevatten, terwijl methaan bij affakkelen oxideert tot CO2, dat een lager aardopwarmingsvermogen heeft. Indien geen andere keuze beschikbaar is, moet affakkelen daarom de voorkeur krijgen boven afblazen.

    (43)

    Het gebruik van affakkelen als alternatief voor afblazen vereist dat affakkelapparatuur methaan op efficiënte wijze kan verbranden. Daarom moet ook een vereiste voor de verbrandingsefficiëntie worden opgenomen voor gevallen waarin affakkelen toegestaan is, en moet affakkelapparatuur met een vernietigings- en verwijderingsrendement van minder dan 99 % worden uitgefaseerd. Het gebruik van automatische ontstekers of permanente aansteekvlammen, die zorgen voor een betrouwbaardere ontsteking, aangezien de wind hierop geen invloed heeft, moet ook verplicht worden gesteld.

    (44)

    Het opnieuw injecteren van methaan, het gebruiken op de locatie of het verzenden naar een markt moet altijd de voorkeur krijgen boven afblazen of affakkelen. Exploitanten die afblazen, moeten aan de bevoegde instanties bewijs overleggen dat het methaan opnieuw injecteren, gebruiken op de locatie, opslag voor later gebruik, verzenden naar een markt en affakkelen niet mogelijk waren en exploitanten die affakkelen moeten aan de bevoegde instanties bewijs overleggen dat het methaan opnieuw injecteren, gebruiken op de locatie, opslag voor later gebruik of verzenden naar een markt niet mogelijk waren.

    (45)

    Exploitanten moeten belangrijke voorvallen van afblazen en affakkelen onverwijld melden bij de bevoegde instanties en bij die instanties jaarlijks uitgebreidere verslagen indienen over alle voorvallen van afblazen en affakkelen. Zij moeten er bovendien voor zorgen dat de afblaas- en affakkelapparatuur en hulpmiddelen in overeenstemming zijn met de in het Unierecht vastgelegde normen.

    (46)

    Methaanemissies van inactieve, tijdelijk gedichte putten en permanent gedichte en verlaten putten leveren risico’s op voor de volksgezondheid, veiligheid en het milieu. Daarom moeten de verplichtingen inzake monitoring, met inbegrip van kwantificering, indien drukmonitoringapparatuur aanwezig is, drukmonitoring en rapportage, van toepassing blijven en moeten deze putten en locaties, naargelang het geval, permanent worden gedicht, teruggewonnen en hersteld. In dergelijke gevallen moeten de lidstaten een dominante rol spelen, met name om inventarissen op te stellen en, indien de verantwoordelijke partij niet kan worden geïdentificeerd, methaanemissies te rapporteren en binnen duidelijke termijnen beperkingsplannen op te stellen.

    (47)

    Voor permanent gedichte en verlaten putten moet toereikende documentatie worden verstrekt waaruit blijkt dat er geen methaanemissies ontsnappen uit alle putten die binnen 30 jaar voorafgaand aan en op of na de datum van inwerkingtreding van deze verordening permanent zijn gedicht en verlaten en, indien dergelijke documentatie beschikbaar is, voor putten die reeds langer dan 30 jaar voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze verordening permanent zijn gedicht en verlaten. Die documentatie moet ten minste een kwantificering bevatten op basis van emissiefactoren of monsters, dan wel betrouwbaar bewijs leveren van permanente ondergrondse insluiting overeenkomstig ISO 16530-1:2017, de toepasselijke internationale norm inzake putintegriteit voor de aardolie- en aardgasindustrie.

    (48)

    Indien de bevoegde instanties betrouwbaar bewijs ontvangen van de materiële hoeveelheden methaanemissies in een inactieve offshoreput, in een tijdelijk gedichte put of in een permanent gedichte en verlaten put, naargelang het geval, dat door een onafhankelijke derde partij is bevestigd, moeten de bevoegde instanties een besluit nemen over de toepassing van de verplichtingen voor tijdelijk gedichte putten met betrekking tot die put.

    (49)

    Het aantal inactieve putten, tijdelijk gedichte putten en permanent gedichte en verlaten putten op het grondgebied van de lidstaten varieert aanzienlijk en sommige lidstaten hebben zeer veel van zulke putten op hun grondgebied. Zij moeten daarom een meer geleidelijke aanpak kunnen volgen om te voldoen aan de verplichtingen met betrekking tot het opstellen van inventarissen van dergelijke putten teneinde de evenredigheid van de kosten en administratieve lasten in verband met die inventarisatie te waarborgen.

    (50)

    Aangezien de waarschijnlijkheid dat methaanlekkage uit offshoreputten het oppervlak bereikt afhankelijk is van verschillende factoren en doorgaans afneemt met de waterdiepte en aangezien er meer middelen nodig zijn om offshoreputten te onderzoeken en daarbij in te grijpen naarmate de waterdiepte en de afstand tot de kust toenemen, moeten vrijstellingen van bepaalde verplichtingen uit hoofde van deze verordening worden overwogen voor offshoreputten op grotere waterdiepte, indien degelijk bewijs kan worden geleverd dat de impact van potentiële methaanemissies uit die putten waarschijnlijk verwaarloosbaar is.

    (51)

    Uit de gegevens van de broeikasgasinventaris van de Unie blijkt dat methaanemissies van kolenmijnen de grootste bron van methaanemissies in de energiesector van de Unie zijn. In 2019 waren rechtstreekse emissies uit de kolensector goed voor 31 % van alle methaanemissies, wat bijna gelijk is aan het percentage rechtstreekse emissies van olie en fossiel gas, namelijk 33 %.

    (52)

    Er bestaat momenteel geen Uniebrede specifieke wetgeving om de methaanemissies van de kolensector te beperken, ondanks het feit dat een brede reeks beperkingstechnologieën beschikbaar is. Er is op het niveau van de Unie of internationaal niveau geen specifieke monitorings-, rapportage- en verificatienorm voor kolen. In de Unie maakt de rapportage van de methaanemissies van de kolenindustrie deel uit van de rapportage van de broeikasgasemissies van de lidstaten. Gegevens van ondergrondse kolenmijnen worden daarnaast opgenomen in het Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad (14).

    (53)

    Uit recente studies blijkt dat methaanemissies voornamelijk verband houden met ondergrondse mijnbouwactiviteiten, zowel in actieve als in verlaten mijnen. In actieve ondergrondse koolmijnen wordt de methaanconcentratie in de lucht voortdurend gecontroleerd, aangezien deze een gevaar vormt voor de gezondheid en veiligheid. In het geval van ondergrondse kolenmijnen vindt het overgrote deel van de methaanemissies plaats door middel van de ventilatie en drainage- of ontgassingssystemen, de twee belangrijkste manieren om de methaanconcentraties in de luchtroutes van de mijn te verlagen.

    (54)

    Nadat de productie is stopgezet en een kolenmijn gesloten of verlaten is, blijft methaan vrijkomen; dit methaan wordt ook wel methaan uit verlaten mijnen (abandoned mine methane – AMM,) genoemd. Die methaanemissies vinden normaal gesproken plaats bij goed afgebakende puntbronnen, zoals ventilatieschachten of drukontlastingsgaten. Met de verhoogde klimaatambitie en de overgang van de energieproductie op minder koolstofintensieve bronnen, zullen de AMM-emissies in de Unie waarschijnlijk toenemen. Volgens ramingen komt er zelfs tien jaar nadat de mijnbouwactiviteiten zijn stopgezet nog methaan uit niet-ondergelopen kolenmijnen vrij op een niveau dat ongeveer 40 % van de emissies op het moment van de sluiting bedraagt. Bovendien is de behandeling van AMM nog steeds versnipperd vanwege verschillende eigendoms- en exploitatierechten en -verplichtingen in de Unie. De lidstaten moeten derhalve inventarissen opstellen van gesloten ondergrondse kolenmijnen en verlaten ondergrondse kolenmijnen waarvan de activiteiten na 3 augustus 1954 zijn stopgezet, en de geïdentificeerde verantwoordelijke partij moet worden verplicht apparaten te installeren om de methaanemissies te meten.

    (55)

    Actieve bovengrondse kolenmijnen in de Unie produceren bruinkool en stoten minder methaan uit dan ondergrondse kolenmijnen. Bruinkoolmijnen in de Unie zijn voornamelijk dagbouwkolenmijnen, met uitzondering van één ondergrondse bruinkoolmijn in één lidstaat. Volgens de broeikasgasinventaris van de Unie stootten actieve bovengrondse kolenmijnen in 2019 166 kiloton methaan uit, ten opzichte van 828 kiloton methaan voor ondergrondse kolenmijnen. De methaanemissies van bovengrondse kolenmijnen zijn moeilijk te meten omdat methaan de neiging heeft om zich over een breed gebied te verspreiden. Daarom worden de methaanemissies van bovengrondse kolenmijnen ondanks de beschikbaarheid van passende technologie zelden gemeten. De methaanemissies van bovengrondse kolenmijnen kunnen worden afgeleid aan de hand van bekkenspecifieke emissiefactoren voor kolen en, voor een grotere nauwkeurigheid, met gebruik van mijn- of voorraadspecifieke emissiefactoren, aangezien het vermogen om methaan vast te houden binnen eenzelfde kolenbekken kan verschillen per afzetting. Emissiefactoren kunnen worden afgeleid door het gasgehalte te meten van monsters die uit aders verkregen zijn door middel van exploratieboringen. Mijnexploitanten moeten derhalve de methaanemissies in bovengrondse kolenmijnen kwantificeren op basis van dergelijke emissiefactoren.

    (56)

    De methaanemissies van volledig ondergelopen ondergrondse kolenmijnen nemen in de loop der tijd doorgaans aanzienlijk af naarmate de hydrogeologische omstandigheden zich stabiliseren na de sluiting van die mijnen en nadat zij zijn volgelopen. Daarom moeten dergelijke kolenmijnen in naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen worden vrijgesteld van de kwantificeringsverplichting.

    (57)

    Mijnexploitanten moeten continue metingen en kwantificeringen van de methaanemissies van ventilatieschachten in ondergrondse kolenmijnen en continue metingen van afgeblazen en afgefakkeld methaan in drainagestations uitvoeren. Zij moeten specifieke emissiefactoren gebruiken voor bovengrondse kolenmijnen en die gegevens rapporteren aan de bevoegde instanties.

    (58)

    Beperking van methaanemissies kan het beste worden verwezenlijkt voor actieve en gesloten ondergrondse kolenmijnen of verlaten ondergrondse kolenmijnen. Momenteel zijn de technologische mogelijkheden om de methaanemissies van actieve bovengrondse kolenmijnen en gesloten of verlaten bovengrondse kolenmijnen effectief te beperken begrensd. Om het onderzoek en de ontwikkeling op het gebied van beperkingstechnologieën voor methaanemissies in de toekomst te ondersteunen, moet echter een doeltreffende en gedetailleerde monitoring, rapportage en verificatie van de omvang van die methaanemissies plaatsvinden.

    (59)

    Actieve ondergrondse kolenmijnen zijn stoomkolen- of cokeskolenmijnen. Stoomkolen wordt hoofdzakelijk gebruikt als energiebron en cokeskolen als brandstof en reactant in de staalproductie. Zowel voor stoomkolen- als cokeskolenmijnen moeten metingen, rapportages en verificaties en beperkingsmaatregelen met betrekking tot methaanemissies plaatsvinden. Die beperkingsmaatregelen moeten worden uitgevoerd door het afblazen en affakkelen uit te faseren. Beperkingsmaatregelen mogen de veiligheid van werknemers niet in het gedrang brengen.

    (60)

    Voor actieve ondergrondse kolenmijnen moeten beperkingsmaatregelen worden uitgevoerd door middel van een uitfasering van affakkelapparatuur met een vernietigings- en verwijderingsrendement op ontwerpniveau van minder dan 99 %. Hoewel het laten onderlopen van gesloten of verlaten ondergrondse kolenmijnen methaanemissies kan voorkomen, gebeurt dit niet systematisch en brengt het milieurisico’s met zich. In die kolenmijnen moet affakkelapparatuur met een vernietigings- en verwijderingsrendement op ontwerpniveau van minder dan 99 % ook worden uitgefaseerd. Omdat een uniforme aanpak voor verlaten ondergrondse kolenmijnen vanwege geologische beperkingen en milieuoverwegingen niet haalbaar is, moeten de lidstaten een eigen beperkingsplan opstellen, rekening houdend met die beperkingen en de technische haalbaarheid van de AMM-beperking.

    (61)

    Om de methaanemissies van actieve kolenmijnen te verminderen, moeten de lidstaten kunnen bekijken of een systeem kan worden ingevoerd met stimulansen om de methaanemissies te verminderen, met inachtneming van de toepasselijke staatssteunregels. Met dergelijke regelingen zouden investeringen in methaanafvang en -injectie in het net kunnen worden gestimuleerd en kunnen methaanemissies van ventilatieschachten en affakkelen worden beperkt. De lidstaten moeten kunnen overwegen of een specifiek vergoedings- en heffingsysteem kan worden ingevoerd om investeringen in methaanemissieverminderingen te faciliteren, onder meer als onderdeel van staatssteunprogramma’s voor de ontmanteling van kolenproductiecapaciteit, met inachtneming van de toepasselijke staatssteunregels.

    (62)

    In gesloten of verlaten kolenmijnen moet de toepassing van bestaande beste beperkingspraktijken om methaanemissies te verminderen worden toegestaan, zoals de ontwikkeling van geothermie- en warmteopslagprojecten in ondergelopen kolenmijnen, waterkrachttoepassingen in niet-ondergelopen kolenmijnen, het afvangen van methaanemissies door ontgassing, het gebruik van veiligheidsrelevante ontgassingsapparatuur, het gebruik van mijngas voor energieproductie of de opstuwing van mijnwater en andere mogelijke toepassingen.

    (63)

    De Unie is voor 70 % van haar steenkoolverbruik, 97 % van haar olieverbruik en 90 % van haar verbruik van fossiel gas afhankelijk van import. Hoewel het aandeel van de mondiale antropogene methaanemissies in Europa naar schatting ongeveer 6 % bedraagt, dragen het verbruik van en de importafhankelijkheid van fossiele brandstoffen aanzienlijk bij aan de methaanemissies van de Unie.

    (64)

    De aardopwarmingseffecten die door methaanemissies worden veroorzaakt, zijn grensoverschrijdend. Hoewel sommige derde landen die fossiele energie produceren in eigen land beginnen op te treden om de methaanemissies van hun energiesector te verminderen, vallen veel producenten uit derde landen en exporteurs niet onder enige regelgeving op hun respectievelijke binnenlandse markt. Zij hebben duidelijke stimulansen nodig om hun methaanemissies te beperken. Daarom moet transparante informatie over de methaanemissies die gepaard gaan met de productie van ruwe olie, aardgas en steenkool die in de Unie in de handel worden gebracht, beschikbaar worden gesteld aan de markten en het bredere publiek.

    (65)

    Momenteel is de beschikbaarheid van nauwkeurige gegevens over de internationale methaanemissies, gerapporteerd op UNFCCC-niveau 3 of op basis van vergelijkbare methoden, beperkt. Veel derde landen die fossiele energie exporteren, hebben nog geen volledige inventarisgegevens ingediend bij het UNFCCC-secretariaat. Bovendien is er bewijs dat de methaanemissies van de olie- en gasproductie in de afgelopen 20 jaar mondiaal sterk zijn toegenomen, namelijk van 65 tot 80 Mt/jaar.

    (66)

    Zoals aangekondigd in de methaanstrategie, streeft de Unie naar samenwerking met haar energiepartners en andere belangrijke importerende en exporterende derde landen van fossiele energie om de methaanemissies op mondiaal niveau aan te pakken. De energiediplomatie op het gebied van de methaanemissies heeft reeds belangrijke resultaten opgeleverd. In september 2021 hebben de Unie en de Verenigde Staten het mondiale methaanpact aangekondigd, dat in november 2021 tijdens de VN-klimaatconferentie (COP 26) is gelanceerd. Het mondiale methaanpact vormt een politieke verbintenis om samen te werken teneinde de wereldwijde methaanemissies tussen nu en 2030 collectief met 30 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 2020, en teneinde omvattende binnenlandse maatregelen te nemen om die doelstelling te bereiken. Het omvat tevens een verbintenis om de beste beschikbare inventarismethoden te gebruiken om de methaanemissies te kwantificeren. Meer dan 100 landen, goed voor bijna de helft van de wereldwijde antropogene methaanemissies, hebben zich al bij het mondiale methaanpact aangesloten.

    (67)

    Het IMEO speelt een belangrijke rol bij het vergroten van de transparantie over de wereldwijde methaanemissies in de energiesector en de Commissie moet met het IMEO blijven samenwerken.

    (68)

    Terwijl de Unie haar diplomatieke werkzaamheden voortzet om tot mondiale verbintenissen voor een aanzienlijke vermindering van de methaanemissies te komen, moedigt zij daarnaast alle inspanningen aan om die emissies wereldwijd aanzienlijk te verminderen, met name in de landen die fossiele energie aan de Unie leveren.

    (69)

    Importeurs van ruwe olie, aardgas en kolen in de Unie moeten derhalve worden verplicht aan de bevoegde instanties informatie te verstrekken over maatregelen in verband met de meting, rapportage, verificatie en beperking van de methaanemissies door de exporteurs naar de Unie en producenten uit derde landen, en met name over de toepassing van regelgevings- of vrijwillige maatregelen om de methaanemissies van producenten van ruwe olie, aardgas en kolen uit derde landen te beheersen, waaronder LDAR-onderzoeken of maatregelen om het afblazen en affakkelen van methaan in de hand te houden en te beperken. De niveaus van metingen en rapportages die in de informatievereisten voor importeurs worden bepaald, moeten overeenkomen met de vereisten die op marktdeelnemers in de Unie worden toegepast. Bovendien mag de verplichting voor importeurs om informatie te verstrekken over maatregelen om methaanemissies te beheersen niet zwaarder wegen dan de overeenkomstige verplichting voor exploitanten in de Unie. De lidstaten moeten de informatie over die maatregelen aan de Commissie verstrekken. Op basis van die informatie moet de Unie een transparantiedatabank voor methaan opzetten en beheren, waarin onder meer door producenten in de Unie en door importeurs van ruwe olie, aardgas en steenkool gerapporteerde informatie wordt opgenomen. Een dergelijke databank zou een informatiebron vormen voor aankoopbesluiten van importeurs van ruwe olie, aardgas en kolen, alsook voor andere belanghebbenden en het publiek. Naast de transparantiedatabank voor methaan moet de Commissie methaanprestatieprofielen ontwikkelen die de gegevens bevatten over methaanemissies met betrekking tot ruwe olie, aardgas en steenkool die in de Unie in de handel worden gebracht. Die profielen moeten ook een beoordeling bevatten van de inspanningen die door producenten in de Unie, importeurs en producenten in derde landen en exporteurs van fossiele energie naar de Unie worden geleverd om hun methaanemissies te meten, te rapporteren en te verminderen. Die profielen moeten voorts informatie bevatten over de regelgevende maatregelen die zijn genomen door derde landen die ruwe olie, aardgas en steenkool produceren ten aanzien van meting, rapportage, verificatie en beperking.

    (70)

    Daarnaast moet de Commissie een mondiaal monitoringinstrument voor methaan opzetten dat informatie verstrekt over het bestaan, de omvang en de locatie van gebeurtenissen met hoge methaanemissies uit energiebronnen, alsook een snellereactiemechanisme om gebeurtenissen met zeer hoge emissies binnen of buiten de Unie aan te pakken. In dat verband moet de Commissie rekening houden met alle terdege gestaafde informatie die lidstaten of derden over gebeurtenissen met zeer hoge emissies hebben ontvangen. De lidstaten moeten worden aangemoedigd om dergelijke informatie met de Commissie te delen. Die instrumenten moeten reële en aantoonbare resultaten verder aanmoedigen dankzij de uitvoering van maatregelen om de methaanemissies te reguleren en doeltreffende beperkingsmaatregelen door ondernemingen in de Unie en exporteurs van fossiele energie naar de Unie. Die instrumenten moeten kunnen voortbouwen op bestaande internationale instrumenten of kaders. Met die instrumenten, moeten gegevens van verschillende gecertificeerde gegevensverstrekkers en diensten worden gebundeld, onder meer van het IMEO en de Copernicus-component van het bij Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad (15) vastgestelde ruimtevaartprogramma van de Unie. Zij moeten informatie verstrekken ten behoeve van de bilaterale dialogen van de Commissie met relevante derde landen over beleid en maatregelen op het gebied van methaanemissies.

    (71)

    Samen moeten de transparantiedatabank voor methaan, de methaanprestatieprofielen, het mondiaal monitoringinstrument voor methaan en het snellereactiemechanisme bijdragen tot meer transparantie voor kopers in de Unie, hen in staat stellen geïnformeerde aankoopbeslissingen te nemen en betere mogelijkheden creëren voor een groter gebruik van oplossingen voor methaanemissiebeperking overal ter wereld. Daarnaast moeten die instrumenten verdere stimulansen bieden voor ondernemingen uit derde landen om internationale normen voor de meting en rapportage van methaanemissies toe te passen, zoals de binnen het OGMP 2.0-kader vastgestelde normen of om doeltreffende metings-, rapportage- en beperkingsmaatregelen vast te stellen, en verificatie mogelijk te maken.

    (72)

    Nieuwe contracten voor de levering van ruwe olie, aardgas of steenkool die door importeurs uit de Unie worden gesloten, moeten de toepassing van regels voor het monitoren, rapporteren en verifiëren van methaanemissies die gelijkwaardig zijn aan die welke in deze verordening zijn vastgesteld in derde landen bevorderen. Er moeten regels worden vastgesteld om leveranciers uit derde landen en importeurs in de Unie in staat te stellen aan te tonen dat die maatregelen gelijkwaardig zijn aan de in deze verordening vastgelegde eisen met betrekking tot in de Unie ingevoerde ruwe olie, aardgas of steenkool. Hoewel clausules in die zin niet in het geval van bestaande overeenkomsten kunnen worden opgenomen, kunnen dergelijke clausules worden opgenomen in nieuwe overeenkomsten of in bestaande overeenkomsten die worden verlengd, zelfs als dat stilzwijgend gebeurt. In dit verband zouden ondernemingen baat hebben bij door de Commissie aanbevolen modelclausules.

    (73)

    De gelijkwaardigheid van de monitoring, rapportage en verificatie van methaanemissies moet niet alleen kunnen worden bereikt door maatregelen die door individuele ondernemingen worden toegepast, maar ook op het niveau van derde landen, door middel van bestaande rechtskaders inzake monitoring, rapportage en verificatie. De Commissie moet daarom de bevoegdheid krijgen om de vereisten vast te stellen met betrekking tot het bewijs dat in dat verband door derde landen moet worden verstrekt, door actief samen te werken met alle exporterende derde landen en terdege rekening te houden met eventuele andere omstandigheden in die derde landen en met de verplichtingen van de Unie uit hoofde van internationaal recht. De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen om in voorkomend geval de gelijkwaardigheid voor bepaalde derde landen vast te stellen en in te trekken.

    (74)

    Er moet worden gedacht aan instrumenten, met inbegrip van dialogen over gebeurtenissen met zeer hoge emissies, besluiten inzake de gelijkwaardigheid van monitoring, rapportage en verificatie en de goedkeuring van samenwerkingskaders, om de correcte uitvoering te waarborgen van de verplichtingen van importeurs en van in derde landen gevestigde producenten of exporteurs die ruwe olie, aardgas of steenkool leveren aan de Unie. De Commissie moet instrumenten kunnen voorstellen om samen te werken met derde landen. Die instrumenten moeten, in voorkomend geval, worden vastgesteld overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van de Verdragen.

    (75)

    De Commissie mag geen dialoog aangaan met derde landen over gebeurtenissen met zeer hoge emissies, moet afzien van het vaststellen van gelijkwaardigheidsbesluiten en mag niet aanbevelen onderhandelingen te openen over een samenwerkingskader indien daardoor het risico zou ontstaan dat uit hoofde van artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) of artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vastgestelde beperkende maatregelen inzake de import van ruwe olie, aardgas en steenkool, worden omzeild.

    (76)

    Zodra de transparantiedatabank voor methaan, de methaanprestatieprofielen, het mondiaal monitoringinstrument voor methaan en het snellereactiemechanisme zijn ingevoerd, moet de Commissie de methode vaststellen voor de berekening van de methaanintensiteit van de productie van ruwe olie, aardgas en steenkool. Die methode moet openbaar gemaakt worden. De Commissie moet op basis daarvan het potentiële effect van verschillende niveaus van maximale methaanintensiteitswaarden op de energievoorzieningszekerheid en op het concurrentievermogen van de economie van de Unie beoordelen.

    (77)

    De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om verplichte maximale methaanintensiteitswaarden en -klassen vast te stellen in verband met de productie van ruwe olie, aardgas en steenkool die in de Unie in de handel worden gebracht, op basis van de methode voor de berekening van de methaanintensiteit van de productie van ruwe olie, aardgas en steenkool en van de beoordeling van het potentiële effect van de vaststelling van maximale methaanintensiteitswaarden. Die waarden moeten worden vastgesteld op niveaus die de vermindering van de wereldwijde methaanemissies bevorderen, waarbij de energievoorzieningszekerheid op Unie- en nationaal niveau behouden blijft, niet-discriminerende behandeling wordt gewaarborgd en het concurrentievermogen van de economie van de Unie wordt beschermd.

    (78)

    Om een geharmoniseerde uitvoering van deze verordening te waarborgen en een gemeenschappelijk technisch kader te creëren voor alle actoren in de olie-, gas- en steenkoolsector, moet de Commissie, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (16), overwegen de betrokken Europese normalisatieorganisaties te verzoeken geharmoniseerde normen op te stellen voor de meting en kwantificering van methaanemissies in de sectoren olie, gas en steenkool, voor LDAR-onderzoeken en voor afblaas- en affakkelapparatuur. Die normen moeten voor de toepassing van deze verordening bindend worden teneinde te zorgen voor een geharmoniseerde aanpak tussen exploitanten, ondernemingen en mijnexploitanten en de partijen die betrokken zijn bij het waarborgen van de naleving van deze verordening, met name de Commissie, bevoegde instanties en verificateurs. Indien de vaststelling van geharmoniseerde normen niet haalbaar is of die normen de naleving van de voorschriften van deze verordening niet waarborgen, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om technische voorschriften vast te stellen om de nodige vereisten te dekken. Tot de datum van toepassing van die normen of technische voorschriften moeten exploitanten, ondernemingen en mijnexploitanten de meest geavanceerde praktijken in de sector en de beste beschikbare technologieën toepassen.

    (79)

    De lidstaten moeten voorschriften vaststellen inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat zij worden uitgevoerd. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Die sancties moeten geldboetes en dwangsommen kunnen omvatten. Om te zorgen voor een aanzienlijk afschrikkend effect, moeten ze passend zijn voor het soort inbreuk, het uit de inbreuk voortvloeiende economische voordeel, het soort en de ernst van de milieuschade en het effect op de menselijke veiligheid en gezondheid. Bij het opleggen van sancties moeten de bevoegde instanties rekening houden met de aard, de ernst en de duur van de inbreuk. Sancties moeten op niet-discriminerende wijze en in overeenstemming met het Unierecht, internationaal recht en nationaal recht worden opgelegd. De toepasselijke procedurele waarborgen en de beginselen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten worden geëerbiedigd.

    (80)

    Omwille van de consistentie moet een lijst worden vastgesteld van de soorten inbreuken waarvoor sancties moeten worden opgelegd. Om een consistente sanctietoepassing in alle lidstaten te bevorderen, moeten voorts gemeenschappelijke niet-limitatieve en indicatieve criteria worden vastgesteld voor de toepassing van sancties. Het afschrikkende effect van sancties moet worden versterkt door te voorzien in de mogelijkheid om de informatie over de door de lidstaten opgelegde sancties bekend te maken, met inachtneming van Verordeningen (EU) 2016/679 (17) en (EU) 2018/1725 (18) van het Europees Parlement en de Raad indien de sancties aan natuurlijke personen worden opgelegd.

    (81)

    Als gevolg van de bepalingen die vereisen dat rekening wordt gehouden met de investeringen van gereguleerde entiteiten bij de vaststelling van de tarieven, moet Verordening (EU) 2019/942 van het Europees Parlement en de Raad (19) worden gewijzigd om aan het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (Agency for the Cooperation of Energy Regulators – ACER) de taak toe te vertrouwen om een reeks indicatoren en referentiewaarden beschikbaar te maken voor de vergelijking van de investeringskosten per eenheid in verband met de meting, kwantificering, monitoring, rapportage, verificatie en vermindering van de methaanemissies voor vergelijkbare projecten.

    (82)

    Teneinde de elementen te definiëren van de uitfasering van afblazen en affakkelen in cokeskolenmijnen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening door te voorzien in beperkingen voor het afblazen van methaan uit ventilatieschachten voor cokeskolenmijnen. Daarnaast moet, om het mogelijk te maken verdere informatie van importeurs te verkrijgen, waar nodig, aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening door de informatie die door importeurs moet worden verstrekt te wijzigen of aan te vullen. Voorts moet, teneinde de methode vast te stellen voor de berekening van de methaanintensiteit op het niveau van de producent in verband met ruwe olie, aardgas en steenkool die in de Unie in de handel worden gebracht, alsook van maximale methaanintensiteitswaarden en -klassen, aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen. Tot slot moet, teneinde een geharmoniseerde uitvoering van deze verordening te waarborgen, aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen door geharmoniseerde normen en technische voorschriften vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (20). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

    (83)

    Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend om nadere regels vast te stellen met betrekking tot modellen voor de rapportage van methaanemissies, minimale detectielimieten en detectietechnieken voor detectieapparatuur en drempelwaarden voor de eerste stap van LDAR-onderzoeken, alsook de procedure en vereisten en individuele besluiten met betrekking tot de gelijkwaardigheid van monitoring-, rapportage- en verificatiemaatregelen in derde landen, overeenkomstig artikel 291 VWEU. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (21).

    (84)

    De Commissie moet de toepassing van deze verordening monitoren en evalueren en een verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad. In dat verslag moeten met name de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze verordening, het bereikte verminderingsniveau van methaanemissies en de vraag of er behoefte is aan aanvullende of alternatieve maatregelen worden beoordeeld. In dat verslag moet rekening worden gehouden met de toepasselijke Uniewetgeving op gerelateerde gebieden. Afhankelijk van de conclusies in dat verslag en in het kader van de evaluatie van deze verordening, kan de Commissie overwegen om, waar passend, wetgevingsvoorstellen in te dienen.

    (85)

    Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de nauwkeurige meting, kwantificering, monitoring, rapportage en verificatie, alsmede de vermindering van de methaanemissies in de energiesector in de Unie, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang en de gevolgen van die maatregelen, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK 1

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Onderwerp en toepassingsgebied

    1.   Bij deze verordening worden regels vastgesteld voor de nauwkeurige meting, kwantificering, monitoring, rapportage en verificatie van methaanemissies in de energiesector in de Unie, alsook voor de vermindering van die emissies, onder meer door lekdetectie- en -reparatieonderzoeken, reparatieverplichtingen en beperkingen voor afblazen en affakkelen. Bij deze verordening worden ook regels vastgelegd inzake instrumenten die de transparantie met betrekking tot methaanemissies waarborgen.

    2.   Deze verordening is van toepassing op:

    a)

    de exploratie en productie van olie en fossiel gas en het winnen en verwerken van fossiel gas;

    b)

    inactieve putten, tijdelijk gedichte putten, permanent gedichte en verlaten putten;

    c)

    aardgastransmissie en -distributie, met uitzondering van bemeteringssystemen op het punt van eindverbruik en de delen van aansluitleidingen tussen het distributienet en het bemeteringssysteem die zich op het privéterrein van de eindafnemers bevinden, de ondergrondse opslag en de exploitatie in LNG-installaties, en

    d)

    actieve ondergrondse kolenmijnen en bovengrondse kolenmijnen, gesloten ondergrondse kolenmijnen en verlaten ondergrondse kolenmijnen.

    3.   Deze verordening is ook van toepassing op methaanemissies die buiten de Unie plaatsvinden en die betrekking hebben op ruwe olie, aardgas en steenkool die in de Unie in de handel worden gebracht, zoals bedoeld in hoofdstuk 5.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1)

    “methaanemissies”: alle rechtstreekse emissies uit componenten, ongeacht of zij voortvloeien uit afblazen, de onvolledige verbranding bij affakkelen of uit lekken;

    2)

    “component”: elk onderdeel of element van een uitrusting dat wordt gebruikt in installaties of infrastructuur voor olie, aardgas of steenkool dat methaan kan uitstoten;

    3)

    “exploitant”: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een actief exploiteert of beheert of, indien nationaal recht daarin voorziet, aan wie de economische zeggenschap over het technisch functioneren van een actief is overgedragen;

    4)

    “actief”: een onderneming of operationele eenheid, die kan bestaan uit verschillende faciliteiten of locaties, met inbegrip van operationele activa en niet-operationele activa;

    5)

    “operationele activa”: activa die onder de operationele controle van de exploitant vallen;

    6)

    “niet-operationele activa”: activa die niet onder de operationele controle van de exploitant vallen;

    7)

    “locatie”: een verzameling componenten die in zekere mate met elkaar verbonden zijn als een onderverdeling van een actief;

    8)

    “transmissie”: transmissie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 17, van Richtlijn (EU) 2024/1788 van het Europees Parlement en de Raad (22);

    9)

    “transmissiesysteembeheerder”: een transmissiesysteembeheerder zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 18, van Richtlijn (EU) 2024/1788;

    10)

    “distributie”: distributie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 19, van Richtlijn (EU) 2024/1788;

    11)

    “distributiesysteembeheerder”: een distributiesysteembeheerder zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 20, van Richtlijn (EU) 2024/1788;

    12)

    “mijnexploitant”: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een kolenmijn exploiteert of beheert of, indien nationaal recht daarin voorziet, aan wie de economische zeggenschap over het technisch functioneren van een kolenmijn is overgedragen;

    13)

    “verificatie”: de activiteiten die worden verricht door een verificateur om de conformiteit met deze verordening van de door de exploitanten, ondernemingen en mijnexploitanten op grond van deze verordening ingediende verslagen te beoordelen;

    14)

    “verificateur”: een rechtspersoon die verificatieactiviteiten verricht en die, op het moment dat een verificatieverklaring wordt afgegeven, op grond van Verordening (EG) nr. 765/2008 is geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie, of, onverminderd artikel 5, lid 2, van die verordening, een natuurlijke persoon die anderszins is geautoriseerd om verificatieactiviteiten uit te voeren;

    15)

    “bron”: een component of een geologische structuur die methaan in de atmosfeer loost, ongeacht of dit opzettelijk of onopzettelijk, met tussenpozen of continu gebeurt;

    16)

    “emissiefactor”: een coëfficiënt aan de hand waarvan de emissies van een gas per eenheid activiteit wordt gekwantificeerd en die gebaseerd is hetzij op een steekproef van meetgegevens hetzij op andere kwantificeringsmethoden, waarvan het gemiddelde wordt genomen om een representatief emissiepercentage voor een bepaald activiteitsniveau onder een bepaalde reeks operationele omstandigheden te ontwikkelen;

    17)

    “generieke emissiefactor”: een gestandaardiseerde emissiefactor voor elk soort emissiebron, die wordt afgeleid van inventarissen of databanken, maar die in elk geval niet is geverifieerd door middel van rechtstreekse metingen;

    18)

    “specifieke emissiefactor”: een emissiefactor voor een soort emissiebron die is afgeleid van rechtstreekse metingen;

    19)

    “rechtstreekse meting”: een meting van de methaanemissies op bronniveau met een meetapparaat dat tot een dergelijke meting in staat is;

    20)

    “kwantificering”: activiteiten om de hoeveelheid methaanemissies te bepalen door middel van rechtstreekse metingen of, indien rechtstreekse metingen niet haalbaar zijn, op basis van andere methoden zoals simulatie-instrumenten en andere gedetailleerde technische berekeningen of een combinatie van dergelijke methoden;

    21)

    “methaanemissies op locatieniveau”: alle bronnen van methaanemissies op een locatie;

    22)

    “meting op locatieniveau”: een meting die een volledig overzicht geeft van alle methaanemissies op locatieniveau, de emissies van een segment van een pijpleidingnet inbegrepen, die normaal gesproken het gebruik van sensoren omvat die op een mobiel platform, zoals voertuigen, drones, vliegtuigen, schepen en satellieten, zijn gemonteerd, of het gebruik van andere middelen, zoals vaste sensoren of netwerken van permanente sensoren op bepaalde punten;

    23)

    “onderneming”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die ten minste een van de volgende activiteiten verricht: exploratie en productie van olie of fossiel gas, het winnen en verwerken van fossiel gas of de transmissie, distributie en ondergrondse opslag van gas, ook wat LNG betreft;

    24)

    “LNG-installatie”: een LNG-installatie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 33 van Richtlijn (EU) 2024/1788;

    25)

    “lekdetectie- en -reparatieonderzoek” of “LDAR-onderzoek”: een onderzoek om bronnen van methaanemissielekken en andere onopzettelijke methaanemissies vast te stellen en op te sporen, en om de betrokken componenten te repareren of te vervangen;

    26)

    “lekdetectie- en -reparatieonderzoek type 1” of “LDAR-onderzoek type 1”: een lekdetectie- en -reparatieonderzoek uitgevoerd overeenkomstig de vereisten van artikel 14, leden 2, 7 en 8, en bijlage I, deel 1, voor LDAR-onderzoeken type 1;

    27)

    “lekdetectie- en -reparatieonderzoek type 2” of “LDAR-onderzoek type 2”: een lekdetectie- en -reparatieonderzoek uitgevoerd overeenkomstig de vereisten van artikel 14, leden 2, 7 en 8, en bijlage I, deel 1, voor LDAR-onderzoeken van type 2;

    28)

    “productielocatie”: een locatie waar ruwe olie of aardgas uit de grond wordt gewonnen en waar geen verwerking plaatsvindt;

    29)

    “verwerkingslocatie”: een locatie waar processen, zoals de scheiding van olie en aardgas uit water, worden gebruikt voor de behandeling van olie en aardgas;

    30)

    “stillegging”: de toestand waarin een locatie of een deel van de componenten ervan niet langer onder normale bedrijfsomstandigheden functioneert en wordt uitgeschakeld en een gehele of gedeeltelijke drukvermindering is vereist voordat de reparatie of het onderhoud kan worden aangevangen;

    31)

    “afblazen”: het rechtstreeks lozen van onverbrand methaan in de atmosfeer;

    32)

    “affakkelen”: de verwijdering van methaan door gecontroleerde verbranding in een daartoe ontworpen apparaat;

    33)

    “routinematig affakkelen”: affakkelen tijdens de normale productie van olie of fossiel gas en als gevolg van het ontbreken van passende faciliteiten of geschikte geologische formaties die het mogelijk maakt methaan opnieuw te injecteren, het ter plaatse gebruiken of het naar een markt verzenden, met uitzondering van affakkelen als gevolg van een noodgeval of defect;

    34)

    “fakkelpijp”: een apparaat dat is uitgerust met een aansteekvlam en dat wordt gebruikt om af te fakkelen;

    35)

    “noodgeval”: een tijdelijke, onverwachte, ongebruikelijke situatie waarin methaanemissies onvermijdbaar en noodzakelijk zijn om imminente en aanzienlijke negatieve gevolgen voor de menselijke veiligheid, de gezondheid of het milieu te voorkomen, met uitzondering van situaties die het gevolg zijn van of verband houden met de volgende gebeurtenissen:

    a)

    het nalaten van de exploitant om passende apparatuur met een toereikende capaciteit te installeren voor de verwachte of daadwerkelijke snelheid en druk van de productie;

    b)

    het nalaten van de exploitant om de productie te beperken wanneer de snelheid van de productie de capaciteit van de apparatuur of het systeem voor winning overschrijdt, tenzij de overmatige productie het gevolg is van een downstreamnoodgeval, een defect of een ongeplande reparatie en niet langer dan acht uur vanaf het moment van de kennisgeving van het downstreamcapaciteitsprobleem duurt;

    c)

    gepland onderhoud;

    d)

    nalatigheid van de exploitant;

    e)

    herhaaldelijke defecten van dezelfde apparatuur, namelijk vier of meer defecten in de voorgaande dertig dagen;

    36)

    “defect”: een plotseling, onvermijdbaar falen of een storing van apparatuur buiten de redelijke macht van de exploitant, die de activiteiten aanzienlijk verstoort, maar die geen falen of storing van de apparatuur vormt die volledig of gedeeltelijk wordt veroorzaakt door slecht onderhoud of nalatigheid of een andere vermijdbare oorzaak;

    37)

    “vernietigings- en verwijderingsrendement”: het massapercentage methaan dat is vernietigd of verwijderd nadat de verbranding is beëindigd, in verhouding tot de hoeveelheid methaan die de fakkelpijp binnenkomt;

    38)

    “inactieve put”: een olie- of gasput of putlocatie voor exploratie of productie, onshore of offshore, waar gedurende minstens één jaar geen activiteiten voor exploratie of productie hebben plaatsgevonden, met uitzondering van tijdelijk gedichte putten, permanent gedichte en verlaten putten;

    39)

    “tijdelijk gedichte put”: een olie- of gasput of putlocatie voor exploratie of productie, onshore of offshore, waarop putafsluiters zijn aangebracht om het productiereservoir tijdelijk af te sluiten en waar er nog steeds toegang tot de put is;

    40)

    “permanent gedichte en verlaten put”: een olie- of gasput of putlocatie voor exploratie of productie, onshore of offshore, die is gedicht en niet opnieuw zal worden geopend, waarin alle activiteiten zijn beëindigd en waarin alle bij de put horende installaties zijn verwijderd overeenkomstig de toepasselijke wettelijke voorschriften, en waarover overeenkomstig bijlage V, deel 1, punt 3, documentatie kan worden verstrekt;

    41)

    “herstel”: het proces van het saneren van vervuild water en vervuilde bodems;

    42)

    “terugwinnen”: het proces van het zorgen voor bodem- en vegetatieomstandigheden bij een olie- of gasput of op een olie- of gasputlocatie die vergelijkbaar zijn met de omstandigheden die bestonden voordat deze werden verstoord;

    43)

    “kolenmijn”: een locatie waar steenkoolwinning plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, met inbegrip van terreinen, uitgravingen, ondergrondse doorgangen, schachten, hellingen, tunnels en werken, structuren, faciliteiten, apparatuur, machines en instrumenten die zich aan het oppervlak of onder de grond bevinden en die worden gebruikt bij of voortvloeien uit de werkzaamheden in verband met het ontginnen van bruinkool, subbitumineuze steenkool, bitumineuze steenkool of antraciet uit de natuurlijke afzettingen in de bodem met gebruik van alle mogelijke middelen of methoden, met inbegrip van de werkzaamheden van het voorbereiden van de kolen voor ontginning;

    44)

    “actieve kolenmijn”: een kolenmijn waarvan het grootste deel van de inkomsten afkomstig is van het ontginnen van bruinkool, subbitumineuze steenkool, bitumineuze steenkool of antraciet en waarbij sprake is van ten minste een van de volgende omstandigheden:

    a)

    de mijnbouw wordt ontwikkeld;

    b)

    binnen de afgelopen negentig dagen is kolen geproduceerd;

    c)

    de ventilatoren van de mijn zijn in bedrijf;

    45)

    “ondergrondse kolenmijn” een kolenmijn waar steenkool wordt geproduceerd door middel van het aanleggen van tunnels in de aarde naar de steenkoollaag, waar de steenkool vervolgens wordt ontgonnen met gebruik van uitrusting voor ondergrondse kolenmijnbouw, zoals snijmachines en continue, longwall- en shortwall-mijnbouwmachines en naar het oppervlak wordt gebracht;

    46)

    “bovengrondse kolenmijn”: een kolenmijn waar de steenkool nabij het oppervlak ligt en kan worden ontgonnen door de dekkende lagen steen en grond te verwijderen;

    47)

    “ventilatieschacht”: een verticale passage die wordt gebruikt om frisse lucht onder de grond te brengen of om methaan en andere gassen uit een ondergrondse kolenmijn te verwijderen;

    48)

    “drainagestation”: een station dat methaan van een gasdrainagesysteem van een kolenmijn verzamelt;

    49)

    “drainagesysteem”: een systeem dat meerdere methaanbronnen kan omvatten en dat methaanrijk gas uit steenkolenlagen of omliggende gesteentelagen afvoert en naar een drainagestation vervoert;

    50)

    “activiteiten na de mijnbouw”: activiteiten die worden verricht nadat de kolen zijn ontgonnen en naar het oppervlak zijn gebracht, met inbegrip van de behandeling, de verwerking, de opslag en het vervoer van kolen;

    51)

    “continue meting”: een meting waarbij de waarden ten minste elke minuut worden afgelezen;

    52)

    “kolenafzetting”: grond die in aanzienlijke concentraties en winbare hoeveelheden steenkool bevat, gedefinieerd volgens de methode van de lidstaat inzake de documentatie van geologische afzettingen van mineralen;

    53)

    “gesloten kolenmijn”: een kolenmijn waar de steenkoolproductie is gestaakt, die is gesloten overeenkomstig de toepasselijke vergunningsvereisten of andere regelingen, en waarvoor een exploitant, eigenaar of vergunninghouder nog steeds een geldige vergunning, licentie of ander wettelijk document heeft op grond waarvan hij of zij verantwoordelijk is voor de kolenmijn;

    54)

    “verlaten kolenmijn”: een kolenmijn waar de steenkoolproductie is gestaakt, maar waarvoor geen exploitant, eigenaar of vergunninghouder op wie de verplichtingen uit hoofde van een geldige vergunning, licentie of ander wettelijk document tot verlening van verantwoordelijkheid over de kolenmijn rusten, kan worden geïdentificeerd, of die niet op gereguleerde wijze is gesloten;

    55)

    “alternatief gebruik van een verlaten ondergrondse kolenmijn”: het gebruik van de ondergrondse mijninfrastructuur en uitrusting voor de kolenmijnbouw voor andere doeleinden dan steenkoolproductie;

    56)

    “uitrusting voor de kolenmijnbouw”: alle uitrusting die verbonden blijft met de methaanhoudende lagen, zoals verlaten ventilatiegaten en afvoerleidingen;

    57)

    “cokeskolenmijn”: een kolenmijn waar ten minste 50 % van de gemiddelde productie in de afgelopen drie jaar uit cokeskolen bestond, zoals omschreven in bijlage B bij Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad (23);

    58)

    “producent”: een onderneming die in het kader van een commerciële activiteit ruwe olie, aardgas of steenkool produceert door deze uit de grond in een vergunningsgebied te winnen, te verwerken of over te brengen via verbonden infrastructuur binnen dat vergunningsgebied;

    59)

    “importeur”: een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van een commerciële activiteit ruwe olie, aardgas of steenkool afkomstig uit een derde land in de Unie in de handel brengt, met inbegrip van een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die is aangewezen om de uit hoofde van hoofdstuk 5 vereiste handelingen en formaliteiten te verrichten;

    60)

    “exporteur”: de contractuele tegenpartij van de importeur in elk contract dat wordt gesloten voor de levering van ruwe olie, aardgas of steenkool van oorsprong uit een derde land vinden naar de Unie;

    61)

    “methaanprestatieprofiel”: informatie en informatiebladen per lidstaat, derde land en, in voorkomend geval, producent of importeur in de Unie, alsook producent of exporteur uit een derde land die ruwe olie, aardgas of steenkool aan de Unie levert of ruwe olie, aardgas of steenkool in de Unie in de handel brengt, naargelang het geval, die worden bekendgemaakt in de transparantiedatabank voor methaan;

    62)

    “gebeurtenis met zeer hoge emissies”: een gebeurtenis binnen of buiten de Unie waarbij een bron of een reeks nauw verbonden bronnen op een locatie meer dan 100 kg methaan per uur uitstoten;

    63)

    “afstemmingsproces”: onderzoek naar en toelichting bij de oorzaken van statistisch significante discrepanties tussen kwantificering op bronniveau en meting van methaanemissies op locatieniveau.

    Artikel 3

    Door exploitanten gemaakte kosten

    1.   Bij de vaststelling of goedkeuring van tarieven of de methoden die door transmissiesysteembeheerders, distributiesysteembeheerders, beheerders van LNG-installatie of andere gereguleerde entiteiten, met inbegrip van, waar van toepassing, beheerders van ondergrondse gasopslag, moeten worden gebruikt, houden de regulerende instanties uit hoofde van artikel 57 van Richtlijn (EU) 2019/944 en hoofdstuk X van Richtlijn (EU) 2024/1788 rekening met de gemaakte kosten en gedane investeringen om de verplichtingen op grond van deze verordening na te komen, voor zover deze overeenkomen met die van een efficiënte en structureel vergelijkbare gereguleerde entiteit en transparant zijn.

    De in lid 2 bedoelde investeringskosten per eenheid kunnen door de regulerende instanties worden gebruikt om de door exploitanten gemaakte kosten te benchmarken.

    2.   Het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (Agency for the Cooperation of Energy Regulators – ACER) stelt om de drie jaar een reeks indicatoren en bijbehorende referentiewaarden vast en maakt deze openbaar voor de vergelijking van de investeringskosten per eenheid in verband met de meting, kwantificering, monitoring, rapportage, verificatie en vermindering van de methaanemissies, met inbegrip van emissies van lekken, afblazen of affakkelen, voor vergelijkbare projecten.

    De in lid 1 bedoelde betrokken regulerende instanties en de betrokken gereguleerde entiteiten verstrekken ACER alle gegevens die nodig zijn voor de in de eerste alinea van dit lid bedoelde vergelijking.

    HOOFDSTUK 2

    BEVOEGDE INSTANTIES EN ONAFHANKELIJKE VERIFICATIE

    Artikel 4

    Bevoegde instanties

    1.   Elke lidstaat wijst een of meer bevoegde instanties aan die verantwoordelijk zijn voor de monitoring en handhaving van de toepassing van deze verordening.

    De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 5 februari 2025 in kennis van de namen en contactgegevens van hun bevoegde instanties. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van eventuele wijzigingen van de namen of contactgegevens van hun bevoegde instanties.

    2.   De Commissie maakt de lijst van de bevoegde instanties openbaar en werkt deze lijst regelmatig bij zodra zij van de lidstaten een kennisgeving van een wijziging ontvangt.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instanties een contactpunt instellen en over voldoende bevoegdheden en middelen beschikken om de in deze verordening vastgestelde taken uit te voeren.

    Artikel 5

    Taken van de bevoegde instanties

    1.   De bevoegde instanties nemen bij de uitoefening van hun taken de noodzakelijke maatregelen om de naleving van deze verordening te waarborgen.

    2.   Exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten en importeurs verlenen de bevoegde instanties alle noodzakelijke hulp om hen in staat te stellen de taken van de bevoegde instanties uit hoofde van deze verordening uit te voeren of de uitvoering hiervan te vergemakkelijken, met name wat betreft het overleggen van documentatie of registers, de toegang tot de locatie en, voor offshorelocaties, het vervoer van en naar de locatie.

    3.   Om de naleving van deze verordening te waarborgen werken de bevoegde instanties samen met elkaar en met de Commissie en kunnen zij met instanties van derde landen samenwerken. De Commissie richt een netwerk van bevoegde instanties op om de samenwerking te bevorderen, met de noodzakelijke regelingen om informatie over met name monitoring, regulering en naleving uit te wisselen, beste praktijken te delen en raadplegingen te verrichten. De binnen de bevoegde instanties opgezette contactpunten ondersteunen die activiteiten.

    4.   Wanneer verslagen overeenkomstig deze verordening openbaar moeten worden gemaakt, maken de bevoegde instanties deze kosteloos beschikbaar voor het publiek, op een aangewezen website en in een vrij toegankelijke, downloadbare en machineleesbare vorm.

    Wanneer informatie wordt achtergehouden op een of meer van de gronden bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2003/4/EG of, indien van toepassing, op grond van het Unierecht inzake de bescherming van persoonsgegevens, vermelden de bevoegde instanties het soort informatie dat wordt achtergehouden en de redenen daarvoor.

    Artikel 6

    Inspecties

    1.   Inspecties omvatten routinematige inspecties voor exploitanten en mijnexploitanten en niet-routinematige inspecties voor exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten en importeurs, zoals bepaald in dit artikel.

    2.   De inspecties omvatten, waar relevant, locatiecontroles of audits ter plaatse, een onderzoek van documentatie en registers die de naleving van de vereisten van deze verordening aantonen, de detectie en meting van methaanemissies en eventuele follow-upmaatregelen die door of namens de bevoegde instanties worden genomen om de naleving van de vereisten van deze verordening te controleren en te bevorderen.

    Wanneer bij een inspectie een ernstige inbreuk op deze verordening is vastgesteld, stellen de bevoegde instanties, als onderdeel van het in lid 5 bedoelde verslag, een kennisgeving op van de door de exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur te nemen corrigerende maatregelen, met duidelijke termijnen voor die maatregelen.

    Bij wijze van alternatief kunnen de bevoegde instanties besluiten de exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur op te dragen om aan de betrokken bevoegde instantie binnen één maand na de datum van voltooiing van de inspectie een reeks corrigerende maatregelen ter verhelping van de door hen vastgestelde ernstige inbreuken, ter goedkeuring voor te leggen. Die maatregelen worden in het in lid 5 bedoelde verslag opgenomen.

    3.   De eerste routinematige inspectie wordt uiterlijk op 5 mei 2026 voltooid. Na de eerste routinematige inspectie stellen de bevoegde instanties op basis van een risicoanalyse programma’s voor routinematige inspecties op. De bevoegde instantie kan een besluit nemen over de reikwijdte en de frequentie van routinematige inspecties, op basis van een beoordeling van de risico’s die aan elke locatie verbonden zijn, zoals milieurisico’s, met inbegrip van het cumulatieve effect van alle methaanemissies als verontreinigende stof, risico’s voor de menselijke veiligheid en de gezondheid, alsook eventuele vastgestelde inbreuken op deze verordening.

    Het tijdvak tussen inspecties mag niet langer zijn dan drie jaar. Wanneer bij een inspectie een ernstige inbreuk op deze verordening is vastgesteld, vindt de volgende inspectie binnen tien maanden plaats.

    4.   Onverminderd lid 3 van dit artikel voeren de bevoegde instanties niet-routinematige inspecties uit om:

    a)

    gemotiveerde klachten zoals bedoeld in artikel 7 en gevallen van niet-naleving zo snel mogelijk na de datum waarop de bevoegde instanties kennis hebben verkregen van dergelijke klachten of gevallen van niet-naleving, en uiterlijk tien maanden na die datum, te onderzoeken;

    b)

    zich ervan te vergewissen dat, indien de bevoegde instanties dit relevant achten, lekreparaties of vervangingen van componenten zijn uitgevoerd overeenkomstig artikel 14 en dat beperkingsmaatregelen overeenkomstig de artikelen 18, 22 en 26 zijn genomen;

    c)

    de naleving te waarborgen wanneer op grond van artikel 14, lid 5, een afwijking is toegestaan;

    d)

    indien zij dit relevant achten, na te gaan of ondernemingen en importeurs deze verordening naleven.

    5.   Na elke inspectie stellen de bevoegde instanties een verslag op met de rechtsgrondslag voor de inspectie, de gevolgde procedurele stappen, de relevante bevindingen en aanbevelingen voor verdere maatregelen van de exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur, met inbegrip van de termijnen voor de uitvoering ervan.

    Waar passend kunnen de bevoegde instanties één verslag opstellen dat betrekking heeft op meerdere inspecties van activa, locaties of componenten van dezelfde exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur, mits die inspecties vóór de volgende routinematige inspectie worden uitgevoerd.

    Het verslag wordt ter kennis van de betrokken exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur gebracht en binnen twee maanden nadat de inspectie heeft plaatsgevonden, openbaar gemaakt. Wanneer een klacht overeenkomstig artikel 7 de aanleiding voor de inspectie was, stellen de bevoegde instanties de klager in kennis zodra het verslag openbaar gemaakt is.

    Het verslag wordt overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG openbaar gemaakt door de bevoegde instanties. Wanneer informatie op een of meer van de in artikel 4 van die richtlijn genoemde gronden wordt achtergehouden, vermelden de bevoegde instanties in het verslag het soort informatie dat wordt achtergehouden en de redenen daarvoor.

    6.   Indien in het in lid 5 bedoelde verslag wordt geconcludeerd dat een exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur de vereisten van deze verordening niet naleeft, neemt die exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur alle nodige maatregelen om zijn of haar activiteiten in overeenstemming te brengen met deze verordening. De maatregelen worden onverwijld genomen binnen de door de bevoegde instanties vastgestelde termijn.

    7.   De lidstaten kunnen formele overeenkomsten sluiten met betrokken instellingen, organen, agentschappen of diensten van de Unie of met andere lidstaten of andere passende intergouvernementele organisaties of overheidsorganen, indien beschikbaar, voor het leveren van gespecialiseerde deskundigheid om hun bevoegde instanties te ondersteunen bij het uitoefenen van de hun bij dit artikel opgedragen taken.

    Voor de toepassing van dit lid wordt een intergouvernementele organisatie of een overheidsorgaan als niet geschikt beschouwd indien de objectiviteit ervan door een belangenconflict in het gedrang kan komen.

    Artikel 7

    Klachten

    1.   Elke natuurlijke of rechtspersoon kan bij de bevoegde instanties een schriftelijke klacht indienen over een mogelijke inbreuk op deze verordening door een exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur.

    2.   De klacht moet naar behoren worden gemotiveerd en voldoende bewijs van de beweerde inbreuk bevatten.

    3.   Wanneer blijkt dat de klacht onvoldoende bewijs levert om een onderzoek te rechtvaardigen, stellen de bevoegde instanties de klager binnen een redelijke termijn, maar niet later dan twee maanden na ontvangst van de klacht, in kennis van de redenen voor hun besluit om geen onderzoek in te stellen.

    Dit lid is niet van toepassing indien onvoldoende gemotiveerde klachten herhaaldelijk worden ingediend en om die reden door de bevoegde instanties als ongegrond worden beschouwd.

    4.   Onverminderd lid 3 en het toepasselijke nationale recht houden de bevoegde instanties de klager op de hoogte van de stappen die in de procedure worden ondernomen en stellen zij, waar van toepassing, de klager in kennis van passende alternatieve rechtsmiddelen, zoals het inschakelen van de nationale rechter of eventuele andere nationale of internationale klachtenprocedures.

    5.   Onverminderd het toepasselijke nationale recht en op basis van vergelijkbare procedures stellen de bevoegde instanties indicatieve termijnen vast voor het nemen van een beslissing over klachten en maken zij die termijnen openbaar.

    Artikel 8

    Verificatieactiviteiten en verificatieverklaring

    1.   Verificateurs voeren verificatieactiviteiten uit om te beoordelen of de emissieverslagen die hun door exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten of importeurs worden voorgelegd, voldoen aan de vereisten van deze verordening. Die verificatieactiviteiten omvatten de evaluatie van alle gegevensbronnen en methoden die worden gebruikt om de betrouwbaarheid, geloofwaardigheid en nauwkeurigheid van de emissieverslagen en methoden te beoordelen, met name:

    a)

    de keuze en het gebruik van emissiefactoren;

    b)

    de methoden, berekeningen, steekproeven of statistische verdelingen die leiden tot de bepaling van de methaanemissies;

    c)

    eventuele risico’s op een onjuiste meting of rapportage;

    d)

    eventuele systemen voor de kwaliteitscontrole of -borging die door de exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten of importeurs zijn toegepast.

    2.   Bij de uitvoering van de in lid 1 van dit artikel bedoelde verificatieactiviteiten gebruiken verificateurs de overeenkomstig artikel 32 vastgestelde normen en technische voorschriften, naargelang het geval, voor de meting en kwantificering en beperking.

    Tot de toepassingsdatum van die normen en technische voorschriften, naargelang het geval, verstrekken exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten en importeurs, naargelang het geval, aan de verificateurs informatie over de toepasselijke normen, met inbegrip van Europese of andere internationale normen of door hen gebruikte methoden, met het oog op verificatieactiviteiten.

    Verificatieactiviteiten omvatten in voorkomend geval ook aangekondigde en onaangekondigde locatiecontroles om de betrouwbaarheid, geloofwaardigheid en nauwkeurigheid van de gebruikte gegevensbronnen en methoden te beoordelen.

    3.   De in dit artikel bedoelde verificatieactiviteiten worden afgestemd op Europese of andere internationale normen en methoden voor verificateurs en hun activiteiten, teneinde de lasten voor exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten of importeurs en voor de bevoegde instanties te beperken, en houden terdege rekening met de aard van de geverifieerde activiteiten en richtsnoeren van de Commissie in dat verband.

    4.   Indien de verificateur na de beoordeling van de verificateur met redelijke zekerheid concludeert dat het emissieverslag voldoet aan de eisen van deze verordening, geeft de verificateur een verificatieverklaring af waarin de conformiteit van het emissieverslag wordt bevestigd en waarin de uitgevoerde verificatieactiviteiten worden gespecificeerd.

    De verificateurs geven uitsluitend een verificatieverklaring af wanneer betrouwbare, geloofwaardige en nauwkeurige gegevens en informatie het mogelijk maken om de methaanemissies met een redelijke zekerheid te bepalen en mits de gerapporteerde gegevens stroken met de geraamde gegevens en volledig en consistent zijn.

    Indien de verificateur na de beoordeling van de verificateur tot de conclusie komt dat het emissieverslag niet in overeenstemming is met de vereisten van deze verordening, brengt de verificateur de exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur van die conclusie op de hoogte en geeft hij de exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur gemotiveerde feedback in het licht van erkende normen. De exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur dient onverwijld en binnen de door de verificateur vastgestelde termijn een herzien emissieverslag in bij de verificateur.

    5.   Exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten en importeurs verlenen verificateurs alle noodzakelijke hulp om hen in staat te stellen de verificatieactiviteiten uit te voeren of de uitvoering daarvan te vergemakkelijken, met name in verband met de toegang tot de locatie en het overleggen van documentatie of registers.

    Artikel 9

    Onafhankelijkheid en accreditatie of machtiging van verificateurs

    1.   Verificateurs zijn onafhankelijk van de exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten en importeurs en voeren verificatieactiviteiten uit in het kader van deze verordening in het openbaar belang. Daartoe is de verificateur of enig deel van dezelfde rechtspersoonlijkheid geen exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur, geen eigenaar van een exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur, en geen eigendom van een exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur.

    Noch hebben verificateurs relaties met exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten of importeurs die hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid zouden kunnen beïnvloeden.

    2.   Verificateurs die rechtspersonen zijn, worden door een nationale accreditatie-instantie geaccrediteerd op grond van Verordening (EG) nr. 765/2008.

    Indien er in deze verordening geen specifieke bepalingen betreffende de accreditatie zijn vastgesteld, is Verordening (EG) nr. 765/2008 van toepassing.

    3.   De lidstaten kunnen voor de toepassing van deze verordening besluiten om natuurlijke personen te machtigen om op te treden als verificateur. Die verificateurs worden gemachtigd door een andere nationale instantie dan de op grond van artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 765/2008 aangewezen nationale accreditatie-instantie.

    4.   Wanneer een lidstaat besluit lid 3 toe te passen, zorgt hij ervoor dat de betrokken nationale instantie deze verordening naleeft en verstrekt hij de Commissie en de andere lidstaten alle bewijsstukken die nodig zijn om de bekwaamheid van de uit hoofde van dat lid gemachtigde verificateurs te verifiëren.

    Artikel 10

    Gebruik en delen van informatie

    1.   In de uitoefening van hun taken en hun bevoegdheden uit hoofde van deze verordening houden de Commissie, de bevoegde instanties en de verificateurs rekening met de informatie die door het Internationaal Waarnemingscentrum voor methaanemissies (International Methane Emissions Observatory – IMEO) of het methaanpartnerschap voor olie en gas (Oil and Gas Methane Partnership – OGMP) of andere relevante internationaal beschikbare informatie, met name informatie over:

    a)

    de aggregatie van de gegevens over methaanemissies overeenkomstig passende statistische methoden;

    b)

    de verificatie en validering van methoden en statistische processen die door de sector worden gebruikt om de gegevens over methaanemissies te kwantificeren;

    c)

    de ontwikkeling van methoden voor de aggregatie en analyse van gegevens overeenkomstig wetenschappelijke en statistische goede praktijken om een hoger niveau van nauwkeurigheid van de methaanemissieramingen te waarborgen, met een passende omschrijving van de onzekerheid;

    d)

    de publicatie van geaggregeerde gerapporteerde gegevens per kernbron en rapportageniveau, ingedeeld naar, waar beschikbaar, operationele en niet-operationele activa, in overeenstemming met mededingings- en vertrouwelijkheidsvereisten;

    e)

    de rapportage van bevindingen met betrekking tot grote discrepanties tussen gegevensbronnen, hetgeen bijdraagt tot de ontwikkeling van solidere wetenschappelijke methoden;

    f)

    de rapportage van gebeurtenissen met zeer hoge emissies die zijn vastgesteld door middel van een systeem voor vroegtijdige opsporing en waarschuwing.

    2.   De Commissie dient bij het IMEO openbaar beschikbare gegevens over methaanemissies in die zij relevant acht en die overeenkomstig deze verordening door de bevoegde instanties ter beschikking van de Commissie zijn gesteld.

    HOOFDSTUK 3

    METHAANEMISSIES IN DE SECTOREN OLIE EN GAS

    Artikel 11

    Toepassingsgebied

    Dit hoofdstuk is van toepassing op de activiteiten bedoeld in artikel 1, lid 2, punten a), b) en c).

    Artikel 12

    Monitoring en rapportage

    1.   Uiterlijk 5 augustus 2025 dienen exploitanten een verslag in bij de bevoegde instanties met, voor alle bronnen, de kwantificering van methaanemissies op bronniveau die zijn geraamd aan de hand van ten minste generieke emissiefactoren. Dat verslag kan kwantificering van methaanemissies op bronniveau bevatten overeenkomstig de vereisten van lid 2 voor sommige of alle bronnen.

    2.   In de Unie gevestigde exploitanten en ondernemingen dienen bij de bevoegde instanties van de lidstaat waar het actief zich bevindt een verslag in met een kwantificering van methaanemissies op bronniveau:

    a)

    voor operationele activa uiterlijk op 5 februari 2026, en

    b)

    voor niet-operationele activa uiterlijk op 5 februari 2027, indien die activa niet zijn gerapporteerd uit hoofde van punt a).

    Indien rechtstreekse meting niet mogelijk is, betreft de rapportage het gebruik van specifieke emissiefactoren op basis van kwantificering of bemonstering op bronniveau.

    3.   In de Unie gevestigde exploitanten en ondernemingen dienen bij de bevoegde instanties van de lidstaat waar het actief zich bevindt een verslag in met een kwantificering van de methaanemissies op bronniveau, aangevuld met metingen van de methaanemissies op locatieniveau, zodat de beoordeling van en vergelijking met de per locatie geaggregeerde ramingen op bronniveau mogelijk is:

    a)

    voor operationele activa uiterlijk op 5 februari 2027 en uiterlijk op 31 mei van elk jaar daarna, en

    b)

    voor niet-operationele activa uiterlijk op 5 augustus 2028 en uiterlijk op 31 mei van elk jaar daarna, indien die activa niet zijn gerapporteerd uit hoofde van punt a).

    Alvorens het verslag bij de bevoegde instanties in te dienen, zorgen exploitanten en ondernemingen ervoor dat het verslag door een verificateur wordt beoordeeld en een verificatieverklaring bevat die overeenkomstig artikel 8 is afgegeven.

    4.   De in dit artikel bedoelde verslagen hebben betrekking op het laatste beschikbare kalenderjaar en omvatten ten minste de volgende informatie:

    a)

    het soort en de locatie van de emissiebronnen;

    b)

    gedetailleerde gegevens voor elk soort emissiebron, gerapporteerd in ton methaan en in ton CO2-equivalent, waarbij gebruik wordt gemaakt van het aardopwarmingsvermogen zoals gedefinieerd in het zesde evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (Intergovernmental Panel on Climate Change – IPCC);

    c)

    gedetailleerde informatie over de kwantificeringsmethoden;

    d)

    alle methaanemissies voor operationele activa;

    e)

    het eigendomsaandeel en de methaanemissies van niet-operationele activa vermenigvuldigd met het eigendomsaandeel;

    f)

    een lijst van de entiteiten met operationele controle over de niet-operationele activa.

    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een rapportagemodel vast voor de in dit artikel bedoelde verslagen, met inachtneming van de reeds bestaande nationale inventarisatieverslagen en de meest recente technische richtsnoeren en rapportagesjablonen van het OGMP. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 35, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

    Totdat de desbetreffende uitvoeringshandelingen zijn vastgesteld, maken exploitanten en ondernemingen gebruik van de technische richtsnoeren en rapportagemodellen voor upstream- en mid- en downstreamactiviteiten, naargelang het geval, van de OGMP 2.0.

    5.   De in dit artikel bedoelde metingen en kwantificeringen worden uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 32 bedoelde normen en technische voorschriften, naargelang het geval. Tot de datum van toepassing van die normen of technische voorschriften volgen exploitanten en ondernemingen de meest geavanceerde praktijken in de sector en gebruiken zij de beste technologieën die beschikbaar zijn voor methaanemissiemetingen en -kwantificeringen. In die context kunnen in de Unie gevestigde exploitanten en ondernemingen daarvoor gebruikmaken van de meest recente technische richtsnoeren van OGMP 2.0 die uiterlijk op 4 augustus 2024 zijn goedgekeurd.

    Exploitanten en ondernemingen verstrekken de bevoegde instanties en verificateurs informatie over de gebruikte normen, inclusief Europese of andere internationale normen, of gebruikte methoden.

    6.   In de Unie gevestigde exploitanten en ondernemingen vergelijken de kwantificering van methaanemissies op bronniveau en de meting van methaanemissies op locatieniveau. Als er statistisch significante discrepanties zijn tussen de kwantificering van methaanemissies op bronniveau en de meting van methaanemissies op locatieniveau, moeten exploitanten en ondernemingen:

    a)

    de bevoegde instanties onverwijld vóór het einde van de rapportageperiode in kennis stellen;

    b)

    zo spoedig mogelijk een afstemmingsproces uitvoeren en de bevoegde instantie uiterlijk in de volgende rapportageperiode in kennis stellen van de resultaten van dat het afstemmingsproces, met inbegrip van alle nodige bewijsstukken en ondersteunende documenten.

    In het afstemmingsproces wordt ingegaan op mogelijke redenen voor de discrepanties, met inbegrip van ten minste de nauwkeurigheid en geschiktheid van de technologieën en de methoden die worden gebruikt voor de kwantificering van methaanemissies op bronniveau en de meting van methaanemissies op locatieniveau, of eventuele onzekerheden van gegevens in de resultaten als gevolg van de geselecteerde methoden, technologieën of extrapolatie van resultaten.

    Met het oog op het afstemmingsproces nemen de exploitanten en ondernemingen aanvullende kwantificering op bronniveau of metingen op locatieniveau in overweging om het nodige bewijsmateriaal te verstrekken om de redenen voor de discrepanties toe te lichten. Op basis van de resultaten van het afstemmingsproces voeren exploitanten en ondernemingen in voorkomend geval latere aanpassingen in numerieke termen door in kwantificering op bronniveau of metingen op locatieniveau.

    Indien de bevoegde instanties van oordeel zijn dat de door de exploitant of onderneming overeenkomstig de eerste alinea, punt b), verstrekte informatie de redenen voor de discrepanties onvoldoende verklaart, kunnen de bevoegde instanties de exploitant of onderneming verzoeken aanvullende informatie te verstrekken of aanvullende maatregelen te nemen.

    7.   Wanneer informatie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad (24) vertrouwelijk is, vermelden de betrokken exploitanten en ondernemingen in het verslag het soort informatie dat wordt achtergehouden en de redenen daarvoor.

    8.   De bevoegde instanties stellen de in dit artikel bedoelde verslagen binnen drie maanden na de indiening ervan door de relevante exploitanten of ondernemingen beschikbaar aan het publiek en de Commissie, overeenkomstig artikel 5, lid 4.

    Artikel 13

    Algemene beperkingsverplichting

    Exploitanten nemen alle passende beperkingsmaatregelen om methaanemissies van hun activiteiten te voorkomen en tot een minimum te beperken.

    Artikel 14

    Lekdetectie en -reparatie

    1.   Uiterlijk op 5 mei 2025 voor bestaande locaties en binnen zes maanden vanaf de datum van aanvang van de activiteiten voor nieuwe locaties dienen exploitanten een programma voor lekdetectie en -reparatie (“LDAR-programma”) in bij de bevoegde instanties.

    Het LDAR-programma bevat een gedetailleerde beschrijving van de LDAR-onderzoeken en -activiteiten, met inbegrip van specifieke tijdschema’s, die moeten worden uitgevoerd overeenkomstig dit artikel, overeenkomstig de delen 1 en 2 van bijlage I, en overeenkomstig de uit hoofde van artikel 32 vastgestelde toepasselijke normen en technische voorschriften, naargelang het geval. Indien er wijzigingen in het LDAR-programma worden aangebracht, dienen exploitanten zo spoedig mogelijk een bijgewerkt LDAR-programma in bij de bevoegde instanties.

    Tot de datum van toepassing van de uit hoofde van artikel 32 vastgestelde normen of technische voorschriften volgen de exploitanten de meest geavanceerde praktijken in de sector en de beste technologieën die commercieel beschikbaar zijn voor LDAR-onderzoeken. Exploitanten verstrekken de bevoegde instanties en verificateurs informatie over de gebruikte normen, inclusief internationale normen, of methoden.

    De bevoegde instanties mogen van de exploitant verlangen dat hij het LDAR-programma aanpast, rekening houdend met de vereisten van deze verordening.

    2.   De exploitanten starten zo spoedig mogelijk vanaf 4 augustus 2024 het eerste LDAR-onderzoek van type 2 van alle componenten waarvoor zij verantwoordelijk zijn, overeenkomstig het LDAR-programma.

    In ieder geval voeren de exploitanten uiterlijk op 5 augustus 2025 het eerste LDAR-onderzoek van type 2 uit voor bestaande locaties. Onverminderd de in bijlage I, deel 1, vastgestelde frequenties kunnen LDAR-onderzoeken van type 2 die tussen 3 augustus 2022 en 4 augustus 2024 zijn uitgevoerd, door exploitanten worden beschouwd als het eerste LDAR-onderzoek van type 2.

    Binnen negen maanden vanaf de datum van inbedrijfstelling van nieuwe locaties voeren exploitanten het eerste LDAR-onderzoek van type 2 uit van alle componenten waarvoor zij verantwoordelijk zijn, overeenkomstig het LDAR-programma.

    Na de uitvoering van het eerste LDAR-onderzoek van type 2 voeren exploitanten LDAR-onderzoeken van type 1 en type 2 uit met de volgende frequenties:

    a)

    voor bovengrondse en ondergrondse componenten, met uitzondering van distributie- en transmissienetten, de in bijlage I, deel 1, punt 1, vastgestelde minimumfrequenties;

    b)

    voor componenten van distributie- en transmissienetten, de in bijlage I, deel 1, punt 2, vastgestelde minimumfrequenties;

    c)

    voor alle offshorecomponenten, de in bijlage I, deel 1, punt 3, vastgestelde minimumfrequenties;

    d)

    voor alle andere componenten, de in bijlage I, deel 1, punt 4, vastgestelde minimumfrequenties.

    3.   Onverminderd de verplichting om LDAR-onderzoeken van type 2 overeenkomstig dit artikel uit te voeren, kunnen exploitanten, indien een LDAR-onderzoek van type 1 vereist is, ervoor kiezen om een LDAR-onderzoek van type 2 uit te voeren in plaats van een LDAR-onderzoek van type 1.

    4.   In het kader van de LDAR-onderzoeken mogen exploitanten geavanceerde detectietechnologieën gebruiken, op voorwaarde dat:

    a)

    de bevoegde instanties het gebruik ervan in het kader van het LDAR-programma hebben goedgekeurd;

    b)

    de meting wordt uitgevoerd op het niveau van elke afzonderlijke potentiële emissiebron, en

    c)

    de geavanceerde detectietechnologieën voldoet aan de vereisten van de leden 7 en 8 en in overeenstemming is met de vereisten van bijlage I, deel 2.

    5.   In afwijking van lid 2, vierde alinea, van dit artikel mogen, wanneer exploitanten die olie of aardgas produceren of verwerken, op basis van metingen van de vijf voorgaande jaren die door de exploitanten zijn gerapporteerd overeenkomstig artikel 12 en door een verificateur zijn beoordeeld, aantonen dat minder dan 1 % van al hun componenten en subcomponenten op elke locatie lekt en dat de geaggregeerde methaanemissies in verband met die lekken minder dan 0,08 % van het totale gasvolume of 0,015 % van de totale massa van de verwerkte of gewonnen olie vertegenwoordigen, verschillende LDAR-onderzoeksfrequenties worden toegepast voor componenten op locaties waar geen lekken zijn vastgesteld, mits de bevoegde instanties daarvoor toestemming geven en op voorwaarde dat:

    a)

    voor alle componenten op verwerkingslocaties ten minste om de twaalf maanden LDAR-onderzoeken type 1 worden uitgevoerd;

    b)

    voor ten minste 25 % van alle componenten op verwerkingslocaties om de twaalf maanden LDAR-onderzoeken type 2 worden uitgevoerd, waarbij alle componenten ten minste om de 48 maanden worden gecontroleerd;

    c)

    voor alle componenten op productielocaties ten minste om de 36 maanden LDAR-onderzoeken type 1 worden uitgevoerd;

    d)

    voor alle componenten op productielocaties ten minste om de 60 maanden LDAR-onderzoeken type 2 worden uitgevoerd.

    Indien na de overeenkomstig de eerste alinea van dit lid uitgevoerde LDAR-onderzoeken 1 % of meer van alle componenten en subcomponenten op elke locatie lekt of de geaggregeerde methaanemissies die verband houden met die lekken meer dan 0,08 % van het totale gasvolume of 0,015 % van de totale massa aan verwerkte of gewonnen ruwe olie vertegenwoordigen, is de betrokken exploitant op die locatie onderworpen aan de verplichtingen uit hoofde van lid 2.

    De bevoegde instantie stelt de Commissie in kennis van de op grond van dit lid toegestane afwijkingen en verricht niet-routinematige inspecties zoals bedoeld in artikel 6, lid 4.

    6.   De LDAR-onderzoeken worden uitgevoerd met detectieapparatuur waarmee lekken als volgt kunnen worden vastgesteld, voor elk type component:

    a)

    op een niveau dat zo dicht mogelijk bij elke afzonderlijke potentiële emissiebron ligt voor bovengrondse componenten en componenten boven zeeniveau;

    b)

    als eerste stap op het raakvlak tussen de grond en de atmosfeer voor ondergrondse componenten en, indien een lek wordt gedetecteerd zoals gespecificeerd in de overeenkomstig lid 7 vastgestelde uitvoeringshandeling, als tweede stap zo dicht mogelijk bij de emissiebron;

    c)

    door toepassing van de beste commercieel beschikbare detectietechnieken voor offshorecomponenten onder zeeniveau en onder de zeebedding.

    7.   Uiterlijk op 5 augustus 2025 specificeert de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling:

    a)

    de minimale detectiegrenzen en detectietechnieken die moeten worden toegepast voor de verschillende detectieapparaten die worden gebruikt om aan de vereisten voor alle componenten van lid 8 te voldoen;

    b)

    de drempelwaarden die van toepassing zijn op de eerste stap van de LDAR-onderzoeken die moeten worden gebruikt om te voldoen aan de vereisten voor ondergrondse componenten van lid 8.

    Die minimale detectiegrenzen, technieken en drempelwaarden zijn gebaseerd op de beste beschikbare technologieën en de beste beschikbare detectietechnieken, rekening houdend met de verschillende typen componenten en LDAR-onderzoeken. Een dergelijke uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

    Tot de vaststelling van die uitvoeringshandeling gebruiken exploitanten, om aan de vereisten van lid 8 te voldoen, de beste beschikbare technologieën en de beste beschikbare detectietechnieken, overeenkomstig de specificaties van de fabrikant voor exploitatie en onderhoud.

    8.   Exploitanten repareren of vervangen alle componenten waarvan is vastgesteld dat zij methaan uitstoten op of boven de volgende niveaus bij standaardtemperatuur en -druk, en met gebruikmaking van detectieapparatuur in overeenstemming met de specificaties van de fabrikant voor exploitatie en onderhoud:

    a)

    voor LDAR-onderzoeken type 1: 7 000 deeltjes per miljoen in volume methaan of 17 gram methaan per uur;

    b)

    voor LDAR-onderzoeken type 2:

    i)

    500 deeltjes per miljoen in volume methaan of 1 gram methaan per uur voor bovengrondse componenten en voor offshorecomponenten boven zeeniveau;

    ii)

    1 000 deeltjes per miljoen in volume methaan of 5 gram methaan per uur voor de tweede stap van LDAR-onderzoeken van ondergrondse componenten;

    iii)

    7 000 deeltjes per miljoen in volume methaan of 17 gram methaan per uur voor offshorecomponenten onder zeeniveau of onder de zeebedding.

    9.   De reparatie of vervanging van de in lid 8 bedoelde componenten vindt onmiddellijk na de detectie plaats. Indien de reparatie niet onmiddellijk na de detectie kan worden uitgevoerd, zo spoedig mogelijk en uiterlijk vijf dagen na de detectie een poging tot reparatie ondernomen en binnen 30 dagen na de detectie voltooid.

    Indien een exploitant kan aantonen dat de reparatie of vervanging niet succesvol of mogelijk is binnen vijf dagen voor een eerste poging, of indien de exploitant verwacht dat een volledige reparatie om veiligheids-, administratieve of technische overwegingen niet mogelijk is binnen 30 dagen, stelt de exploitant de bevoegde instanties daarvan in kennis en levert hij hen het bewijs daarvan samen met de reparatie- en controleschema’s die ten minste de in bijlage II genoemde elementen bevatten, uiterlijk twaalf dagen na de datum van detectie.

    Die reparatie- en controleschema’s bevatten alle nodige bewijsstukken ter rechtvaardiging van eventuele vertragingen. Zij zorgen ervoor dat de milieueffecten tot een minimum worden beperkt, met inachtneming van de relevante veiligheids-, administratieve en technische overwegingen. De bevoegde instanties kunnen van de exploitant verlangen dat hij de reparatie- en controleschema’s aanpast, rekening houdend met de vereisten van deze verordening. De reparatie of de vervanging wordt in ieder geval zo snel mogelijk uitgevoerd.

    De exploitanten geven prioriteit aan de reparatie van grotere lekken.

    Bij reparaties of vervangingen zoals bedoeld in dit lid moet gebruik worden gemaakt van de beste commercieel beschikbare technologieën die een duurzame bescherming biedt tegen toekomstige lekken.

    Veiligheids-, administratieve en technische overwegingen, zoals bedoeld in dit lid, zijn beperkt tot:

    a)

    de veiligheid van personeel en andere personen in de nabijheid van het gedetecteerde lek;

    b)

    eventuele nadelige milieueffecten indien de exploitant kan aantonen dat dat effect groter zou zijn dan de milieuvoordelen, bijvoorbeeld wanneer een reparatie kan leiden tot een algeheel hoger niveau van methaanemissies dan het geval zou zijn zonder de reparatie;

    c)

    de toegankelijkheid van een component, met inbegrip van gepland onderhoud, vereisten van de vergunningsprocedure of de vereiste administratieve vergunning;

    d)

    de niet-beschikbaarheid van vervangingsonderdelen die vereist zijn voor de reparatie van de component of van vervangende componenten, en

    e)

    aanzienlijke verslechtering van de gasleveringssituatie die kan leiden tot een crisisniveau zoals bedoeld in artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2017/1938 van het Europees Parlement en de Raad (25).

    10.   Indien een of meer van de voorwaarden van lid 9, zesde alinea, punten a) tot en met e), van toepassing is en een stillegging vereist is voordat de reparatie of vervanging kan worden uitgevoerd, beperken de exploitanten het lek binnen 24 uur na de detectie tot een minimum en repareren zij het lek aan het einde van de volgende geplande stillegging of binnen een jaar, indien dit eerder is, tenzij redelijkerwijs kan worden verwacht dat een eerdere reparatie zal leiden tot een situatie waarin de hoeveelheid methaan die tijdens reparatieactiviteiten wordt afgeblazen zeer waarschijnlijk aanzienlijk hoger zou zijn dan de hoeveelheid methaan die zonder reparatie zou lekken, of tenzij redelijkerwijs kan worden verwacht dat de uitvoering van een eerdere reparatie zal leiden tot problemen met de voorzieningszekerheid in kleinschalige verbonden systemen zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2019/944.

    Een exploitant verstrekt de bevoegde instanties onverwijld alle nodige bewijsstukken ter rechtvaardiging van zijn besluit om de reparatie uit te stellen.

    Een besluit om reparatie uit te stellen uit veiligheids-, administratieve of technische overwegingen moet worden goedgekeurd door de bevoegde instanties en wordt opgenomen in de reparatie- en controleschema’s. De bevoegde instanties kunnen van de betrokken exploitant verlangen dat hij de reparatie- en controleschema’s aanpast, rekening houdend met de vereisten van deze verordening.

    11.   De exploitanten leggen onverwijld een register aan van alle besluiten om de reparatie op grond van dit artikel uit te stellen, houden dit register bij en stellen het volledig ter beschikking van de bevoegde instanties, met inbegrip van alle nodige bewijsstukken ter rechtvaardiging van elk besluit en de bijbehorende reparatie- en controleschema’s.

    12.   Niettegenstaande lid 2 onderzoeken exploitanten componenten:

    a)

    waarvan tijdens een voorgaand LDAR-onderzoek is vastgesteld dat zij methaanniveaus uitstoten die gelijk zijn aan of hoger zijn dan de in lid 8 bepaalde drempelwaarden bij standaardtemperatuur en -druk, onmiddellijk nadat de reparatie op grond van lid 9 is uitgevoerd en niet later dan 45 dagen daarna om te waarborgen dat de reparatie succesvol was, en

    b)

    waarvan is vastgesteld dat zij methaanniveaus uitstoten die lager zijn dan de in lid 8 bepaalde drempelwaarden bij standaardtemperatuur en -druk, niet later dan drie maanden nadat de emissies werden gedetecteerd om ten minste één keer te controleren of de omvang van het methaanverlies is veranderd en of een reparatie nodig is.

    Wanneer een hoger risico voor de veiligheid of een hoger risico op methaanverliezen is vastgesteld, kunnen de bevoegde instanties aanbevelen dat LDAR-onderzoeken van de desbetreffende componenten frequenter plaatsvinden.

    13.   Onverminderd de rapportageverplichtingen op grond van lid 14 houden exploitanten een register van alle vastgestelde lekken bij, ongeacht de omvang ervan, en onderzoeken zij die op regelmatige basis en zorgen zij ervoor dat die worden gerepareerd overeenkomstig lid 9.

    Exploitanten houden het register gedurende ten minste tien jaar bij en verstrekken die informatie op verzoek aan de bevoegde instanties.

    14.   Elk jaar dienen exploitanten alle reparatie- en controleschema’s en een verslag met een samenvatting van de resultaten van alle LDAR-onderzoeken die in het voorgaande jaar zijn uitgevoerd, in bij de bevoegde instanties van de lidstaat waar de betrokken activa zich bevinden.

    De bevoegde instanties mogen van exploitanten verlangen dat zij het verslag of de reparatie- en controleschema’s aanpassen, rekening houdend met de vereisten van deze verordening.

    15.   Exploitanten kunnen de in dit artikel bepaalde taken delegeren. Delegering van de taken heeft geen gevolgen voor de verantwoordelijkheid van de exploitanten en heeft geen invloed op de doeltreffendheid van het toezicht door de bevoegde instanties.

    16.   De lidstaten zorgen ervoor dat regelingen voor de certificering of accreditatie of gelijkwaardige kwalificatieregelingen, met inbegrip van passende opleidingsprogramma’s, beschikbaar zijn voor LDAR-dienstverleners en voor exploitanten met betrekking tot de LDAR-onderzoeken.

    17.   Onverminderd de Richtlijnen 2008/56/EG (26) en 2013/30/EU (27) van het Europees Parlement en de Raad kunnen de bevoegde instanties besluiten offshore olie- en -gascomponenten die zich op hun grondgebied op een waterdiepte van meer dan 700 meter bevinden, vrij te stellen van de vereisten uit hoofde van dit artikel indien de betrokken exploitant degelijk bewijs kan leveren dat het effect op het klimaat van eventuele methaanemissies van die componenten zeer waarschijnlijk verwaarloosbaar is.

    Artikel 15

    Grenzen aan afblazen en affakkelen

    1.   Afblazen is verboden, behalve in de in dit artikel bedoelde omstandigheden. Routinematig affakkelen is verboden.

    2.   Afblazen of affakkelen is alleen toegestaan in een noodgeval of bij een defect.

    3.   Niettegenstaande lid 2 is afblazen of affakkelen toegestaan indien dit onvermijdbaar en strikt noodzakelijk is en onderworpen is aan de rapportageverplichtingen van artikel 16.

    Afblazen en affakkelen worden als onvermijdbaar en strikt noodzakelijk beschouwd in de volgende specifieke situaties waarin afblazen of affakkelen, naargelang het geval, niet volledig kan worden uitgesloten of om veiligheidsredenen noodzakelijk is:

    a)

    tijdens de normale werking van pneumatische toestellen, compressoren, opslagtanks voor atmosferische druk, bemonsterings- en meetapparatuur en drooggasafdichtingen, of andere voor afblazen ontworpen componenten, mits dergelijke apparatuur voldoet aan de uit hoofde van artikel 32 vastgestelde normen of technische voorschriften en naar behoren wordt onderhouden om methaanverliezen te minimaliseren;

    b)

    voor het lozen of schoonmaken van vloeistofophopingen in een put onder atmosferische druk;

    c)

    tijdens de opmeting of bemonstering van een opslagtank of andere tank die onder lage druk staat, mits de tank of het vat voldoet aan de uit hoofde van artikel 32 vastgestelde normen of technische voorschriften;

    d)

    tijdens het overbrengen van vloeistoffen uit een opslagtank of andere tank die onder lage druk staat naar een transportvoertuig, mits de tank of het vat voldoet aan de uit hoofde van artikel 32 vastgestelde normen of technische voorschriften;

    e)

    tijdens reparaties, onderhoud, testprocedures en buitenbedrijfstelling, met inbegrip van het afblazen en onttrekken van druk aan apparatuur om reparaties en onderhoud uit te voeren;

    f)

    tijdens een test van verbuizingskoppen;

    g)

    tijdens een lekkagetest van sluitnippels;

    h)

    tijdens een productietest die minder dan 24 uur duurt;

    i)

    wanneer het methaan niet voldoet aan de specificaties van de verzamelpijpleiding, mits de exploitant de methaansteekproeven twee keer per week analyseert om te bepalen of aan de specificaties is voldaan en het methaan naar een verzamelpijpleiding voert zodra aan de specificaties voor de pijpleiding is voldaan;

    j)

    tijdens de ingebruikname van pijpleidingen, apparatuur of faciliteiten, slechts zolang dit noodzakelijk is om veroorzaakte onzuiverheden in de pijpleiding of apparatuur te reinigen;

    k)

    tijdens de reiniging of inspectie van pijpleidingen, het afblazen, de buitenbedrijfstelling of reiniging van een pijpleiding voor reparaties of onderhoud, mits het gas niet kan worden opgevangen of omgeleid naar een niet getroffen deel van de pijpleiding.

    4.   Indien afblazen op grond van de leden 2 en 3 is toegestaan, blazen exploitanten alleen af indien affakkelen technisch niet haalbaar is vanwege een gebrek aan ontvlambaarheid of het onvermogen om een vlam brandende te houden, risico’s met zich meebrengt voor de veiligheid van de activiteiten of het personeel, of indien het een verslechterde impact op het milieu zou hebben in termen van emissies. In een dergelijke situatie stellen exploitanten, als onderdeel van de in artikel 16 bepaalde rapportageverplichtingen, de bevoegde instanties in kennis van de noodzaak van afblazen in plaats van affakkelen en tonen zij dat aan.

    5.   Apparatuur die afblaast, wordt vervangen door emissievrije alternatieven indien die commercieel beschikbaar zijn en indien zij voldoen aan de uit hoofde van artikel 32 vastgestelde normen of technische voorschriften betreffende voor afblazen ontworpen componenten.

    6.   Naast de voorwaarden van de leden 2 en 3 is affakkelen alleen toegestaan wanneer methaan opnieuw injecteren, gebruiken op locatie, opslaan voor later gebruik of verzenden naar een markt niet haalbaar is om andere redenen dan economische overwegingen. In een dergelijke situatie tonen exploitanten, als onderdeel van de in artikel 16 bepaalde rapportageverplichtingen, bij de bevoegde instanties aan dat het affakkelen noodzakelijk is in plaats van het methaan opnieuw te injecteren, te gebruiken op de locatie, op te slaan voor later gebruik of te verzenden naar een markt.

    7.   Wanneer een locatie in haar geheel wordt gebouwd, vervangen of gerenoveerd, installeren en gebruiken de exploitanten uitsluitend commercieel beschikbare emissievrije pneumatische toestellen, compressoren, opslagtanks voor atmosferische druk, bemonsterings- en meetapparatuur en drooggasafdichtingen. Wanneer een locatie gedeeltelijk wordt vervangen of gerenoveerd, installeren en gebruiken exploitanten in dat deel uitsluitend commercieel beschikbare emissievrije pneumatische toestellen, compressoren, opslagtanks voor atmosferische druk, bemonsterings- en meetapparatuur en drooggasafdichtingen.

    8.   Exploitanten voldoen onmiddellijk en in elk geval uiterlijk op 5 februari 2026 volledig aan dit artikel voor bestaande locaties en uiterlijk twaalf maanden vanaf de datum van ingebruikname voor nieuwe locaties. Wanneer exploitanten niet aan dit artikel kunnen voldoen door een uitzonderlijke vertraging als gevolg van de noodzaak om een vergunning of een andere administratieve goedkeuring van de betrokken instanties te verkrijgen of vanwege een gebrek aan apparatuur voor afblazen of affakkelen, verstrekken zij de bevoegde instanties een gedetailleerd tijdschema voor de uitvoering. Dat tijdschema bevat voldoende bewijs dat aan de bepalingen van dit lid is voldaan. De bevoegde instanties kunnen wijzigingen van dat schema eisen.

    Artikel 16

    Rapportage van voorvallen van afblazen en affakkelen

    1.   Exploitanten stellen de bevoegde instanties in kennis van voorvallen van afblazen en affakkelen:

    a)

    die het gevolg zijn van een noodgeval of defect, of

    b)

    die in totaal acht uur of langer duren binnen een periode van 24 uur als gevolg van een enkel voorval.

    De in de eerste alinea bedoelde kennisgeving wordt onverwijld na het voorval gedaan en uiterlijk 48 uur vanaf het begin van het voorval of het moment waarop de exploitant hiervan kennisneemt, in overeenstemming met de in bijlage III bepaalde elementen.

    In afwijking van de eerste alinea moet gecontroleerd affakkelen tijdens stilleggingen in het jaarverslag worden gerapporteerd.

    2.   Exploitanten dienen bij de bevoegde instanties jaarverslagen in van alle voorvallen van afblazen en affakkelen zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel en in artikel 15, overeenkomstig de in bijlage III bepaalde elementen en als onderdeel van het in artikel 12 bedoelde relevante verslag.

    Artikel 17

    Vernietigings- en verwijderingsrendementseisen

    1.   Wanneer een locatie geheel of gedeeltelijk wordt gebouwd, vervangen of gerenoveerd of wanneer nieuwe fakkelpijpen of andere verbrandingsapparatuur worden geïnstalleerd, installeren exploitanten uitsluitend fakkelpijpen of verbrandingsapparatuur met automatische ontsteker of continue aansteekvlam en met een vernietigings- en verwijderingsrendement op ontwerpniveau van ten minste 99 %.

    2.   Exploitanten zorgen er uiterlijk op 5 februari 2026 voor dat alle fakkelpijpen of andere verbrandingsapparatuur voldoet aan de vereisten van lid 1.

    3.   Exploitanten inspecteren om de 15 dagen de fakkelpijpen of de andere verbrandingsapparatuur overeenkomstig bijlage IV, tenzij die niet regelmatig worden gebruikt. Indien fakkelpijpen of andere verbrandingsapparatuur niet regelmatig worden gebruikt, inspecteren de exploitanten de fakkelpijpen of apparatuur voor elk gebruik.

    Als alternatief voor regelmatige inspecties kunnen exploitanten, als de bevoegde instanties daar goedkeuring voor geven, gebruikmaken van systemen voor monitoring op afstand of geautomatiseerde monitoring, zoals gepreciseerd overeenkomstig de punten 1) en 2) van bijlage IV.

    Wanneer onregelmatigheden worden ontdekt, onderzoeken exploitanten de oorzaak ervan en verhelpen zij die binnen zes uur of, in geval van slechte weersomstandigheden of andere extreme omstandigheden, binnen zes uur nadat de situatie weer normaal is.

    4.   Wanneer automatische ontstekers of continue aansteekvlammen worden gebruikt, moeten exploitanten vlambewakingsapparatuur gebruiken om de hoofdfakkelvlam of de waakvlam constant te monitoren zodat bij vlamuitval geen afblazen plaatsvindt.

    Artikel 18

    Inactieve putten, tijdelijk gedichte putten, permanent gedichte en verlaten putten

    1.   Uiterlijk op 5 augustus 2025 stellen de lidstaten een inventaris op van alle inactieve putten, tijdelijk gedichte putten, permanent gedichte en verlaten putten op hun grondgebied of onder hun rechtsbevoegdheid, die zijn geregistreerd of ten aanzien waarvan informatie of bewijs over de locatie beschikbaar is of waarvan de locatie met redelijke inspanningen kan worden bepaald, en maken zij die openbaar. Die inventaris omvat ten minste de in bijlage V, deel 1, bepaalde elementen.

    De lidstaten houden die inventaris bij en houden die actueel, onder meer door alle redelijke inspanningen te leveren om alle geïdentificeerde inactieve putten, tijdelijk gedichte putten en permanent gedichte en verlaten putten op hun grondgebied of onder hun rechtsbevoegdheid te lokaliseren en te documenteren, op basis van een degelijke beoordeling waarbij rekening wordt gehouden met de meest actuele wetenschappelijke bevindingen en de beste beschikbare technieken.

    2.   In afwijking van lid 1 kunnen lidstaten die de Commissie bewijs leveren dat er zich in totaal 40 000 of meer geregistreerde inactieve putten, tijdelijk gedichte putten, permanent gedichte en verlaten putten op hun grondgebied of onder hun rechtsbevoegdheid bevinden, een plan vaststellen om de in lid 1 bedoelde inventaris te voltooien, de methaanemissies te kwantificeren of, al naargelang het geval, te bewijzen dat zich geen methaanemissies voordoen die verband houden met die putten, dat ten minste de in bijlage V, deel 1, bepaalde elementen, bevat, en dat plan openbaar maken, op voorwaarde dat:

    a)

    uiterlijk op 5 augustus 2025 ten minste 20 % van die putten opgenomen is in de inventaris, waarbij prioriteit wordt gegeven aan inactieve en tijdelijk gedichte putten;

    b)

    uiterlijk op 5 augustus 2026 ten minste 40 % van die putten in de inventaris opgenomen is;

    c)

    elke twaalf maanden na 5 augustus 2026 ten minste nog eens 15 % van die putten in de inventaris opgenomen is;

    d)

    uiterlijk op 5 augustus 2030 alle putten in de inventaris opgenomen zijn.

    Dat plan moet door de bevoegde instanties worden goedgekeurd.

    3.   Onverminderd lid 4 worden er uiterlijk op 5 mei 2026 en uiterlijk op 31 mei van elk jaar daarna verslagen met informatie over de kwantificering van methaanemissies en, indien drukmonitoringapparatuur aanwezig is, informatie over drukbewaking van alle inactieve putten en tijdelijk gedichte putten, ingediend bij de bevoegde instanties.

    Die verslagen bevatten een kwantificering van de methaanemissies in de lucht en in het water en, in voorkomend geval, informatie over drukbewaking, aan de hand van de uit hoofde van artikel 32 vastgestelde normen of technische voorschriften. Tot de datum van toepassing van die normen of technische voorschriften, maken exploitanten en lidstaten, al naargelang het geval, gebruik van de meest geavanceerde praktijken in de sector en de best beschikbare technologieën voor methaanemissiemetingen en -kwantificeringen.

    Indien exploitanten of lidstaten methaanemissies rapporteren in het kader van internationale of regionale overeenkomsten waarbij de Unie of de betrokken lidstaat partij is, kunnen de in dit lid bedoelde verslagen informatie bevatten die in het kader van dergelijke overeenkomsten wordt gerapporteerd.

    Verslagen over inactieve putten en tijdelijk gedichte putten in lidstaten met in totaal 40 000 of meer inactieve putten, tijdelijk gedichte putten en permanent gedichte en verlaten putten, worden overeenkomstig dit lid uiterlijk twaalf maanden vanaf de opname van elk van de putten in de inventaris ingediend en worden vervolgens uiterlijk op 31 mei van elk jaar daarna geactualiseerd.

    4.   Indien aan de bevoegde instanties een kwantificering van de methaanemissies en, indien er daarvoor drukmonitoringapparatuur aanwezig is, drukbewakingsgegevens worden verstrekt waaruit blijkt dat er de afgelopen vijf jaar geen methaanemissies zijn geweest van een tijdelijk gedichte onshoreput, is lid 3 niet langer van toepassing op die put.

    Indien aan de bevoegde instanties een kwantificering van de methaanemissies en, indien daarvoor apparatuur aanwezig is, drukbewakingsgegevens worden verstrekt waaruit blijkt dat er de afgelopen drie jaar geen methaanemissies zijn geweest van een inactieve offshoreput of tijdelijk gedichte offshoreput, is lid 3 niet langer van toepassing op die put.

    5.   Indien de bevoegde instanties betrouwbaar bewijs krijgen dat sprake is van wezenlijke hoeveelheden methaanemissies in een inactieve offshoreput of tijdelijk gedichte offshoreput na de in lid 4 bedoelde periode of in een permanent gedichte en verlaten put, en indien dat bewijs door een onafhankelijke derde partij is bevestigd, besluiten de bevoegde instanties of de in dit artikel uiteengezette verplichtingen voor tijdelijk gedichte putten op die put moeten worden toegepast.

    6.   Indien er methaanemissies worden gedetecteerd in inactieve putten, tijdelijk gedichte putten of permanent gedichte en verlaten putten, nemen de lidstaten of de op grond van lid 8 verantwoordelijke partij alle nodige maatregelen die hun ter beschikking staan om die put, al naargelang het geval te herstellen, terug te winnen of permanent te dichten, indien dat technisch haalbaar is en rekening houdend met de milieueffecten van de werkzaamheden met het oog op de bijbehorende reductie van de methaanemissies.

    7.   Voorafgaand aan de indiening bij de bevoegde instanties worden de in lid 3 van dit artikel bedoelde verslagen beoordeeld door een verificateur en wordt bij de verslagen een verificatieverklaring gevoegd die is afgegeven overeenkomstig artikel 8.

    8.   De lidstaten zorgen ervoor dat exploitanten de in de leden 3 tot en met 7, en lid 9 vastgelegde verplichtingen nakomen. Indien een exploitant, eigenaar, vergunninghouder of een anderszins volgens het nationaal recht voor de put verantwoordelijke partij de bevoegde instantie toereikend en betrouwbaar bewijs levert dat zij niet over voldoende financiële middelen beschikt om die verplichtingen na te komen of indien de verantwoordelijke partij niet kan worden geïdentificeerd, draagt de lidstaat de verantwoordelijkheid voor die verplichtingen.

    9.   Uiterlijk op 5 augustus 2026 stellen de lidstaten of stelt de overeenkomstig lid 8 verantwoordelijke partij een beperkingsplan op om inactieve putten en tijdelijk gedichte putten te herstellen, terug te winnen en permanent te dichten waarin ten minste de in bijlage V, deel 2, bepaalde elementen zijn opgenomen, waarna de lidstaten of de verantwoordelijke partij dit plan binnen twaalf maanden vanaf de indiening van het eerste in lid 3 bedoelde verslag uitvoeren of uitvoert.

    In afwijking van de eerste alinea kan, indien een lidstaat of de verantwoordelijke partij die op grond van lid 8 kan aantonen dat dat beperkingsplan om veiligheids-, administratieve of technische redenen niet binnen die termijn kan worden uitgevoerd, kan zij de uitvoering ervan uitstellen. Het beperkingsplan bevat al het nodige bewijsmateriaal ter rechtvaardiging van een dergelijk besluit. In dergelijke gevallen geschiedt de uitvoering zo spoedig mogelijk, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de einddatum voor de beperkingsmaatregelen voor elke put niet later is dan drie jaar na de indiening van het in lid 3 bedoelde eerste verslag.

    De bevoegde instanties kunnen van de verantwoordelijke partij eisen dat zij het beperkingsplan aanpast, rekening houdend met de vereisten van deze verordening.

    De lidstaten of de op grond van lid 8 verantwoordelijke partij werken het beperkingsplan regelmatig bij, in lijn met de in lid 1 bedoelde inventaris en de in lid 3 bedoelde verslagen en eventuele daaruit voortvloeiende wijzigingen of nieuwe informatie en op basis van een degelijke beoordeling waarin rekening wordt gehouden met de nieuwste wetenschappelijke bevindingen en de best beschikbare technieken.

    Voor de beperkingsplannen worden de in lid 1 bedoelde inventaris en de in lid 3 bedoelde verslagen gebruikt om de prioriteit voor de activiteiten te bepalen, met inbegrip van:

    a)

    het herstellen, terugwinnen en permanent dichten van putten;

    b)

    het terugwinnen van gerelateerde toegangswegen of de omringende grond onder water, naargelang het geval;

    c)

    het herstellen van grond, water, zeebedding en habitats die zijn getroffen door putten en de eerdere activiteiten;

    d)

    monitoring om ervoor te zorgen dat gedichte putten geen bron van methaanemissies zijn overeenkomstig dit artikel.

    10.   De bevoegde instanties stellen de in dit artikel bedoelde verslagen en beperkingsplannen binnen drie maanden na de indiening ervan door een exploitant of na afronding van een beperkingsplan door een lidstaat beschikbaar aan het publiek en de Commissie, overeenkomstig artikel 5, lid 4.

    11.   Onverminderd Richtlijnen 2008/56/EG en 2013/30/EU kunnen de bevoegde instanties besluiten offshore olie- en -gasputten die zich op een waterdiepte van meer dan 700 meter bevinden, vrij te stellen van de verplichtingen uit hoofde van lid 3 of lid 9 van dit artikel indien met degelijk bewijs kan worden aangetoond dat het effect van eventuele methaanemissies van die putten op het klimaat zeer waarschijnlijk verwaarloosbaar is.

    12.   Onverminderd Richtlijnen 2008/56/EG en 2013/30/EU, en mits goedgekeurd door de bevoegde instanties, kunnen tijdelijk afgesloten offshoreputten en permanent gedichte en verlaten offshoreputten die zich op een waterdiepte tussen 200 en 700 meter bevinden, worden vrijgesteld van de vereisten van lid 3 of lid 9 van dit artikel indien de exploitant aantoont dat het effect van eventuele methaanemissies van die componenten op het klimaat zeer waarschijnlijk verwaarloosbaar is door een verwijzing naar een milieueffectbeoordeling die is uitgevoerd vóór het boren of na een ongeval tijdens de exploitatie.

    HOOFDSTUK 4

    METHAANEMISSIES IN DE KOLENSECTOR

    Deel I

    Monitoring en rapportage in actieve kolenmijnen

    Artikel 19

    Toepassingsgebied

    1.   Dit deel is van toepassing op actieve ondergrondse en bovengrondse kolenmijnen.

    2.   De methaanemissies uit actieve ondergrondse kolenmijnen omvatten de volgende emissies:

    a)

    methaanemissies van alle ventilatieschachten die door de mijnexploitant worden gebruikt;

    b)

    methaanemissies van drainagestations en van het methaandrainagesysteem, ongeacht of zij plaatsvinden als gevolg van opzettelijk of onopzettelijk afblazen of een onvolledige verbranding bij affakkelen;

    c)

    methaanemissies tijdens activiteiten na de mijnbouw en in het gebied van de kolenmijn.

    3.   Methaanemissies uit actieve bovengrondse kolenmijnen omvatten de volgende emissies:

    a)

    methaanemissies die plaatsvinden bij de kolenmijn tijdens het mijnbouwproces;

    b)

    methaanemissies tijdens activiteiten na de mijnbouw en in het gebied van de kolenmijn.

    Artikel 20

    Monitoring en rapportage

    1.   Voor ondergrondse kolenmijnen voeren mijnexploitanten continue rechtstreekse metingen en kwantificering op bronniveau uit voor alle afvoerende ventilatieschachten. Mijnexploitanten rapporteren aan de bevoegde instanties de methaanemissies per ventilatieschacht per jaar in kiloton methaan, gemeten met gebruik van apparatuur en methoden die resulteren in een meetnauwkeurigheid met een toegestane afwijking van 0,5 kiloton methaan per jaar of, als die waarde lager is, van 5 % van het opgegeven cijfer.

    2.   Exploitanten van drainagestations voeren continue rechtstreekse metingen en kwantificering op bronniveau van de totale emissies van afgeblazen en afgefakkeld methaan uit, ongeacht de redenen voor het afblazen en affakkelen.

    3.   Voor bovengrondse kolenmijnen gebruiken mijnexploitanten voorraadspecifieke methaanemissiefactoren voor kolenmijnen om de methaanemissies als gevolg van de mijnbouw te kwantificeren. Mijnexploitanten stellen die emissiefactoren op kwartaalbasis vast, overeenkomstig de passende wetenschappelijke normen en rekening houdend met methaanemissies van omliggende lagen.

    4.   De in de leden 1 tot en met 3 bedoelde metingen en kwantificeringen worden uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke uit hoofde van artikel 32 vastgestelde normen of technische voorschriften. Tot de datum van toepassing van die normen of technische voorschriften, maken mijnexploitanten gebruik van de meest geavanceerde praktijken in de sector en de beste beschikbare technologieën voor methaanemissiemetingen en -kwantificeringen. Mijnexploitanten verstrekken de bevoegde instanties en verificateurs informatie over de gebruikte normen, inclusief internationale normen, of methoden.

    Wat betreft de continue rechtstreekse metingen en kwantificering op bronniveau zoals bedoeld in de leden 1 en 2, geldt dat, wanneer een deel van de meetapparatuur gedurende een bepaalde periode niet operationeel is, er meetwaarden gebruikt kunnen worden die zijn verkregen tijdens de operationele perioden van de apparatuur om gegevens pro rata te ramen voor de periode waarin de apparatuur niet operationeel was.

    De voor de in de leden 1 en 2 bedoelde continue rechtstreekse metingen en kwantificering op bronniveau gebruikte apparatuur moet gedurende meer dan 90 % van de periode waarin deze wordt gebruikt om methaanemissies te monitoren operationeel zijn, met uitzondering van uitvaltijden voor herkalibratie en reparaties.

    5.   In voorkomend geval ramen mijnexploitanten de methaanemissies na de kolenmijnbouw met gebruik van emissiefactoren voor na de kolenmijnbouw, die jaarlijks worden bijgewerkt, op basis van afzettingsspecifieke kolensteekproeven en overeenkomstig de passende wetenschappelijke normen.

    6.   Uiterlijk op 5 augustus 2025 en uiterlijk op 31 mei van elk jaar daarna dienen mijnexploitanten en beheerders van drainagestations een verslag in bij de bevoegde instanties met gegevens over de jaarlijkse methaanemissies op bronniveau, overeenkomstig dit artikel.

    Dat verslag heeft betrekking op het laatst beschikbare kalenderjaar en omvat de in bijlage VI, deel 1, voor actieve ondergrondse kolenmijnen, in bijlage VI, deel 2, voor actieve bovengrondse kolenmijnen en in bijlage VI, deel 3, voor drainagestations vermelde elementen.

    Voorafgaand aan de indiening bij de bevoegde instanties zorgen de mijnexploitanten en beheerders van drainagestations ervoor dat de in dit lid bedoelde verslagen worden beoordeeld door een verificateur en een verificatieverklaring bevatten die is afgegeven overeenkomstig artikel 8.

    7.   De bevoegde instanties stellen de in dit artikel bedoelde verslagen binnen drie maanden na de indiening ervan door de mijnexploitanten beschikbaar aan het publiek en de Commissie, overeenkomstig artikel 5, lid 4.

    Deel II

    Beperking van de methaanemissies van actieve ondergrondse kolenmijnen

    Artikel 21

    Toepassingsgebied

    Dit deel is van toepassing op methaanemissies van ondergrondse kolenmijnen zoals bedoeld in artikel 19, lid 2.

    Artikel 22

    Beperkingsmaatregelen

    1.   Het affakkelen met een vernietigings- en verwijderingsrendement op ontwerpniveau van minder dan 99 % en het afblazen van methaan van drainagesystemen is vanaf 1 januari 2025 verboden, behalve in noodgevallen, bij defecten of wanneer dit onvermijdbaar en strikt noodzakelijk is voor onderhoud of het afblazen overeenkomstig lid 2. In dergelijke gevallen blazen exploitanten van drainagestations alleen af wanneer affakkelen technisch niet haalbaar is of risico’s met zich meebrengt voor de veiligheid van de activiteiten of het personeel. In een dergelijke situatie tonen exploitanten van drainagestations, als onderdeel van de in artikel 23 bepaalde rapportageverplichtingen, bij de bevoegde instanties de noodzaak van afblazen in plaats van affakkelen aan.

    2.   Het afblazen van methaan via ventilatieschachten in kolenmijnen, met uitzondering van cokeskolenmijnen, die meer dan 5 ton methaan per kiloton gewonnen kolen uitstoten, is verboden met ingang van 1 januari 2027, behalve in noodgevallen.

    Het afblazen van methaan via ventilatieschachten in kolenmijnen, met uitzondering van cokeskolenmijnen, die meer dan 3 ton methaan per kiloton gewonnen kolen uitstoten, is verboden met ingang van 1 januari 2031, behalve in noodgevallen.

    Die drempels zijn van toepassing per jaar, per mijn en per exploitant indien één entiteit meerdere kolenmijnen exploiteert.

    De overeenkomstig dit lid genomen maatregelen mogen niet leiden tot een verslechtering van de veiligheid van werknemers.

    3.   Uiterlijk op 5 augustus 2027 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 34 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen door beperkingen voor het afblazen van methaan via ventilatieschachten van cokeskolenmijnen vast te stellen.

    4.   Onverminderd de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) kunnen de lidstaten gebruikmaken van een systeem van stimulansen om methaanemissies te verminderen dat is gebaseerd op de in artikel 33 bedoelde vergoedingen, heffingen of sancties, om te waarborgen dat exploitanten van bestaande kolenmijnen voldoen aan de in de leden 1 en 2 van dit artikel bepaalde verplichtingen.

    Artikel 23

    Rapportage van voorvallen van afblazen en affakkelen

    1.   Met ingang van 1 januari 2025 stellen exploitanten van drainagestations de bevoegde instanties in kennis van alle voorvallen van afblazen en alle voorvallen van affakkelen met een vernietigings- en verwijderingsrendement op ontwerpniveau van minder dan 99 %:

    a)

    die het gevolg zijn van een noodgeval of defect;

    b)

    waarvan het plaatsvinden onvermijdelijk was als gevolg van onderhoud van het drainagesysteem.

    Die kennisgeving wordt overeenkomstig bijlage VII onverwijld na het voorval gedaan en uiterlijk 48 uur vanaf het begin van het voorval of het moment waarop de exploitant hiervan kennisneemt.

    2.   De bevoegde instanties stellen de overeenkomstig dit artikel aan hen verstrekte informatie op jaarbasis beschikbaar aan het publiek en de Commissie, overeenkomstig artikel 5, lid 4.

    Deel III

    Methaanemissies van gesloten ondergrondse kolenmijnen en verlaten ondergrondse kolenmijnen

    Artikel 24

    Toepassingsgebied

    Dit deel is van toepassing op de volgende methaanemissies van gesloten ondergrondse kolenmijnen en verlaten ondergrondse kolenmijnen waar de kolenproductie na 3 augustus 1954 is stopgezet:

    a)

    methaanemissies van alle ventilatieschachten die nog steeds methaan uitstoten;

    b)

    methaanemissies van uitrusting voor de kolenmijnbouw die niet meer wordt gebruikt;

    c)

    methaanemissies van andere goed afgebakende emissiepuntbronnen zoals gespecificeerd in deel 1 van bijlage VIII.

    Artikel 25

    Monitoring en rapportage

    1.   Uiterlijk op 5 augustus 2025 stellen de lidstaten van alle gesloten ondergrondse kolenmijnen en verlaten ondergrondse kolenmijnen op hun grondgebied of onder hun rechtsbevoegdheid waar de activiteiten na 3 augustus 1954 zijn stopgezet een inventaris op, overeenkomstig de methode en met inbegrip van ten minste de in bijlage VIII, deel 1, bepaalde elementen, en maken zij die openbaar.

    2.   Met ingang van 5 mei 2026 worden methaanemissies in alle gesloten ondergrondse kolenmijnen en verlaten ondergrondse kolenmijnen gemeten waar de activiteiten na 3 augustus 1954 zijn stopgezet.

    Meetapparatuur wordt geïnstalleerd op alle in bijlage VIII, deel 1, punt 1.5, vermelde elementen waarvan op basis van de inventaris in lid 1 van dit artikel is vastgesteld dat zij meer dan 0,5 ton methaan per jaar uitstoten. Met die meetapparatuur worden, overeenkomstig de uit hoofde van artikel 32 vastgestelde toepasselijke normen of technische voorschriften en ten minste op uurbasis, rechtstreekse metingen op bronniveau gedaan of kwantificeringen op bronniveau uitgevoerd die van voldoende kwaliteit zijn om een representatieve schatting te kunnen maken van de jaarlijkse methaanemissies van alle in bijlage VIII, deel 1, punt 1.5, opgenomen elementen waarvan is vastgesteld dat zij methaan uitstoten. Tot de datum van toepassing van die normen of technische voorschriften, maken mijnexploitanten gebruik van de meest geavanceerde praktijken in de sector en de beste beschikbare technologieën voor methaanemissiemetingen en -kwantificeringen. Mijnexploitanten verstrekken de bevoegde instanties en verificateurs informatie over de gebruikte normen, inclusief Europese of andere internationale normen, technische voorschriften of gebruikte methoden.

    De meetapparatuur is gedurende meer dan 90 % van de periode waarvoor deze wordt gebruikt om de methaanemissies te monitoren operationeel, met uitzondering van uitvaltijden voor herkalibratie en reparatie.

    3.   Indien de waargenomen jaarlijkse methaanemissies van een in bijlage VIII, deel 1, punt 1.5, vermeld element minder dan één ton methaan bedraagt gedurende zes opeenvolgende jaren in het geval van ondergelopen ondergrondse kolenmijnen of gedurende twaalf opeenvolgende jaren in het geval van niet-ondergelopen ondergrondse kolenmijnen, wordt voor dat specifieke element geen verdere monitoring en rapportage meer verricht.

    4.   Op verzoek van de verantwoordelijke partij kunnen de bevoegde instanties gesloten ondergrondse kolenmijnen en verlaten ondergrondse kolenmijnen vrijstellen van de eisen van de leden 2 en 3 van dit artikel en van bijlage VIII, deel 1, punt 1.5, indien de verantwoordelijke partij aantoont dat die mijnen vóór de datum van het verzoek al meer dan 10 jaar volledig zijn ondergelopen.

    Dat verzoek gaat vergezeld van een verslag van de verantwoordelijke partij. Dat verslag moet aantonen dat de hydrogeologische omstandigheden zijn gestabiliseerd en dat de desbetreffende kolenmijn geen wezenlijke hoeveelheden methaan meer uitstoot. De bevoegde instanties maken dat verslag overeenkomstig nationaal recht kosteloos openbaar.

    5.   Indien de bevoegde instanties betrouwbaar bewijs ontvangen waaruit blijkt dat sprake is van wezenlijke hoeveelheden methaanemissies van een gesloten ondergrondse kolenmijn of verlaten ondergrondse kolenmijn zoals bedoeld in lid 4, zijn de in de leden 2 en 3 bepaalde verplichtingen van toepassing op die kolenmijn.

    6.   Uiterlijk op 5 augustus 2026 en uiterlijk op 31 mei van elk jaar daarna worden verslagen met ramingen van de jaarlijkse gegevens over methaanemissies op bronniveau ingediend bij de bevoegde instanties.

    Die verslagen hebben betrekking op het laatst beschikbare kalenderjaar en omvatten de in bijlage VIII, deel 2, bepaalde elementen.

    Voorafgaand aan de indiening bij de bevoegde instanties worden de in dit lid bedoelde verslagen beoordeeld door een verificateur. Bij de verslagen wordt een verificatieverklaring gevoegd die is afgegeven overeenkomstig artikel 8.

    7.   Mijnexploitanten of de lidstaten zijn verantwoordelijk voor de naleving van de in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel bedoelde vereisten wat betreft gesloten ondergrondse kolenmijnen. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de naleving van de in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel bedoelde vereisten wat betreft verlaten ondergrondse kolenmijnen. In geval van alternatieve vormen van gebruik van verlaten ondergrondse kolenmijnen is de in artikel 26, lid 3, bedoelde vergunninghouder verantwoordelijk voor de naleving van de in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel bedoelde vereisten.

    8.   De bevoegde instanties stellen de in dit artikel bedoelde verslagen binnen drie maanden na de indiening ervan door de verantwoordelijke partij beschikbaar aan het publiek en de Commissie, overeenkomstig artikel 5, lid 4.

    Artikel 26

    Beperkingsmaatregelen

    1.   Op basis van de in artikel 25 bedoelde inventaris ontwikkelen de lidstaten een beperkingsplan en voeren dit uit om de methaanemissies van gesloten ondergrondse kolenmijnen en verlaten ondergrondse kolenmijnen waar de activiteiten na 3 augustus 1954 zijn stopgezet, aan te pakken.

    Het beperkingsplan wordt uiterlijk op 5 februari 2027 ingediend bij de bevoegde instanties. Het bevat belangrijke mijlpalen voor de uitvoering ervan en ten minste de in bijlage VIII, deel 3, bepaalde elementen.

    2.   Afblazen en affakkelen van in artikel 25, lid 2, bedoelde apparatuur is vanaf 1 januari 2030 verboden, tenzij het gebruik van methaan of de beperking van methaanemissies technisch niet haalbaar is of risico’s met zich meebrengt voor de veiligheid van het milieu, de menselijke veiligheid, met inbegrip van die van het personeel, of de gezondheid. In een dergelijke situatie tonen mijnexploitanten of lidstaten, als onderdeel van de in artikel 25 bepaalde rapportageverplichtingen, de noodzaak aan van afblazen of affakkelen in plaats van het gebruik van methaan of de vermindering van methaanemissies.

    3.   Het alternatieve gebruik van verlaten ondergrondse kolenmijnen wordt toegestaan na een vergunningsprocedure die is aangepast aan het specifieke soort alternatief gebruik van de verlaten ondergrondse kolenmijn. De aanvrager verstrekt de bevoegde instanties een gedetailleerd plan met maatregelen om methaanemissies te voorkomen. De vergunninghouder voldoet aan de monitoring-, rapportage- en beperkingsverplichtingen uit hoofde van artikel 25 en dit artikel.

    4.   Onverminderd het toepasselijke sectorspecifieke recht van de Unie zijn bestaande beste beperkingspraktijken om methaanemissies te verminderen voor gesloten ondergrondse kolenmijnen toegestaan.

    HOOFDSTUK 5

    METHAANEMISSIES VAN RUWE OLIE, AARDGAS EN KOLEN DIE IN DE UNIE IN DE HANDEL WORDEN GEBRACHT

    Artikel 27

    Vereisten voor importeurs

    1.   Uiterlijk op 5 mei 2025 en uiterlijk op 31 mei van elk jaar daarna verstrekken importeurs de in bijlage IX bepaalde informatie aan de bevoegde instanties van de lidstaat waarin zij gevestigd zijn. Indien importeurs geheel of gedeeltelijk nalaten die informatie te verstrekken, moeten zij daarvoor een deugdelijke verklaring geven aan die bevoegde instanties en uiteenzetten welke maatregelen zij hebben getroffen om die informatie te verkrijgen.

    De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 34 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening te wijzigen door de door de importeurs te verstrekken informatie aan te passen.

    2.   Uiterlijk 5 augustus 2025 en uiterlijk op 31 augustus van elk jaar daarna dienen de lidstaten de door de importeurs verstrekte gegevens in bij de Commissie.

    De Commissie stelt die informatie beschikbaar in overeenstemming met artikel 30.

    Artikel 28

    Gelijkwaardigheid van monitoring-, rapportage- en verificatiemaatregelen

    1.   Met ingang van 1 januari 2027 tonen importeurs overeenkomstig artikel 27, lid 1, de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging aan, en rapporteren zij aan hen, dat de contracten voor de levering van buiten de Unie geproduceerde ruwe aardolie, aardgas of steenkool die op of na 4 augustus 2024 zijn gesloten of verlengd, uitsluitend betrekking hebben op ruwe olie, aardgas of steenkool die onderworpen is aan monitoring-, rapportage- en verificatiemaatregelen op het niveau van de producent die gelijkwaardig zijn aan de in deze verordening bepaalde maatregelen.

    2.   Voor contracten voor de levering van buiten de Unie geproduceerde ruwe olie, aardgas of steenkool die gesloten zijn vóór 4 augustus 2024, leveren importeurs alle redelijke inspanningen om te eisen dat die producten onderworpen zijn aan monitoring-, rapportage- en verificatiemaatregelen op het niveau van de producent die gelijkwaardig zijn aan de in deze verordening bepaalde maatregelen. Dat kan de wijziging van die contracten inhouden.

    Met ingang van 1 januari 2027 stellen de importeurs de bevoegde instanties van hun lidstaat van vestiging jaarlijks in kennis van de resultaten van dergelijke inspanningen, als onderdeel van de overeenkomstig artikel 27, lid 1, te verstrekken informatie, en geven zij die bevoegde instanties, indien die inspanningen zonder succes zijn gebleven, een deugdelijke verklaring daarvoor en zetten zij uiteen welke maatregelen zij in het kader van die inspanningen hebben genomen.

    3.   De Commissie verstrekt aanbevelingen met onder meer facultatieve modelclausules met betrekking tot de voor de toepassing van de leden 1 en 2 te verstrekken informatie, dit voor gebruik door importeurs die in de Unie ruwe olie, aardgas en steenkool in de handel brengen als zij bestaande of nieuwe contracten voor de levering van die producten wijzigen of verlengen respectievelijk ondertekenen.

    4.   De bevoegde instanties van de lidstaten beschermen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij uit hoofde van dit artikel van importeurs ontvangen, overeenkomstig het recht van de Unie. De bevoegde instanties verstrekken die informatie aan de Commissie, die de vertrouwelijkheid van de informatie beschermt overeenkomstig het recht van de Unie.

    5.   Voor de toepassing van dit artikel worden monitoring-, rapportage- en verificatiemaatregelen in de volgende gevallen gelijkwaardig geacht aan die van deze verordening:

    a)

    ruwe olie, aardgas en steenkool die zijn onderworpen aan verificatie door een onafhankelijke derde partij die gelijkwaardig is aan die van de artikelen 8 en 9, waarbij de in een derde land gevestigde producent:

    i)

    voor ruwe olie en aardgas monitoring- en rapportagemaatregelen ter kwantificering van methaanemissies uitvoert die gelijkwaardig zijn aan die van artikel 12, of monitoring en rapportage op OGMP 2.0-niveau 5;

    ii)

    voor kolen monitoring- en rapportagemaatregelen uitvoert die gelijkwaardig zijn aan die van artikel 20, of

    b)

    het derde land beschikt over monitoring-, rapportage- en verificatieregelgeving en past die toe op de op zijn grondgebied gevestigde producenten en exporteurs die aan de markt van de Unie ruwe olie, aardgas of steenkool leveren, waarbij die regelgeving ten minste gelijkwaardig is aan de Unieregelgeving ter zake en het derde land met name heeft aangetoond dat die monitoring- en rapportagevereisten ten minste kwantificering op bron- en locatieniveau voorschrijven alsmede regelmatige rapportage die voor ruwe olie en aardgas gelijkwaardig is aan die van artikel 12, en voor steenkool aan die van artikel 20, en voorts dat er doeltreffend wordt geverifieerd door een onafhankelijke derde partij op een manier die gelijkwaardig is aan die van de artikelen 8 en 9, en dat er doeltreffend toezicht wordt gehouden en doeltreffend gehandhaafd.

    6.   Voor de toepassing van lid 5, punt b), stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling de procedure en vereisten vast met betrekking tot het door derde landen te verstrekken bewijs van gelijkwaardigheid. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

    De procedure ter vaststelling van de gelijkwaardigheid kan worden opgestart op verzoek van een derde land of door de Commissie.

    De Commissie benadert alle derde landen die ruwe olie, aardgas of steenkool naar de markt van de Unie uitvoeren om hun instemming voor het inleiden van een dergelijke procedure te verkrijgen, rekening houdend met de uit die derde landen ingevoerde hoeveelheden en hun mogelijkheden om hun methaanemissies te verminderen.

    De Commissie stelt gelijkwaardigheid vast door middel van uitvoeringshandelingen voor elk betrokken derde land, uitsluitend indien dat land aan alle voorwaarden van lid 5, punt b), van dit artikel voldoet en al het vereiste bewijs is overgelegd. Die uitvoeringshandelingen wordt vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure. De Commissie stelt dergelijke uitvoeringshandelingen niet vast indien met de vaststelling ervan uit hoofde van artikel 215 VWEU vastgestelde beperkende maatregelen op de import van ruwe olie, aardgas of steenkool worden omzeild.

    Indien het derde land gedurende een periode van ten minste twaalf maanden niet langer, in rechte of in de praktijk, voldoet aan de voorwaarden van lid 5, punt b), van dit artikel, kan de Commissie de gelijkwaardigheid te allen tijde door middel van een uitvoeringshandeling intrekken. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. Alvorens die uitvoeringshandeling vast te stellen, stelt de Commissie het derde land in kennis van haar bezwaren en geeft zij het land de gelegenheid zijn standpunt kenbaar te maken.

    Bij het opstellen van de in dit lid bedoelde uitvoeringshandelingen stelt de Commissie de bij Richtlijn 2009/119/EG van de Raad (28) opgerichte Coördinatiegroep aardolie en aardolieproducten, de bij Verordening (EU) 2017/1938 van het Europees Parlement en de Raad (29) opgerichte Groep coördinatie gas, de door de Commissie opgerichte Coördinatiegroep voor elektriciteit en andere relevante belanghebbenden daarvan in kennis. Die uitvoeringshandelingen treden ten vroegste 30 kalenderdagen na de vaststelling ervan in werking.

    7.   Importeurs zijn vrijgesteld van de rapportageverplichtingen van de leden 1 en 2 indien zij ruwe olie, aardgas of steenkool importeren uit een derde land waarvoor overeenkomstig lid 6 gelijkwaardigheid is vastgesteld.

    8.   Met ingang van 4 augustus 2024 stelt de Commissie, in voorkomend geval en met inachtneming van de toepasselijke procedures, derde landen waaruit de Unie ruwe olie, aardgas of steenkool importeert samenwerkingskaders voor en tracht zij die voor de Unie aan te gaan, teneinde die landen te ondersteunen bij de invoering van een monitoring-, rapportage- en verificatiesysteem dat gelijkwaardig is aan dat van deze verordening. De Commissie doet geen aanbeveling tot het aangaan van een dergelijk samenwerkingskader indien daarmee uit hoofde van artikel 215 VWEU vastgestelde beperkende maatregelen op de import van ruwe olie, aardgas of steenkool worden omzeild.

    Artikel 29

    Methaanintensiteit van de productie van ruwe olie, aardgas en steenkool

    1.   Uiterlijk op 5 augustus 2028 en vervolgens elk jaar melden producenten en, op grond van artikel 27, lid 1, importeurs de bevoegde instanties van hun lidstaat van vestiging, ten aanzien van de leveringscontracten die zijn gesloten of verlengd op of na 4 augustus 2024, de methaanintensiteit van de productie van ruwe olie, aardgas en steenkool die zij in de Unie in de handel brengen, berekend overeenkomstig de op grond van lid 4 van dit artikel vastgestelde methode.

    Ten aanzien van leveringscontracten die zijn gesloten vóór 4 augustus 2024 leveren producenten en, op grond van artikel 27, lid 1, importeurs in de Unie alle redelijke inspanningen om de bevoegde instanties van hun lidstaat van vestiging de methaanintensiteit te melden van de productie van ruwe olie, aardgas en steenkool die door hen in de Unie in de handel worden gebracht, berekend overeenkomstig de op grond van lid 4 van dit artikel vastgestelde methode. Met ingang van 5 augustus 2028 brengen producenten en importeurs in de Unie die ruwe olie, aardgas of steenkool in de Unie in de handel brengen de bevoegde instanties van hun lidstaat van vestiging jaarlijks verslag uit van de resultaten van die inspanningen.

    2.   Uiterlijk op 5 augustus 2030 en vervolgens elk jaar tonen producenten en importeurs in de Unie die ruwe olie, aardgas en steenkool in de Unie in de handel brengen op grond van leveringscontracten die zijn gesloten of verlengd na 5 augustus 2030 de bevoegde instanties van de lidstaat waarin zij zijn gevestigd aan dat de methaanintensiteit van de productie van ruwe olie, aardgas en steenkool die door hen in de Unie in de handel worden gebracht, berekend overeenkomstig de op grond van lid 4 vastgestelde methode, lager is dan de overeenkomstig lid 6 vastgestelde maximale methaanintensiteitswaarden teneinde de mondiale methaanemisseverminderingen voor die producten te bevorderen.

    3.   De bevoegde instanties van de lidstaten beschermen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij uit hoofde van dit artikel van producenten en importeurs in de Unie ontvangen, overeenkomstig het recht van de Unie. De bevoegde instanties verstrekken deze informatie aan de Commissie, die eveneens overeenkomstig het Unierecht de vertrouwelijkheid van de informatie beschermt.

    4.   Uiterlijk op 5 augustus 2027 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 34 ter aanvulling van deze verordening een gedelegeerde handeling vast met daarin de methode voor de berekening, op het niveau van de producent, van de methaanintensiteit van de productie van ruwe olie, aardgas en steenkool die in de Unie in de handel worden gebracht. In die methode wordt rekening gehouden met de uiteenlopende productieprocessen en omstandigheden ter plaatse, alsook met bestaande internationale methoden en beste praktijken voor de berekening van de methaanintensiteit. Die methode is niet-discriminerend en gebaseerd op transparante en objectieve criteria. De Commissie stelt de Coördinatiegroep aardolie en aardolieproducten, de Groep coördinatie gas, de Coördinatiegroep voor elektriciteit en andere relevante belanghebbenden in kennis van de voorbereiding van dergelijke gedelegeerde handelingen.

    5.   Uiterlijk op 5 augustus 2029 beoordeelt de Commissie het potentiële effect van verschillende maximale methaanintensiteitswaarden op het niveau van de producent bij de productie in verband met in de Unie in de handel gebrachte ruwe olie, aardgas en steenkool, en brengt zij daarvan verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad. In dat verslag wordt een beoordeling gegeven van de potentiële vermindering van de mondiale methaanemissies, van de gevolgen voor de energievoorzieningszekerheid op Unie- en nationaal niveau, van de gevolgen voor het concurrentievermogen van de economie van de Unie, en van de potentiële mondiale en regionale marktverstoringen. Dat verslag bevat ook een marktbeoordeling ten aanzien van de methaanintensiteit van huidige en toekomstige leveringen aan de Unie tot 2049 via langetermijncontracten en contante aankopen. In die beoordeling wordt de situatie per lidstaat geanalyseerd, rekening houdend met contractuele verbintenissen die vóór 4 augustus 2024 zijn aangegaan, de capaciteit van de energie-infrastructuur en de potentiële beperkingen.

    6.   Op basis van de in lid 5 bedoelde beoordeling en op basis van objectieve criteria stelt de Commissie ter aanvulling van deze verordening overeenkomstig artikel 34 gedelegeerde handelingen vast met daarin de maximale methaanintensiteitswaarden op het niveau van de producent in verband met ruwe olie, aardgas en steenkool die in de Unie in de handel worden gebracht. Die gedelegeerde handelingen zijn in overeenstemming met de overeenkomstig dit artikel vastgestelde methode ter berekening van de methaanintensiteit van de productie van ruwe olie, aardgas en steenkool die in de Unie in de handel worden gebracht. Voorts wordt in die gedelegeerde handelingen voorgeschreven in welke verschillende methaanintensiteitsklassen ruwe olie, aardgas en steenkool moeten worden onderverdeeld. Die maximale methaanintensiteitswaarden worden afzonderlijk voor ruwe olie, aardgas en steenkool bepaald, voor de best presterende klasse of klassen. Die maximale methaanintensiteitswaarden en methaanintensiteitsklassen houden rekening met de verschillende bronnen, productieprocessen en omstandigheden ter plaatse, en worden dusdanig bepaald dat ze helpen zorgen voor lagere mondiale methaanemissies in verband met de ruwe olie, aardgas en steenkool die in de Unie in de handel worden gebracht, dat ze de energievoorzieningszekerheid op Unie- en nationaal niveau waarborgen, voor een evenwichtige verdeling van de hoeveelheden ruwe olie, aardgas en steenkool die in de Unie in de handel worden gebracht zorgen en voor een niet-discriminerende behandeling, alsmede dat het concurrentievermogen van de economie van de Unie wordt beschermd.

    Artikel 30

    Transparantiedatabank voor methaan en methaanprestatieprofielen

    1.   De Commissie zet uiterlijk op 5 februari 2026 een transparantiedatabank voor methaan op en houdt deze bij, met daarin relevante informatie over lidstaten en derde landen, ondernemingen, importeurs en hoeveelheden ruwe olie, aardgas en steenkool die in de Unie in de handel worden gebracht, met name de informatie die bij haar is ingediend op grond van artikel 12, lid 8, artikel 18, lid 10, artikel 20, lid 7, artikel 23, lid 2, artikel 25, lid 8, artikel 27, lid 2, artikel 28, lid 4, en artikel 29, lid 3.

    2.   Naast de in lid 1 bedoelde informatie bevat de databank ten minste de volgende informatie:

    a)

    een lijst met derde landen waar ruwe olie, aardgas of steenkool wordt geproduceerd en waaruit die naar de Unie worden geëxporteerd;

    b)

    voor elke lidstaat of elk in punt a) bedoeld derde land, de volgende informatie:

    i)

    of het land over dwingende regelgeving inzake methaanemissies van de energiesector beschikt die overeenstemmen met de in deze verordening uiteengezette maatregelen wat betreft de meting, rapportage, verificatie en beperking van methaanemissies in de energiesector, met name beperkingen op afblazen en affakkelen;

    ii)

    of het de Overeenkomst van Parijs in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change – UNFCCC), heeft ondertekend en of het zich heeft aangesloten bij het mondiale methaanpact;

    iii)

    of het nationale inventarisatieverslagen indient overeenkomstig de vereisten van het UNFCCC, voor zover van toepassing;

    iv)

    of de op grond van het UNFCCC ingediende nationale inventarisatieverslagen een rapportage op niveau 3 van de methaanemissies in de energiesector bevatten, voor zover van toepassing, met specificatie van de op niveau 3 gerapporteerde methaanemissiecategorieën;

    v)

    de hoeveelheid methaanemissies in de energiesector zoals gespecificeerd in de op grond van het UNFCCC ingediende nationale inventarisatieverslagen, voor zover van toepassing, en of die gegevens onderworpen zijn aan onafhankelijke verificatie;

    vi)

    indien beschikbaar, elektronische links naar nationale gegevensbronnen met informatie over methaanemissies in de energiesector;

    c)

    voor elke lidstaat, een lijst van importeurs die in de Unie ruwe olie, aardgas of steenkool in de handel brengen;

    d)

    voor elk in punt a) bedoelde derde land, de volgende informatie:

    i)

    een lijst van producenten of exporteurs van ruwe olie, aardgas of steenkool in de Unie, naargelang het geval, en of het aangesloten is bij mondiale initiatieven ter vermindering van methaanemissies, zoals het OGMP en het Zero Routine Flaring Initiative;

    ii)

    indicatieve waarden ter raming van de methaanemissies in verband met het vervoer van ruwe olie, aardgas en steenkool.

    De transparantiedatabank voor methaan zal dienstdoen als informatie-instrument dat kosteloos ter beschikking van het publiek moet worden gesteld.

    In de transparantiedatabank voor methaan wordt aangegeven of de kwaliteit en betrouwbaarheid van de ingediende informatie geverifieerd zijn door onafhankelijke derden.

    3.   Uiterlijk op 5 augustus 2026 publiceert de Commissie, op basis van de informatie in de transparantiedatabank voor methaan, de methaanprestatieprofielen van de lidstaten en van producenten of importeurs in de Unie, naargelang het geval, die ruwe olie, aardgas of steenkool in de Unie in de handel brengen, alsook van derde landen waaruit de Unie ruwe olie, aardgas of steenkool importeert en van producenten of exporteurs in derde landen die dat aan de Unie leveren.

    4.   De overeenkomstig lid 3 gepubliceerde methaanprestatieprofielen worden jaarlijks geactualiseerd en omvatten ten minste en voor zover van toepassing:

    a)

    methaanemissies in verband met ruwe olie, aardgas en steenkool die in de Unie in de handel worden gebracht en een beoordeling van de gegevenskwaliteit van de gerapporteerde methaanemissies, in voorkomend geval met inbegrip van het OGMP 2.0-rapportageniveau;

    b)

    een beoordeling van de inspanningen door producenten of importeurs in de Unie en door producenten of exporteurs in derde landen, die ruwe olie, aardgas of steenkool in de Unie in de handel brengen, ter monitoring, rapportage en vermindering van methaanemissies, in voorkomend geval onderverdeeld per regio;

    c)

    een analyse van gebeurtenissen met zeer hoge emissies in lidstaten of in derde landen waaruit de Unie ruwe olie, aardgas of steenkool importeert, en hoe die gebeurtenissen zijn aangepakt.

    5.   De overeenkomstig lid 3 gepubliceerde methaanprestatieprofielen worden kosteloos online openbaar gemaakt.

    6.   Dit artikel laat Richtlijn (EU) 2016/943 onverlet.

    Artikel 31

    Mondiaal monitoringinstrument voor methaan en snellereactiemechanisme

    1.   Uiterlijk op 5 augustus 2026 stelt de Commissie een mondiaal monitoringinstrument voor methaan vast op basis van satellietgegevens en input van verschillende gecertificeerde gegevensverstrekkers en -diensten, met inbegrip van de Copernicus-component van het bij Verordening (EU) 2021/696 vastgestelde ruimtevaartprogramma van de Unie. De Commissie kan daartoe, waar beschikbaar, gebruikmaken van bestaande internationale instrumenten of kaders.

    Het wereldwijde monitoringinstrument voor methaan wordt openbaar gemaakt en voorziet in regelmatige updates, ten minste over het bestaan, de omvang en de locatie van gebeurtenissen binnen of buiten de Unie van energiebronnen met zeer hoge emissies.

    2.   Uiterlijk op 5 februari 2026 stelt de Commissie een snellereactiemechanisme in om gebeurtenissen met zeer hoge emissies aan te pakken.

    De Commissie meldt elke gebeurtenis met zeer hoge emissies onmiddellijk aan de lidstaat of het derde land, onder wiens rechtsmacht die gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Waar mogelijk stelt de Commissie tevens de producent die betrokken is bij de methaanuitstotende bron of reeks verbonden bronnen in kennis. In die kennisgeving wordt verzocht om onverwijld aanvullende informatie te verstrekken over de gebeurtenis met zeer hoge emissies en over de getroffen of geplande corrigerende maatregelen ter beperking van de gevolgen van de gebeurtenis of ter beëindiging ervan, met inbegrip van het tijdsbestek waarbinnen die maatregelen moeten plaatsvinden. De Commissie legt alle contacten die nodig zijn voor het verkrijgen en verifiëren van de in verband met de gebeurtenis ontvangen informatie, in voorkomend geval in samenwerking met bevoegde internationale organisaties. De Commissie kan daartoe waar beschikbaar gebruikmaken van bestaande internationale instrumenten of kaders.

    3.   De Commissie doet voorstellen voor bilaterale dialogen namens de Unie met derde landen waaruit de Unie ruwe olie, aardgas of steenkool importeert, gericht op het opzetten van een informatie-uitwisselingskader en een systeem voor vroegtijdige opsporing en waarschuwing, om gebeurtenissen met zeer hoge emissies te detecteren en elkaar te waarschuwen en in kennis te stellen van de getroffen of te treffen corrigerende maatregelen om dergelijke gebeurtenissen te voorkomen of te stoppen. Die dialogen hebben tevens tot doel te bekijken hoe de methaanemissies in de energiesector sneller kunnen worden verminderd, en kunnen zo nodig tevens uitwisseling van beste praktijken en advies omvatten als het gaat om het opzetten van monitoring-, rapportage-, verificatie- en verminderingsmaatregelen die gelijkwaardig zijn aan die van deze verordening.

    De Commissie stelt geen bilaterale dialogen met derde landen voor indien die leiden tot omzeiling van uit hoofde van artikel 215 VWEU vastgestelde beperkende maatregelen op de import van ruwe olie, aardgas of steenkool.

    4.   Op basis van de monitoring in het kader van de in de leden 2 en 3 bedoelde dialogen houdt de Commissie het Europees Parlement en de Raad op de hoogte van de meldingen van gebeurtenissen met zeer hoge emissies en van de uitvoering van corrigerende maatregelen in de Unie en derde landen waaruit de Unie ruwe olie, aardgas of steenkool importeert, en van de mogelijke gevolgen voor de energievoorzieningszekerheid op Unie- en nationaal niveau.

    5.   Dit artikel laat Richtlijn (EU) 2016/943 onverlet.

    HOOFDSTUK 6

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 32

    Normen en technische voorschriften

    1.   De Commissie verzoekt overeenkomstig artikel 10, leden 1 tot en met 5, van Verordening (EU) nr. 1025/2012 een of meer Europese normalisatieorganisaties om geharmoniseerde normen op te stellen voor:

    a)

    de meting en kwantificering van methaanemissies zoals bedoeld in artikel 12, lid 5;

    b)

    LDAR-onderzoeken zoals bedoeld in artikel 14, lid 1;

    c)

    apparatuur zoals bedoeld in artikel 15, leden 3 en 5;

    d)

    kwantificering van methaanemissies zoals bedoeld in artikel 18, lid 3, en

    e)

    de meting en kwantificering van methaanemissies zoals bedoeld in artikel 20, lid 4, en in artikel 25, lid 2.

    De Commissie beoordeelt na ontvangst van een door een Europese normalisatieorganisatie opgestelde ontwerpnorm of die in overeenstemming is met het desbetreffende normalisatieverzoek, met deze verordening en met andere toepasselijke Uniewetgeving.

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 34 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening met in dit lid bedoelde verplichte normen of delen daarvan.

    2.   Indien geen gedelegeerde handeling is vastgesteld overeenkomstig lid 1 van dit artikel, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 34 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening met technische voorschriften, of delen daarvan, met het oog op:

    a)

    de meting en kwantificering van methaanemissies zoals bedoeld in artikel 12, lid 5;

    b)

    LDAR-onderzoeken zoals bedoeld in artikel 14, lid 1;

    c)

    apparatuur zoals bedoeld in artikel 15, leden 3 en 5;

    d)

    kwantificering van methaanemissies zoals bedoeld in artikel 18, lid 3, en

    e)

    de meting en kwantificering van methaanemissies zoals bedoeld in artikel 20, lid 4, en in artikel 25, lid 2.

    De Commissie kan die gedelegeerde handelingen uitsluitend vaststellen indien zij een normalisatieverzoek heeft ingediend bij een of meer Europese normalisatieorganisaties en indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    het verzoek is niet aanvaard;

    b)

    de gevraagde normen zijn niet aangeleverd binnen de gestelde termijn;

    c)

    de door de Europese normalisatieorganisaties ontwikkelde normen voldoen niet aan het verzoek, of

    d)

    de door de Europese normalisatieorganisaties ontwikkelde normen worden geacht, in hun geheel of gedeeltelijk, onvoldoende aan de vereisten van deze verordening te voldoen.

    Artikel 33

    Sancties

    1.   De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd.

    De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en omvatten ten minste het volgende:

    a)

    boetes die evenredig zijn aan de milieuschade en het effect op de menselijke veiligheid en de gezondheid, ten belope van een bedrag dat:

    i)

    ten minste de economische voordelen die uit de inbreuk zijn voortgevloeid, op doeltreffende wijze afneemt van de verantwoordelijken, en

    ii)

    geleidelijk hoger wordt bij herhaaldelijke ernstige inbreuken;

    b)

    periodieke dwangsommen om exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten of importeurs ertoe te dwingen om een einde te maken aan een inbreuk, om een besluit waarbij corrigerende maatregelen worden bevolen na te leven, of om informatie te verstrekken of in te dienen bij een inspectie, naargelang het geval.

    De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 5 augustus 2025 van die voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.

    2.   De lidstaten zorgen er overeenkomstig nationaal recht voor dat de bevoegde instanties bevoegd zijn om ten minste de volgende administratieve sancties en administratieve maatregelen op te leggen voor inbreuken op artikel 12, artikel 14, lid 14, artikel 16, lid 2, artikel 20, artikel 23, lid 1, artikel 27, lid 1, artikel 28, leden 1 en 2, en artikel 29, leden 1 en 2, mits die de energievoorzieningszekerheid niet in gevaar brengen:

    a)

    een besluit vaststellen waarbij de persoon wordt gelast de inbreuk te beëindigen;

    b)

    inbeslagname bevelen van de door de inbreuken behaalde winsten of vermeden verliezen, voor zover die kunnen worden bepaald;

    c)

    een waarschuwing doen uitgaan of een mededeling doen aan het publiek;

    d)

    een besluit vaststellen waarbij dwangsommen worden opgelegd;

    e)

    een besluit vaststellen waarbij administratieve geldboetes worden opgelegd.

    In het geval van rechtspersonen bedragen de in punt e) bedoelde administratieve geldboetes niet meer dan 20 % van de jaarlijkse omzet in het voorafgaande boekjaar. In het geval van natuurlijke personen bedragen zij niet meer dan 20 % van de jaarlijkse inkomsten in het voorafgaande kalenderjaar.

    3.   Wanneer het rechtsstelsel van de lidstaat niet in administratieve geldboetes voorziet, kunnen boetes worden opgelegd door de bevoegde nationale rechter op verzoek van de bevoegde instanties. Die geldboetes zijn doeltreffend en hebben een gelijkwaardig effect aan de administratieve geldboetes van administratieve instanties.

    4.   De bevoegde instanties werken bij de uitoefening van hun bevoegdheden uit hoofde van dit artikel nauw samen om ervoor te zorgen dat hun bevoegdheden worden uitgeoefend en dat de door hen opgelegde administratieve sancties en maatregelen in de hele Unie op doeltreffende en consistente wijze worden vormgegeven en toegepast.

    5.   Voor ten minste de volgende inbreuken worden sancties opgelegd:

    a)

    het nalaten van exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten of importeurs om de bevoegde instanties of de verificateurs te voorzien van de voor de uitvoering van hun taken overeenkomstig deze verordening noodzakelijke ondersteuning;

    b)

    het nalaten van exploitanten of mijnexploitanten om de in het in artikel 6, leden 5 en 6, bedoelde inspectieverslagen uiteengezette maatregelen te nemen;

    c)

    het nalaten van exploitanten of mijnexploitanten om methaanemissieverslagen in te dienen zoals vereist op grond van artikel 12, artikel 18, lid 3, artikel 20 en artikel 25, lid 6, met inbegrip van de verificatieverklaring die overeenkomstig artikel 8, lid 4, is afgegeven door een onafhankelijke verificateur;

    d)

    het nalaten van exploitanten om overeenkomstig artikel 14, lid 1, een LDAR-programma in te dienen of een LDAR-onderzoek uit te voeren overeenkomstig artikel 14, leden 2, 5 en 6;

    e)

    het nalaten van exploitanten om componenten te repareren of te vervangen, continu onderzoek van componenten te verrichten en lekkages te registreren in overeenstemming met artikel 14, leden 8 tot en met 13;

    f)

    het nalaten van exploitanten om een verslag in te dienen in overeenstemming met artikel 14, lid 14;

    g)

    het afblazen of affakkelen, met inbegrip van routinematig affakkelen, door exploitanten of mijnexploitanten in andere dan in de artikelen 15, leden 2 en 3, 22, leden 1 en 2, en artikel 26, lid 2, bedoelde situaties;

    h)

    het nalaten van exploitanten of mijnexploitanten om aan te tonen dat afblazen in plaats van affakkelen noodzakelijk is en dat, in het geval van exploitanten, affakkelen in plaats van opnieuw injecteren, gebruik op de locatie, opslaan voor later gebruik of verzending naar een markt noodzakelijk is, en in het geval van mijnexploitanten, dat affakkelen in plaats van gebruik en beperking noodzakelijk is, in overeenstemming met artikel 15, leden 4 en 6, artikel 22, leden 1 en 2, en artikel 26, lid 2;

    i)

    het nalaten van exploitanten om afblaasapparatuur te vervangen of te verwijderen overeenkomstig artikel 15, leden 5 en 7;

    j)

    het nalaten van exploitanten of mijnexploitanten om voorvallen van afblazen en affakkelen te melden of te rapporteren in overeenstemming met artikel 16, artikel 23, lid 1, of artikel 26, voor zover van toepassing;

    k)

    het gebruik van fakkelpijpen of verbrandingsapparatuur in strijd met de vereisten van de artikelen 17, 22 en 23;

    l)

    het nalaten van de verantwoordelijke partij om beperkingsmaatregelen te treffen overeenkomstig artikel 18, leden 6 en 9;

    m)

    het nalaten van importeurs om de informatie te verstrekken die vereist is in overeenstemming met artikel 27, lid 1, en bijlage IX;

    n)

    het nalaten van importeurs om de informatie te verstrekken die vereist is in overeenstemming met artikel 28, leden 1 en 2;

    o)

    het nalaten van producenten of importeurs in de Unie om de informatie te verstrekken die vereist is in overeenstemming met artikel 29, leden 1 en 2;

    p)

    het nalaten van producenten of importeurs in de Unie om te voldoen aan de maximale methaanintensiteitswaarden die in de overeenkomstig artikel 29, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handelingen zijn bepaald.

    6.   Indien aan de voorwaarden van artikel 15, lid 8, is voldaan, overwegen de lidstaten de sancties voor exploitanten gedurende de door de nationale instanties noodzakelijk geachte uitvoeringsperiode te verlagen of daarvan af te zien.

    7.   De lidstaten houden in elk geval rekening met de volgende indicatieve criteria voor het opleggen van sancties, waar passend:

    a)

    de duur of tijdelijke effecten, de aard en de ernst van de inbreuk;

    b)

    eventuele door de exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur genomen maatregelen om de schade tijdig te beperken of te herstellen;

    c)

    het opzettelijke of nalatige karakter van de inbreuk;

    d)

    eventuele eerdere of herhaalde inbreuken van de exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur;

    e)

    de economische voordelen die de exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur als gevolg van de inbreuk direct of indirect heeft behaald of de verliezen die hij hierdoor direct of indirect heeft vermeden, indien de relevante gegevens beschikbaar zijn;

    f)

    de omvang van de exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur;

    g)

    de mate van samenwerking met de instanties;

    h)

    de wijze waarop de instanties kennis hebben gekregen van de inbreuk, met name of, en zo ja in hoeverre, de exploitant, onderneming, mijnexploitant of importeur de inbreuk tijdig hebben gemeld;

    i)

    eventuele andere verzwarende of verzachtende factoren die van toepassing zijn op de omstandigheden van de zaak, met inbegrip van handelingen van derden.

    8.   De lidstaten publiceren jaarlijks informatie over het soort en de hoogte van de op grond van deze verordening opgelegde sancties, de inbreuken en de exploitanten, ondernemingen, mijnexploitanten of importeurs aan wie de sancties zijn opgelegd.

    In voorkomend geval wordt die informatie gemeld overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn (EU) 2024/1203 van het Europees Parlement en de Raad (30).

    Artikel 34

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.   De in artikel 22, lid 3, artikel 27, lid 1, artikel 29, leden 4 en 6, en artikel 32 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar vanaf 4 augustus 2024 met stilzwijgende verlenging met termijnen van dezelfde duur.

    3.   De in artikel 22, lid 3, artikel 27, lid 1, artikel 29, leden 4 en 6, en artikel 32, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

    5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    6.   Een overeenkomstig artikel 22, lid 3, artikel 27, lid 1, artikel 29, leden 4 en 6, of artikel 32 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    Artikel 35

    Comitéprocedure

    1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 44 van Verordening (EU) 2018/1999 ingestelde Comité voor de energie-unie. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

    2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Artikel 36

    Monitoring, evaluatie en verslaglegging door de Commissie

    1.   De Commissie monitort en evalueert de toepassing van deze verordening en dient uiterlijk op 1 januari 2028 en daarna om de vijf jaar een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad.

    2.   In het in lid 1 bedoelde eerste verslag wordt met name het volgende onderzocht:

    a)

    de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze verordening bij het vaststellen van transparante en nauwkeurige meet-, rapportage- en verificatieregels en bij het verminderen van de methaanemissies in verband met de productie van ruwe olie, aardgas en steenkool die in de Unie in de handel worden gebracht;

    b)

    indien haalbaar, het bereikte niveau van de vermindering van de methaanemissies in verband met de productie van ruwe olie, aardgas en steenkool die in de Unie in de handel worden gebracht als gevolg van deze verordening;

    c)

    of aanvullende of alternatieve maatregelen vereist zijn om de vermindering van methaanemissies in de waardeketen van ruwe olie, aardgas en steenkool die in de Unie in de handel worden gebracht, te versnellen teneinde de doelstelling van de Unie om tussen nu en 2050 broeikasgasneutraliteit te helpen bereiken en haar verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te helpen nakomen.

    In die beoordeling moet rekening worden gehouden met de toepasselijke Uniewetgeving op gerelateerde gebieden. De Commissie dient, indien passend, samen met haar verslag een wetgevingsvoorstel bij het Europees Parlement en de Raad in, waarbij zij rekening houdt met de relevante Uniewetgeving op aanverwante gebieden.

    3.   Met het oog op dit artikel kan de Commissie de lidstaten en de bevoegde instanties om informatie verzoeken en neemt zij met name de door de lidstaten in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, bijwerkingen daarvan en in hun nationale energie- en klimaatvoortgangsverslagen op grond van Verordening (EU) 2018/1999 verstrekte informatie in aanmerking.

    Artikel 37

    Wijziging van Verordening (EU) 2019/942

    Aan artikel 15 van Verordening (EU) 2019/942 wordt het volgende lid toegevoegd:

    “8.   ACER stelt om de drie jaar, na raadpleging van de lidstaten, een reeks indicatoren en bijbehorende referentiewaarden vast en maakt deze openbaar beschikbaar voor de vergelijking van de investeringskosten per eenheid in verband met de meting, kwantificering, monitoring, rapportage, verificatie en vermindering, met inbegrip van het afblazen en affakkelen van de methaanemissies voor vergelijkbare projecten. Het doet aanbevelingen met betrekking tot indicatoren en referentiewaarden voor investeringskosten per eenheid voor het naleven van de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1787 van het Europees Parlement en de Raad (*1) zoals bepaald in artikel 3 van die verordening.

    Artikel 38

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 13 juni 2024.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    R. METSOLA

    Voor de Raad

    De voorzitter

    H. LAHBIB


    (1)   PB C 323 van 26.8.2022, blz. 101.

    (2)   PB C 498 van 30.12.2022, blz. 83.

    (3)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 mei 2024.

    (4)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

    (5)  Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).

    (6)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

    (7)  Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021 tot vaststelling van een instrument voor technische ondersteuning (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 1).

    (8)  Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).

    (9)  Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

    (10)   PB L 33 van 7.2.1994, blz. 13.

    (11)   PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

    (12)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

    (13)  Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).

    (14)  Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1).

    (15)  Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie, tot oprichting van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 69).

    (16)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

    (17)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

    (18)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

    (19)  Verordening (EU) 2019/942 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 22).

    (20)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

    (21)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

    (22)  Richtlijn (EU) 2024/1788 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markten voor hernieuwbaar gas, aardgas en waterstof, en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2023/1791 en intrekking van Richtlijn 2009/73/EG (PB L, 2024/1788, 15.7.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1788/oj).

    (23)  Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken (PB L 304 van 14.11.2008, blz. 1).

    (24)  Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 1).

    (25)  Verordening (EU) 2017/1938 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2017 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid en houdende intrekking van Verordening (EU) nr. 994/2010 (PB L 280 van 28.10.2017, blz. 1).

    (26)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

    (27)  Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 66).

    (28)  Richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (PB L 265 van 9.10.2009, blz. 9).

    (29)  Verordening (EU) 2017/1938 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2017 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid en houdende intrekking van Verordening (EU) nr. 994/2010 (PB L 280 van 28.10.2017, blz. 1).

    (30)  Richtlijn (EU) 2024/1203 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht en tot vervanging van Richtlijn 2008/99/EG en Richtlijn 2009/123/EG (PB L, 2024/1203, 30.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1203/oj).


    BIJLAGE I

    Lekdetectie- en -reparatieonderzoeken zoals bedoeld in artikel 14

    Deel 1

    Frequentie van LDAR-onderzoek

    1.

    Voor alle bovengrondse en ondergrondse componenten, met uitzondering van distributie- en transmissienetwerken, worden LDAR-onderzoeken uitgevoerd met de volgende minimumfrequentie:

    Type LDAR-onderzoek

    Type component

    Frequentie

    LDAR-onderzoek type 1

    Compressorstation

    Ondergrondse opslag

    LNG-installatie

    Regel- en meetstation

    4 maanden

     

    Afsluiterstation

    9 maanden

    LDAR-onderzoek type 2

    Compressorstation

    Ondergrondse opslag

    LNG-installatie

    Regel- en meetstation

    8 maanden

     

    Afsluiterstation

    18 maanden

    Type LDAR-onderzoek

    Soort materiaal

    Frequentie

    LDAR-onderzoek type 1

    Bitumenplaat

    Grijs gietijzer

    3 maanden

     

    Asbest

    Nodulair gietijzer

    6 maanden

     

    Onbeschermd staal

    Koper

    9 maanden

     

    Polyetheen

    Pvc

    Beschermd staal

    15 maanden

    LDAR-onderzoek type 2

    Bitumenplaat

    Grijs gietijzer

    6 maanden

     

    Asbest

    Nodulair gietijzer

    12 maanden

     

    Onbeschermd staal

    Polyetheen

    Pvc

    Koper

    18 maanden

     

    Beschermd staal

    30 maanden

    Indien het type materiaal niet kan worden bepaald, wordt de hoogste frequentie voor het respectieve type LDAR-onderzoek gebruikt.

    2.

    Voor alle componenten van distributie- en transmissienetwerken worden LDAR-onderzoeken uitgevoerd met de volgende minimumfrequentie:

    Type LDAR-onderzoek

    Type component

    Frequentie

    LDAR-onderzoek type 1

    (ontwerpdruk > 16 bar)

    Compressorstation

    Regel- en meetstation

    4 maanden

     

    Afsluiterstation

    9 maanden

    LDAR-onderzoek type 2

    (ontwerpdruk > 16 bar)

    Compressorstation

    Regel- en meetstation

    8 maanden

     

    Afsluiterstation

    18 maanden

    LDAR-onderzoek type 2

    (ontwerpdruk ≤ 16 bar)

    Regel- en meetstation

    9 maanden

     

    Afsluiterstation

    21 maanden

    Type LDAR-onderzoek

    Soort materiaal

    Frequentie van het onderzoek

    LDAR-onderzoek type 1

    (ontwerpdruk > 16 bar)

    Grijs gietijzer

    Bitumenplaat

    3 maanden

     

    Asbest

    Nodulair gietijzer

    6 maanden

     

    Onbeschermd staal

    Koper

    12 maanden

     

    Polyetheen

    Pvc

    Beschermd staal

    24 maanden

    LDAR-onderzoek type 2

    (ontwerpdruk > 16 bar)

    Grijs gietijzer

    Bitumenplaat

    6 maanden

     

    Asbest

    Nodulair gietijzer

    12 maanden

     

    Onbeschermd staal

    Koper

    24 maanden

     

    Polyetheen

    Pvc

    Beschermd staal

    36 maanden

    LDAR-onderzoek type 2

    (ontwerpdruk ≤ 16 bar)

    Grijs gietijzer

    Bitumenplaat

    6 maanden

     

    Asbest

    Nodulair gietijzer

    12 maanden

     

    Onbeschermd staal

    Koper

    24 maanden

     

    Polyetheen

    Pvc

    Beschermd staal

    36 maanden

    Indien het soort materiaal niet kan worden bepaald, wordt de hoogste frequentie voor het respectieve type LDAR-onderzoek gebruikt.

    LDAR-onderzoeken kunnen in twee stappen worden uitgevoerd: eerst vanaf een afstand en, enkel indien een lek wordt gedetecteerd, aan de hand van een tweede detectie zo dicht mogelijk bij de bron.

    Voor ondergrondse en onder zeeniveau gelegen beschermde stalen pijpleidingen met een druk van meer dan 16 bar voeren exploitanten ook risicogebaseerd preventief beheer van de integriteit van pijpleidingen uit om lekkage te voorkomen in overeenstemming met de desbetreffende Europese normen of de nationale wetgeving inzake het beheer van de integriteit van pijpleidingen. Preventief beheer van de integriteit van pijpleidingen omvat een voortdurende monitoring van de stroom, de vloeistofsamenstelling, de druk en de temperatuur van het in het systeem getransporteerde gas om ervoor te zorgen dat die parameters overeenstemmen met de toepasselijke specificaties voor de integriteit van de pijpleiding, en om de bron van potentiële methaanemissies te lokaliseren en die emissies te ramen. Rekening houdend met de resultaten van dat preventieve beheer van de integriteit van pijpleidingen, kan de bevoegde instantie een andere frequentie goedkeuren, gaande tot 36 maanden voor een LDAR-onderzoek type 1 en tot 48 maanden voor een LDAR-onderzoek type 2.

    3.

    Voor alle offshore-componenten worden LDAR-onderzoeken uitgevoerd met de volgende minimumfrequenties:

    Type LDAR-onderzoek

    Soort component

    Frequentie

    LDAR-onderzoek type 1

    Offshorecomponenten boven zeeniveau

    12 maanden

     

    Offshorecomponenten onder zeeniveau

    24 maanden

     

    Offshorecomponenten onder de zeebedding

    36 maanden

    LDAR-onderzoek type 2

    Offshorecomponenten boven zeeniveau

    24 maanden

    4.

    Voor alle andere componenten worden om de zes maanden LDAR-onderzoeken van type 1 uitgevoerd en worden om de twaalf maanden LDAR-onderzoeken van type 2 uitgevoerd.

    Deel 2

    Informatievereisten inzake apparaten die bij LDAR-onderzoeken worden gebruikt

    In het kader van het in artikel 14, lid 1, bedoelde LDAR-programma moeten exploitanten het volgende verstrekken:

    1.

    producteninformatie over het apparaat;

    2.

    informatie over de lekdetectiecapaciteit, de betrouwbaarheid en beperkingen van het apparaat, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, het vermogen om specifieke lekken of locaties vast te stellen, detectiegrenzen en eventuele gebruiksbeperkingen, evenals ondersteunende gegevens;

    3.

    een beschrijving van waar, wanneer en hoe de apparaten zullen worden gebruikt.


    BIJLAGE II

    Controleschema’s voor lekdetectie en -reparatie zoals bedoeld in artikel 14

    Reparatieschema

    Het reparatieschema bevat ten minste de volgende elementen:

    1.

    de inventaris en identificatie van alle gecontroleerde componenten;

    2.

    de resultaten van de inspectie met betrekking tot de vraag of een methaanverlies is opgespoord en zo ja, de omvang van het verlies;

    3.

    voor componenten waarvan in een LDAR-onderzoek is vastgesteld dat zij op of boven de in artikel 14, lid 8, vastgelegde drempelwaarden uitstoten, de vermelding of er tijdens het LDAR-onderzoek een reparatie of vervanging is uitgevoerd en zo niet, waarom, rekening houdend met de elementen die een uitgestelde reparatie of vervanging rechtvaardigen, zoals bedoeld in artikel 14, lid 9, en het geplande reparatieschema met vermelding van de reparatie- of vervangingsdatum;

    4.

    voor componenten waarvan in een vorig LDAR-onderzoek is vastgesteld dat zij onder de in artikel 14, lid 8, vastgelegde drempelwaarden uitstoten, maar waarvan tijdens het LDAR-onderzoek achteraf om te controleren of de omvang van het methaanverlies is veranderd, is vastgesteld dat zij op of boven de deze drempelwaarden uitstoten, de vermelding of de reparatie of vervanging direct werd uitgevoerd en zo niet, waarom, rekening houdend met de elementen die een uitgestelde reparatie of vervanging kunnen rechtvaardigen, zoals bedoeld in artikel 14, lid 8, en het geplande reparatieschema met vermelding van de reparatie- of vervangingsdatum.

    Op dat reparatieschema volgt een controleschema voor na de reparatie om aan te geven of de reparaties of vervangingen doeltreffend werden uitgevoerd.

    Controleschema

    Het controleschema bevat ten minste de volgende elementen:

    1.

    de inventaris en identificatie van alle gecontroleerde componenten;

    2.

    de resultaten van de inspectie met betrekking tot de vraag of een methaanverlies is opgespoord en zo ja, de omvang van het verlies;

    3.

    voor componenten waarvan in een vorig LDAR-onderzoek is vastgesteld dat zij op of boven de in artikel 14, lid 8, vastgelegde drempelwaarden uitstoten, informatie over de uitgevoerde reparatie of vervanging en de resultaten van de controle na de reparatie om te controleren of de reparatie of vervanging succesvol was;

    4.

    voor componenten waarvan in een vorig LDAR-onderzoek is vastgesteld dat zij onder de in artikel 14, lid 8, vastgelegde drempelwaarden uitstoten, de resultaten van de LDAR-controle achteraf om te controleren of de omvang van het methaanverlies is veranderd en aanbevelingen op basis van die resultaten.


    BIJLAGE III

    Rapportage van voorvallen van afblazen en affakkelen zoals bedoeld in artikel 16

    Exploitanten stellen de bevoegde instanties in kennis van ten minste de volgende informatie in verband met voorvallen van afblazen en affakkelen:

    1.

    de naam van de exploitant;

    2.

    de locatie, de naam van en het soort actief;

    3.

    de betrokken apparatuur;

    4.

    de datum/data en tijd(en) waarop het voorval werd ontdekt of begon en werd stopgezet;

    5.

    de kwantificering van de hoeveelheid afgeblazen of afgefakkeld methaan;

    6.

    het vernietigings- en verwijderingsrendement op ontwerpniveau en het type fakkelpijp of andere gebruikte verbrandingsapparaten;

    7.

    de oorzaak en de aard van het voorval;

    8.

    de genomen maatregelen om de duur en de omvang van het voorval te beperken;

    9.

    de corrigerende maatregelen die zijn genomen om de oorzaak en het nogmaals voorkomen van dergelijke voorvallen uit te sluiten;

    10.

    de resultaten van om de twee weken uit te voeren inspecties van fakkelpijpen of andere verbrandingsapparatuur en van de systemen voor geautomatiseerde controle op afstand, naargelang het geval, die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 17, met name wanneer een onregelmatigheid is vastgesteld;

    11.

    het besluit tot vervanging van de afblaasapparatuur en het vervangingsschema, indien van toepassing.


    BIJLAGE IV

    Inspecties van fakkelpijpen en andere verbrandingsapparatuur

    Inspecties van fakkelpijpen of andere verbrandingsapparatuur omvatten een uitgebreide audio-, visuele en olfactorische inspectie, met inbegrip van een externe visuele inspectie van fakkelpijpen of andere verbrandingsapparatuur, het luisteren of er sprake is van druk- of vloeistoflekken en het ruiken of er sprake is van ongebruikelijke en sterke geuren.

    De volgende observaties worden opgenomen in het verslag:

    1.

    in het geval van brandende fakkelpijpen of andere verbrandingsapparatuur: of de verbranding adequaat of inadequaat is;

    2.

    in het geval van niet-brandende fakkelpijpen of andere verbrandingsapparatuur: of de niet-brandende fakkel een gasuitlaat heeft. Indien de fakkelpijp of andere verbrandingsapparatuur is uitgerust met een systeem voor automatische controle op afstand, worden de methaanemissies berekend op basis van de luchtstroom en onverbrande methaan indien er een gasuitlaat aanwezig is.

    Voor de toepassing van punt 1 wordt onder inadequate verbranding verstaan: verbranding met zichtbare emissies die tijdens twee opeenvolgende uren in totaal langer duren dan vijf minuten of, in het geval van een fakkelpijp of andere verbrandingsapparatuur die is uitgerust met een systeem voor automatische controle op afstand, verbranding met zichtbare emissies die tijdens twee opeenvolgende uren, die rechtstreeks worden geregistreerd, in totaal langer duren dan vijf minuten.


    BIJLAGE V

    Inventarissen of beperkingsplannen voor inactieve putten, tijdelijk gedichte putten, permanent gedichte en verlaten putten zoals bedoeld in artikel 18.

    Deel 1

    1.

    Inventarissen van inactieve putten, tijdelijk gedichte putten, permanent gedichte en verlaten putten bevatten ten minste de volgende elementen:

    a)

    de naam en het adres van de exploitant, eigenaar of vergunninghouder, indien van toepassing;

    b)

    de naam, het soort en de locatie van de put of putlocatie, met de vermelding of het gaat om een inactieve put, een tijdelijk gedichte put of een permanent gedichte en verlaten put;

    c)

    een kaart waarop de grenzen van de put of putlocatie te zien zijn, indien haalbaar;

    d)

    de resultaten van uitgevoerde kwantificering van methaanemissies in de lucht en in het water.

    2.

    Inventarissen van inactieve putten, tijdelijk gedichte putten, permanent gedichte en verlaten putten kunnen de volgende elementen bevatten:

    a)

    data voor de eerste boringen en de laatste exploitatie;

    b)

    oriëntatie (verticaal, horizontaal en schuin);

    c)

    totale diepte van de put;

    d)

    opmerkelijke gebeurtenissen tijdens het boorproces, zoals “kicks” (plotselinge drukverhogingen);

    e)

    contact met gas dat grote hoeveelheden zwavelverbindingen (zuur gas) of sporenhoeveelheden zwavelverbindingen (zoet gas) bevat;

    f)

    beschikbare seismische gegevens voor de put in de bovenste 1 000 m van het traject in een straal van 1 000 m;

    g)

    het meest recente verslag over de beoordeling van de integriteit van de put;

    h)

    of het een put voor exploratie of voor productie betreft;

    i)

    contact met ondiepe gasbellen, ondiepe gaszones of zones van spoelingsverlies;

    j)

    of het een onshoreput (vermeld stad, platteland of andere) of offshoreput (vermeld de waterdiepte) betreft;

    k)

    in het geval van offshoreputten, informatie over eventuele omstandigheden op de zeebedding die de opwaartse methaanmigratie door de waterkolom kunnen bevorderen;

    l)

    levenscyclusstatus van de put (actief, inactief, boorgat gedicht, oppervlak buiten gebruik gesteld enz.);

    m)

    of de putklep die verbonden is aan een buiten bedrijf gestelde boorput afgeblazen wordt.

    3.

    De inventarissen met betrekking tot permanent gedichte en verlaten putten omvatten ook het volgende:

    a)

    de laatst bekende metingen of kwantificering van methaanemissies in de lucht en in het water, indien van toepassing;

    b)

    informatie waaruit blijkt dat de bevoegde instantie heeft bevestigd dat de put of putlocatie in kwestie voldoet aan de criteria van artikel 2, punt 40;

    c)

    documentatie die toereikend is om aan te tonen dat er geen sprake is van methaanemissies uit de put of putlocatie, met inbegrip van kwantificering op basis van emissiefactoren of monsters dan wel betrouwbaar bewijs levert van permanente ondergrondse insluiting overeenkomstig de ISO-norm 16530-1:2017;

    i)

    voor alle putten die op en na 3 augustus 1994 permanent zijn gedicht en verlaten;

    ii)

    indien beschikbaar, voor alle bronnen die vóór 3 augustus 1994 permanent zijn gedicht en verlaten.

    Deel 2

    Beperkingsplannen voor inactieve putten en tijdelijk gedichte putten bevatten ten minste de volgende elementen:

    1.

    het tijdschema om alle inactieve putten en tijdelijk gedichte putten aan te pakken, met inbegrip van de te nemen maatregelen;

    2.

    de naam en het adres van de exploitant, eigenaar of vergunninghouder van de inactieve put of tijdelijk gedichte put, indien van toepassing;

    3.

    de verwachte einddatum van sanerings-, terugwinnings- of dichtingsmaatregelen van inactieve putten en tijdelijk gedichte putten.


    BIJLAGE VI

    Verslagen voor actieve kolenmijnen zoals bedoeld in artikel 20

    Deel 1

    De verslagen voor actieve ondergrondse kolenmijnen bevatten ten minste de volgende elementen:

    1.

    de naam en het adres van de mijnexploitant;

    2.

    het adres van de kolenmijn;

    3.

    de tonnage van elk soort door de kolenmijn geproduceerde kolen;

    4.

    voor alle door de kolenmijn gebruikte ventilatieschachten:

    a)

    de naam (indien van toepassing);

    b)

    de periode van gebruik, indien deze verschilt van de rapportageperiode;

    c)

    de coördinaten;

    d)

    het doel (inlaat, uitlaat);

    e)

    de technische specificaties van de meetapparatuur die is gebruikt voor de meting en kwantificering van de methaanemissies en de optimale operationele omstandigheden zoals gespecificeerd door de producent;

    f)

    het aandeel van de tijd waarin de apparatuur voor continue metingen operationeel was;

    g)

    een verwijzing naar de toepasselijke normen of technische voorschriften voor:

    de bemonsteringspositie van de meetapparatuur voor methaan;

    de meting van de luchtstromen;

    de meting van de methaanconcentraties;

    h)

    de door de apparatuur voor continue meting geregistreerde methaanemissies (in ton);

    i)

    de door middel van de maandelijkse bemonstering geregistreerde methaanemissies (in ton/uur), met informatie over:

    de datum van bemonstering;

    de bemonsteringstechniek;

    de metingen van de atmosferische omstandigheden (druk, temperatuur, vochtigheid), genomen op passende afstand om de omstandigheden te weerspiegelen waarin de apparatuur voor continue metingen wordt gebruikt;

    j)

    indien de kolenmijn op enige wijze is verbonden met een andere kolenmijn waardoor een luchtstroom tussen de kolenmijnen mogelijk is, de naam van de kolenmijn;

    5.

    emissiefactoren na de mijnbouw en een beschrijving van de methode die is gebruikt voor de berekening ervan;

    6.

    emissies na de mijnbouw (in ton).

    Deel 2

    De verslagen voor actieve bovengrondse kolenmijnen bevatten ten minste de volgende elementen:

    1.

    de naam en het adres van de mijnexploitant;

    2.

    het adres van de kolenmijn;

    3.

    de tonnage van elk soort door de kolenmijn geproduceerde kolen;

    4.

    een kaart van alle door de kolenmijn gebruikte voorraden, waarop de grenzen van die voorraden te zien zijn;

    5.

    voor elke kolenafzetting:

    a)

    de naam (indien van toepassing);

    b)

    de periode van gebruik, indien deze verschilt van de rapportageperiode;

    c)

    overzicht van de experimentele methode die is gebruikt om de methaanemissies als gevolg van de mijnbouw te bepalen, met inbegrip van de gekozen methode om rekening te houden met de methaanemissies van omliggende lagen;

    6.

    emissiefactoren na de mijnbouw en een beschrijving van de methode die is gebruikt voor de berekening ervan;

    7.

    emissies na de mijnbouw.

    Deel 3

    De verslagen voor drainagestations bevatten ten minste de volgende elementen:

    1.

    de naam en het adres van de mijnexploitant;

    2.

    de tonnage door een mijn of mijndrainagesysteem vervoerd methaan, per mijn;

    3.

    de tonnage afgeblazen methaan;

    4.

    de tonnage afgefakkeld methaan;

    5.

    vernietiging en verwijderingsrendement op ontwerpniveau van de fakkelpijp of andere verbrandingsapparatuur;

    6.

    het gebruik van afgevangen methaan.


    BIJLAGE VII

    Rapportage van voorvallen van afblazen en affakkelen in drainagestations zoals bedoeld in artikel 23

    Exploitanten van drainagestations stellen de bevoegde instanties in kennis van ten minste de volgende elementen in verband met voorvallen van afblazen en affakkelen:

    1.

    de naam en het adres van de exploitant van het drainagestation;

    2.

    het tijdstip waarop het voorval werd gedetecteerd;

    3.

    de oorzaak van het voorval;

    4.

    de rechtvaardiging voor het gebruik van afblazen in plaats van affakkelen, indien van toepassing;

    5.

    de tonnage afgeblazen en afgefakkeld methaan, of een raming indien kwantificering niet mogelijk is.


    BIJLAGE VIII

    Inventarissen, verslagen en beperkingsplannen voor gesloten ondergrondse kolenmijnen en verlaten ondergrondse kolenmijnen zoals bedoeld in de artikelen 24, 25 en 26

    Deel 1

    1.

    De inventarissen van gesloten en verlaten ondergrondse kolenmijnen zoals bedoeld in de artikelen 24 en 25 moeten voor elke locatie ten minste de volgende elementen bevatten:

    1.1.

    de naam en het adres van de exploitant, eigenaar of vergunninghouder, indien van toepassing;

    1.2.

    het adres van de locatie;

    1.3.

    een kaart waarop de grenzen van de kolenmijn te zien zijn;

    1.4.

    schema’s van werkzaamheden in de kolenmijn en de status hiervan;

    1.5.

    de resultaten van rechtstreekse methaanmetingen of -kwantificering op bronniveau bij de volgende emissiepuntbronnen:

    a)

    alle schachten die werden gebruikt door de kolenmijn toen deze actief was, vergezeld van:

    i)

    de coördinaten van de schachten;

    ii)

    de naam van de schacht (indien van toepassing);

    iii)

    de status en methode van het dichten, indien bekend;

    b)

    ongebruikte ventilatiepijpen;

    c)

    ongebruikte gasdrainageputten;

    d)

    overige geregistreerde potentiële emissiepuntbronnen.

    2.

    De in punt 1.5 bedoelde metingen moeten worden verricht in overeenstemming met de volgende beginselen:

    2.1.

    de metingen worden verricht bij een atmosferische druk die de detectie van potentiële methaanlekken mogelijk maakt en in overeenstemming met de passende wetenschappelijke normen;

    2.2.

    de metingen worden verricht met behulp van apparatuur met een nauwkeurigheid van ten minste 0,5 ton per jaar;

    2.3.

    de metingen gaan vergezeld van informatie over:

    a)

    de datum van de meting;

    b)

    de atmosferische druk;

    c)

    de technische details van de voor de meting gebruikte apparatuur;

    2.4.

    ventilatieschachten die van oudsher door twee of meer kolenmijnen werden gebruikt, worden aan slechts één kolenmijn toegekend, om te voorkomen dat deze dubbel worden geteld.

    Deel 2

    Het in artikel 25, lid 6, bedoelde verslag bevat de volgende elementen:

    1.

    de naam en het adres van de exploitant, eigenaar of vergunninghouder, indien van toepassing;

    2.

    het adres van de locatie;

    3.

    de methaanemissies van alle in deel 1 genoemde emissiepuntbronnen, met inbegrip van:

    a)

    het soort emissiepuntbron;

    b)

    de technische details van de meetapparatuur en de methode die wordt gebruikt om methaanemissies te ramen, met inbegrip van de gevoeligheid;

    c)

    het aandeel van de tijd waarin de meetapparatuur operationeel was;

    d)

    de door de meetapparatuur geregistreerde methaanconcentratie;

    e)

    de ramingen van de methaanemissies uit de emissiepuntbron.

    Deel 3

    1.

    Het in artikel 26, lid 1, bedoelde beperkingsplan bevat ten minste de volgende elementen:

    1.1.

    een lijst van alle in deel 1 genoemde emissiepuntbronnen;

    1.2.

    de technische haalbaarheid van de beperking van de methaanemissies op locatieniveau, op basis van emissiepuntbronnen;

    1.3.

    een tijdlijn van de beperking van de methaanemissies op elke locatie;

    1.4.

    de beoordeling van de efficiëntie van projecten voor de verzameling van methaan uit een verlaten kolenmijn, indien uitgevoerd.

    2.

    Het beperkingsplan kan een overzicht bevatten van de beperkingspraktijken die worden toegepast om methaanemissies te verminderen, zoals de ontwikkeling van geothermie- en warmteopslagprojecten in ondergelopen kolenmijnen, waterkrachttoepassingen in niet-ondergelopen kolenmijnen, het afvangen van methaan door ontgassing, het gebruik van veiligheidsrelevante ontgassingsapparatuur, het gebruik van mijngas als energiebron of de opstuwing van mijnwater en andere mogelijke toepassingen.

    BIJLAGE IX

    Door importeurs te verstrekken informatie overeenkomstig artikel 27, lid 1, artikel 28, leden 1, 2 en 3, en artikel 29, lid 1

    Importeurs verstrekken de volgende informatie:

    1.

    de naam en het adres van de exporteur en, indien deze verschillen van die van de exporteur, de naam en het adres van de producent;

    2.

    de exporterende derde landen en regio’s, die in de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) van de Unie zijn ingedeeld onder niveau 1, waar de producten zijn geproduceerd, en de landen en regio’s, die in de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) van de Unie zijn ingedeeld onder niveau 1, via welke de producten zijn vervoerd voordat deze in de Unie in de handel werden gebracht;

    3.

    wat ruwe olie en aardgas betreft, informatie over de vraag of de producent of de exporteur, naargelang het geval, metingen en kwantificering op bron- en locatieniveau uitvoert, of die gegevens worden geverifieerd door een onafhankelijke derde partij, of zijn methaanemissies worden gerapporteerd, afzonderlijk of als onderdeel van de toezeggingen om nationale broeikasgasinventarissen te rapporteren in overeenstemming met de UNFCCC-vereisten, en of zij in overeenstemming zijn met de rapportagevereisten van het UNFCCC of met de OGMP 2.0-normen; een kopie van het meest recente verslag inzake de methaanemissies, met inbegrip van, indien beschikbaar, de in artikel 12, lid 4, bedoelde informatie, indien deze in dat verslag is opgenomen, en de methode van kwantificering (zoals de UNFCCC- of OGMP 2.0-niveaus) die in het verslag voor elke soort methaanemissie zijn gebruikt;

    4.

    wat ruwe olie en aardgas betreft, informatie over de vraag of de producent of de exporteur, naargelang het geval, regelgevende of vrijwillige maatregelen toepast om zijn methaanemissies te beheersen, met inbegrip van maatregelen zoals LDAR-onderzoeken of maatregelen om het afblazen en affakkelen te beheersen en te beperken, met inbegrip van een beschrijving van die maatregelen, samen met, indien beschikbaar, relevante verslagen van LDAR-onderzoeken en van voorvallen van afblazen en affakkelen in het laatste beschikbare kalenderjaar;

    5.

    wat steenkool betreft, informatie over de vraag of de producent of de exporteur, naargelang het geval, metingen en kwantificering op bronniveau uitvoert, of die methaanemissies overeenkomstig bijlage VI worden berekend en gekwantificeerd, of die gegevens worden geverifieerd door een onafhankelijke derde partij, of zijn methaanemissies worden gerapporteerd, afzonderlijk of als onderdeel van de toezeggingen om nationale broeikasgasinventarissen te rapporteren in overeenstemming met de UNFCCC-vereisten, en of zij in overeenstemming zijn met de rapportagevereisten van het UNFCCC of met een Europese of een andere internationale norm voor het controleren, rapporteren en verifiëren van methaanemissies; een kopie van het meest recente verslag inzake de methaanemissies, met inbegrip van, indien beschikbaar, de in artikel 20, lid 6, bedoelde informatie, en de methode van kwantificering (zoals de UNFCCC-niveaus) die in het verslag voor elke soort methaanemissie zijn gebruikt;

    6.

    wat betreft kolen, of de producent of de exporteur regelgevings- of vrijwillige maatregelen toepast om zijn methaanemissies te beheersen, met inbegrip van maatregelen om voorvallen van afblazen en affakkelen van methaan te beheersen en te beperken, en, indien beschikbaar, de hoeveelheden afgeblazen en afgefakkeld methaan die ten minste gedurende het laatste kalenderjaar voor elke kolenmijn zijn berekend en de bestaande beperkingsplannen voor elke kolenmijn, samen met een beschrijving van die maatregelen, met inbegrip van, indien beschikbaar, verslagen over voorvallen van afblazen en affakkelen in het laatst beschikbare kalenderjaar;

    7.

    de naam van de entiteit die de onafhankelijke verificatie door een derde partij van de in de punten 3 en 5 bedoelde verslagen heeft verricht, indien van toepassing;

    8.

    informatie uit hoofde van artikel 28, lid 1 of 2, naargelang het geval, waaruit blijkt dat de ruwe olie, het aardgas of de steenkool onderworpen is aan monitoring-, rapportage- en verificatiemaatregelen op producentenniveau die gelijkwaardig zijn aan die welke in deze verordening zijn vastgelegd voor contracten die op of na 4 augustus 2024 zijn gesloten of verlengd, en informatie over de inspanningen die zijn geleverd om ervoor te zorgen dat ruwe olie, aardgas of steenkool die of dat worden geleverd op grond van contracten die zijn gesloten vóór 4 augustus 2024 onderworpen is aan monitoring-, rapportage- en verificatiemaatregelen op producentenniveau die gelijkwaardig zijn aan de in deze verordening vastgelegde maatregelen;

    9.

    informatie over de vraag of de in artikel 28, lid 3, bedoelde modelclausules in de leveringscontracten worden gebruikt, met vermelding van de gebruikte modelclausules;

    10.

    informatie uit hoofde van artikel 29, lid 1, over de methaanintensiteit van de productie van ruwe olie, aardgas en steenkool die of dat in uit hoofde van de desbetreffende leveringscontracten in de Unie in de handel is gebracht.


    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1787/oj

    ISSN 1977-0758 (electronic edition)


    Top