EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32022R2472

Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Voor de EER relevante tekst)

C/2022/9131

PB L 327 van 21.12.2022, p. 1–81 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 13/12/2023

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2022/2472/oj

21.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/1


VERORDENING (EU) 2022/2472 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2022

waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 4,

Gezien Verordening (EU) 2015/1588 van de Raad van 13 juli 2015 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten horizontale steunmaatregelen (1), en met name artikel 1, lid 1, punten a) en b),

Na bekendmaking van een ontwerp van deze verordening overeenkomstig artikel 6 en artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2015/1588,

Na raadpleging van het Adviescomité inzake overheidssteun,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overheidsfinanciering die aan de criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag voldoet, vormt staatssteun en moet krachtens artikel 108, lid 3, van het Verdrag bij de Commissie worden aangemeld. De Raad kan evenwel krachtens artikel 109 van het Verdrag categorieën steun vaststellen die van die aanmeldingsverplichting worden vrijgesteld. Overeenkomstig artikel 108, lid 4, van het Verdrag kan de Commissie verordeningen betreffende die categorieën steun vaststellen. Krachtens Verordening (EU) 2015/1588 is de Commissie bevoegd om, overeenkomstig artikel 109 van het Verdrag, te verklaren dat bepaalde categorieën steun kunnen worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag. Op grond van die verordening heeft de Commissie Verordening (EU) nr. 702/2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (2), vastgesteld, die van toepassing is tot en met 31 december 2022.

(2)

Krachtens artikel 42 van het Verdrag zijn de mededingingsregels slechts in zoverre op de productie van en de handel in landbouwproducten van toepassing als door het Europees Parlement en de Raad wordt bepaald. Op grond van artikel 211 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) zijn de staatssteunregels van toepassing op steun voor de productie van en de handel in landbouwproducten, met inachtneming van specifieke afwijkingen. In artikel 211, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is bepaald dat de staatssteunregels niet van toepassing zijn op betalingen van de lidstaten voor in die verordening vastgestelde maatregelen die geheel of gedeeltelijk door de Unie worden gefinancierd, en voor de maatregelen die zijn opgenomen in de artikelen 213 tot en met 218 van die verordening. Voorts zijn de staatssteunregels op grond van artikel 145 van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad (4) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten overeenkomstig die verordening verrichten, noch op aanvullende nationale financiering die binnen het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag valt. Dergelijke betalingen, die bedoeld zijn om binnen het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag in aanvullende nationale financiering te voorzien, moeten aan de criteria van Verordening (EU) 2021/2115 voldoen om door de Commissie te kunnen worden goedgekeurd als onderdeel van het strategisch GLB-plan van een bepaalde lidstaat. Gaat het evenwel om maatregelen die niet binnen het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen, dan zijn de staatssteunregels van toepassing, zowel op het gedeelte dat uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (“Elfpo”) wordt gecofinancierd als op de aanvullende nationale financiering.

(3)

Omdat de economische gevolgen van steun niet anders zijn naargelang die steun gedeeltelijk door de Unie dan wel door een lidstaat alleen wordt gefinancierd, moet het beleid van de Commissie inzake staatssteuncontrole samenhang vertonen met de steun die in het kader van het eigen gemeenschappelijk landbouw- en plattelandsontwikkelingsbeleid van de Unie wordt verleend.

(4)

Het toepassingsgebied van deze verordening moet dan ook op dat van Verordening (EU) 2021/2115 worden afgestemd wat betreft uit het Elfpo gecofinancierde maatregelen.

(5)

Deze verordening moet verdere vereenvoudiging mogelijk maken en moet leiden tot meer transparantie, een doeltreffender evaluatie en een betere controle van de naleving van de staatssteunregels op het nationale niveau en het niveau van de Unie, zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de institutionele bevoegdheden van de Commissie en de lidstaten.

(6)

De Commissie heeft de artikelen 107 en 108 van het Verdrag in tal van gevallen op de landbouw- en de bosbouwsector toegepast overeenkomstig de richtsnoeren van 2014 (5). Op die gebieden heeft zij dan ook heel wat ervaring opgedaan met steunmaatregelen die de lidstaten nog steeds bij de Commissie moeten aanmelden. Dankzij die ervaring is de Commissie nu in staat de voorwaarden waaronder bepaalde categorieën steun als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd, beter te omschrijven en het toepassingsgebied van de groepsvrijstellingen uit te breiden, zonder dat wordt geraakt aan de transparantie en evenredigheid van de steun.

(7)

De algemene voorwaarden voor de toepassing van deze verordening moeten worden gebaseerd op een reeks gemeenschappelijke beginselen die garanderen dat de steun een duidelijk stimulerend effect heeft, passend en evenredig is, in volledige transparantie wordt toegekend, onder een controlemechanisme valt en geregeld wordt geëvalueerd, en niet nadelig is voor de mededingings- en handelsvoorwaarden.

(8)

Steun die voldoet aan alle voorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld, zowel in het algemeen als specifiek voor de desbetreffende steuncategorieën, moet worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag. Om voor een doeltreffend toezicht te zorgen en het beheer te vereenvoudigen zonder evenwel de monitoring door de Commissie te verzwakken, moet bij vrijgestelde steun (zowel steunregelingen als individuele steun) specifiek naar deze verordening worden verwezen.

(9)

Voor staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag die niet onder deze verordening valt, blijft de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag gelden. Deze verordening laat voor de lidstaten de mogelijkheid onverlet om steun aan te melden waarvan de doelstellingen in overeenstemming zijn met doelstellingen die onder deze verordening vallen.

(10)

Gezien de grotere potentiële impact van grote regelingen op de handel en de mededinging moeten steunregelingen waarvan het budget in een bepaald jaar of in totaal groter is dan een op een absolute waarde gebaseerde drempel, in principe aan een staatssteunevaluatie worden onderworpen. In die evaluatie moet worden nagegaan of is voldaan aan de aannames en de voorwaarden die aan de verenigbaarheid van de regeling ten grondslag liggen en of de steunmaatregel doeltreffend is in het licht van de algemene en de specifieke doelstellingen ervan, en moeten indicaties worden gegeven over de impact van de regeling op de mededinging en de handel. Met het oog op gelijke behandeling moet de staatssteunevaluatie worden verricht op basis van een door de Commissie goedgekeurd evaluatieplan. Hoewel een dergelijk plan normaal gezien moet worden opgesteld op het ogenblik waarop de regeling wordt uitgewerkt en tijdig moet worden goedgekeurd opdat de regeling in werking kan treden, is dit wellicht niet in alle gevallen mogelijk.

(11)

Daarom moet deze verordening, om de inwerkingtreding van dit soort regelingen niet te vertragen, gedurende een initiële periode van maximaal zes maanden op die regelingen van toepassing zijn. De Commissie kan besluiten deze periode te verlengen, na goedkeuring van het evaluatieplan.

(12)

Met het oog daarop moet het evaluatieplan bij de Commissie worden aangemeld binnen twintig werkdagen na de inwerkingtreding van de regeling. De Commissie kan voorts in uitzonderlijke gevallen beslissen dat een evaluatie niet noodzakelijk is gezien de specifieke kenmerken van de zaak. De Commissie moet van de lidstaat de nodige informatie ontvangen om de beoordeling van het evaluatieplan te kunnen uitvoeren en moet onverwijld om bijkomende informatie vragen zodat de lidstaat de ontbrekende elementen kan aanvullen waardoor de Commissie een besluit kan nemen.

(13)

Aanpassingen van te evalueren regelingen, met uitzondering van wijzigingen die geen invloed hebben op de verenigbaarheid van de steunregeling krachtens deze verordening of die de inhoud van het goedgekeurde evaluatieplan niet ingrijpend veranderen, moeten worden beoordeeld met inachtneming van de uitkomst van die evaluatie en moeten van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten. Aanpassingen zoals louter formele wijzigingen, administratieve wijzigingen of aanpassingen die worden aangebracht in het kader van door de Unie gecofinancierde maatregelen, dienen, in beginsel, niet te worden geacht de inhoud van het goedgekeurde evaluatieplan ingrijpend te veranderen.

(14)

Deze verordening mag niet van toepassing zijn op steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse producten in plaats van ingevoerde producten of op steun voor met de uitvoer verband houdende activiteiten. Met name mag deze verordening niet van toepassing zijn op steun ter financiering van de oprichting en exploitatie van een distributienet in een andere lidstaat of een derde land. Bij steun ter financiering van de kosten van deelneming aan handelsbeurzen of van studies of consultancydiensten die noodzakelijk zijn om een nieuw of een bestaand product op een nieuwe markt in een andere lidstaat of in een derde land uit te brengen, mag het niet gaan om steun voor met de uitvoer verband houdende activiteiten.

(15)

De Commissie moet erop toezien dat goedgekeurde steun de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, niet zodanig beïnvloedt dat het algemeen belang wordt geschaad. Daarom moet steun aan een begunstigde ten aanzien van wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard, van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten. Wanneer het evenwel gaat om compensatiesteun in risico- en crisissituaties, zoals steun voor het herstel van door natuurrampen of plantenplagen veroorzaakte schade en steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten, is het van belang dat er snel wordt gehandeld. Daarom mag de steun in dergelijke situaties niet worden uitgesloten. Voorts mag de uitsluiting evenmin gelden voor beperkte steunbedragen voor kleine en middelgrote ondernemingen (“kmo’s”) die deelnemen aan projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (“CLLD”) of aan projecten van operationele groepen in het kader van het Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (“EIP”), aangezien het in de aard van die regelingen ligt dat de individuele begunstigden niet kunnen worden geïdentificeerd.

(16)

In de regel moet steun aan ondernemingen in moeilijkheden van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten, omdat dergelijke steun moet worden getoetst aan de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (6). Op deze regel moeten evenwel bepaalde uitzonderingen worden vastgesteld. Ten eerste moet deze verordening op ondernemingen in moeilijkheden van toepassing zijn wanneer het gaat om steun aan kmo’s die deelnemen aan of profiteren van CLLD-projecten of projecten van operationele groepen in het kader van het EIP, waarbij de individuele begunstigden van die regelingen nauwelijks kunnen worden geïdentificeerd. Ten tweede moet zij op dergelijke ondernemingen van toepassing zijn wanneer de bescherming van de volksgezondheid in het geding is, d.w.z. in het geval van steun voor de kosten van de uitroeiing van dierziekten en van steun voor het vernietigen en afvoeren van gestorven dieren. Ten derde moet deze verordening op grond van artikel 107, lid 2, punt b), van het Verdrag ook van toepassing zijn op ondernemingen in moeilijkheden wanneer steun wordt betaald voor het herstel van door natuurrampen veroorzaakte schade. Hetzelfde moet gelden in gevallen waarin een onderneming in moeilijkheden verkeert wegens schade als gevolg van gebeurtenissen waarover de betrokken onderneming geen controle heeft, namelijk ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen, door beschermde dieren veroorzaakte schade, bosbranden, rampzalige gebeurtenissen in bossen en met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen in bossen.

(17)

Als staatssteun of de daaraan verbonden voorwaarden, met inbegrip van de wijze van financiering ervan wanneer die een integrerend onderdeel van de steun vormt, leiden tot een daaraan onlosmakelijk verbonden schending van de wetgeving van de Unie, mag de steun niet verenigbaar met de interne markt worden verklaard. Daarom mag deze verordening niet van toepassing zijn op steun die onlosmakelijk met schending van de wetgeving van de Unie verbonden is.

(18)

De handhaving van de staatssteunregels is sterk afhankelijk van de medewerking van de lidstaten. Daarom moeten de lidstaten alle nodige maatregelen nemen om de naleving van deze verordening te garanderen, ook bij individuele steunverlening in het kader van regelingen die onder een groepsvrijstelling vallen.

(19)

Gezien het hoge risico op ongunstige beïnvloeding van de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, moet de Commissie grote steunbedragen, ongeacht of die individueel dan wel gecumuleerd worden verleend, beoordelen na aanmelding daarvan. Daarom moeten voor bepaalde categorieën investeringssteun die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, drempels in de vorm van een maximaal steunbedrag worden vastgesteld op een niveau dat rekening houdt met de desbetreffende steuncategorie en met de effecten die die steun wellicht zal hebben op de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt. Voor steun die boven die drempels uitkomt, moet de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag blijven gelden. De in deze verordening vastgestelde drempels mogen niet worden omzeild door kunstmatige opsplitsing van steunregelingen of steunprojecten in bijv. verschillende steunregelingen of steunprojecten met soortgelijke kenmerken, doelstellingen of begunstigden. Andere categorieën steun mogen, voor zover de in deze verordening vastgestelde verenigbaarheidsvoorwaarden en maximale steunintensiteiten of maximale steunbedragen in acht worden genomen, niet worden beschouwd als een groot risico op ongunstige beïnvloeding van de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt.

(20)

Met het oog op transparantie, gelijke behandeling en een doelmatige monitoring mag deze verordening slechts van toepassing zijn op steun waarvan het brutosubsidie-equivalent vooraf precies kan worden berekend zonder dat een risicoanalyse hoeft te worden uitgevoerd (“transparante steun”).

(21)

In deze verordening moet worden vastgesteld onder welke voorwaarden bepaalde specifieke steuninstrumenten, zoals leningen, garanties, belastingmaatregelen en met name terugbetaalbare voorschotten, als transparant kunnen worden beschouwd. Steun in de vorm van garanties moet als transparant worden beschouwd als het brutosubsidie-equivalent is berekend op basis van de safe-harbour-premies die voor het desbetreffende soort onderneming zijn vastgesteld. De steun moet ook als transparant worden beschouwd als de methode voor de berekening van de steunintensiteit van de staatsgarantie vóór de uitvoering van de maatregel is aangemeld bij de Commissie en door haar is goedgekeurd overeenkomstig de mededeling over garanties (7). Voor de toepassing van deze verordening mag steun in de vorm van risicofinancieringsmaatregelen en kapitaalinjecties niet als transparante steun worden beschouwd.

(22)

Steun die anders binnen de werkingssfeer van deze verordening zou vallen maar niet transparant is, moet altijd bij de Commissie worden aangemeld. Aangemelde niet-transparante steun moet door de Commissie met name worden getoetst aan de criteria die zijn vastgesteld in de richtsnoeren van 2023 (8) of de andere toepasselijke kaderregelingen, richtsnoeren, mededelingen en bekendmakingen.

(23)

Om te waarborgen dat de steun noodzakelijk is en als prikkel fungeert om activiteiten of projecten verder te ontwikkelen, mag deze verordening niet gelden voor steun voor activiteiten of projecten die de begunstigde hoe dan ook zou hebben ondernomen, zelfs zonder de steun. Voor activiteiten of projecten die de begunstigde reeds heeft ondernomen, mag geen steun met terugwerkende kracht worden toegekend. Steun mag alleen krachtens deze verordening van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag worden vrijgesteld als pas met de activiteit of de werkzaamheden in het kader van het gesteunde project van start wordt gegaan nadat de begunstigde schriftelijk een steunaanvraag heeft ingediend.

(24)

Wat betreft onder deze verordening vallende ad-hocsteun voor een begunstigde die een grote onderneming is, moet de lidstaat er niet alleen op toezien dat is voldaan aan de voor kmo’s geldende voorwaarden op het gebied van het stimulerende effect, maar ook dat de begunstigde, in een intern document, de levensvatbaarheid van het gesteunde project of de gesteunde activiteit heeft onderzocht in een scenario mét en een scenario zonder steun. De lidstaat moet zich ervan vergewissen dat in dit interne document wordt bevestigd dat er sprake is van een wezenlijke toename in de reikwijdte van het project of de activiteit, een wezenlijke toename van het totale bedrag dat de begunstigde aan het gesteunde project of de gesteunde activiteit uitgeeft, of een wezenlijke verhoging van de snelheid waarmee het project of de activiteit in kwestie wordt voltooid. Het moet ook mogelijk zijn het stimulerende effect aan te tonen op grond van het feit dat het investeringsproject of de activiteit zonder de steun niet als dusdanig in het betrokken plattelandsgebied zou zijn uitgevoerd.

(25)

Voor automatische steunregelingen in de vorm van belastingvoordelen moet nog steeds een specifieke voorwaarde betreffende het stimulerende effect gelden, aangezien de uit dit soort steunregelingen voortvloeiende steun automatisch wordt toegekend. Die specifieke voorwaarde houdt in dat deze steunregelingen moeten zijn vastgesteld voordat van start wordt gegaan met de activiteit of de werkzaamheden in het kader van het gesteunde project/de gesteunde activiteit. Deze voorwaarde mag echter niet gelden in het geval van fiscale vervolgregelingen, op voorwaarde dat de activiteit al onder de voorgaande fiscale regelingen in de vorm van belastingvoordelen viel. Voor het beoordelen van het stimulerende effect van vervolgsteunregelingen is het cruciale moment het tijdstip waarop de belastingmaatregel voor het eerst werd vastgesteld in de oorspronkelijke regeling.

(26)

Wat betreft de Natura 2000-gebieden (9) waar aan landbouw wordt gedaan, wordt beoogd de milieuprestaties en de milieu-efficiëntie te waarborgen van ondernemingen die in de landbouwsector actief zijn. De steun per hectare moet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Unie en de nationale wetten van de betrokken lidstaten op het gebied van milieubescherming en moet gericht zijn op de verwezenlijking van agromilieu- en klimaatdoelstellingen, waaronder die in verband met de staat van instandhouding van de biodiversiteit van soorten en habitats, en op de vergroting van de maatschappelijke belevingswaarde van Natura 2000-gebieden.

(27)

Met betrekking tot steun voor ruilverkaveling, steun voor voorlichtingsacties in de landbouw- en de bosbouwsector waarbij informatie ter beschikking wordt gesteld aan een onbepaald aantal begunstigden, afzetbevorderingsmaatregelen in de vorm van publicaties om landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek, steun voor het herstel van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld en andere ongunstige weersomstandigheden, steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten of plantenplagen en voor het herstel van schade als gevolg van die dierziekten of plantenplagen, steun voor de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren, steun voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade, steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-gebieden, steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, steun voor het herstel van door natuurrampen veroorzaakte schade en steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven en in bossen, steun voor het herstel van schade aan bossen, steun voor landbouwers die aan een kwaliteitsregeling voor katoen of levensmiddelen deelnemen en steun voor ondernemingen die deelnemen aan of profiteren van CLLD-projecten of projecten van operationele groepen in het kader van het EIP, hoeft niet te worden geëist dat die een stimulerend effect heeft of mag worden aangenomen dat dit effect bestaat als de specifieke voorwaarden zijn vervuld die voor deze categorieën steun in deze verordening zijn vastgesteld.

(28)

Om te garanderen dat de steun evenredig is en tot het noodzakelijke bedrag beperkt blijft, moeten de maximale steunbedragen, waar mogelijk, worden uitgedrukt als steunintensiteit in verhouding tot een reeks in aanmerking komende kosten. Wanneer de maximale steunintensiteit niet kan worden vastgesteld omdat de in aanmerking komende kosten niet kunnen worden geïdentificeerd of wanneer het de bedoeling is voor kleine bedragen eenvoudigere instrumenten aan te reiken, moeten de maximale steunbedragen in de vorm van nominale bedragen worden vastgesteld om de evenredigheid van de steun te garanderen. De steunintensiteit en de maximale steunbedragen moeten op een zodanig niveau worden vastgesteld dat concurrentieverstoring in de gesteunde sector optimaal wordt beperkt en er tegelijk naar behoren werk wordt gemaakt van het vergemakkelijken van de ontwikkeling van de economische bedrijvigheid van de begunstigden in de landbouwsector, de plattelandsgebieden of de bosbouwsector. Met het oog op de samenhang met de door de Unie gefinancierde interventies voor plattelandsontwikkeling moeten de plafonds worden geharmoniseerd met de in Verordening (EU) 2021/2115 vastgestelde plafonds, voor zover dit strookt met de staatssteunbeginselen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag.

(29)

Bij de berekening van de steunintensiteit mogen alleen in aanmerking komende kosten in rekening worden genomen. Bij deze verordening mag geen steun worden vrijgesteld die de desbetreffende steunintensiteit overschrijdt doordat niet in aanmerking komende kosten in rekening worden genomen. Het bepalen van de in aanmerking komende kosten moet worden gestaafd aan de hand van duidelijk, specifiek en actueel bewijsmateriaal. De berekening moet worden gebaseerd op bedragen vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. Van in tranches betaalde steun moet door discontering de waarde ervan op de datum van de toekenning van de steun worden berekend. Ook de in aanmerking komende kosten moeten worden gedisconteerd tot de waarde ervan op de datum van de toekenning van de steun. De rentevoet die voor discontering en voor de berekening van het steunbedrag moet worden gehanteerd indien de steun niet de vorm van een subsidie heeft, moet respectievelijk het disconteringspercentage en het referentiepercentage zijn dat op de datum van de toekenning van de steun van toepassing is, zoals bepaald in de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (10). Wordt de steun in een andere vorm dan een subsidie toegekend, dan moet het steunbedrag worden uitgedrukt als brutosubsidie-equivalent. Wanneer steun wordt toegekend in de vorm van belastingvoordelen, moeten de steuntranches worden gedisconteerd aan de hand van de disconteringspercentages die gelden op de diverse datums waarop de belastingvoordelen beginnen te spelen. Het gebruik van steun in de vorm van terugbetaalbare voorschotten moet worden bevorderd omdat dit soort risicodelende instrumenten bijdraagt tot het versterken van het stimulerende effect van de steun. Daarom moet worden bepaald dat wanneer steun in de vorm van terug te betalen voorschotten wordt toegekend, de bij deze verordening vastgestelde steunintensiteiten mogen worden verhoogd.

(30)

In het geval van belastingvoordelen met betrekking tot in de toekomst verschuldigde belastingen is het mogelijk dat het toepasselijke disconteringspercentage en het precieze bedrag van de steuntranches vooraf niet bekend zijn. In dat geval moeten de lidstaten vooraf een maximum voor de gedisconteerde waarde van de steun bepalen dat strookt met de toepasselijke steunintensiteit. Wanneer vervolgens het bedrag van de steuntranche op een bepaald tijdstip bekend wordt, kan discontering plaatsvinden op basis van het op dat tijdstip toepasselijke disconteringspercentage. De gedisconteerde waarde van elke steuntranche moet in mindering worden gebracht op het totale maximumbedrag (“afgetopt bedrag”).

(31)

Om te bepalen of de drempels voor individuele aanmelding en de maximale steunintensiteiten of maximale steunbedragen die in deze verordening zijn vastgesteld, worden nageleefd, moet het totale bedrag aan staatssteun voor de gesteunde activiteit of het gesteunde project in aanmerking worden genomen. Voorts moet in deze verordening een nadere omschrijving worden gegeven van de omstandigheden waarin verschillende categorieën steun kunnen worden gecumuleerd. Krachtens deze verordening van de aanmeldingsverplichting vrijgestelde steun mag worden gecumuleerd met andere verenigbare steun die krachtens een andere verordening is vrijgesteld of door de Commissie is goedgekeurd, mits die maatregelen verschillende, identificeerbare in aanmerking komende kosten betreffen. Wanneer verschillende bronnen van steun betrekking hebben op dezelfde — elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende — identificeerbare in aanmerking komende kosten, moet cumulering worden toegestaan tot de hoogste steunintensiteit of het hoogste steunbedrag die/dat krachtens deze verordening voor die steun geldt. In deze verordening moeten ook bijzondere regels worden vastgesteld voor cumulering van steun waarvan de in aanmerking komende kosten wél en niet kunnen worden geïdentificeerd en voor cumulering met de-minimissteun. De-minimissteun wordt vaak niet toegekend voor of is vaak niet toe te wijzen aan specifieke, identificeerbare in aanmerking komende kosten. In een dergelijk geval moet het mogelijk zijn om de-minimissteun vrij te cumuleren met staatssteun die krachtens deze verordening is vrijgesteld. Wanneer evenwel de-minimissteun wordt toegekend voor dezelfde identificeerbare in aanmerking komende kosten als waarvoor krachtens deze verordening vrijgestelde steun wordt toegekend, mag cumulatie slechts worden toegestaan tot aan de maximale steunintensiteit die in hoofdstuk III van deze verordening is vastgesteld.

(32)

Centraal door de instellingen, agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen of andere organen van de Unie beheerde Uniefinanciering die niet direct of indirect onder de controle van de lidstaten valt, vormt geen staatssteun. Wanneer dit soort Uniefinanciering wordt gecombineerd met staatssteun, dient alleen met die laatste rekening te worden gehouden om te bepalen of de aanmeldingsdrempels en de maximale steunintensiteiten of de maximale steunbedragen in acht worden genomen, mits het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt toegekend, het gunstigste financieringspercentage dat in de toepasselijke regels van het recht van de Unie is vastgesteld, niet overschrijdt.

(33)

Staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag is in beginsel verboden. Krachtens artikel 107, leden 2 en 3, van het Verdrag moet, respectievelijk kan de Commissie onder bepaalde voorwaarden de lidstaten toestaan staatssteun te verlenen. Daarom is het van belang dat alle partijen kunnen nagaan of een bepaalde steun met inachtneming van de toepasselijke regels wordt toegekend. Transparantie van staatssteun is dus van essentieel belang voor de correcte toepassing van de Verdragsregels en leidt tot betere naleving van de regels, sterkere verantwoordingsplicht, peerreview en uiteindelijk tot een doelmatigere besteding van de overheidsmiddelen. Met het oog op transparantie moet van de lidstaten worden verlangd dat zij, op regionaal of nationaal niveau, uitgebreide staatssteunwebsites opzetten, waarop voor iedere krachtens deze verordening vrijgestelde steunmaatregel beknopte informatie wordt gepubliceerd. Die verplichting moet een voorwaarde zijn voor de verenigbaarheid van individuele steun met de interne markt. Volgens de in Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad (11) beschreven standaardpraktijk voor de publicatie van informatie moet een standaardformaat worden gebruikt waarmee de informatie kan worden doorzocht, gedownload en gemakkelijk op het internet kan worden gepubliceerd. De links naar de staatssteunwebsites van alle lidstaten moeten op de website van de Commissie worden bekendgemaakt. Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) 2015/1588 moet de beknopte informatie over elke steunmaatregel die krachtens deze verordening is vrijgesteld, op de website van de Commissie worden bekendgemaakt.

(34)

Met betrekking tot de bekendmaking van informatie over de toekenning van individuele steun moeten drempels worden vastgesteld waarboven die bekendmaking, rekening houdend met de omvang van de steun, als evenredig kan worden beschouwd. Uit de ervaring van de Commissie blijkt dat in de periode 2014-2019, waarin de openbaarmakingsdrempel voor de primaire landbouwproductie op 60 000 EUR lag, ongeveer 30 % van de toegekende steun moest worden bekendgemaakt. Om de transparantievereisten doeltreffender te maken en aangezien het gemiddelde bedrag aan investeringssteun voor de primaire productie voor de periode 2014-2019 wordt geraamd op ongeveer 17 000 EUR, is het derhalve passend de openbaarmakingsdrempel voor de primaire landbouwproductie te verlagen tot 10 000 EUR.

(35)

Met het oog op een doeltreffende monitoring moet overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) 2015/1588 een standaardformaat worden vastgesteld waarin de lidstaten de Commissie beknopte informatie moeten verstrekken telkens als overeenkomstig deze verordening een steunregeling wordt geïmplementeerd of individuele steun wordt toegekend buiten een steunregeling. Voorts moeten overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (12) en artikel 3, lid 4, van Verordening (EU) 2015/1588 regels worden vastgesteld betreffende het verslag dat de lidstaten jaarlijks bij de Commissie moeten indienen over steun die van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag is vrijgesteld overeenkomstig de voorwaarden van deze verordening, waaronder de specifieke voorschriften voor bepaalde steuncategorieën.

(36)

Gezien de algemene beschikbaarheid van de vereiste technologie moeten de beknopte informatie en het jaarlijks verslag in elektronische vorm aan de Commissie worden toegezonden.

(37)

Gezien de in artikel 17 van Verordening (EU) 2015/1589 vastgestelde verjaringstermijn voor de terugvordering van steun is het passend overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) 2015/1588 regels vast te stellen betreffende de gegevens die de lidstaten moeten bijhouden over de steun die bij deze verordening is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

(38)

Om de doeltreffendheid van de in deze verordening uiteengezette verenigbaarheidsvoorwaarden te versterken, moet de Commissie de mogelijkheid hebben om het voordeel van de groepsvrijstelling voor toekomstige steunmaatregelen in te trekken ingeval die voorwaarden niet worden nageleefd. Wanneer de niet-naleving van deze verordening alleen betrekking heeft op een beperkte groep maatregelen of bepaalde autoriteiten, moet de Commissie de intrekking van het voordeel van de groepsvrijstelling kunnen beperken tot bepaalde soorten steun, bepaalde begunstigden of door bepaalde autoriteiten vastgestelde steunmaatregelen. Dit soort gerichte intrekking moet een evenredige oplossing bieden die rechtstreeks verband houdt met de geconstateerde niet-naleving van deze verordening. Wanneer een steunmaatregel niet wordt aangemeld en niet voldoet aan alle voorwaarden om van aanmelding te worden vrijgesteld, gaat het om onrechtmatige steun, die de Commissie onderzoekt in het kader van de desbetreffende procedure van Verordening (EU) 2015/1589 voor niet-aangemelde steun. Wanneer niet aan de voorwaarden van hoofdstuk II wordt voldaan, doet de intrekking van het voordeel van de groepsvrijstelling ten aanzien van toekomstige steunmaatregelen geen afbreuk aan het feit dat de maatregelen uit het verleden die aan deze verordening voldeden, onder de groepsvrijstelling vielen.

(39)

Kmo’s spelen een cruciale rol bij het scheppen van arbeidsplaatsen, dragen meer algemeen bij tot de sociale stabiliteit en drijven de economie aan. Toch kan hun ontwikkeling worden geremd door marktfalen, waardoor kmo’s met typische handicaps te kampen hebben. Kmo’s hebben het, gezien de risicoaversie van bepaalde financiële markten en de beperkte zekerheden die zij kunnen bieden, vaak moeilijk om kapitaal of leningen te krijgen. Door hun beperkte middelen hebben zij mogelijk ook beperktere toegang tot informatie, met name over nieuwe technologie en potentiële markten. Om de ontwikkeling van de economische activiteiten van kmo’s te bevorderen, moeten daarom in deze verordening bepaalde categorieën steun voor kmo’s worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

(40)

Om verschillen die tot concurrentieverstoringen kunnen leiden, weg te nemen, de coördinatie van de verschillende Unie-initiatieven en nationale initiatieven met betrekking tot kmo’s te vergemakkelijken en de administratieve duidelijkheid en de rechtszekerheid te bevorderen, moet de definitie van kmo die voor de toepassing van deze verordening wordt gehanteerd, gebaseerd zijn op de definities in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (13).

(41)

Om voor samenhang met het gemeenschappelijk landbouwbeleid te zorgen en de regels te vereenvoudigen in het licht van de ervaring die de Commissie met de richtsnoeren van 2014 heeft opgedaan, moet vrijstelling van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag worden verleend voor diverse categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de landbouw- en de bosbouwsector, onverminderd de toepassing van de geldende materiële regels.

(42)

Ook moet voor ogen worden gehouden dat de landbouw- en de bosbouwsector bijzonder zijn blootgesteld aan ongunstige weersomstandigheden, dierziekten, plantenplagen en door beschermde dieren veroorzaakte schade. De ervaring leert dat deze sectoren kwetsbaarder zijn voor dergelijke gebeurtenissen en dat land- en bosbouwers door die gebeurtenissen aanzienlijke schade lijden. Steunmaatregelen voor het herstel van dergelijke schade worden derhalve beschouwd als een geschikt instrument om ondernemingen te helpen dergelijke schade te boven te komen en hun activiteiten voort te zetten. Zo zorgen zij voor de ontwikkeling van de economische activiteiten en voor de vervulling van de milieufuncties van de ecosystemen in de land- en bosbouw.

(43)

In de landbouwsector moeten vrijstellingen gelden voor steun aan kmo’s voor investeringen in de productie, verwerking en afzet van landbouwproducten, ruilverkaveling, verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen, startende ondernemingen, jonge landbouwers en kleine landbouwbedrijven, producentengroeperingen, kwaliteitsregelingen, kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties, adviesdiensten, afzetbevorderingsactiviteiten, bedrijfsvervangingsdiensten, risico- en crisisbeheer in verband met ongunstige weersomstandigheden, dierziekten, plantenplagen, door beschermde dieren veroorzaakte schade, de betaling van verzekeringspremies, financiële bijdragen aan onderlinge fondsen, de instandhouding van genetische hulpbronnen, dierenwelzijn en samenwerking. De vrijstellingen moeten ook voor ondernemingen van ongeacht welke omvang gelden ten aanzien van steun voor milieubescherming in de landbouw, steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven en in bossen, steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen in de landbouwsector, steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie in de landbouw- en de bosbouwsector en steun voor de bosbouw.

(44)

Er moeten vrijstellingen gelden voor steun voor bosbouw en bepaalde niet-agrarische activiteiten in plattelandsgebieden die worden gecofinancierd als plattelandsontwikkelingsinterventies in het kader van het Elfpo, voor steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties, onderzoek, ontwikkeling en innovatie, ook aan de hand van ruimtegebaseerde gegevens en diensten van de EU, en voor steun voor ruilverkaveling.

(45)

Omdat gerichte investeringssteun in de sector van de primaire landbouwproductie tot concurrentieverstoring kan leiden, mag investeringssteun die van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag is vrijgesteld, niet tot een specifiek landbouwproduct worden beperkt. Deze voorwaarde mag de lidstaten er niet van weerhouden bepaalde landbouwproducten van het toepassingsgebied van een bepaalde steunmaatregel uit te sluiten wanneer er geen gewone afzetmogelijkheden kunnen worden gevonden of wanneer er sprake is van overcapaciteit op de interne markt. Bovendien mag steun voor bepaalde soorten investeringen niet automatisch in aanmerking komen voor vrijstelling, krachtens deze verordening, van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

(46)

Om te zorgen voor een passend evenwicht tussen een optimale beperking van de concurrentieverstoring en de bevordering van een efficiënt energie- en hulpbronnengebruik, mag, in het geval van met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven, slechts steun worden verleend voor investeringen in verband met de productie, op het landbouwbedrijf, van biobrandstoffen of van energie uit hernieuwbare bronnen, en slechts voor zover die productie niet groter is dan het gemiddelde jaarlijkse brandstof- of energieverbruik van het landbouwbedrijf. In die gevallen mag steun voor biobrandstoffen alleen onder deze verordening vallen voor zover die wordt toegekend voor duurzame biobrandstoffen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (14).

(47)

Om de aanzet te geven tot overschakeling op de productie van meer geavanceerde vormen van biobrandstoffen, als vastgelegd in de horizontale staatssteunregels op het gebied van milieu en energie, moet steun voor biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen van deze verordening worden uitgesloten in het geval van steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten.

(48)

Op grond van Verordening (EU) 2015/1588 kan de Commissie, wanneer zij over voldoende ervaring beschikt om algemene verenigbaarheidscriteria vast te stellen, bij een verordening verklaren dat bepaalde categorieën steun verenigbaar zijn met de interne markt. Gezien de ervaring die de Commissie in de periode 2014-2021 heeft opgedaan bij het toetsen van de verenigbaarheid van tal van staatssteunmaatregelen aan de richtsnoeren van 2014, kan zij nu van haar bevoegdheden gebruikmaken om vrijstelling van de aanmeldingsverplichting te verlenen voor staatssteun voor basisdiensten en infrastructuur in plattelandsgebieden die uit het Elfpo wordt gecofinancierd, voor samenwerking, voor maatregelen ter voorkoming van schade door beschermde dieren en voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade, voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de landbouw, voor dierenwelzijnsverbintenissen, voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-gebieden, voor agromilieuklimaatverbintenissen en voor biologische landbouw.

(49)

Voorts kan de Commissie, wat de bosbouwsector betreft, op basis van haar ervaring met de richtsnoeren van 2014, maatregelen die uitsluitend uit nationale middelen worden gefinancierd, vrijstellen van de aanmeldingsverplichting, onverminderd de toepassing van de geldende materiële regels.

(50)

In de periode 2014-2020 heeft de Commissie overeenkomstig de richtsnoeren van 2014 haar goedkeuring gehecht aan 52 steunregelingen ter compensatie van schade die beschermde dieren aan de landbouwsector hadden toegebracht. Door beschermde dieren veroorzaakte schade vereist dringende maatregelen van de steunverlenende autoriteiten om de productiemiddelen en de economische activiteit zo snel mogelijk te herstellen zodat de betrokken ondernemingen hun activiteiten kunnen voortzetten, en om zo de ontwikkeling van economische activiteiten te waarborgen. Uit de ervaring van de Commissie blijkt dat die steun doorgaans niet tot een aanzienlijke verstoring van de mededinging op de interne markt leidt, gezien het compenserende karakter ervan en het bestaan van duidelijke criteria voor de verenigbaarheid met de interne markt. Het is dan ook passend die steun vrij te stellen van de aanmeldingsverplichting voor staatssteun.

(51)

Voor kmo’s die actief zijn in de primaire landbouwproductie, moet steun beschikbaar zijn voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade. De vrijstellingsvoorwaarden voor steun voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade moeten aansluiten op de reeds gangbare praktijk voor andere compenserende steun, zoals steun ter compensatie van het verlies van vernietigde dieren of planten op basis van de marktwaarde, steun voor de betaling van veterinaire kosten of arbeidskosten en steun ter compensatie van materiële schade aan landbouwuitrusting, machines, bedrijfsgebouwen en voorraden.

(52)

In de periode 2014-2020 heeft de Commissie overeenkomstig de richtsnoeren van 2014 haar goedkeuring gehecht aan vier steunregelingen voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de landbouw. Uit de ervaring van de Commissie blijkt dat die steun doorgaans niet tot een aanzienlijke verstoring van de mededinging op de interne markt leidt en tegelijk bijdraagt aan de doelstelling van het overheidsbeleid om de biodiversiteit in stand te houden. Het is dan ook passend die steun vrij te stellen van de aanmeldingsverplichting voor staatssteun.

(53)

Steun voor specifieke duurzame landbouwpraktijken, zoals dierenwelzijnsverbintenissen, agromilieuklimaatverbintenissen en verbintenissen inzake biologische landbouw, houdt slechts een beperkt risico van concurrentieverstoring in. Om beter in te spelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake duurzaam geproduceerd voedsel van hoge kwaliteit, moet het voor de Commissie mogelijk zijn om dergelijke steunmaatregelen vrij te stellen van de aanmeldingsverplichting voor staatssteun.

(54)

Tegelijk is het passend om voor dergelijke maatregelen maximale steunbedragen per eenheid vast te stellen, op basis van de ervaring die is opgedaan in het kader van de richtsnoeren van 2014. Ongeveer 64 % van alle maatregelen met agromilieuklimaatverbintenissen (die het leeuwendeel uitmaken van de maatregelen met vrijwillige verbintenissen) die in de periode van juli 2014 tot en met maart 2020 werden aangemeld, overschreed de maximumbedragen per hectare en werd dus onderworpen aan een gedetailleerde analyse om te bepalen of die hogere bedragen gerechtvaardigd waren. Met de huidige inflatie en stijgende grondstofprijzen zal deze trend zich waarschijnlijk doorzetten. De maximumbedragen per eenheid die in het kader van de richtsnoeren van 2014 waren vastgesteld, worden daarom beschouwd als geschikte drempels voor het verlenen van een groepsvrijstelling voor maatregelen in het kader waarvan vrijwillige verbintenissen worden aangegaan ten gunste van het milieu, het klimaat of het dierenwelzijn.

(55)

In de periode 2014-2020 heeft de Commissie overeenkomstig de richtsnoeren van 2014 haar goedkeuring gehecht aan 21 steunregelingen voor dierenwelzijnsverbintenissen. Uit de ervaring van de Commissie blijkt dat die steun doorgaans niet tot een aanzienlijke verstoring van de mededinging op de interne markt leidt, gezien het compenserende karakter ervan en het bestaan van duidelijke criteria voor de verenigbaarheid met de interne markt. Het is dan ook passend die steun vrij te stellen van de aanmeldingsverplichting voor staatssteun.

(56)

De Commissie heeft de artikelen 107 en 108 van het Verdrag in het kader van de richtsnoeren van 2014 toegepast op steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-gebieden in de landbouwsector, steun voor agromilieuklimaatverbintenissen en steun voor biologische landbouw. In de periode 2014-2020 heeft de Commissie tien steunregelingen in verband met Natura 2000-gebieden in de landbouwsector, 65 steunregelingen voor agromilieuklimaatverbintenissen en 5 steunregelingen voor biologische landbouw goedgekeurd. Uit de ervaring van de Commissie blijkt dat die steunregelingen doorgaans niet tot een aanzienlijke verstoring van de mededinging leiden, vooral niet wanneer zij onder bepaalde drempels blijven, en tegelijk bijdragen aan de doelstelling van het overheidsbeleid om het milieu te beschermen. Het is dan ook passend dat de Commissie van de haar bij Verordening (EU) 2015/1588 verleende bevoegdheden gebruikmaakt ten aanzien van steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000 in de landbouwsector, steun voor agromilieuklimaatverbintenissen en steun voor biologische landbouw.

(57)

De vrijstelling voor steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000 in de landbouwsector, steun voor agromilieuklimaatverbintenissen en steun voor biologische landbouw mag alleen gelden voor ondernemingen die actief zijn in de sector van de primaire landbouwproductie.

(58)

Projecten die worden gefinancierd in het kader van het Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (“EIP”), leiden tot innovatie in de landbouwsector en in plattelandsgebieden. Staatssteun voor ondernemingen die deelnemen aan onder artikel 127 van Verordening (EU) 2021/2115 vallende projecten van operationele groepen in het kader van het EIP, heeft weinig effect op de mededinging, met name gelet op de positieve rol die de steun speelt bij het delen van kennis, in het bijzonder voor lokale en agrarische gemeenschappen, op de collectieve aard van de steun en op de relatief beperkte omvang ervan. Deze projecten zijn van nature geïntegreerd. Ze betreffen meestal meerdere actoren en sectoren, wat problematisch kan zijn voor de indeling ervan volgens de staatssteunregels. Aangezien individuele projecten van operationele groepen in het kader van het EIP, die worden geselecteerd op basis van een meerjarige strategie voor lokale ontwikkeling die door publiek-private partnerschappen wordt vastgesteld en uitgevoerd, van lokale aard zijn en gericht zijn op gemeenschaps-, sociale, milieu- en klimaatbelangen, moeten in deze verordening bepaalde problemen die zich bij projecten van operationele groepen in het kader van het EIP voordoen, worden aangepakt om ervoor te zorgen dat die projecten gemakkelijker aan de staatssteunregels kunnen voldoen.

(59)

Gezien de beperkte invloed op het handelsverkeer en de mededinging ingeval kleine steunbedragen worden toegekend aan ondernemingen die direct of indirect profiteren van projecten van operationele groepen in het kader van het EIP, moeten eenvoudige regels worden vastgesteld voor gevallen waarin het totale steunbedrag per project niet groter is dan een bepaald plafond.

(60)

De Commissie heeft de artikelen 107 en 108 van het Verdrag in tal van besluiten toegepast op ondernemingen die actief zijn in de bosbouwsector, met name in het kader van de richtsnoeren van 2014. In de periode 2014-2020 heeft de Commissie overeenkomstig die richtsnoeren meer dan 200 steunregelingen voor de bosbouwsector goedgekeurd. Volgens de ervaring van de Commissie hebben de steunmaatregelen voor de bosbouw, gelet op het bestaan van duidelijke verenigbaarheidscriteria, geen significante verstoring van de mededinging op de interne markt teweeggebracht. In het licht van die ervaring en met het oog op vereenvoudiging en proceseconomie moet het bijgevolg mogelijk zijn steunmaatregelen voor de bosbouwsector vrij te stellen van de aanmeldingsverplichting, ongeacht of zij wel of niet uit het Elfpo worden gecofinancierd. Het is dan ook passend dat de Commissie van de haar bij Verordening (EU) 2015/1588 verleende bevoegdheden gebruikmaakt ten aanzien van steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden; steun voor boslandbouwsystemen; steun voor de preventie en het herstel van schade aan bossen als gevolg van bosbranden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen en rampzalige gebeurtenissen; steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen; steun voor het opvangen van gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde bindende voorschriften als omschreven in artikel 3 van Richtlijn 92/43/EEG en artikel 3 van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (15); steun voor bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding; steun voor investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouwsector; steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten; steun voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de bosbouw, aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de bosbouwsector, steun voor ruilverkaveling van bosbouwgrond en steun voor samenwerking in de bosbouwsector.

(61)

Om groepsinitiatieven in de bosbouwsector te stimuleren, heeft de Commissie de artikelen 107 en 108 van het Verdrag toegepast op aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de bosbouwsector. In de periode 2014-2020 heeft de Commissie in vijf gevallen dergelijke steun goedgekeurd. In de landbouwsector was dergelijke steun reeds van aanmelding vrijgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 702/2014. Daarom is het passend aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de bosbouwsector vrij te stellen van de aanmeldingsverplichting voor staatssteun.

(62)

Economische diversificatie en het creëren van nieuwe economische activiteiten, waaronder activiteiten in de circulaire bio-economie, zijn van essentieel belang voor de ontwikkeling en het concurrentievermogen van plattelandsgebieden en voor kmo’s, die de ruggengraat van de plattelandseconomie in de Unie zijn. Verordening (EU) 2021/2115 voorziet in maatregelen ter ondersteuning van de ontwikkeling van niet-agrarische bedrijven in plattelandsgebieden, die tot doel hebben de werkgelegenheid te bevorderen, kwaliteitsbanen in plattelandsgebieden te creëren, de reeds bestaande banen te behouden, seizoensgebonden schommelingen in de werkgelegenheid te verminderen, niet-agrarische sectoren buiten de landbouw en de voedingsmiddelenindustrie te ontwikkelen en tegelijk de bedrijfsintegratie en de banden tussen de plaatselijke sectoren te stimuleren.

(63)

Om te zorgen voor samenhang met Verordening (EU) 2021/2115 en om de regels te vereenvoudigen voor het verkrijgen van goedkeuring van staatssteun voor het gecofinancierde deel en de aanvullende nationale financiering van het strategisch GLB-plan, mag de aanmeldingsverplichting niet gelden voor verschillende categorieën steun voor kmo’s die actief zijn in plattelandsgebieden, waaronder steun voor basisdiensten en infrastructuur, steun voor startende ondernemingen, steun voor samenwerking, steun voor landbouwers die tot een kwaliteitsregeling voor katoen of levensmiddelen toetreden, en steun voor voorlichtings- en afzetbevorderingsmaatregelen voor levensmiddelen die onder een kwaliteitsregeling vallen. Die steunmaatregelen moeten identiek zijn aan de onderliggende plattelandsontwikkelingsinterventies en de vrijgestelde steun mag alleen worden verleend op grond van en overeenkomstig het strategisch GLB-plan van de betrokken lidstaat.

(64)

De Commissie heeft de artikelen 107 en 108 van het Verdrag in tal van gevallen toegepast op steun voor basisdiensten en infrastructuur in plattelandsgebieden en op steun voor samenwerking in plattelandsgebieden, met name in het kader van de richtsnoeren van 2014. In de periode 2014-2020 heeft de Commissie 27 steunregelingen voor basisdiensten en infrastructuur in plattelandsgebieden en 28 steunregelingen voor samenwerking in plattelandsgebieden goedgekeurd. Volgens de ervaring van de Commissie hebben de steunmaatregelen voor de plattelandsgebieden geen significante verstoring van de mededinging op de interne markt teweeggebracht, aangezien er duidelijke verenigbaarheidscriteria bestaan en aangezien de steun heeft bijgedragen aan economische diversificatie en aan het ontstaan van nieuwe economische activiteiten. Daarom is het passend steun voor basisdiensten en infrastructuur in plattelandsgebieden en steun voor samenwerking in plattelandsgebieden vrij te stellen van de aanmeldingsverplichting voor staatssteun.

(65)

Steun voor basisdiensten en infrastructuur in plattelandsgebieden en steun voor samenwerking in plattelandsgebieden mogen echter alleen van de aanmeldingsverplichting worden vrijgesteld als zij deel uitmaken van een strategisch GLB-plan dat door de Commissie is gevalideerd in het kader van Verordening (EU) 2021/2115.

(66)

Staatssteun voor kmo’s die deelnemen aan in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (16) bedoelde projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (“CLLD”), die in het kader van Verordening (EU) 2021/2115 Leader-projecten worden genoemd, heeft weinig effect op de mededinging, met name gelet op de positieve rol die de steun speelt bij het delen van kennis, in het bijzonder voor lokale en agrarische gemeenschappen, op de vaak collectieve aard van de steun en op de relatief beperkte omvang ervan. Die projecten zijn geïntegreerd van aard en betreffen meerdere actoren en sectoren, wat problematisch kan zijn voor de indeling ervan volgens de staatssteunregels. Aangezien individuele CLLD-projecten, die worden geselecteerd op basis van een meerjarige strategie voor lokale ontwikkeling die door publiek-private partnerschappen wordt vastgesteld en uitgevoerd, van lokale aard zijn en gericht zijn op gemeenschaps-, sociale, milieu- en klimaatbelangen, moeten in deze verordening bepaalde problemen die zich bij CLLD-projecten voordoen, worden aangepakt om ervoor te zorgen dat die projecten gemakkelijker aan de staatssteunregels kunnen voldoen. Gezien hun aard vallen gemeenten buiten het toepassingsgebied van de definitie van een kmo (publiek aandeelhouderschap). Toch spelen gemeenten vaak een cruciale rol bij de organisatie en realisatie van CLLD-projecten. Als een CLLD-project wordt uitgevoerd met het oog op een van de doelstellingen van artikel 1 van Verordening (EU) 2015/1588, moet het dan ook mogelijk zijn om een groepsvrijstelling te verlenen voor steun aan gemeenten in de context van een dergelijk project.

(67)

Gezien de beperkte invloed op het handelsverkeer en de mededinging ingeval kleine steunbedragen worden toegekend aan kmo’s die direct of indirect profiteren van CLLD-projecten, moeten eenvoudige regels worden vastgesteld voor gevallen waarin het totale steunbedrag per project niet groter is dan een bepaald plafond. Dit moet ook gelden voor gemeenten die direct of indirect profiteren van CLLD-projecten waarmee een van de doelstellingen van artikel 1 van Verordening (EU) 2015/1588 worden beoogd.

(68)

Bij diverse categorieën steun, zoals voor onderzoek, kennisuitwisseling en voorlichting, ook aan de hand van ruimtegebaseerde gegevens en diensten van de EU, adviesdiensten, bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw, afzetbevordering en preventie en uitroeiing van dierziekten en plantenplagen, wordt de steun indirect aan de eindbegunstigden verleend, in natura, in de vorm van gesubsidieerde diensten. In die gevallen moet de vrijgestelde steun worden betaald aan de aanbieder van de betrokken dienst of activiteit.

(69)

Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2015/1588 moet het staatssteunbeleid periodiek worden herzien. Daarom moet de toepassingsduur van deze verordening worden beperkt. Bijgevolg moeten overgangsbepalingen worden vastgesteld, met inbegrip van regels betreffende een aanpassingsperiode voor de vrijgestelde steunregelingen aan het eind van de looptijd van deze verordening. Die regels moeten de lidstaten de tijd geven om zich aan de nieuwe regeling aan te passen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK I GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN 12
HOOFDSTUK II PROCEDUREVOORSCHRIFTEN 24
HOOFDSTUK III CATEGORIEËN STEUN 25

Afdeling 1

Steun voor kmo’s die actief zijn in de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten 25

Afdeling 2

Steun voor milieubescherming in de landbouw 46

Afdeling 3

Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed 49

Afdeling 4

Steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen in de landbouwsector 49

Afdeling 5

Steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie 50

Afdeling 6

Steun voor de bosbouw 52

Afdeling 7

Steun voor kmo’s in plattelandsgebieden 64
HOOFDSTUK IV OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN 70

HOOFDSTUK I

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de volgende categorieën steun:

a)

steun voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kmo’s):

i)

die actief zijn in de landbouwsector, met name de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten, met uitzondering van de artikelen 14, 15, 16, 18, 23 en 25 tot en met 31, die alleen van toepassing zijn op kmo’s die in de primaire landbouwproductie actief zijn;

ii)

die in plattelandsgebieden niet-agrarische activiteiten verrichten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen, voor zover die steun overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115 wordt toegekend en hetzij uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (“Elfpo”) wordt gecofinancierd, hetzij in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde maatregelen wordt toegekend. In afwijking hiervan is deze verordening van toepassing op steun voor gemeenten die direct of indirect van CLLD-projecten profiteren op grond van de artikelen 60 en 61 van deze verordening;

b)

steun voor milieubescherming in de landbouw als bedoeld in de artikelen 33, 34 en 35, die alleen van toepassing is op ondernemingen die actief zijn in de primaire productie;

c)

steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven en in bossen;

d)

steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen in de landbouwsector;

e)

steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie in de landbouw- en de bosbouwsector;

f)

steun voor de bosbouw.

2.   Indien de lidstaten dat passend vinden, kunnen zij ervoor kiezen om steun als bedoeld in lid 1, punten a), e), en f), te verlenen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (17).

3.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

steunregelingen als bedoeld in de artikelen 14 en 17, de artikelen 41 tot en met 44 en artikel 46 en steunregelingen als bedoeld in de artikelen 49 en 50 indien deze voldoen aan artikel 12, vanaf zes maanden na de inwerkingtreding van die regelingen. De Commissie kan evenwel, na beoordeling van het betrokken evaluatieplan dat de lidstaat bij haar heeft aangemeld, besluiten dat deze verordening langer dan zes maanden op een steunregeling van toepassing blijft. Bij de indiening van de evaluatieplannen verstrekken de lidstaten ook alle informatie die de Commissie nodig heeft om de evaluatieplannen te beoordelen en een besluit te nemen;

b)

aanpassingen van de in punt a) bedoelde regelingen, andere dan wijzigingen die geen invloed hebben op de verenigbaarheid van de steunregeling krachtens deze verordening of die de inhoud van het goedgekeurde evaluatieplan niet ingrijpend veranderen;

c)

steun voor activiteiten die verband houden met de uitvoer naar derde landen of lidstaten, namelijk rechtstreeks aan uitgevoerde hoeveelheden gekoppelde steun, steun voor de oprichting en exploitatie van een distributienet of steun voor andere lopende kosten in verband met exportactiviteiten;

d)

steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse goederen in plaats van ingevoerde goederen.

4.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

steunregelingen die niet uitdrukkelijk voorzien in uitsluiting van betaling van individuele steun aan ondernemingen ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat als gevolg van een eerder besluit van de Commissie waarbij door dezelfde lidstaat toegekende steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard, met uitzondering van:

i)

steunregelingen voor het herstel van door natuurrampen veroorzaakte schade overeenkomstig artikel 37;

ii)

steunregelingen voor projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (“CLLD”) of projecten van operationele groepen in het kader van het Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (“EIP”) overeenkomstig de artikelen 40 en 61;

b)

ad-hocsteun aan een in punt a) bedoelde onderneming.

5.   Deze verordening is niet van toepassing op steun voor ondernemingen in moeilijkheden, met uitzondering van steun die wordt verleend:

a)

voor voorlichtingsacties in de landbouw- en de bosbouwsector overeenkomstig de artikelen 21 en 47;

b)

voor afzetbevorderingsmaatregelen in de vorm van publicaties om landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek overeenkomstig artikel 24, lid 2, punt b);

c)

om de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten en plantenplagen te vergoeden overeenkomstig artikel 26, leden 8 en 9;

d)

om de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren te dekken overeenkomstig artikel 27, lid 2, punten c), d) en e);

e)

voor het opvangen van nadelen die verband houden met Natura 2000-gebieden overeenkomstig artikel 33;

f)

voor het herstel van door natuurrampen veroorzaakte schade overeenkomstig artikel 37;

g)

voor ondernemingen die deelnemen aan of profiteren van CLLD-projecten of projecten van operationele groepen in het kader van het EIP overeenkomstig de artikelen 40 en 61;

h)

in de volgende gevallen voor zover de onderneming een onderneming in moeilijkheden is geworden door verliezen of schade als gevolg van de gebeurtenis in kwestie:

i)

voor het herstel van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld overeenkomstig artikel 25;

ii)

voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten en plantenplagen overeenkomstig artikel 26, leden 9 en 10;

iii)

voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade overeenkomstig artikel 29;

iv)

voor het herstel van schade aan bossen overeenkomstig artikel 43, lid 2, punt d).

6.   Deze verordening is niet van toepassing op steun die, op zich, door de daaraan verbonden voorwaarden of de toegepaste financieringswijze tot een daaraan onlosmakelijk verbonden schending van het recht van de Unie leidt, met name:

a)

steun waarbij aan de steunverlening de verplichting voor de begunstigde is verbonden om binnenlands geproduceerde goederen of binnenlandse diensten te gebruiken;

b)

steun die beperkingen stelt aan de mogelijkheden voor de begunstigden om de resultaten van onderzoek, ontwikkeling en innovatie in andere lidstaten te exploiteren.

7.   Deze verordening is niet van toepassing op steun voor landbouwproducten in de zin van bijlage 1 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO (18) die een uitvoersubsidie in de zin van die overeenkomst vormt. Zij is evenmin van toepassing op steun voor dergelijke producten die door een regering of overheidsinstantie verleende uitvoerfinancieringssteun vormt in het kader van het Ministerieel Besluit van de WTO inzake uitvoerconcurrentie van 19 december 2015 (19), indien die steun niet voldoet aan de toepasselijke vereisten van punt 15 van dat besluit betreffende de maximale krediettermijn en zelffinanciering.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“ad-hocsteun”: steun die niet op grond van een steunregeling wordt toegekend;

2)

“ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld”: ongunstige weersomstandigheden zoals vorst, storm, hagel, ijs, hevige of aanhoudende regen of ernstige droogte die, als het om landbouw gaat, leiden tot een verlies van meer dan 30 % van de gemiddelde productie, berekend op basis van de productie van de voorafgaande drie of vier jaren of op basis van het gemiddelde van drie van de voorafgaande vijf of acht jaren, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend; gaat het om bosbouw, dan moet het verlies meer dan 20 % van het bosbouwpotentieel bedragen;

3)

“advies”: de volledige advisering in het kader van een en hetzelfde contract;

4)

“landbouwactiviteit”: een activiteit zoals gedefinieerd door een lidstaat in zijn strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115;

5)

“landbouwareaal”: areaal zoals gedefinieerd door een lidstaat in zijn strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2115;

6)

“landbouwbedrijf”: een eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt;

7)

“landbouwproduct”: de in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten, met uitzondering van de visserij- en aquacultuurproducten die zijn vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (20);

8)

“landbouwsector”: alle ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie en in de verwerking en de afzet van landbouwproducten;

9)

“boslandbouwsystemen”: systemen voor grondgebruik waarbij de teelt van bomen wordt gecombineerd met landbouw op dezelfde grond;

10)

“steun” of “steunmaatregel”: elke maatregel die aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag voldoet;

11)

“in het kader van een strategisch GLB-plan verleende steun”: steun die overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115 wordt verleend als uit het Elfpo gecofinancierde steun of als aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde steun;

12)

“steunintensiteit”: het brutosteunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;

13)

“steunregeling”: elk besluit op grond waarvan aan ondernemingen die in het besluit op algemene en abstracte wijze zijn omschreven, individuele steun kan worden toegekend zonder dat hiervoor nog uitvoeringsmaatregelen vereist zijn, alsmede elk besluit op grond waarvan steun die niet aan een specifiek project is gebonden, voor onbepaalde tijd en voor een onbepaald bedrag aan een of meer ondernemingen kan worden toegekend;

14)

“arm’s length”: de situatie waarbij de voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen niet afwijken van die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden worden overeengekomen en geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding behelzen. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en onvoorwaardelijke procedure wordt geacht te voldoen aan het arm’s length-beginsel;

15)

“biobeveiligingsmaatregelen”: beheers- en fysieke maatregelen die bedoeld zijn om het risico te verminderen dat ziekten worden geïntroduceerd, zich ontwikkelen en zich verspreiden naar, uit of in:

a)

een dierenpopulatie,

b)

een inrichting, zone, compartiment, vervoermiddel of enige andere voorziening, ruimte of locatie;

16)

“stamboek”: stamboek als bedoeld in artikel 2, punt 12, van Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad (21);

17)

“strategisch GLB-plan”: strategisch GLB-plan als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2021/2115;

18)

“gekapitaliseerde werkzaamheden”: werkzaamheden die door een landbouwer zelf of door de werknemers van de landbouwer op het landbouwbedrijf worden uitgevoerd en activa creëren;

19)

“regelingen voor koolstoflandbouw”: steunregelingen voor landbeheerpraktijken die zorgen voor een grotere koolstofopslag in levende biomassa, dood organisch materiaal en de bodem doordat er meer koolstof wordt afgevangen en/of minder koolstof vrijkomt in de atmosfeer;

20)

“rampzalige gebeurtenis”: een door menselijke activiteit veroorzaakte onvoorziene gebeurtenis van biotische of abiotische aard die tot belangrijke verstoringen van de bosstructuren leidt, en uiteindelijk belangrijke economische schade aan de bosbouwsector veroorzaakt;

21)

“datum van de toekenning van de steun”: de datum waarop de begunstigde krachtens de toepasselijke nationale wet- en regelgeving een wettelijke aanspraak op de steun verwerft;

22)

“bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen”: maatregelen in verband met dierziekten waarvoor een bevoegde autoriteit van de lidstaat formeel heeft erkend dat zich een uitbraak heeft voorgedaan, of in verband met plantenplagen of invasieve uitheemse soorten waarvan de aanwezigheid formeel is bevestigd door een bevoegde autoriteit;

23)

“evaluatieplan”: een document dat een of meer steunregelingen bestrijkt en ten minste de volgende elementen bevat: de te evalueren doelstellingen, de evaluatievragen, de resultaatindicatoren, de geplande methode voor de uitvoering van de evaluatie, de vereisten inzake gegevensverzameling, het voorgestelde tijdschema voor de evaluatie, met inbegrip van de datum van indiening van de tussentijdse en de eindevaluatieverslagen, de beschrijving van de onafhankelijke instantie die de evaluatie zal uitvoeren of de criteria voor de selectie van die instantie, en nadere bepalingen inzake de bekendmaking van de evaluatie;

24)

“gestorven dieren”: dieren die op een landbouwbedrijf of bedrijfslocatie of tijdens transport zijn gedood door euthanasie met of zonder definitieve diagnose of die daar zijn gestorven, met inbegrip van doodgeboren en ongeboren dieren, maar niet voor menselijke consumptie zijn geslacht;

25)

“snelgroeiende bomen”: bos met korte omlooptijd waarvoor de minimumperiode voordat de bomen mogen worden geveld, minstens acht jaar bedraagt en de maximumperiode ten hoogste twintig jaar bedraagt;

26)

“fiscale vervolgregeling”: een regeling in de vorm van belastingvoordelen die een gewijzigde versie is van een reeds bestaande regeling in de vorm van belastingvoordelen en die deze vervangt;

27)

“vaste kosten die voortvloeien uit de deelname aan kwaliteitsregelingen”: de kosten die worden gemaakt om tot een kwaliteitsregeling waarvoor steun wordt verleend, toe te treden en de jaarlijkse bijdrage voor deelname aan die kwaliteitsregeling, inclusief, in voorkomend geval, de kosten van de controles die nodig zijn om te verifiëren of het productdossier wordt nageleefd;

28)

“biobrandstof op basis van voedingsgewassen”: biobrandstof geproduceerd uit voedsel- en voedergewassen als gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2018/2001;

29)

“levensmiddelen”: levensmiddelen die geen landbouwproducten zijn en die zijn vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (22);

30)

“brutosubsidie-equivalent”: het bedrag van de steun indien die in de vorm van een subsidie aan de begunstigde was toegekend, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;

31)

“individuele steun”:

a)

ad-hocsteun,

b)

steun die op grond van een steunregeling aan individuele begunstigden wordt toegekend;

32)

“immateriële activa”: fysiek of financieel niet-tastbare activa, zoals octrooien, licenties, knowhow of andere intellectuele-eigendomsrechten;

33)

“investeringen om aan een norm van de Unie te voldoen”: investeringen die worden gedaan om na het verstrijken van de in de wetgeving van de Unie vastgestelde overgangsperiode aan een norm van de Unie te voldoen;

34)

“grote ondernemingen”: ondernemingen die niet aan de in bijlage I vastgestelde criteria voldoen;

35)

“afzet van landbouwproducten”: het in voorraad hebben of uitstallen met het oog op het verkopen, te koop aanbieden, leveren of op enige andere wijze verhandelen, met uitzondering van de eerste verkoop door een landbouwer aan wederverkopers of verwerkingsbedrijven en alle activiteiten waarmee een product voor een dergelijke eerste verkoop wordt voorbereid; verkoop door een landbouwer aan eindverbruikers wordt als afzet van landbouwproducten beschouwd indien die verkoop plaatsvindt in daarvoor bestemde afzonderlijke lokalen of voorzieningen;

36)

“onderling fonds”: een door een lidstaat overeenkomstig zijn nationaal recht geaccrediteerd systeem dat de aangesloten landbouwers in de gelegenheid stelt zich te verzekeren en compensatiebetalingen aan hen uitkeert voor economische verliezen;

37)

“Natura 2000-gebieden”: bijzondere landbouw- of bosgebieden als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 92/43/EEG en artikel 3 van Richtlijn 2009/147/EG;

38)

“natuurrampen”: aardbevingen, lawines, grondverschuivingen en overstromingen, tornado’s, orkanen, vulkaanuitbarstingen en natuurbranden van natuurlijke oorsprong;

39)

“niet-productieve investering”: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het bedrijf;

40)

“handelingen die aan de industriële verwerking voorafgaan”: vellen, afbreken, ontschorsen, versnijden, opslaan, beschermend behandelen en drogen van hout en alle andere bewerkingen voorafgaand aan het industrieel zagen van hout in een zagerij, alsmede zagen in zagerijen met een verwerkingscapaciteit van hoogstens 20 000 m3 rondhoutinput per jaar;

41)

“andere ongunstige weersomstandigheden”: ongunstige weersomstandigheden die niet onder de definitie vallen van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld;

42)

“ultraperifere gebieden”: de in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag genoemde gebieden;

43)

“plantenplagen”: alle soorten, stammen en biotypen van planten, dieren of ziekteverwekkers die schadelijk zijn voor planten of plantaardige producten;

44)

“primaire landbouwproductie”: de productie van in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van die producten wijzigt;

45)

“verwerking van landbouwproducten”: elke bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is, met uitzondering van activiteiten op het landbouwbedrijf die nodig zijn om een dierlijk of plantaardig product klaar te maken voor de eerste verkoop;

46)

“producentengroepering of -organisatie”: een groepering of organisatie die is opgericht voor een van de volgende doeleinden:

a)

de productie en de output van de producenten die bij die groepering of organisatie zijn aangesloten, aanpassen aan de markteisen,

b)

goederen gezamenlijk op de markt brengen, met inbegrip van de voorbereiding voor de verkoop, de centralisatie van de verkoop en de levering aan bulkkopers,

c)

gemeenschappelijke regels vaststellen voor de verstrekking van informatie over de productie, en vooral over de oogst en de beschikbaarheid van producten,

d)

uitvoeren van andere activiteiten die door producentengroeperingen of -organisaties kunnen worden verricht, zoals de ontwikkeling van bedrijfsvoerings- en marketingvaardigheden, de organisatie en vergemakkelijking van innovatieprocessen, het gezamenlijk beheren van de grond van de leden, het hanteren van milieuvriendelijke teeltmethoden en productietechnieken en het toepassen van goede praktijken en technieken op het gebied van dierenwelzijn;

47)

“beschermd dier”: elk dier dat bij wetgeving van de Unie of nationale wetgeving beschermd is, met inbegrip van diersoorten waarvoor de nationale wetgeving voorziet in specifieke voorschriften voor de instandhouding van de populatie;

48)

“regionalesteunkaart”: de lijst met gebieden die een lidstaat heeft aangewezen volgens de in de richtsnoeren inzake regionale staatssteun (23) vastgestelde voorwaarden en die door de Commissie is goedgekeurd;

49)

“terugbetaalbaar voorschot”: een lening voor een project die in een of meer tranches wordt betaald en waarbij de voorwaarden voor terugbetaling afhangen van de uitkomst van het project;

50)

“organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding”: een entiteit, ongeacht haar rechtsvorm of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het onafhankelijk verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, of met het breed verspreiden van de resultaten van die activiteiten door middel van onderwijs, publicaties of kennisoverdracht;

51)

“kleinere eilanden in de Egeïsche Zee”: de kleinere eilanden als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad (24);

52)

“kmo’s” of “kleine, middelgrote en micro-ondernemingen”: bedrijven die voldoen aan de criteria van bijlage I;

53)

“start van de werkzaamheden in het kader van het project of de activiteit”: afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt, hetzij de start van de activiteiten of de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de investering, hetzij de eerste juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen of een beroep op diensten te doen, hetzij een andere toezegging die het project of de activiteit onomkeerbaar maakt; de aankoop van gronden en voorbereidende werkzaamheden zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van haalbaarheidsstudies worden niet als start van de werkzaamheden of activiteiten beschouwd;

54)

“gesubsidieerde diensten”: een vorm van steun waarbij de steun indirect, in natura, aan de eindbegunstigde wordt verleend en aan de aanbieder van de betrokken dienst of activiteit wordt betaald;

55)

“materiële activa”: activa bestaande uit gronden, gebouwen en installaties, machines en uitrusting;

56)

“transactiekosten”: extra kosten die verband houden met het nakomen van een verbintenis, maar niet rechtstreeks kunnen worden toegeschreven aan de uitvoering van die verbintenis, noch vervat zijn in de kosten of gederfde inkomsten die rechtstreeks worden gecompenseerd, en die op basis van standaardkosten berekend kunnen worden;

57)

“kosten van TSE- en BSE-tests (TSE = overdraagbare spongiforme encefalopathie; BSE = boviene spongiforme encefalopathie)”: alle kosten, met inbegrip van die van testkits en van het nemen, vervoeren, testen, opslaan en vernietigen van monsters, die noodzakelijk zijn voor bemonstering en laboratoriumonderzoek overeenkomstig hoofdstuk C van bijlage X bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad (25);

58)

“bomen voor hakhout met korte omlooptijd”: door de lidstaten te bepalen boomsoorten van GN-code 06 02 9041, bestaande uit meerjarige houtgewassen waarvan de wortelstokken of stronken na de oogst in de grond blijven en die in het daaropvolgende seizoen nieuwe scheuten vormen en waarvan de maximale omlooptijd door de lidstaten wordt vastgesteld;

59)

“onderneming in moeilijkheden”: een onderneming die beantwoordt aan de criteria van artikel 2, punt 18, van Verordening (EU) nr. 651/2014;

60)

“norm van de Unie”: verplichte, in de wetgeving van de Unie vastgestelde norm die het niveau aangeeft dat de individuele ondernemingen moeten halen, met name wat milieu, hygiëne en dierenwelzijn betreft; op het niveau van de Unie vastgestelde normen of streefdoelen die bindend zijn voor de lidstaten, maar niet voor individuele ondernemingen, worden evenwel niet als normen van de Unie beschouwd;

61)

“jonge landbouwer”: een landbouwer zoals gedefinieerd door een lidstaat in zijn strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 4, lid 6, van Verordening (EU) 2021/2115.

Artikel 3

Vrijstellingsvoorwaarden

Steunregelingen, individuele steun die in het kader van steunregelingen wordt toegekend, en ad-hocsteun zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 2 of lid 3, van het Verdrag en zijn vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag mits dergelijke steun voldoet aan alle voorwaarden van hoofdstuk I van deze verordening en aan de specifieke voorwaarden die voor de desbetreffende steuncategorie in hoofdstuk III van deze verordening zijn vastgesteld.

Artikel 4

Aanmeldingsdrempels

1.   Deze verordening geldt niet voor individuele steun waarvan het brutosubsidie-equivalent de volgende drempels overschrijdt:

a)

steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven, als bedoeld in artikel 14: 600 000 EUR per onderneming per investeringsproject;

b)

investeringssteun voor de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw die leidt tot een modernisering van de voorzieningen of een verhoging van de productiecapaciteit, als bedoeld in artikel 16, lid 4: 600 000 EUR per onderneming per investeringsproject;

c)

steun voor investeringen in verband met de verwerking en de afzet van landbouwproducten, als bedoeld in artikel 17: 7,5 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject;

d)

steun voor dierenwelzijnsverbintenissen, als bedoeld in artikel 31: 500 EUR per grootvee-eenheid per jaar;

e)

steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-gebieden, als bedoeld in artikel 33: 500 EUR per hectare per jaar in de eerste periode van ten hoogste vijf jaar en daarna 200 EUR per hectare per jaar;

f)

steun voor agromilieuklimaatverbintenissen, als bedoeld in artikel 34: 600 EUR per hectare per jaar voor eenjarige teelten, 900 EUR per hectare per jaar voor gespecialiseerde blijvende teelten en 450 EUR per hectare per jaar voor andere vormen van landgebruik;

g)

steun voor biologische landbouw, als bedoeld in artikel 35: 600 EUR per hectare per jaar voor eenjarige teelten, 900 EUR per hectare per jaar voor gespecialiseerde blijvende teelten en 450 EUR per hectare per jaar voor andere vormen van landgebruik;

h)

steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven of in bossen, als bedoeld in artikel 36: 600 000 EUR per onderneming per investeringsproject;

i)

steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector, als bedoeld in artikel 38: 7,5 miljoen EUR per project;

j)

steun voor kosten van ondernemingen die deelnemen aan projecten van operationele groepen in het kader van het EIP, als bedoeld in artikel 39: 2 miljoen EUR per onderneming per project;

k)

beperkte steunbedragen voor ondernemingen die profiteren van projecten van operationele groepen in het kader van het EIP, als bedoeld in artikel 40: 500 000 EUR per project van een operationele groep in het kader van het EIP;

l)

steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden, als bedoeld in artikel 41: 7,5 miljoen EUR per aanlegproject;

m)

steun voor boslandbouwsystemen, als bedoeld in artikel 42: 7,5 miljoen EUR per project voor de aanleg van een boslandbouwsysteem;

n)

steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen, als bedoeld in artikel 44: 7,5 miljoen EUR per investeringsproject;

o)

steun voor het opvangen van gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten, als bedoeld in artikel 45: 500 EUR per hectare per jaar in de eerste periode van ten hoogste vijf jaar en daarna 200 EUR per hectare per jaar;

p)

steun voor bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding, als bedoeld in artikel 46: 200 EUR per hectare per jaar, behalve voor steun als bedoeld in artikel 46, lid 8;

q)

steun voor adviesdiensten in de bosbouwsector, als bedoeld in artikel 48: 200 000 EUR per onderneming per jaar;

r)

steun voor investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouwsector, als bedoeld in artikel 49: 7,5 miljoen EUR per investeringsproject;

s)

steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten, als bedoeld in artikel 50: 7,5 miljoen EUR per investeringsproject;

t)

steun voor investeringen in basisdiensten en infrastructuur in plattelandsgebieden, als bedoeld in artikel 55: 10 miljoen EUR per investeringsproject;

u)

steun voor kosten van kmo’s die deelnemen aan CLLD-projecten, die in het kader van het Elfpo Leader-projecten worden genoemd, als bedoeld in artikel 60: 2 miljoen EUR per onderneming per project;

v)

beperkte steunbedragen voor kmo’s die profiteren van deelname aan CLLD-projecten, als bedoeld in artikel 61: 200 000 EUR per CLLD-project.

2.   De in lid 1 bedoelde drempels mogen niet door kunstmatige opsplitsing van de steunregelingen of steunprojecten worden omzeild.

Artikel 5

Transparantie van de steun

1.   Deze verordening is uitsluitend van toepassing op transparante steun.

2.   Steun wordt geacht transparant te zijn als het brutosubsidie-equivalent vooraf precies kan worden berekend zonder dat een risicoanalyse hoeft te worden uitgevoerd.

3.   Voor de toepassing van deze verordening wordt steun die in een van de volgende vormen wordt verleend, geacht transparant te zijn:

a)

steun in de vorm van subsidies, rentesubsidies en gesubsidieerde diensten;

b)

steun in de vorm van leningen indien voor het berekenen van het brutosubsidie-equivalent het op het tijdstip van de steunverlening geldende referentiepercentage is gebruikt;

c)

steun in de vorm van garanties in een van de volgende situaties:

i)

het brutosubsidie-equivalent is berekend op basis van de safe-harbour-premies die in een mededeling van de Commissie zijn vastgesteld,

ii)

de methode voor het berekenen van het brutosubsidie-equivalent van de garantie is voorafgaand aan de uitvoering van de steunmaatregel aanvaard op grond van de mededeling over garanties, na aanmelding van die methode bij de Commissie op grond van een door de Commissie vastgestelde verordening inzake staatssteun die op dat moment van toepassing is, en de goedgekeurde methode is uitdrukkelijk toegespitst op het soort garanties en het soort onderliggende transacties die in het kader van de toepassing van deze verordening in het geding zijn;

d)

steun in de vorm van belastingvoordelen wanneer de maatregel voorziet in een maximum dat garandeert dat de toepasselijke drempel niet wordt overschreden;

e)

steun in de vorm van terugbetaalbare voorschotten als het totale nominale bedrag van het terugbetaalbare voorschot niet groter is dan de krachtens deze verordening toepasselijke drempels of als, vóór de uitvoering van de maatregel, de methode voor het berekenen van het brutosubsidie-equivalent van het terugbetaalbare voorschot na aanmelding bij de Commissie is aanvaard;

f)

steun in de vorm van de verkoop of de verhuring/leasing van materiële activa onder het markttarief wanneer de waarde is vastgesteld door een taxatie van een onafhankelijke deskundige vóór de transactie of aan de hand van een publiek beschikbare, regelmatig bijgewerkte en algemeen aanvaarde benchmark.

4.   Voor de toepassing van deze verordening wordt steun die in een van de volgende vormen wordt verleend, niet als transparant beschouwd:

a)

steun in de vorm van kapitaalinjecties;

b)

steun in de vorm van risicofinancieringsmaatregelen.

Artikel 6

Stimulerend effect

1.   Deze verordening is uitsluitend van toepassing op steun die een stimulerend effect heeft.

2.   Steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben als de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden in het kader van het project of de activiteit zijn gestart, bij de betrokken lidstaat een schriftelijke steunaanvraag heeft ingediend. De steunaanvraag moet ten minste de volgende gegevens bevatten:

a)

de naam en de omvang van de onderneming;

b)

een beschrijving van het project of de activiteit, met inbegrip van de start- en einddatum;

c)

de plaats van het project of de activiteit;

d)

een lijst van de in aanmerking komende kosten;

e)

soort overheidsfinanciering (subsidie, lening, garantie, terugbetaalbaar voorschot of een andere vorm) en bedrag daarvan die nodig zijn voor het project of de activiteit.

3.   Ad-hocsteun voor grote ondernemingen wordt geacht een stimulerend effect te hebben als de lidstaat er niet alleen op heeft toegezien dat aan de in lid 2 vastgestelde voorwaarde is voldaan, maar zich er ook, voordat hij de betrokken ad-hocsteun heeft toegekend, van heeft vergewist dat uit door de begunstigde opgestelde documentatie blijkt dat de steun zal leiden tot een of meer van het onderstaande:

a)

een wezenlijke toename van de reikwijdte van het project of de activiteit als gevolg van de steun;

b)

een wezenlijke toename, als gevolg van de steun, van het totale bedrag dat de begunstigde aan het project of de activiteit besteedt;

c)

een wezenlijke toename van de snelheid waarmee het betrokken project of de betrokken activiteit wordt voltooid;

d)

in het geval van ad-hocinvesteringssteun, dat, zonder de steun, het project of de activiteit niet als dusdanig in het betrokken plattelandsgebied zou zijn uitgevoerd of voor de begunstigde in het betrokken plattelandsgebied onvoldoende winstgevend zou zijn geweest.

Deze vereisten gelden niet voor gemeenten die autonome lokale autoriteiten zijn met een jaarlijkse begroting van minder dan 10 miljoen EUR en met minder dan 5 000 inwoners.

4.   In afwijking van de leden 2 en 3 worden maatregelen in de vorm van belastingvoordelen geacht een stimulerend effect te hebben als de volgende twee voorwaarden zijn vervuld:

a)

de maatregel geeft overeenkomstig objectieve criteria recht op steun zonder dat de lidstaat nog een beoordelingsbevoegdheid uitoefent;

b)

de maatregel is goedgekeurd en is in werking getreden voordat de werkzaamheden in het kader van het gesteunde project of de gesteunde activiteit zijn gestart, behalve in het geval van fiscale vervolgregelingen, wanneer de activiteit al onder de vroegere regelingen in de vorm van belastingvoordelen viel.

5.   Voorts hoeven, in afwijking van de leden 2, 3 en 4, de volgende categorieën steun geen stimulerend effect te hebben of wordt ervan uitgegaan dat zij een stimulerend effect hebben:

a)

steunregelingen voor ruilverkaveling voor zover aan de voorwaarden van artikel 15 of artikel 53 is voldaan en:

i)

de steunregeling overeenkomstig objectieve criteria recht geeft op steun zonder dat de lidstaat nog een beoordelingsbevoegdheid uitoefent, en

ii)

de steunregeling goedgekeurd is en in werking is getreden voordat de begunstigde de in aanmerking komende kosten op grond van artikel 15 of artikel 53 heeft gemaakt;

b)

steun voor voorlichtingsacties in de landbouwsector overeenkomstig de artikelen 21 en 22 waarbij informatie ter beschikking wordt gesteld aan een onbepaald aantal begunstigden;

c)

steun voor afzetbevorderingsmaatregelen in de vorm van publicaties om landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek, mits aan artikel 24, lid 2, punt b), is voldaan;

d)

steun voor het herstel van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, mits aan artikel 25 is voldaan;

e)

steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten of plantenplagen en voor het herstel van schade als gevolg van die dierziekten of plantenplagen, mits aan artikel 26 is voldaan;

f)

steun voor de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren, mits aan de voorwaarden van artikel 27, lid 2, punten c), d), e) en f), is voldaan;

g)

steun voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade, mits aan artikel 29 is voldaan;

h)

steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-gebieden, als bedoeld in artikel 33;

i)

steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven of in bossen, mits aan artikel 36 is voldaan;

j)

steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen in de landbouwsector, mits aan artikel 37 is voldaan;

k)

steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie in de landbouw- en de bosbouwsector, mits aan artikel 38 is voldaan;

l)

steun voor het herstel van schade aan bossen overeenkomstig artikel 43, lid 2, punt d), mits aan artikel 43 is voldaan;

m)

steun voor voorlichtingsacties in de bosbouwsector overeenkomstig de artikelen 47 en 48 waarbij informatie ter beschikking wordt gesteld aan een onbepaald aantal begunstigden;

n)

steun voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de bosbouw, mits aan artikel 51 is voldaan;

o)

steun voor landbouwers die aan een kwaliteitsregeling voor katoen of levensmiddelen deelnemen, mits aan artikel 58 is voldaan;

p)

steun voor ondernemingen die deelnemen aan of profiteren van CLLD-projecten of projecten van operationele groepen in het kader van het EIP, mits aan de toepasselijke voorwaarden van de artikelen 39, 40, 60 en 61 is voldaan.

Artikel 7

Steunintensiteit en in aanmerking komende kosten

1.   Alle bedragen die voor de berekening van de steunintensiteit en de in aanmerking komende kosten worden gebruikt, zijn bedragen vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. De in aanmerking komende kosten worden gestaafd met bewijsstukken die duidelijk, specifiek en actueel zijn. De bedragen van de in aanmerking komende kosten kunnen worden berekend overeenkomstig de vereenvoudigde kostenopties die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1060 en Verordening (EU) 2021/2115, mits de verrichting ten minste gedeeltelijk uit het Elfpo wordt gefinancierd en de kostencategorie in aanmerking komt overeenkomstig de desbetreffende vrijstellingsbepaling.

2.   De steunbedragen voor de in de artikelen 31, 33, 34, 35, 41, 45 en 46 bedoelde maatregelen of soorten verrichtingen kunnen worden vastgesteld op basis van standaardveronderstellingen van extra kosten en gederfde inkomsten. In die gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat de berekeningen en de overeenkomstige steun alleen verifieerbare elementen bevatten, gebaseerd zijn op met passende expertise vastgestelde bedragen, een duidelijke vermelding bevatten van de bron van de gebruikte bedragen, indien van toepassing gedifferentieerd zijn om rekening te houden met de regionale of lokale locatie en het feitelijke landgebruik, en geen elementen bevatten die verband houden met investeringskosten.

3.   De belasting over de toegevoegde waarde (btw) komt niet voor steun in aanmerking, behalve wanneer zij niet terugvorderbaar is krachtens de nationale btw-wetgeving.

4.   Wanneer steun in een andere vorm dan een subsidie wordt toegekend, is het steunbedrag het brutosubsidie-equivalent van de steun.

5.   In de toekomst te betalen steun, met inbegrip van steun die in verschillende tranches wordt uitgekeerd, wordt gedisconteerd tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning van de steun. De in aanmerking komende kosten worden gedisconteerd tot de waarde ervan op de datum van de toekenning van de steun. De rentevoet die voor de discontering wordt gehanteerd, is de disconteringsvoet die op de datum van de toekenning van de steun van toepassing is.

6.   Wanneer steun wordt toegekend in de vorm van belastingvoordelen, worden de steuntranches gedisconteerd aan de hand van de disconteringspercentages die gelden op de verschillende tijdstippen waarop de belastingvoordelen beginnen te spelen.

7.   Wanneer de steun wordt verleend in de vorm van terugbetaalbare voorschotten die, bij gebrek aan een geaccepteerde methode voor de berekening van het brutosubsidie-equivalent, worden uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten en wanneer de maatregel erin voorziet dat, in geval van een succesvolle uitkomst van het project als omschreven op basis van een redelijke en prudente hypothese, de voorschotten worden terugbetaald vermeerderd met een rente die ten minste gelijk is aan de op de datum van de toekenning van de steun toepasselijke disconteringsvoet, kunnen de in hoofdstuk III vastgestelde maximale steunintensiteiten worden verhoogd met tien procentpunten.

Artikel 8

Cumulering

1.   Om te bepalen of de in artikel 4 vastgestelde aanmeldingsdrempels en de in hoofdstuk III vastgestelde maximale steunintensiteiten en maximale steunbedragen in acht worden genomen, wordt het totale bedrag aan staatssteun voor de gesteunde activiteit, het gesteunde project of de gesteunde onderneming in aanmerking genomen.

2.   Wanneer centraal door de instellingen, agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen of andere organen van de Unie beheerde Uniefinanciering die niet direct of indirect onder de controle van de lidstaten staat, wordt gecombineerd met staatssteun, wordt alleen met die laatste rekening gehouden om te bepalen of de aanmeldingsdrempels en de maximale steunintensiteiten of de steunplafonds in acht worden genomen, mits het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt toegekend, het gunstigste financieringspercentage dat in de toepasselijke regels van het recht van de Unie is vastgesteld, niet overschrijdt.

3.   Steun voor identificeerbare in aanmerking komende kosten die krachtens deze verordening is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag, mag worden gecumuleerd met:

a)

andere staatssteun, zolang het bij die maatregelen om andere identificeerbare in aanmerking komende kosten gaat;

b)

andere staatssteun voor dezelfde, geheel of gedeeltelijk overlappende, in aanmerking komende kosten, mits die cumulering er niet toe leidt dat de hoogste steunintensiteit of het hoogste steunbedrag die/dat krachtens deze verordening voor deze steun geldt, wordt overschreden.

4.   Steun voor niet-identificeerbare in aanmerking komende kosten die krachtens de artikelen 18, 19, 40 en 61 is vrijgesteld, mag worden gecumuleerd met andere staatssteun voor identificeerbare in aanmerking komende kosten.

Steun voor niet-identificeerbare in aanmerking komende kosten mag met andere staatssteun voor niet-identificeerbare in aanmerking komende kosten worden gecumuleerd tot de hoogste toepasselijke totale financieringsdrempel die voor de specifieke omstandigheden van het betrokken geval bij de onderhavige of een andere groepsvrijstellingsverordening of een besluit van de Commissie is vastgesteld.

5.   Staatssteun die krachtens de afdelingen 1, 2 en 3 van hoofdstuk III van deze verordening is vrijgesteld, mag niet worden gecumuleerd met in artikel 145, lid 2, en artikel 146 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde betalingen voor dezelfde in aanmerking komende kosten als door die cumulering de in de onderhavige verordening vastgestelde steunintensiteiten of steunbedragen worden overschreden.

6.   Staatssteun die krachtens de artikelen 31, 34 en 35 wordt toegekend, mag niet met in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde betalingen voor dezelfde in aanmerking komende kosten worden gecumuleerd als door die cumulering de in de onderhavige verordening vastgestelde steunintensiteiten of steunbedragen worden overschreden.

7.   Krachtens deze verordening vrijgestelde staatssteun mag niet met de-minimissteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten worden gecumuleerd als door die cumulering de in hoofdstuk III vastgestelde steunintensiteiten of steunbedragen worden overschreden.

8.   Investeringssteun voor het herstel van agrarisch productiepotentieel als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt d), mag niet worden gecumuleerd met steun voor het herstel van materiële schade als bedoeld in de artikelen 25, 26, 28 en 37.

9.   Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector als bedoeld in artikel 19 van deze verordening mag niet worden gecumuleerd met steun voor de oprichting van producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector als bedoeld in artikel 77 van Verordening (EU) 2021/2115.

10.   Aanloopsteun voor jonge landbouwers en aanloopsteun voor landbouwactiviteiten als bedoeld in artikel 18 van deze verordening mogen niet worden gecumuleerd met steun voor de vestiging van jonge landbouwers of voor het opstarten van plattelandsbedrijven als bedoeld in artikel 75 van Verordening (EU) 2021/2115 indien door die cumulering het steunbedrag groter zou zijn dan de in de onderhavige verordening vastgestelde steunbedragen.

Artikel 9

Publicatie en informatie

1.   De betrokken lidstaat zorgt voor de bekendmaking van de volgende informatie in de “Transparency Award Module” van de Commissie (26) of op een uitgebreide staatssteunwebsite op nationaal of regionaal niveau:

a)

de in artikel 11 bedoelde beknopte informatie of een link daarnaar;

b)

de volledige tekst van elke in artikel 11 bedoelde steun, met inbegrip van de wijzigingen, of een link naar de volledige tekst;

c)

de in bijlage III bedoelde informatie over elke individuele steunverlening van meer dan:

i)

10 000 EUR voor begunstigden die actief zijn in de sector van de primaire landbouwproductie,

ii)

100 000 EUR voor begunstigden die actief zijn in de sector verwerking van landbouwproducten, de sector afzet van landbouwproducten of de bosbouwsector, of voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen.

2.   Voor steunregelingen in de vorm van belastingvoordelen worden de voorwaarden van lid 1 geacht te zijn vervuld als de lidstaten de informatie die over individuele steunbedragen is vereist, publiceren volgens de onderstaande tranches (in miljoen EUR):

a)

0,01-0,1 uitsluitend voor de primaire landbouwproductie;

b)

0,1-0,5;

c)

0,5-1;

d)

1 tot 2;

e)

2 tot 5;

f)

5 tot 10;

g)

10 tot 30;

h)

30 en meer.

3.   De in lid 1 bedoelde gegevens worden op een in bijlage III beschreven gestandaardiseerde wijze georganiseerd en toegankelijk gemaakt, en kunnen op een doeltreffende manier worden doorzocht en gedownload. De in lid 1, punt c), bedoelde informatie wordt bekendgemaakt binnen zes maanden vanaf de datum van de toekenning van de steun, of, in het geval van steun in de vorm van belastingvoordelen, binnen één jaar vanaf de datum waarop de belastingaangifte moet zijn ingediend, en blijft beschikbaar gedurende ten minste tien jaar vanaf de datum van de toekenning van de steun.

4.   De in lid 1 bedoelde volledige tekst van de steunregeling of de ad-hocsteun omvat met name een uitdrukkelijke verwijzing naar deze verordening, met vermelding van de titel en van de vindplaats ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, en naar de specifieke bepalingen van hoofdstuk III die op die handeling betrekking hebben, of, indien van toepassing, naar de nationale wet die waarborgt dat de betrokken bepalingen van deze verordening worden nageleefd. De steunregeling of de ad-hocsteun gaat vergezeld van de uitvoeringsbepalingen en de wijzigingen.

5.   De in lid 1 vastgestelde bekendmakingsverplichtingen zijn niet van toepassing op steun die krachtens de artikelen 39, 40, 60 en 61 wordt verleend aan projecten van operationele groepen in het kader van het EIP of aan CLLD-projecten.

6.   De Commissie publiceert op haar website:

a)

de in lid 1 bedoelde beknopte informatie;

b)

de links naar de in lid 1 bedoelde staatssteunwebsites van alle lidstaten.

HOOFDSTUK II

Procedurevoorschriften

Artikel 10

Intrekking van het voordeel van de groepsvrijstelling

Wanneer een lidstaat steun toekent die niet aan de hoofdstukken I, II en III van deze verordening voldoet, kan de Commissie, nadat zij de betrokken lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld zijn standpunt kenbaar te maken, door middel van een besluit bepalen dat alle of sommige door de betrokken lidstaat in de toekomst vast te stellen steunmaatregelen die anders aan de voorwaarden van deze verordening zouden voldoen, bij de Commissie moeten worden aangemeld overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag. De aan te melden steun kan worden beperkt tot bepaalde soorten steun, tot steun ten behoeve van bepaalde begunstigden of tot steun die door bepaalde autoriteiten van de betrokken lidstaat wordt goedgekeurd.

Artikel 11

Verslaglegging

1.   De lidstaten doen via het elektronische aanmeldingssysteem van de Commissie de beknopte informatie over elke krachtens deze verordening vrijgestelde steunmaatregel binnen twintig werkdagen na de inwerkingtreding daarvan bij de Commissie toekomen in het gestandaardiseerde formaat dat in bijlage II is vastgelegd, samen met een link naar de volledige tekst van de steunmaatregel, met inbegrip van eventuele wijzigingen.

2.   De lidstaten zenden de Commissie voor elk volledig jaar of deel daarvan waarin deze verordening van toepassing is, in elektronische vorm een in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 794/2004 bedoeld jaarlijks verslag toe over de toepassing van deze verordening.

3.   Het jaarlijks verslag bevat ook informatie over het volgende:

a)

dierziekten of plantenplagen als bedoeld in artikel 26;

b)

meteorologische gegevens over type, tijdstip, relatieve omvang en locatie van de weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld als bedoeld in artikel 25, of natuurrampen in de landbouwsector als bedoeld in artikel 37.

4.   Lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op steun die wordt toegekend voor projecten van operationele groepen in het kader van het EIP of voor projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (“CLLD”) als bedoeld in de artikelen 40 en 61.

Artikel 12

Evaluatie

1.   Voor de in artikel 1, lid 3, bedoelde steunregelingen is een evaluatie achteraf vereist indien het staatssteunbudget of de geboekte uitgaven meer bedragen dan 150 miljoen EUR in een bepaald jaar of meer dan 750 miljoen EUR over de totale looptijd ervan, d.w.z. de gecombineerde looptijd van de regeling en alle voorgaande regelingen die een soortgelijk doel en geografisch gebied bestrijken en op of na 1 januari 2023 zijn ingegaan. Gezien de doelstellingen van de evaluatie, en om de lidstaten niet onevenredig te belasten, is de evaluatie achteraf enkel vereist voor steunregelingen die een totale looptijd van meer dan drie jaar hebben en op of na 1 januari 2023 zijn ingegaan.

2.   Van de vereiste evaluatie achteraf kan worden afgezien voor steunregelingen die een onmiddellijke opvolger zijn van een regeling die een soortgelijk doel en geografisch gebied bestreek en waarvoor een evaluatie is verricht, een eindevaluatieverslag is opgesteld volgens het door de Commissie goedgekeurde evaluatieplan en geen negatieve bevindingen zijn vastgesteld. Als het eindevaluatieverslag van een regeling niet strookt met het goedgekeurde evaluatieplan, wordt de betrokken regeling onmiddellijk opgeschort. Steunregelingen die een opvolger zijn van een dergelijke opgeschorte regeling, genieten het voordeel van de groepsvrijstelling niet.

3.   In de evaluatie wordt nagegaan of is voldaan aan de aannames en de voorwaarden die aan de verenigbaarheid van de regeling ten grondslag liggen, en met name of de steunmaatregel noodzakelijk en doeltreffend is in het licht van de algemene en de specifieke doelstellingen ervan. Voorts wordt in de evaluatie beoordeeld wat de impact van de regeling is op de mededinging en de handel.

4.   Voor steunregelingen die op grond van lid 1 moeten worden geëvalueerd, melden de lidstaten binnen de volgende termijnen een ontwerpevaluatieplan aan:

a)

uiterlijk twintig werkdagen na de inwerkingtreding van de regeling indien het staatssteunbudget voor de regeling in een bepaald jaar meer dan 150 miljoen EUR bedraagt of over de totale looptijd van de regeling hoger is dan 750 miljoen EUR;

b)

uiterlijk dertig werkdagen na een aanzienlijke wijziging die het budget voor de regeling verhoogt tot meer dan 150 miljoen EUR in een bepaald jaar of tot meer dan 750 miljoen EUR over de totale looptijd van de regeling;

c)

uiterlijk dertig werkdagen nadat in de officiële boekhouding uitgaven uit hoofde van de regeling zijn geregistreerd die in een bepaald jaar groter zijn dan 150 miljoen EUR.

5.   Het ontwerpevaluatieplan wordt opgesteld volgens de gemeenschappelijke methodiek voor staatssteunevaluatie die door de Commissie is vastgelegd. De lidstaten publiceren het door de Commissie goedgekeurde evaluatieplan.

6.   De evaluatie achteraf wordt op basis van het evaluatieplan uitgevoerd door een deskundige die onafhankelijk is van de steunverlenende autoriteit. Elke evaluatie omvat ten minste één tussentijds evaluatieverslag en één eindevaluatieverslag. De lidstaten publiceren beide verslagen.

7.   Het eindevaluatieverslag wordt uiterlijk negen maanden vóór het verstrijken van de vrijgestelde regeling bij de Commissie ingediend. Deze periode kan worden verkort voor regelingen waarvoor de evaluatievereiste in werking treedt in de loop van de laatste twee jaren van de uitvoering. De precieze reikwijdte van elke evaluatie en de nadere regelingen daaromtrent worden vastgesteld in het besluit tot goedkeuring van het evaluatieplan. Bij de aanmelding van een eventuele latere steunmaatregel met een soortgelijke doelstelling wordt beschreven hoe met de resultaten van de evaluatie rekening is gehouden.

Artikel 13

Monitoring

De lidstaten houden gedetailleerde dossiers bij met de informatie en de bewijsstukken die nodig zijn om aan te tonen dat alle in deze verordening vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. Die dossiers worden bijgehouden gedurende tien jaar vanaf de datum waarop de ad-hocsteun is toegekend of, in het geval van een steunregeling, de laatste steun is toegekend. De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie, binnen een termijn van twintig werkdagen of binnen een in het verzoek vastgestelde langere termijn, alle gegevens en bewijsstukken die de Commissie nodig acht om de toepassing van deze verordening te kunnen monitoren.

HOOFDSTUK III

Categorieën steun

Afdeling 1

Steun voor kmo’s die actief zijn in de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten

Artikel 14

Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven

1.   Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De investering mag worden verricht door een of meer begunstigden of betrekking hebben op materiële of immateriële activa die door een of meer begunstigden worden gebruikt.

3.   De investering is gericht op ten minste een van de volgende doelstellingen:

a)

verbeteren van de algehele prestatie en duurzaamheid van het landbouwbedrijf, met name door een verlaging van de productiekosten of de verbetering en omschakeling van de productie;

b)

verbeteren van het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn;

c)

aanleggen en verbeteren van infrastructuur voor de ontwikkeling, aanpassing en modernisering van de landbouw, met inbegrip van ontsluiting van landbouwgrond, ruilverkaveling, bodemverbetering, energie-efficiëntie, levering van duurzame energie en water- of energiebesparing;

d)

herstellen van productiepotentieel dat schade heeft opgelopen door natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen en beschermde dieren, en voorkomen van schade als gevolg van die gebeurtenissen en factoren; als de schade kan worden gelinkt aan de klimaatverandering, nemen de begunstigden bij het herstel waar passend maatregelen voor aanpassing aan de klimaatverandering;

e)

bijdragen aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, onder meer door de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en een betere koolstofvastlegging, en bevorderen van duurzame energie en energie-efficiëntie;

f)

bijdragen aan een duurzame circulaire bio-economie en bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door het verminderen van de afhankelijkheid van chemische middelen;

g)

bijdragen tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van habitats en landschappen.

4.   De investering kan verband houden met de productie, op het landbouwbedrijf, van biobrandstoffen of van energie uit hernieuwbare bronnen mits die productie niet groter is dan het gemiddelde jaarlijkse brandstof- of energieverbruik van het betrokken bedrijf.

Indien de investering wordt gedaan voor de productie van biobrandstoffen, mag de productiecapaciteit van de productie-installaties niet groter zijn dan de capaciteit die overeenstemt met het gemiddelde jaarlijkse brandstofverbruik van het landbouwbedrijf, en mogen de geproduceerde biobrandstoffen niet op de markt worden verkocht.

Als wordt geïnvesteerd voor de productie, op het landbouwbedrijf, van thermische energie en elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, mogen de productie-installaties slechts voorzien in de eigen energiebehoeften van de begunstigde en mag de productiecapaciteit van die installaties niet groter zijn dan de capaciteit die overeenstemt met het gecombineerde gemiddelde jaarlijkse energieverbruik van thermische energie en elektriciteit van het landbouwbedrijf, met inbegrip van het landbouwhuishouden. De verkoop van elektriciteit aan het net is slechts toegestaan binnen de jaarlijkse gemiddelde limiet van het eigen verbruik.

Wanneer de investering door verschillende begunstigden wordt uitgevoerd om in hun eigen behoefte aan biobrandstof en energie te voldoen, is het gemiddelde jaarlijkse verbruik de som van het gemiddelde jaarlijkse verbruik van alle begunstigden.

Bij investeringen in infrastructuur voor hernieuwbare energie die energie verbruikt of produceert, moet worden voldaan aan de minimumnormen voor energie-efficiëntie, indien dergelijke normen op nationaal niveau bestaan.

Investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa, komen niet voor steun in aanmerking tenzij een door de lidstaten te bepalen minimumpercentage aan warmte-energie wordt gebruikt.

De lidstaten stellen overeenkomstig artikel 26 van Richtlijn (EU) 2018/2001 voor de verschillende types installaties drempelwaarden vast voor het maximale aandeel granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikergewassen en oliehoudende gewassen dat mag worden gebruikt voor de productie van bio-energie, waaronder biobrandstoffen. De steun voor investeringen in bio-energieprojecten blijft beperkt tot bio-energie die voldoet aan de toepasselijke duurzaamheidscriteria die zijn vastgelegd in de wetgeving van de Unie.

5.   Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (27) een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, mag slechts worden toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

6.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

a)

de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, met inbegrip van investeringen in passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, indien nodig, de randuitrusting van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw, waarbij aangekochte grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting;

b)

de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

c)

de algemene kosten in verband met de in de punten a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, duurzame energie, energie-efficiëntie en de productie en het gebruik van hernieuwbare energie, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten a) en b) worden verricht;

d)

de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

e)

uitgaven voor niet-productieve investeringen die verband houden met de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen als bedoeld in lid 3, punten e), f) en g);

f)

als het gaat om irrigatie: de kosten van investeringen die aan de volgende voorwaarden voldoen:

i)

de Commissie is in kennis gesteld van een stroomgebiedbeheerplan overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (28) dat is opgesteld voor het hele gebied waarin de investering plaatsvindt en voor alle andere gebieden waar de investering gevolgen voor het milieu kan hebben; de maatregelen die in het kader van het stroomgebiedbeheerplan overeenkomstig artikel 11 van die richtlijn worden uitgevoerd en voor de landbouwsector van belang zijn, worden in het betrokken maatregelenprogramma omschreven,

ii)

er is een watermetingssysteem waarmee het waterverbruik op het niveau van de gesteunde investering kan worden gemeten, of er wordt een dergelijk systeem geplaatst als onderdeel van de investering,

iii)

een investering in een verbetering van bestaande irrigatie-installaties of irrigatie-infrastructuuronderdelen is vooraf beoordeeld om na te gaan of zij, afgaande op de technische parameters van de bestaande installatie of infrastructuur, waterbesparingen oplevert,

iv)

wanneer een investering een weerslag heeft op grond- of oppervlaktewaterlichamen waarvan de toestand, om met de waterhoeveelheid verband houdende redenen, in het betrokken stroomgebiedbeheerplan is aangemerkt als minder dan goed, of als uit geavanceerde beoordelingen van de klimaatkwetsbaarheid en -risico’s (29) blijkt dat de betrokken, in een goede toestand verkerende waterlichamen die toestand door de effecten van de klimaatverandering kunnen verliezen om met de waterhoeveelheid verband houdende redenen, moet overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG een daadwerkelijke vermindering van het watergebruik worden bewerkstelligd die bijdraagt tot het bereiken en het in stand houden van een goede toestand van die waterlichamen. De in de vorige zin vermelde voorwaarden zijn niet van toepassing op investeringen in bestaande installaties die enkel gevolgen hebben voor de energie-efficiëntie, investeringen in de aanleg van reservoirs of investeringen in het gebruik van gerecycleerd water die geen gevolgen hebben voor grond- of oppervlaktewaterlichamen,

v)

de lidstaten stellen als voorwaarde voor de steun percentages voor de potentiële waterbesparing en de daadwerkelijke vermindering van het watergebruik vast, om ervoor te zorgen dat er daadwerkelijk minder water door de installatie stroomt dan in de periode 2014-2020 en om zo een afzwakking van de milieuambities te voorkomen:

de potentiële waterbesparing moet ten minste 5 % bedragen wanneer de technische parameters van de bestaande installatie of infrastructuur reeds een hoge mate van efficiëntie bieden (vóór de investering), en ten minste 25 % wanneer de huidige efficiëntie laag is, en/of voor investeringen in gebieden waar waterbesparingen hard nodig zijn om een goede watertoestand te bereiken;

de daadwerkelijke vermindering van het waterverbruik bedraagt, voor de gehele investering, ten minste 50 % van de potentiële waterbesparing die mogelijk wordt gemaakt door de investering in de bestaande irrigatie-installatie of het bestaande infrastructuuronderdeel;

die waterbesparing moet afgestemd zijn op de behoeften die zijn vastgelegd in de stroomgebiedbeheerplannen in het kader van Richtlijn 2000/60/EG;

g)

steun voor investeringen in het gebruik van teruggewonnen water als alternatieve watervoorziening, voor zover de levering en het gebruik van dat water in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad (30);

h)

als het gaat om investeringen met het oog op het herstel van agrarisch productiepotentieel dat beschadigd is door natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen of beschermde dieren: kosten om het agrarisch productiepotentieel te herstellen tot op het niveau van vóór de betrokken gebeurtenis;

i)

als het gaat om investeringen ter preventie van schade door natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen of beschermde dieren: kosten van specifieke preventieve acties.

7.   Andere dan de in lid 6, punten a) en b), bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies worden niet als in aanmerking komende kosten beschouwd.

Werkkapitaal wordt niet beschouwd als in aanmerking komende kosten.

8.   Wat irrigatie betreft, wordt slechts steun verleend door lidstaten die met betrekking tot het stroomgebiedsdistrict waarin de investering plaatsvindt, ervoor hebben gezorgd dat de landbouwsector bijdraagt aan de terugwinning van de kosten van waterdiensten overeenkomstig artikel 9, lid 1, tweede alinea, eerste streepje, van Richtlijn 2000/60/EG, in voorkomend geval rekening houdend met de maatschappelijke, ecologische en economische effecten van de terugwinning en met de geografische en klimatologische omstandigheden van de betrokken regio of regio’s.

9.   Er mag geen steun worden toegekend voor:

a)

de aankoop van betalingsrechten;

b)

de aankoop en aanplant van eenjarige gewassen, met uitzondering van steun voor de financiering van in lid 6, punt h), bedoelde kosten;

c)

afwateringswerkzaamheden;

d)

de aankoop van dieren, behalve als het gaat om steun voor de financiering van in lid 6, punt h), bedoelde kosten of om de aankoop van waakhonden;

e)

bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het particuliere eigendom.

10.   De in lid 1 bedoelde steun mag niet worden toegekend in strijd met de in Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde verboden of beperkingen, ook niet wanneer die verboden of beperkingen uitsluitend betrekking hebben op steun van de Unie waarin die verordening voorziet.

11.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 65 % van de in aanmerking komende kosten.

12.   De steunintensiteit kan tot maximaal 80 % worden verhoogd voor de volgende investeringen:

a)

investeringen die verband houden met een of meer specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen als vermeld in lid 3, punten e), f) en g), of met dierenwelzijn;

b)

investeringen door jonge landbouwers;

c)

investeringen in de ultraperifere gebieden of de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee.

13.   De in lid 12, punt c), bedoelde steunintensiteit kan worden verhoogd tot maximaal 85 % voor investeringen van kleine landbouwbedrijven in de zin van artikel 28 van Verordening (EU) 2021/2115.

14.   De steunintensiteit kan tot maximaal 100 % worden verhoogd voor de volgende investeringen:

a)

niet-productieve investeringen die verband houden met in lid 3, punten e), f) en g), bedoelde doelstellingen;

b)

investeringen voor het herstel van het in lid 3, punt d), bedoelde productiepotentieel en investeringen in verband met de preventie van schade die kan worden aangericht door natuurrampen, buitengewone gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld of beschermde dieren, en met de beperking van het risico van dergelijke schade.

15.   De steunintensiteit voor irrigatie op grond van lid 6, punt f), blijft beperkt tot een of meer percentages die niet hoger zijn dan:

a)

80 % van de in aanmerking komende kosten van investeringen in irrigatie op het landbouwbedrijf op grond van lid 6, punt f), iii);

b)

100 % van de in aanmerking komende kosten van investeringen in landbouwinfrastructuur buiten het landbouwbedrijf ten behoeve van irrigatie;

c)

65 % van de in aanmerking komende kosten van andere irrigatie-investeringen op landbouwbedrijven.

Artikel 15

Steun voor ruilverkaveling van landbouwgrond

Steun voor ruilverkaveling van landbouwgrond is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als deze voldoet aan hoofdstuk I van deze verordening en uitsluitend wordt toegekend voor juridische en administratieve kosten, inclusief opmetingskosten, ten belope van maximaal 100 % van de werkelijk gemaakte kosten.

Artikel 16

Steun voor investeringen in verband met de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen

1.   Steun voor investeringen in verband met de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen die wordt toegekend aan kmo’s die actief zijn in de primaire landbouwproductie, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   Met de verplaatsing van het landbouwbedrijfsgebouw moet een doel van algemeen belang worden nagestreefd.

Het algemeen belang dat wordt aangevoerd om de steunverlening op grond van dit artikel te rechtvaardigen, wordt nader omschreven in de desbetreffende bepalingen van de betrokken lidstaat.

3.   Als de verplaatsing van het landbouwbedrijfsgebouw bestaat uit het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen, mag de steunintensiteit niet hoger zijn dan 100 % van de reële kosten van die werkzaamheden.

4.   Wanneer de verplaatsing naast het in lid 3 bedoelde demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen leidt tot een modernisering van deze voorzieningen of een verhoging van de productiecapaciteit, gelden voor de kosten van de modernisering van de voorzieningen of de verhoging van de productiecapaciteit de steunintensiteiten voor investeringen als bedoeld in artikel 14, leden 12 tot en met 15.

Voor de toepassing van dit lid wordt de loutere vervanging van een bestaand gebouw of van bestaande voorzieningen door een nieuw, modern gebouw of nieuwe, moderne voorzieningen waarbij de betrokken productie of technologie niet fundamenteel wordt gewijzigd, niet geacht met modernisering gepaard te gaan.

5.   De maximale steunintensiteit kan oplopen tot 100 % van de in aanmerking komende kosten als het bij de verplaatsing gaat om activiteiten die dicht bij rurale woongebieden plaatsvinden, met als doel de levenskwaliteit of de milieuprestatie van die woongebieden te verbeteren.

Artikel 17

Steun voor investeringen in verband met de verwerking of de afzet van landbouwproducten

1.   Steun voor investeringen in verband met de verwerking of de afzet van landbouwproducten is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De investering moet betrekking hebben op materiële of immateriële activa in verband met de verwerking of de afzet van landbouwproducten.

3.   Investeringen in de productie van biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen komen niet in aanmerking voor steun op grond van dit artikel.

4.   Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, mag slechts worden toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

5.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

a)

de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, met inbegrip van investeringen in passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, indien nodig, de randuitrusting van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw, waarbij de aankoop van grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10 % van het totaal van de in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting;

b)

de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

c)

algemene kosten in verband met de in de punten a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs, advies over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied, met inbegrip van het uitvoeren van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten a) en b) worden verricht;

d)

de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken.

6.   Andere dan de in lid 5, punten a) en b), bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies worden niet als in aanmerking komende kosten beschouwd.

7.   Werkkapitaal wordt niet beschouwd als in aanmerking komende kosten.

8.   Kosten van bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het particuliere eigendom worden niet beschouwd als in aanmerking komende kosten.

9.   Er mag geen steun worden toegekend voor investeringen om aan de geldende normen van de Unie te voldoen.

10.   De in lid 1 bedoelde steun mag niet worden toegekend in strijd met de in Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde verboden of beperkingen, ook niet wanneer die verboden of beperkingen uitsluitend betrekking hebben op steun van de Unie waarin die verordening voorziet.

11.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 65 %, behalve in de gevallen als vermeld in lid 12.

12.   De steunintensiteit kan tot maximaal 80 % worden verhoogd voor de volgende investeringen:

a)

investeringen die verband houden met een of meer specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen als vermeld in artikel 14, lid 3, punten e), f) en g), of met een verbetering van het dierenwelzijn;

b)

investeringen door jonge landbouwers;

c)

investeringen in de ultraperifere gebieden of de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee.

Artikel 18

Aanloopsteun voor jonge landbouwers en aanloopsteun voor landbouwactiviteiten

1.   Aanloopsteun voor jonge landbouwers en aanloopsteun voor landbouwactiviteiten zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun betreft de oprichting van plattelandsbedrijven waar landbouwactiviteiten worden verricht en de diversificatie van het inkomen van landbouwhuishoudens naar andere landbouwactiviteiten.

3.   De steun wordt alleen toegekend aan jonge landbouwers van wie de onderneming een kleine of micro-onderneming is.

4.   Wanneer de steun wordt verleend aan een jonge landbouwer die een bedrijf opzet in de vorm van een rechtspersoon, moet de jonge landbouwer daadwerkelijke en voortdurende zeggenschap hebben over de rechtspersoon wat betreft beslissingen op het gebied van beheer, winst en financiële risico’s. Als meerdere natuurlijke personen, onder wie personen die geen jonge landbouwer zijn, deelnemen aan het kapitaal of het beheer van de rechtspersoon, is de jonge landbouwer, hetzij alleen, hetzij samen met andere personen, in staat die daadwerkelijke en voortdurende zeggenschap uit te oefenen. Als een rechtspersoon alleen of gezamenlijk onder de zeggenschap van een andere rechtspersoon valt, gelden die voorschriften voor elke natuurlijke persoon die zeggenschap heeft over die andere rechtspersoon (31).

5.   De steun is afhankelijk van de indiening van een bedrijfsplan bij de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.

6.   Met betrekking tot jonge landbouwers geldt dat als de begunstigden niet voldoen aan artikel 4, lid 6, punt c), van Verordening (EU) 2021/2115, zij toch voor de steun voor jonge landbouwers in aanmerking komen op voorwaarde dat zij zich ertoe verbinden die vakbekwaamheid en deskundigheid te verwerven binnen 36 maanden na de datum waarop het besluit tot steunverlening is vastgesteld. Die verbintenis moet in het bedrijfsplan worden opgenomen.

7.   De steun mag niet groter zijn dan 100 000 EUR per jonge landbouwer, per in de landbouw opgericht bedrijf of per landbouwhuishouden.

Artikel 19

Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector

1.   Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   Alleen producentengroeperingen of -organisaties die door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat officieel zijn erkend, komen voor steun in aanmerking.

3.   De lidstaten passen de op grond van dit artikel vrijgestelde steun aan om rekening te houden met eventuele wijzigingen in de verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten.

4.   Er wordt geen steun toegekend aan:

a)

productieorganisaties, -entiteiten of -organen, zoals vennootschappen of coöperaties, die het beheer van een of meer landbouwbedrijven tot doel hebben en waarbij het dus in feite om een enkele producent gaat;

b)

landbouwverenigingen die op de bedrijven van de leden taken vervullen zoals wederzijdse bijstand en bedrijfsvervangings- en bedrijfsbeheerdiensten, zonder betrokken te zijn bij de gezamenlijke aanpassing van het aanbod aan de markt;

c)

producentengroeperingen, producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties waarvan de doelstellingen niet verenigbaar zijn met artikel 152, lid 1, punt c), artikel 152, lid 3, of artikel 156 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

5.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

a)

de kosten van de huur van geschikte lokalen;

b)

de kosten van de aankoop van kantooruitrusting;

c)

de kosten van administratief personeel;

d)

overheadkosten en vergoedingen voor juridische en ambtelijke handelingen;

e)

de kosten van aankoop van computerapparatuur en van aankoop of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen.

Bij aankoop van panden zijn de in aanmerking komende kosten van de panden beperkt tot de huurkosten tegen markttarieven.

6.   De steun moet op forfaitaire basis in jaarlijkse tranches worden verleend gedurende de eerste vijf jaar na de datum waarop de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat de producentengroepering of -organisatie officieel heeft erkend.

De lidstaten betalen de laatste tranche pas nadat zij hebben geverifieerd dat de maatregel correct is uitgevoerd.

7.   De steun mag niet meer bedragen dan 10 % van de jaarlijkse in de handel gebrachte productie van de producentengroepering of -organisatie.

8.   De steun bedraagt ten hoogste 100 000 EUR per jaar. De steun is degressief.

Artikel 20

Steun voor de deelname van producenten van landbouwproducten aan een kwaliteitsregeling

1.   De onderstaande categorieën steun aan producenten van landbouwproducten en hun groeperingen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag:

a)

steun voor toetreding tot kwaliteitsregelingen, indien wordt voldaan aan de leden 2 tot en met 6 van dit artikel en aan hoofdstuk I;

b)

steun voor de kosten van verplichte controlemaatregelen die op het gebied van kwaliteitsregelingen door of in opdracht van de bevoegde autoriteit zijn genomen op grond van de wetgeving van de Unie of de nationale wetgeving, indien die steun voldoet aan de leden 2, 4, 6, 7 en 8 van dit artikel en aan hoofdstuk I;

c)

steun voor de kosten van marktonderzoek en productontwerp en -design en voor het opstellen van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen, indien die steun voldoet aan de leden 2, 6, 7 en 8 van dit artikel en aan hoofdstuk I.

2.   Steun als bedoeld in lid 1 wordt toegekend voor de volgende kwaliteitsregelingen:

a)

kwaliteitsregelingen die zijn ingesteld bij:

i)

deel II, titel II, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat wijn betreft,

ii)

Verordening (EU) nr. 1151/2012,

iii)

Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad (32),

iv)

Verordening (EU) 2019/787 van het Europees Parlement en de Raad (33),

v)

Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad (34);

b)

kwaliteitsregelingen, met inbegrip van certificeringsregelingen, voor landbouwproducten die, naar de lidstaten erkennen, aan de volgende voorwaarden voldoen:

i)

de specificiteit van het eindproduct dat volgens dergelijke kwaliteitsregelingen wordt gemaakt, moet voortvloeien uit duidelijke verplichtingen die een van het volgende garanderen:

specifieke productkenmerken;

specifieke landbouw- of productiemethoden;

de kwaliteit van het eindproduct die uit het oogpunt van de gezondheid van mens, dier of plant, het dierenwelzijn of de milieubescherming veel verder gaat dan de voor het handelsproduct geldende normen;

ii)

de kwaliteitsregeling moet openstaan voor alle producenten,

iii)

de kwaliteitsregeling moet het opstellen van een bindend productdossier voor eindproducten behelzen en de naleving daarvan moet worden geverifieerd door openbare autoriteiten of door een onafhankelijke inspectie-instantie,

iv)

de kwaliteitsregeling moet transparant zijn en de volledige traceerbaarheid van de landbouwproducten garanderen;

c)

vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten die, naar de betrokken lidstaat erkent, voldoen aan de eisen van de mededeling van de Commissie “EU-richtsnoeren betreffende de beste praktijken voor vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen” (35).

3.   De in lid 1, punt a), bedoelde steun wordt aan producenten van landbouwproducten toegekend in de vorm van een jaarlijkse financiële stimulans waarvan het niveau wordt bepaald op basis van de hoogte van de vaste kosten die met de deelname aan de kwaliteitsregelingen gepaard gaan.

4.   De in lid 1, punten a) en b), bedoelde steun wordt niet toegekend voor de financiering van de kosten van controles die de begunstigden zelf verrichten of wanneer in de wetgeving van de Unie is bepaald dat de kosten van de controles door de producenten van landbouwproducten en hun groeperingen moeten worden gedragen, zonder dat daarbij de daadwerkelijke hoogte van die kosten is vermeld.

5.   De in lid 1, punt a), bedoelde steun wordt gedurende ten hoogste zeven jaar verleend.

6.   De steun is onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen.

7.   De in lid 1, punten b) en c), bedoelde steun wordt niet toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden.

Hij wordt betaald aan de voor de controlemaatregelen verantwoordelijke instantie, de aanbieder van onderzoeksdiensten of de adviesverstrekker.

8.   De in lid 1, punten b) en c), bedoelde steun bedraagt ten hoogste 100 % van de werkelijk gemaakte kosten.

Artikel 21

Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties

1.   Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun dient voor de financiering van acties op het gebied van beroepsopleiding en verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops, conferenties, coaching, demonstratieactiviteiten, voorlichtingsacties en de bevordering van innovatie.

De steun kan ook worden toegekend voor korte uitwisselingen inzake landbouwbedrijfsbeheer en voor bezoeken aan landbouwbedrijven.

De lidstaten zien erop toe dat de krachtens dit artikel gesteunde acties consistent zijn met de in hun strategisch GLB-plan opgenomen beschrijving van de kennis- en innovatiesystemen voor de landbouw (AKIS).

Voor demonstratieactiviteiten mag steun worden verleend ter dekking van de betrokken investeringskosten.

3.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

a)

de kosten van de organisatie van beroepsopleiding en van acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops, conferenties, coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties;

b)

de kosten in verband met de reis-, verblijfs- en dagvergoedingen van de deelnemers;

c)

de kosten van vervangingsdiensten tijdens de afwezigheid van de deelnemers;

d)

als het gaat om demonstratieprojecten in verband met investeringen:

i)

de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij de aankoop van grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting,

ii)

de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa,

iii)

algemene kosten in verband met de in de punten i) en ii) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten i) en ii) worden gedaan,

iv)

de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken.

4.   De in lid 3, punt d), bedoelde kosten komen slechts in aanmerking voor zover en zolang zij voor het demonstratieproject worden gemaakt.

Alleen de afschrijvingskosten die met de looptijd van het demonstratieproject overeenstemmen, als berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, worden als in aanmerking komende kosten beschouwd.

5.   De in lid 3, punten a) en c), bedoelde steun wordt niet toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden.

Steun voor de kosten van vervangingsdiensten als bedoeld in lid 3, punt c), mag rechtstreeks worden betaald aan de aanbieder van de vervangingsdiensten.

6.   De organisaties die kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties aanbieden, beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel.

De in de lid 2 bedoelde activiteiten mogen worden verricht door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hun omvang.

7.   De steun is onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen.

Als de in lid 2 bedoelde activiteiten door producentengroeperingen en -organisaties worden verricht, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die activiteiten te krijgen.

Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken producentengroepering of -organisatie zijn beperkt tot de kosten van de in lid 2 bedoelde activiteiten.

8.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Voor de in lid 3, punt d), bedoelde demonstratieprojecten blijft het maximale steunbedrag beperkt tot 100 000 EUR over een periode van drie belastingjaren.

Artikel 22

Steun voor adviesdiensten

1.   Steun voor adviesdiensten is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun is bedoeld om ondernemingen die in de landbouwsector actief zijn en jonge landbouwers te helpen profiteren van adviesdiensten.

De lidstaten zien erop toe dat de krachtens dit artikel gesteunde acties consistent zijn met de in hun strategisch GLB-plan opgenomen beschrijving van de kennis- en innovatiesystemen voor de landbouw (AKIS).

3.   Het advies moet verband houden met ten minste één specifieke doelstelling van artikel 6 van Verordening (EU) 2021/2115 en betrekking hebben op ten minste één van de volgende elementen:

a)

verplichtingen ten gevolge van de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de GLMC-normen krachtens titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115;

b)

de door de lidstaten vastgestelde vereisten voor de uitvoering van Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2009/147/EG, Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad (36), Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad (37), Verordening (EU) 2016/2031, Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (38), artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (39) en Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad (40);

c)

landbouwpraktijken ter voorkoming van de ontwikkeling van antimicrobiële resistentie als bedoeld in de mededeling “Een Europees “één gezondheid”-actieplan tegen antimicrobiële resistentie (41)”;

d)

risicopreventie en risicobeheer;

e)

modernisering, versterking van het concurrentievermogen, sectorintegratie, marktgerichtheid en bevordering van ondernemerschap en innovatie, met name voor de voorbereiding en uitvoering van projecten van operationele groepen in het kader van het EIP;

f)

digitale technologieën in de landbouw als bedoeld in artikel 114, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115;

g)

duurzaam nutriëntenbeheer, met inbegrip van uiterlijk vanaf 2024 het gebruik van een bedrijfsduurzaamheidsinstrument voor nutriënten, als bedoeld in artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) 2021/2115;

h)

arbeidsvoorwaarden, werkgeversverplichtingen, gezondheid en veiligheid op het werk en sociale bijstand in landbouwgemeenschappen;

i)

duurzame productie van voeder, beoordeling van voeder wat nutriëntengehalte en voederwaarden betreft, documentatie, planning en controle van het voederen van landbouwhuisdieren op basis van behoeften.

4.   Het advies kan ook betrekking hebben op andere dan de in lid 3 bedoelde kwesties die verband houden met de economische en ecologische prestaties van het landbouwbedrijf, waaronder mededingingsaspecten. Dit advies kan onder meer betrekking hebben op het opzetten van korte toeleveringsketens, biologische landbouw, het besparen van duurzame energie, energie-efficiëntie en de productie en het gebruik van hernieuwbare energie voor de landbouw, het vergroten van de biodiversiteit of biodiversiteitsprestaties en gezondheidsaspecten van de veehouderij.

5.   De steun wordt verleend in de vorm van een gesubsidieerde dienst.

6.   De organisaties die worden geselecteerd om adviesdiensten te verstrekken, beschikken over daartoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel, alsmede over ervaring op het gebied van adviesverstrekking, en zijn betrouwbaar gebleken op de gebieden waarover zij advies verstrekken.

De adviesdiensten mogen worden verstrekt door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hun omvang.

De lidstaten zien erop toe dat de verstrekker van de adviesdiensten onpartijdig is en geen belangenconflict heeft.

7.   De steun is onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen.

Als de adviesdiensten door producentengroeperingen en -organisaties worden verleend, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die diensten te krijgen.

Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken groepering of organisatie zijn beperkt tot de kosten van de adviesverstrekking.

8.   Voor advies dat door dienstverleners wordt verstrekt aan een enkele begunstigde die actief is in de primaire landbouwproductie, is het steunbedrag beperkt tot 100 % van de in aanmerking komende kosten, met een maximumbedrag van 25 000 EUR per drie jaar (behalve voor kosten op grond van lid 4).

9.   Voor advies dat door dienstverleners wordt verstrekt aan een enkele begunstigde die actief is in de verwerking en de afzet van landbouwproducten, is het steunbedrag beperkt tot 100 % van de in aanmerking komende kosten, met een maximumbedrag van 200 000 EUR per drie jaar (behalve voor kosten op grond van lid 4).

Artikel 23

Steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw

1.   Steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun moet dienen voor de werkelijke kosten van de vervanging van een landbouwer, een natuurlijke persoon die lid is van het landbouwhuishouden of een werknemer in de landbouw, tijdens hun afwezigheid van het werk als gevolg van ziekte, waaronder ziekte van een van hun kinderen en ernstige ziekte van een samenwonende persoon voor wie constante zorg vereist is, vakantie, moederschaps- en ouderschapsverlof, verplichte militaire dienst, bij overlijden of in het in artikel 21, lid 3, punt c), bedoelde geval.

3.   De totale duur van de vervanging blijft beperkt tot drie maanden per jaar per begunstigde, met uitzondering van de vervanging voor moederschaps- en ouderschapsverlof en van de vervanging tijdens de verplichte militaire dienst. Voor moederschaps- en ouderschapsverlof blijft de duur van de vervanging telkens beperkt tot zes maanden. Voor de verplichte militaire dienst blijft de duur van de vervanging beperkt tot de duur van de dienst.

4.   De steun wordt verleend in de vorm van een gesubsidieerde dienst.

De bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw mogen worden verstrekt door producentengroeperingen en -organisaties, ongeacht hun omvang. In dat geval mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die diensten te krijgen.

5.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de werkelijk gemaakte kosten.

Artikel 24

Steun voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten

1.   Steun voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun dient voor de financiering van de kosten van:

a)

het organiseren van en deelnemen aan wedstrijden, handelsbeurzen en tentoonstellingen;

b)

publicaties om landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek.

3.   In de in lid 2, punt b), bedoelde publicaties mag niet worden verwezen naar een specifieke onderneming, merknaam of oorsprong.

De eerste alinea is evenwel niet van toepassing op een verwijzing naar de oorsprong van landbouwproducten die vallen onder:

a)

kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, lid 2, punt a), mits die verwijzing exact overeenkomt met de door de Unie beschermde benaming;

b)

kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, lid 2, punten b) en c), op voorwaarde dat de verwijzing in de boodschap van ondergeschikt belang is.

4.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten van het organiseren van en deelnemen aan wedstrijden, beurzen en tentoonstellingen:

a)

deelnamekosten;

b)

reiskosten, kosten van het vervoer van dieren en van producten die onder de afzetbevorderingsactie vallen;

c)

kosten van publicaties en websites die het evenement aankondigen;

d)

de huur van tentoonstellingsruimten en -stands en de kosten van het opzetten en afbreken daarvan;

e)

symbolische prijzen tot een waarde van 3 000 EUR per prijs en per winnaar van een wedstrijd.

5.   De steun geldt voor de volgende in aanmerking komende kosten van publicaties om landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek:

a)

de kosten van publicaties in de gedrukte en elektronische media, websites en spots in de elektronische media, op radio of televisie, waarmee feitelijke informatie wordt verstrekt over begunstigden die uit een bepaald gebied afkomstig zijn of een bepaald landbouwproduct produceren, mits de informatie neutraal is en alle betrokken begunstigden gelijke kansen hebben om in de publicatie aan bod te komen;

b)

kosten van de verspreiding van wetenschappelijke kennis en feitelijke informatie over:

i)

kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, lid 2, die open staan voor landbouwproducten uit andere lidstaten en derde landen,

ii)

generieke landbouwproducten en hun voedingswaarde en tips voor het gebruik ervan.

6.   De steun wordt verleend in een van de hierna genoemde vormen:

a)

in natura;

b)

als vergoeding van de kosten die de begunstigde werkelijk heeft gemaakt;

c)

met betrekking tot steun voor symbolische prijzen, ook in cash.

Wanneer de steun in natura wordt verleend, gebeurt dat in de vorm van een gesubsidieerde dienst.

De afzetbevorderingsmaatregelen mogen worden uitgevoerd door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hun omvang.

De steun voor symbolische prijzen als bedoeld in lid 4, punt e), wordt slechts aan de aanbieder van de afzetbevorderingsmaatregelen betaald als de prijs werkelijk is uitgereikt en na voorlegging van een bewijs van die uitreiking.

7.   De steun voor afzetbevorderingsmaatregelen is onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen.

Als de afzetbevorderingsmaatregel door producentengroeperingen en -organisaties wordt uitgevoerd, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde voor deelname zijn. Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratiekosten van de betrokken producentengroepering of -organisatie zijn beperkt tot de kosten van de uitvoering van de afzetbevorderingsmaatregelen.

8.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 25

Steun voor het herstel van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld

1.   Steun voor het herstel van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   Voor steun voor het herstel van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, gelden de volgende cumulatieve voorwaarden:

a)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat heeft de gebeurtenis formeel erkend als ongunstige weersomstandigheid die met een natuurramp kan worden gelijkgesteld;

b)

er is een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de ongunstige weersomstandigheid die met een natuurramp kan worden gelijkgesteld, en de schade die de onderneming heeft geleden.

3.   Zo nodig kunnen de lidstaten vooraf criteria vaststellen op basis waarvan de in lid 2, punt a), bedoelde formele erkenning wordt geacht te zijn verleend.

4.   De steun moet rechtstreeks aan de betrokken onderneming worden betaald of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de onderneming lid is.

Wanneer de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het steunbedrag waarvoor die onderneming in aanmerking komt.

5.   Steunregelingen in verband met ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, worden ingesteld binnen drie jaar na de datum waarop die ongunstige weersomstandigheden zich hebben voorgedaan, en de steun wordt binnen vier jaar na die datum betaald.

6.   In aanmerking komen de kosten van schade die een rechtstreeks gevolg is van de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zoals getaxeerd door een openbare autoriteit, een door de steunverlenende autoriteit erkende onafhankelijke deskundige of een verzekeringsonderneming.

7.   De schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, wordt berekend op het niveau van de individuele begunstigde. De steun kan betrekking hebben op:

a)

het in lid 8 bedoelde inkomensverlies als gevolg van de volledige of gedeeltelijke vernietiging van de landbouwproductie en de productiemiddelen;

b)

de in lid 9 bedoelde materiële schade.

8.   Het inkomensverlies wordt berekend door:

a)

de hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in het jaar waarin de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zich hebben voorgedaan, of die is geproduceerd in elk volgend jaar waarin de weerslag van de volledige of gedeeltelijke vernietiging van de productiemiddelen voelbaar was, vermenigvuldigd met de in dat jaar verkregen gemiddelde verkoopprijs,

af te trekken van:

b)

de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in de drie jaren voorafgaand aan de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, of het gemiddelde van drie van de vijf jaren voorafgaand aan de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend, vermenigvuldigd met de gemiddelde verkregen verkoopprijs.

Wanneer een kmo minder dan drie jaar vóór de datum van de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, is opgericht, moet de verwijzing naar de periode van drie jaar in lid 8, punt b), worden begrepen als een verwijzing naar de hoeveelheid die wordt geproduceerd en verkocht door een gemiddelde onderneming van dezelfde omvang als de aanvrager, namelijk een micro-onderneming, een kleine onderneming of een middelgrote onderneming, in de nationale of regionale sector die getroffen is door de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld.

Het inkomensverlies kan worden berekend hetzij op het niveau van de jaarlijkse landbouwproductie, hetzij op het niveau van de gewassen of de veestapel.

Het inkomensverlies kan worden verhoogd met andere kosten die de begunstigde heeft gemaakt wegens de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld.

Het inkomensverlies wordt verlaagd met de kosten die als gevolg van de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, niet zijn gemaakt.

Voor de berekening van de landbouwproductie van de begunstigde mogen indexen worden gebruikt op voorwaarde dat de toegepaste berekeningsmethode het mogelijk maakt het reële verlies van de begunstigde in het betrokken jaar te bepalen.

9.   De materiële schade aan activa zoals landbouwbedrijfsgebouwen, uitrusting en machines, voorraden en productiemiddelen die is veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, wordt berekend op basis van de reparatiekosten of de economische waarde van de betrokken activa vóór de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld.

Dat schadebedrag mag niet groter zijn dan de reparatiekosten of de daling van de billijke marktwaarde als gevolg van de ramp, dat wil zeggen het verschil tussen de waarde van de activa onmiddellijk vóór en onmiddellijk na de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld.

Als het in lid 8 bedoelde inkomensverlies van de begunstigde wordt berekend op het niveau van de gewassen of de veestapel, wordt alleen rekening gehouden met de materiële schade bij dat gewas of dat vee.

10.   De steun wordt met minstens 50 % verminderd als hij wordt toegekend aan begunstigden die geen verzekering hebben afgesloten voor ten minste 50 % van hun gemiddelde jaarlijkse productie of van hun gemiddelde jaarlijkse productiegerelateerde inkomen en voor de verzekerbare klimaatrisico’s die statistisch het vaakst in de betrokken lidstaat of regio voorkomen.

11.   De steun en eventuele andere betalingen ter compensatie van de verliezen, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis, bedragen niet meer dan 80 % van de in aanmerking komende kosten.

In gebieden met natuurlijke beperkingen mag de steunintensiteit tot hoogstens 90 % worden verhoogd.

Artikel 26

Steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten of plantenplagen en steun voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten of plantenplagen

1.   Steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten of plantenplagen en steun voor het herstel van schade als gevolg van die dierziekten of plantenplagen zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun kan slechts worden verleend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a)

de steun wordt uitsluitend betaald met betrekking tot dierziekten of plantenplagen waarvoor wettelijk, bestuursrechtelijk of administratief vastgestelde uniale of nationale voorschriften gelden;

b)

de steun is onderdeel van het volgende programma of van een van de volgende maatregelen:

i)

een uniaal, nationaal of regionaal openbaar programma ter preventie, bestrijding of uitroeiing van de betrokken dierziekte of plantenplaag,

ii)

door de bevoegde autoriteit van de lidstaat opgelegde noodmaatregelen,

iii)

overeenkomstig artikel 18, artikel 28, leden 1 en 2, artikel 29, leden 1 en 2, artikel 30, lid 1, en artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 uitgevoerde maatregelen om een plantenplaag uit te roeien of in te dammen,

iv)

maatregelen ter voorkoming, bestrijding en uitroeiing van dierziekten overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429.

Het programma en de maatregelen als bedoeld in punt b) moeten een beschrijving bevatten van de betrokken preventie-, bestrijdings- of uitroeiingsmaatregelen.

3.   Wat dierziekten betreft, wordt de steun verleend voor dierziekten die zijn opgenomen in de lijst van dierziekten als bedoeld in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429, in de lijst van zoönosen van bijlage III bij Verordening (EU) 2021/690 van het Europees Parlement en de Raad (42) of in de lijst van dierziekten, besmettingen en plagen van de Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid.

4.   De steun kan ook worden toegekend voor nieuwe ziekten die voldoen aan de criteria van artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) 2016/429.

5.   De steun mag geen betrekking hebben op maatregelen waarvoor in de wetgeving van de Unie is bepaald dat de kosten daarvan door de begunstigde moeten worden gedragen, tenzij deze maatregelen volledig worden bekostigd uit de opbrengsten van aan de begunstigden opgelegde verplichte heffingen.

6.   De steun wordt rechtstreeks betaald aan de betrokken onderneming of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de onderneming lid is.

Wanneer de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het steunbedrag waarvoor die onderneming in aanmerking komt.

7.   Steunregelingen in verband met dierziekten of plantenplagen worden ingesteld binnen drie jaar na de datum waarop de door de dierziekte of plantenplaag veroorzaakte kosten of schade zijn ontstaan, en de steun wordt binnen vier jaar na die datum betaald.

8.   Bij maatregelen met betrekking tot een dierziekte, een plantenplaag of een invasieve uitheemse soort in de zin van een voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soort als gedefinieerd in artikel 3, punt 3, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (43) of een voor een lidstaat zorgwekkende invasieve uitheemse soort als gedefinieerd in artikel 3, punt 4, van Verordening (EU) nr. 1143/2014, die zich nog niet heeft voorgedaan of nog niet geïntroduceerd is (“preventiemaatregelen”), dekt de steun de volgende in aanmerking komende kosten:

a)

gezondheidscontroles;

b)

analyses, waaronder in-vitrodiagnostiek;

c)

tests en andere screeningmaatregelen, waaronder TSE- en BSE-tests;

d)

de aankoop, opslag, verdeling en toediening van vaccins, geneesmiddelen, stoffen voor de behandeling van dieren, gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

e)

de slacht of ruiming van dieren of de vernietiging van dierlijke producten en planten en de reiniging, ontsmetting of desinfestatie van het bedrijf en de uitrusting;

f)

de invoering of verbetering van biobeveiligingsmaatregelen.

9.   Bij bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen dekt de steun de in aanmerking komende kosten van:

a)

in het geval van dierziekten, tests en andere screeningmaatregelen, waaronder TSE- en BSE-tests;

b)

de aankoop, opslag, verdeling en toediening van vaccins, geneesmiddelen, stoffen voor de behandeling van dieren, gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

c)

de slacht of ruiming en vernietiging van dieren en de vernietiging van met die dieren verband houdende producten of de vernietiging van planten, met inbegrip van die welke sterven of worden vernietigd als gevolg van vaccinaties of andere maatregelen die door de bevoegde overheidsinstanties zijn opgelegd;

d)

de reiniging, ontsmetting of desinfestatie van het bedrijf en de uitrusting, op basis van de epidemiologie en de kenmerken van de ziekteverwekker of de vector.

10.   Bij steun voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten of plantenplagen wordt de vergoeding uitsluitend berekend op basis van:

a)

de marktwaarde van de dieren die zijn geslacht of geruimd of zijn gestorven of van de met die dieren verband houdende producten of van de planten die zijn vernietigd:

i)

als gevolg van de dierziekte of plantenplaag,

ii)

als onderdeel van een openbaar programma of een maatregel als bedoeld in lid 2, punt b);

b)

het inkomensverlies als gevolg van quarantaineverplichtingen, moeilijkheden bij het herbevolken of heraanplanten en de verplichte vruchtwisseling die zijn opgelegd als onderdeel van een openbaar programma of een maatregel als bedoeld in lid 2, punt b);

c)

de kosten van de vervanging van uitrusting die op bevel van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat is vernietigd.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt a), wordt de marktwaarde vastgesteld op basis van de waarde die de dieren, producten en planten hadden net voordat het vermoeden van de dierziekte of plantenplaag ontstond of werd bevestigd.

11.   Op de overeenkomstig lid 10 berekende vergoeding wordt het volgende in mindering gebracht:

a)

kosten die als gevolg van de dierziekte of de plantenplaag niet zijn gemaakt en anders wel door de begunstigde zouden zijn gemaakt;

b)

inkomsten uit de verkoop van producten die verband houden met dieren of planten die met het oog op preventie of uitroeiing op bevel van de bevoegde autoriteiten zijn geslacht of geruimd, respectievelijk vernietigd.

12.   De steun voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten of plantenplagen blijft beperkt tot de kosten en de schade als gevolg van dierziekten en plantenplagen ten aanzien waarvan de bevoegde autoriteit van de lidstaat:

a)

in het geval van een dierziekte, formeel heeft erkend dat zich een uitbraak heeft voorgedaan;

b)

in het geval van een plantenplaag, formeel de aanwezigheid ervan heeft bevestigd.

13.   Steun in verband met de in de leden 8 en 9 bedoelde in aanmerking komende kosten wordt verleend in natura en wordt betaald aan de aanbieder van de preventie-, bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen.

In afwijking van de eerste alinea mag steun in verband met de in de volgende bepalingen bedoelde in aanmerking komende kosten rechtstreeks aan de begunstigde worden toegekend als vergoeding van de kosten die de begunstigde werkelijk heeft gemaakt:

a)

lid 8, punten d) en e), en lid 9, punt b), in geval van dierziekten of plantenplagen;

b)

lid 8, punt e), en lid 9, punt c), in geval van plantenplagen en voor het reinigen en ontsmetten van het bedrijf en de uitrusting.

14.   Er mag geen individuele steun worden toegekend als wordt geconstateerd dat de dierziekte of de besmetting met de plantenplaag met opzet of door nalatigheid van de begunstigde werd veroorzaakt.

15.   De steun en eventuele andere door de begunstigde ontvangen betalingen, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis of onderlinge fondsen voor dezelfde in aanmerking komende kosten als bedoeld in de leden 8, 9 en 10, mogen niet meer bedragen dan 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 27

Steun voor de veeteeltsector en steun voor gestorven dieren

1.   De volgende steun voor veehouders is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun dient voor de financiering van:

a)

de administratieve kosten van het opstellen en bijhouden van stamboeken;

b)

de kosten van door of in opdracht van derden uitgevoerde tests om de genetische kwaliteit of het genetische rendement van dieren te bepalen, behalve de kosten van controles die door de eigenaar van de dieren worden verricht en van routinematige controles van de melkkwaliteit;

c)

de kosten van het afvoeren van gestorven dieren;

d)

de kosten van het vernietigen van gestorven dieren;

e)

de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren wanneer de steun wordt gefinancierd uit heffingen of verplichte bijdragen voor de financiering van het vernietigen van dergelijke gestorven dieren, mits die heffingen of bijdragen beperkt zijn tot de vleessector en rechtstreeks aan de vleessector worden opgelegd;

f)

de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren wanneer op de gestorven dieren TSE-tests moeten worden uitgevoerd of in het geval van een uitbraak van een in artikel 26, lid 3, bedoelde dierziekte.

3.   De in lid 2, punten c), d), e) en f), bedoelde steun wordt enkel toegekend wanneer er een consistent monitoringprogramma is dat garandeert dat alle gestorven dieren in de lidstaat op veilige wijze worden verwijderd.

Steun voor de kosten van door landbouwers betaalde verzekeringspremies ter dekking van de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren, als bedoeld in lid 2, punt e), van dit artikel moet aan de voorwaarden van artikel 28, lid 2, voldoen.

4.   De steun wordt in natura verleend en niet in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden.

Om het beheer van de in lid 2, punten c), d), e) en f), bedoelde steun te vergemakkelijken, mag deze steun worden uitgekeerd aan marktdeelnemers of organisaties die aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij zijn actief in het stadium volgend op dat van de ondernemingen die in de veelteeltsector actief zijn;

b)

zij verlenen diensten in verband met het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren.

5.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

a)

70 % van de kosten van tests als bedoeld in lid 2, punt b);

b)

75 % van de kosten in verband met vernietiging als bedoeld in lid 2;

c)

100 % van de administratieve kosten, van de kosten van het afvoeren en vernietigen en van verzekeringspremies voor het afvoeren als bedoeld in lid 2, punten a), d), e) en f).

Artikel 28

Steun voor de betaling van verzekeringspremies en voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen

1.   Steun voor de betaling van verzekeringspremies en voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   Steun voor de betaling van verzekeringspremies:

a)

mag de werking van de interne markt voor verzekeringsdiensten niet belemmeren;

b)

mag niet worden beperkt tot verzekeringen van een enkele verzekeringsmaatschappij of groep verzekeringsmaatschappijen;

c)

mag niet worden gekoppeld aan de voorwaarde dat het verzekeringscontract wordt gesloten met een in de betrokken lidstaat gevestigde maatschappij.

3.   De verzekering is bestemd voor de dekking van verliezen door:

a)

natuurrampen;

b)

ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld en andere ongunstige weersomstandigheden;

c)

dierziekten, plantenplagen of beschermde dieren;

d)

en biedt compensatie voor verzekeringspremies waarmee de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren worden gedekt.

4.   De verzekering:

a)

vergoedt uitsluitend de kosten van het herstel van de in lid 3 bedoelde verliezen;

b)

omvat geen voorwaarden of bepalingen wat betreft het type of de omvang van de toekomstige landbouwproductie.

5.   De lidstaten mogen het bedrag van de verzekeringspremie dat voor steun in aanmerking komt, beperken door passende plafonds in te stellen.

6.   Het betrokken onderlinge fonds voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

a)

het moet door de bevoegde autoriteit van de lidstaat zijn geaccrediteerd overeenkomstig de nationale wetgeving;

b)

het moet een transpart beleid voeren ten aanzien van de betalingen aan en afboekingen van het betrokken fonds;

c)

het moet beschikken over duidelijke voorschriften inzake de toewijzing van verantwoordelijkheid voor schulden.

7.   De lidstaten stellen voorschriften vast voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen, met name met betrekking tot de verlening van compensatiebetalingen en met betrekking tot het beheer en de monitoring van de naleving van die voorschriften. De lidstaten zien erop toe dat de regelingen van de fondsen voorzien in sancties in geval van nalatigheid van de begunstigde.

8.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 70 % van de kosten van de verzekeringspremie of van de financiële bijdrage aan het onderling fonds.

Artikel 29

Steun voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade

1.   Steun voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De lidstaat stelt overeenkomstig lid 5 een rechtstreeks oorzakelijk verband vast tussen de geleden schade en het gedrag van het beschermde dier.

3.   De steun wordt rechtstreeks betaald aan de betrokken onderneming of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de onderneming lid is. Wanneer de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het steunbedrag waarvoor die onderneming in aanmerking komt.

4.   De steunregeling wordt ingesteld binnen drie jaar na de datum waarop de schade is aangericht, en de steun wordt binnen vier jaar na die datum betaald.

5.   De in aanmerking komende kosten komen overeen met de kosten die een rechtstreeks gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis zijn, zoals getaxeerd door een openbare autoriteit, een door de steunverlenende autoriteit erkende onafhankelijke deskundige of een verzekeringsonderneming.

De in aanmerking komende kosten kunnen omvatten:

a)

gedode dieren of vernietigde planten: de in aanmerking komende kosten zijn gebaseerd op de marktwaarde van de door de beschermde dieren gedode dieren of vernietigde gewassen;

b)

indirecte kosten: veterinaire kosten van de behandeling van gewonde dieren en arbeidskosten in verband met het zoeken naar ontbrekende dieren, inkomensverlies als gevolg van een lagere productieopbrengst in verband met aanvallen door beschermde dieren;

c)

materiële schade aan de volgende activa: landbouwmaterieel, landbouwmachines, landbouwbedrijfsgebouwen en voorraden; de materiële schade moet worden berekend op basis van de reparatiekosten of de economische waarde van de betrokken activa vóór de schadeveroorzakende gebeurtenis; dat schadebedrag mag niet groter zijn dan de reparatiekosten of de daling van de billijke marktwaarde als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis, dat wil zeggen het verschil tussen de waarde van de activa onmiddellijk vóór en onmiddellijk na de gebeurtenis.

6.   De schade wordt berekend op het niveau van de individuele begunstigde.

Op het bedrag moeten de kosten in mindering worden gebracht die als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zijn gemaakt en anders wel door de begunstigde zouden zijn gemaakt.

7.   Om het gevaar van mededingingsvervalsing te verkleinen en een stimulans voor optimale risicobeperking te bieden wordt door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat een minimale inspanning van de begunstigden gevraagd. Daarbij gaat het om preventieve maatregelen, zoals het plaatsen, waar mogelijk, van veiligheidsomheiningen of het inzetten van waakhonden ter bescherming van het vee, welke maatregelen in verhouding moeten staan tot het risico op schade die de beschermde dieren in het betrokken gebied kunnen veroorzaken, behalve als dergelijke maatregelen redelijkerwijs niet mogelijk zijn. Dit lid is niet van toepassing op de eerste aanval van een beschermd dier in een bepaald gebied.

8.   Op grond van dit artikel verleende steun blijft beperkt tot 100 % van de in aanmerking komende kosten.

9.   De steun en eventuele andere betalingen voor het herstel van de schade, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis voor de schade waarvoor de steun wordt verleend, mogen niet meer bedragen dan 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 30

Steun voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de landbouw

1.   Steun voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de landbouw in het kader van agromilieuklimaatverbintenissen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)

“instandhouding in situ”: instandhouding van genetisch materiaal in ecosystemen en natuurlijke habitats en het behoud en herstel van levensvatbare populaties van soorten of wilde rassen in hun natuurlijke omgeving en, in het geval van gedomesticeerde dierenrassen of gekweekte plantensoorten, in het agrarische milieu waar zij hun typische kenmerken hebben ontwikkeld;

b)

“instandhouding op het landbouwbedrijf”: instandhouding in situ en ontwikkeling op het landbouwbedrijf;

c)

“instandhouding ex situ”: instandhouding van genetisch materiaal voor de landbouw buiten de natuurlijke habitat;

d)

“verzameling ex situ”: verzameling genetisch materiaal voor de landbouw die buiten de natuurlijke habitat wordt bewaard.

3.   Verbintenissen tot het fokken van lokale rassen die voor de veehouderij verloren dreigen te gaan of tot het in stand houden van plantaardige genetische hulpbronnen die door genetische erosie worden bedreigd, betreffen:

a)

het fokken van landbouwhuisdieren van lokale, met uitsterven bedreigde rassen;

b)

het in stand houden van plantaardige genetische hulpbronnen die van nature aan de plaatselijke en regionale omstandigheden zijn aangepast en door genetische erosie worden bedreigd.

4.   Lokale rassen worden als met uitsterven bedreigde rassen beschouwd als aan de voorwaarden van artikel 2, punt 24, van Verordening (EU) 2016/1012 is voldaan en die voorwaarden ook zijn opgenomen en toegelicht in de informatie die aan de Commissie moet worden verstrekt overeenkomstig artikel 9, lid 1, van deze verordening.

5.   De volgende soorten landbouwhuisdieren komen voor steun in aanmerking: runderen, schapen, geiten, paardachtigen, varkens, vogels, konijnen en bijen.

6.   Plantaardige genetische hulpbronnen worden geacht door genetische erosie te worden bedreigd als in de informatie die krachtens artikel 9, lid 1, punt b), moet worden bekendgemaakt, voldoende bewijs van die genetische erosie wordt opgenomen en toegelicht, gebaseerd op wetenschappelijke resultaten of indicatoren voor de achteruitgang van de landrassen of primitieve lokale rassen en de diversiteit van de betrokken populaties en, indien relevant, voor wijzigingen in de op plaatselijk niveau gangbare landbouwpraktijken.

7.   De steun dekt de kosten van de volgende verrichtingen:

a)

gerichte acties: acties ter bevordering van de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw in situ en ex situ, met inbegrip van de opstelling van webgebaseerde inventarissen van de genetische hulpbronnen die momenteel in situ worden bewaard, van verzamelingen ex situ en van databases;

b)

gecoördineerde acties: acties ter bevordering van de uitwisseling tussen de bevoegde organisaties van de lidstaten van gegevens ten behoeve van de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw van de Unie;

c)

begeleidende acties: voorlichtings-, verspreidings- en adviseringsacties waarbij niet-gouvernementele organisaties en andere relevante belanghebbenden worden betrokken, opleidingen en de opstelling van technische verslagen.

8.   De steun bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 31

Steun voor dierenwelzijnsverbintenissen

1.   Steun voor dierenwelzijnsverbintenissen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun wordt toegekend aan ondernemingen die zich vrijwillig verbinden tot verrichtingen die bestaan uit een of meer van de in lid 7 bedoelde dierenwelzijnsverbintenissen.

3.   De lidstaten verlenen alleen steun voor verbintenissen die verder gaan dan de desbetreffende verplichte normen van titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115 en andere betrokken verplichte vereisten in het nationale recht en het recht van de Unie.

4.   Steun op grond van dit artikel wordt alleen verleend voor verbintenissen die verschillend zijn van verbintenissen waarvoor betalingen worden toegekend op grond van artikel 31 van Verordening (EU) 2021/2115.

5.   Alle in de leden 3 en 4 van dit artikel bedoelde verplichte normen en vereisten moeten worden omschreven en toegelicht in de nationale rechtsgrondslag.

6.   Wanneer in de nationale wetgeving nieuwe voorschriften worden opgelegd die verder gaan dan de overeenkomstige minimumvereisten van het recht van de Unie, kan voor verbintenissen waarmee aan de naleving van die voorschriften wordt bijgedragen, steun worden verleend gedurende maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop die voorschriften voor het bedrijf verplicht worden.

7.   Voor steun in aanmerking komende dierenwelzijnsverbintenissen voorzien in strengere normen voor productiemethoden op ten minste een van de volgende gebieden:

a)

water, voer en dierenverzorging volgens de natuurlijke behoeften van de dieren;

b)

huisvestingsomstandigheden die het comfort van de dieren en hun bewegingsvrijheid vergroten, zoals meer beschikbare ruimte per dier, vloerbedekking, natuurlijk licht, microklimaatbeheersing, en huisvestingsomstandigheden als vrij werpen of groepshuisvesting, afhankelijk van de natuurlijke behoeften van de dieren;

c)

omstandigheden die ruimte bieden voor het vertonen van natuurlijk gedrag, zoals omgevingsverrijking of late spening;

d)

toegang tot buitenuitloop en grazen;

e)

methoden die de robuustheid van de dieren vergroten en hun levensduur verlengen, met inbegrip van trager groeiende rassen;

f)

praktijken waarmee verminking of castratie van dieren wordt vermeden. In specifieke gevallen waarin verminking of castratie van dieren toch nodig wordt geacht, moet worden gebruikgemaakt van verdovingsmiddelen, pijnstillers en ontstekingsremmers of immunocastratie;

g)

sanitaire maatregelen die niet-overdraagbare ziekten voorkomen en waarbij geen gebruik hoeft te worden gemaakt van medische stoffen als vaccins, insecticiden of middelen tegen parasieten.

8.   Deze dierenwelzijnsverbintenissen worden aangegaan voor een periode van één tot zeven jaar. Als dat nodig is om bepaalde voordelen op het gebied van dierenwelzijn te bereiken of te behouden, kunnen de lidstaten een langere periode vaststellen voor specifieke soorten verbintenissen, onder meer door te voorzien in een jaarlijkse verlenging na afloop van de eerste periode.

9.   De verlenging van een verbinteniscontract kan ook automatisch gebeuren indien daarvan een nadere omschrijving is gegeven in het contract. De lidstaten zetten het mechanisme voor de verlenging van de dierenwelzijnsverbintenissen op overeenkomstig hun toepasselijke nationale voorschriften. Een dergelijk mechanisme moet worden beschreven in de nationale rechtsgrondslag. Verlenging moet steeds afhankelijk worden gesteld van de naleving van de voorwaarden op grond van dit artikel.

10.   De lidstaten zorgen ervoor dat bedrijven die in het kader van dit artikel verrichtingen uitvoeren, toegang hebben tot de voor de uitvoering daarvan vereiste kennis en informatie en dat degenen die zulks nodig hebben, passende opleidingen kunnen volgen en toegang tot deskundigheid krijgen, met als doel landbouwers bij te staan die zich ertoe verbinden hun productiesystemen te wijzigen.

11.   Voor verbintenissen die op grond van dit artikel worden aangegaan, stelt de lidstaat een herzieningsclausule vast die de aanpassing ervan garandeert wanneer de desbetreffende, in de leden 3 tot en met 7 bedoelde verplichte vereisten en normen worden gewijzigd.

12.   De steun wordt jaarlijks verleend om de begunstigden geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de dierenwelzijnsverbintenissen.

13.   De steunintensiteit blijft beperkt tot 100 % van de in lid 12 bedoelde kosten en mag niet meer bedragen dan 500 EUR per grootvee-eenheid.

Artikel 32

Steun voor samenwerking in de landbouwsector

1.   Steun voor samenwerking in de landbouwsector is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun mag alleen worden toegekend ter bevordering van samenwerking die bijdraagt aan de verwezenlijking van een of meer van de doelstellingen van artikel 6, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2021/2115.

3.   Bij de onder dit artikel vallende vormen van samenwerking zijn ten minste twee actoren betrokken, die niet noodzakelijk in de landbouwsector actief hoeven te zijn; de samenwerking moet echter vooral ten goede komen aan de landbouwsector.

4.   De volgende vormen van samenwerking komen in aanmerking:

a)

samenwerking tussen verschillende ondernemingen in de landbouwsector, de voedselketen en andere actoren die actief zijn in de landbouwsector, met inbegrip van producentengroeperingen, coöperaties en brancheorganisaties, die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen en prioriteiten van het plattelandsontwikkelingsbeleid;

b)

de oprichting van clusters en netwerken;

c)

bedrijfsopvolging, met name met het oog op generatievernieuwing op het landbouwbedrijf (er mag alleen steun worden verstrekt aan landbouwers die de pensioenleeftijd, zoals die door de betrokken lidstaat volgens zijn nationale wetgeving is bepaald, hebben bereikt of uiterlijk aan het einde van de verrichting zullen bereiken).

5.   Voor samenwerking waarbij uitsluitend onderzoeksinstellingen zijn betrokken, mag geen steun worden verleend.

6.   De steun mag worden verleend voor samenwerking bij de volgende activiteiten:

a)

proefprojecten;

b)

de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, procedés en technologieën in de landbouwsector en de levensmiddelensector, voor zover het daarbij om landbouwproducten gaat;

c)

samenwerking tussen kleinschalige marktdeelnemers in de landbouwsector met als doel gezamenlijke werkprocedés op te zetten en voorzieningen en middelen te delen;

d)

horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen met het oog op de oprichting en ontwikkeling van korte ketens en lokale markten;

e)

afzetbevorderingsactiviteiten in een lokale context met het oog op de ontwikkeling van korte ketens en lokale markten;

f)

collectieve actie met het oog op klimaatmitigatie en -adaptatie;

g)

gezamenlijke benaderingen van milieuprojecten en gangbare milieupraktijken, met inbegrip van efficiënt waterbeheer, het gebruik van hernieuwbare energie (44) en de instandhouding van agrarische landschappen;

h)

horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen met het oog op duurzame levering van biomassa voor gebruik in de voedselproductie, mits het resultaat een landbouwproduct is, en in de productie van energie voor eigen gebruik;

i)

de uitvoering, met name door andere dan de in artikel 31, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde groepen publieke en private partners, van andere dan de in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde strategieën voor lokale ontwikkeling.

7.   De steun mag alleen worden verleend voor nieuwe samenwerkingsvormen, met inbegrip van bestaande samenwerkingsvormen indien een nieuwe activiteit wordt opgestart.

8.   Steun voor de oprichting en ontwikkeling van korte toeleveringsketens, als bedoeld in lid 6, punten d) en e), mag slechts betrekking hebben op toeleveringsketens waarbij er tussen de landbouwer en de consument hoogstens één intermediair is.

9.   De op grond van dit artikel verstrekte steun moet in overeenstemming zijn met de artikelen 206 tot en met 210 bis van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

10.   Bij uit investeringen bestaande verrichtingen moet worden voldaan aan de regels en vereisten van het toepasselijke artikel inzake investeringssteun van deze verordening en aan artikel 4 inzake aanmeldingsdrempels.

11.   De volgende kosten komen in aanmerking voor zover zij betrekking hebben op landbouwactiviteiten:

a)

kosten van voorbereidende ondersteuning, capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming met het oog op het opzetten en uitvoeren van een samenwerkingsproject;

b)

kosten van studies van het betrokken gebied, kosten van haalbaarheidsstudies en kosten van het opstellen van een bedrijfsplan of een andere dan de in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde strategie voor lokale ontwikkeling;

c)

met de samenwerking gepaard gaan werkingskosten;

d)

kosten van uit te voeren verrichtingen, waaronder kosten van dynamisering;

e)

kosten van afzetbevorderingsactiviteiten.

12.   De steun wordt gedurende ten hoogste zeven jaar verleend.

13.   De steun bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

14.   Bij in lid 11, punt d), bedoelde verrichtingen die uit investeringen bestaan, blijft de steun beperkt tot de maximale steunintensiteit voor investeringssteun, als vastgesteld in het desbetreffende artikel inzake investeringssteun.

Afdeling 2

Steun voor milieubescherming in de landbouw

Artikel 33

Steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-gebieden

1.   Steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-landbouwgebieden is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun wordt jaarlijks per hectare landbouwgrond verleend om de begunstigden te vergoeden voor de extra kosten die zij maken en de inkomsten die zij derven als gevolg van de nadelen die zij ondervinden in de landbouwgebieden die rechtstreeks worden getroffen door de uitvoering van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG.

3.   De steun wordt slechts verleend voor nadelen die voortvloeien uit vereisten die verder gaan dan de desbetreffende goede landbouw- en milieucondities (“GLMC-normen”) krachtens titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115, en dan de voorwaarden voor de instandhouding van landbouwareaal overeenkomstig artikel 4, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/2115.

4.   De steun wordt slechts verleend voor de volgende landbouwgebieden:

a)

Natura 2000-landbouwgebieden;

b)

andere afgebakende natuurbeschermingsgebieden met milieubeperkingen voor de landbouw waarmee wordt bijgedragen aan de uitvoering van artikel 10 van Richtlijn 92/43/EEG; deze gebieden mogen niet groter zijn dan 5 % van de aangewezen Natura 2000-gebieden die onder de territoriale reikwijdte van het betrokken strategisch GLB-plan vallen.

5.   De steunintensiteit blijft beperkt tot 100 % van de in lid 2 bedoelde kosten en mag niet meer bedragen dan 500 EUR per hectare per jaar in de eerste periode van ten hoogste vijf jaar en 200 EUR per hectare per jaar in de daaropvolgende periode.

Artikel 34

Steun voor agromilieuklimaatverbintenissen

1.   Steun voor agromilieuklimaatverbintenissen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun mag worden toegekend aan alle ondernemingen en groepen daarvan die zich op vrijwillige basis ertoe verbinden verrichtingen die uit een of meer van de in lid 1 bedoelde verbintenissen bestaan, uit te voeren met het oog op het behoud en de bevordering van de noodzakelijke veranderingen in de landbouwpraktijken waarmee een positieve milieu- en klimaatbijdrage wordt geleverd.

3.   De lidstaten verlenen alleen steun voor verbintenissen die verder gaan dan:

a)

de betrokken uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de GLMC-normen krachtens titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115;

b)

de betrokken minimumvoorschriften voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, en andere verplichte vereisten ter zake in het nationale recht en het recht van de Unie;

c)

de voorwaarden voor de handhaving van landbouwareaal overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115.

4.   Alle in lid 3 bedoelde verplichte normen en vereisten moeten worden omschreven en toegelicht in de nationale rechtsgrondslag.

5.   Wanneer in de nationale wetgeving nieuwe voorschriften worden opgelegd die verder gaan dan de overeenkomstige minimumvoorschriften van het recht van de Unie, kan voor verbintenissen als bedoeld in lid 3, punt b), waarmee aan de naleving van die voorschriften wordt bijgedragen, steun worden verleend gedurende maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop die voorschriften voor het bedrijf verplicht worden.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat bedrijven die krachtens dit artikel steun ontvangen, toegang hebben tot de voor de uitvoering van de betrokken verrichtingen vereiste kennis en informatie en dat degenen die zulks nodig hebben, passende opleiding kunnen volgen en toegang tot deskundigheid krijgen, met als doel landbouwers bij te staan die zich ertoe verbinden hun productiesystemen te wijzigen.

7.   De onder dit artikel vallende verbintenissen worden aangegaan voor een periode van vijf tot zeven jaar. Als dat nodig is om de nagestreefde milieuvoordelen te bereiken of te behouden, kunnen de lidstaten evenwel een langere periode vaststellen voor specifieke soorten verbintenissen, onder meer door te voorzien in een jaarlijkse verlenging na afloop van de eerste periode. Voor verbintenissen inzake de instandhouding, het duurzame gebruik en de ontwikkeling van genetische hulpbronnen, voor nieuwe verbintenissen die onmiddellijk aansluiten op de in de eerste periode voltooide verbintenis, of in andere, naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten een kortere periode van ten minste één jaar vaststellen.

8.   Steun voor agromilieuklimaatverbintenissen aan andere begunstigden dan aan ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector, kan worden verleend op grond van afdeling 7.

9.   Verbintenissen tot extensivering van de veehouderij moeten minimaal voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)

om over- en onderbegrazing te voorkomen moet het volledige beweide areaal van het bedrijf worden beheerd en in stand gehouden;

b)

bij het bepalen van de veedichtheid moet rekening worden gehouden met alle op het bedrijf grazende dieren of, bij een verbintenis tot beperking van de wegsijpeling van nutriënten, met alle voor de betrokken verbintenis relevante dieren die op het bedrijf worden gehouden.

10.   De steun kan betrekking hebben op collectieve regelingen en resultaatgebaseerde betalingsregelingen, zoals regelingen voor koolstoflandbouw, die de landbouwers ertoe aansporen om op grotere schaal of op meetbare wijze te zorgen voor een aanzienlijke kwalitatieve verbetering van het milieu. Op resultaten gebaseerde regelingen voor koolstoflandbouw moeten ervoor zorgen dat kwaliteitscriteria met betrekking tot kwantificering, additionaliteit, langetermijnopslag en duurzaamheid worden nageleefd, waarbij ook rekening wordt gehouden met de mededeling over duurzame koolstofcycli (45) wat betreft de certificering van koolstofverwijderingen.

11.   Voor verbintenissen die op grond van dit artikel worden aangegaan, stelt de lidstaat een herzieningsclausule vast die de aanpassing ervan garandeert wanneer de desbetreffende, in de leden 3, 4 en 9 bedoelde verplichte vereisten, normen en voorwaarden worden gewijzigd.

12.   De steun wordt jaarlijks verleend om de begunstigden geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de agromilieuklimaatverbintenissen.

13.   Voor verbintenissen die onder artikel 35 vallen, wordt in het kader van dit artikel geen steun verleend.

14.   De steun wordt betaald per hectare.

15.   De steun blijft beperkt tot 100 % van de in aanmerking komende kosten en bedraagt hoogstens 600 EUR per hectare per jaar voor eenjarige teelten, 900 EUR per hectare per jaar voor gespecialiseerde blijvende teelten en 450 EUR per hectare per jaar voor andere vormen van landgebruik.

Artikel 35

Steun voor biologische landbouw

1.   Steun voor biologische landbouw is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun mag worden toegekend aan ondernemingen of groepen ondernemingen die zich op vrijwillige basis verbinden tot de omschakeling naar of de voortzetting van biologische landbouwpraktijken en ‐methoden als omschreven in Verordening (EU) 2018/848.

3.   De lidstaten verlenen alleen steun voor verbintenissen die verder gaan dan:

a)

de betrokken uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de GLMC-normen krachtens titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115;

b)

de betrokken minimumvoorschriften voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en voor dierenwelzijn en andere verplichte vereisten ter zake in het nationale recht en het recht van de Unie;

c)

de voorwaarden voor de instandhouding van landbouwareaal overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115.

4.   Al die verplichte normen en vereisten moeten worden omschreven en toegelicht in de nationale rechtsgrondslag.

5.   Wanneer in de nationale wetgeving nieuwe voorschriften worden opgelegd die verder gaan dan de overeenkomstige minimumvoorschriften van het recht van de Unie, kan voor verbintenissen als bedoeld in lid 3, punt b), waarmee aan de naleving van die voorschriften wordt bijgedragen, steun worden verleend gedurende maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop die voorschriften voor het bedrijf verplicht worden.

6.   De in lid 3 bedoelde verbintenissen worden uitgevoerd in een eerste periode van vijf tot zeven jaar. Om bepaalde nagestreefde milieuvoordelen te bereiken of te behouden, mogen de lidstaten een langere periode vaststellen, onder meer door te voorzien in een jaarlijkse verlenging na afloop van de eerste periode. Als steun wordt verleend voor de omschakeling naar biologische landbouw, kunnen de lidstaten een kortere periode van ten minste één jaar vaststellen. Voor nieuwe voortzettingsverbintenissen die onmiddellijk op de in de eerste periode voltooide verbintenis aansluiten, kunnen de lidstaten een kortere periode van ten minste één jaar vaststellen.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat bedrijven die in het kader van dit artikel verrichtingen uitvoeren, toegang hebben tot de voor de uitvoering daarvan vereiste kennis en informatie en dat degenen die zulks nodig hebben, passende opleidingen kunnen volgen en toegang tot deskundigheid krijgen, met als doel landbouwers bij te staan die zich ertoe verbinden hun productiesystemen te wijzigen.

8.   Voor verbintenissen die op grond van dit artikel worden aangegaan, stelt de lidstaat een herzieningsclausule vast die de aanpassing ervan garandeert wanneer de desbetreffende, in lid 3 bedoelde verplichte vereisten, normen en voorwaarden worden gewijzigd.

9.   De steun wordt jaarlijks verleend om de begunstigden geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de verbintenissen. Uit hoofde van dit artikel wordt geen steun verleend voor onder artikel 34 vallende verbintenissen of voor onder artikel 20 vallende kosten.

10.   Voor steun voor investeringen in de primaire productie en de verwerking en afzet van biologische producten gelden de artikelen 14 en 17.

11.   De steun blijft beperkt tot 100 % van de in aanmerking komende kosten en bedraagt hoogstens 600 EUR per hectare per jaar voor eenjarige teelten, 900 EUR per hectare per jaar voor gespecialiseerde blijvende teelten en 450 EUR per hectare per jaar voor andere vormen van landgebruik.

Afdeling 3

Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed

Artikel 36

Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven of in bossen

1.   Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven of in bossen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan de desbetreffende voorwaarden van dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun kan worden verleend voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven of in bossen.

3.   De steun wordt verleend voor de instandhouding van uit natuurlijke landschappen en gebouwen bestaand erfgoed dat door de bevoegde overheidsinstanties van de betrokken lidstaat formeel als cultureel of natuurlijk erfgoed is erkend.

4.   De volgende kosten voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed komen voor steun in aanmerking:

a)

kosten van investeringen in materiële activa;

b)

gekapitaliseerde werkzaamheden.

5.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

6.   De steun voor gekapitaliseerde werkzaamheden bedraagt ten hoogste 10 000 EUR per jaar.

Afdeling 4

Steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen in de landbouwsector

Artikel 37

Steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen in de landbouwsector

1.   Steunregelingen voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 2, punt b), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als zij voldoen aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun kan worden verleend:

a)

wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat de gebeurtenis formeel als natuurramp heeft erkend;

b)

wanneer er een rechtstreeks oorzakelijk verband is tussen de natuurramp en de schade die de onderneming heeft geleden.

3.   De steun moet rechtstreeks aan de betrokken onderneming worden betaald of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de onderneming lid is.

Wanneer de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het steunbedrag waarvoor die onderneming in aanmerking komt.

4.   Steunregelingen in verband met een natuurramp worden ingesteld binnen drie jaar nadat de natuurramp zich heeft voorgedaan, en de steun wordt binnen vier jaar na die datum betaald.

5.   In aanmerking komen de kosten van schade die als een rechtstreeks gevolg van de natuurramp is ontstaan, zoals getaxeerd door een openbare autoriteit, een door de steunverlenende autoriteit erkende onafhankelijke deskundige of een verzekeringsonderneming.

6.   De schade als gevolg van de natuurramp wordt berekend op het niveau van de individuele begunstigde.

7.   De steun kan betrekking hebben op:

a)

het in lid 8 bedoelde inkomensverlies als gevolg van de volledige of gedeeltelijke vernietiging van de landbouwproductie en de productiemiddelen;

b)

de in lid 9 bedoelde materiële schade.

8.   Het inkomensverlies wordt berekend door:

a)

de hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in het jaar van de natuurramp of in elk volgend jaar waarin de weerslag van de volledige of gedeeltelijke vernietiging van de productiemiddelen voelbaar was, vermenigvuldigd met de in dat jaar verkregen gemiddelde verkoopprijs;

af te trekken van:

b)

de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in de drie jaren voorafgaand aan de natuurramp of het gemiddelde van drie van de vijf jaren voorafgaand aan de natuurramp, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend, vermenigvuldigd met de gemiddelde verkregen verkoopprijs.

Wanneer een kmo minder dan drie jaar vóór de datum van de natuurramp is opgericht, moet de verwijzing naar de periode van drie jaar in lid 8, punt b), worden begrepen als een verwijzing naar de hoeveelheid die wordt geproduceerd en verkocht door een gemiddelde onderneming van dezelfde omvang als de aanvrager, namelijk een micro-onderneming, een kleine onderneming of een middelgrote onderneming, in de nationale of regionale sector die getroffen is door de natuurramp.

Het inkomensverlies kan worden berekend hetzij op het niveau van de jaarlijkse landbouwproductie, hetzij op het niveau van de gewassen of de veestapel.

Dat bedrag kan worden verhoogd met andere, rechtstreeks met de natuurramp verband houdende kosten die de begunstigde heeft gemaakt.

Het bedrag wordt verlaagd met de kosten die als gevolg van de natuurramp niet zijn gemaakt.

Voor de berekening van de jaarlijkse landbouwproductie van de begunstigde mogen indexen worden gebruikt op voorwaarde dat de toegepaste berekeningsmethode het mogelijk maakt het reële verlies van de begunstigde in het betrokken jaar te bepalen.

9.   De materiële schade aan activa zoals landbouwbedrijfsgebouwen, uitrusting en machines, voorraden en productiemiddelen die door de natuurramp is veroorzaakt, wordt berekend op basis van de reparatiekosten of de economische waarde van de betrokken activa onmiddellijk vóór de natuurramp.

Dat schadebedrag mag niet groter zijn dan de reparatiekosten of de daling van de billijke marktwaarde als gevolg van de natuurramp, dat wil zeggen het verschil tussen de waarde van de activa onmiddellijk vóór en onmiddellijk na de natuurramp.

10.   De steun en eventuele andere betalingen ter compensatie van de verliezen, met inbegrip van betalingen in het kader van een verzekeringspolis, bedragen ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Afdeling 5

Steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie

Artikel 38

Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector

1.   Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten in de landbouw- en de bosbouwsector of subsectoren daarvan is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   Het gesteunde project moet van algemeen belang zijn voor alle ondernemingen die actief zijn in de betrokken sector of subsector als bedoeld in lid 1.

3.   Vóór de begindatum van het gesteunde project wordt op een openbaar toegankelijke website op nationaal of regionaal niveau de volgende informatie bekendgemaakt:

a)

dat het gesteunde project wordt uitgevoerd;

b)

de doelstellingen van het gesteunde project;

c)

de vermoedelijke datum van de publicatie van de resultaten die van het gesteunde project worden verwacht;

d)

de plaats waar de van het gesteunde project verwachte resultaten op het internet zullen worden bekendgemaakt;

e)

dat de resultaten van het gesteunde project gratis beschikbaar zullen zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken sector of subsector actief zijn.

4.   De resultaten van het gesteunde project worden op een openbaar toegankelijke website beschikbaar gesteld vanaf de einddatum van het gesteunde project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van een specifieke organisatie, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt. De resultaten blijven op het internet beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het gesteunde project.

5.   De steun wordt rechtstreeks aan de organisatie voor onderzoek en/of kennisverspreiding toegekend.

6.   De steun wordt niet toegekend in de vorm van op de prijs van de land- of bosbouwproducten gebaseerde betalingen aan ondernemingen die actief zijn in de landbouw- of de bosbouwsector.

7.   In aanmerking komen de volgende kosten:

a)

personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het project bezighouden;

b)

kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang deze worden gebruikt voor het project; wanneer deze apparatuur en uitrusting niet gedurende hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

c)

kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang deze worden gebruikt voor het project en onder de volgende voorwaarden;

i)

wat gebouwen betreft, worden alleen de met de looptijd van het project overeenstemmende afschrijvingskosten, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd,

ii)

wat gronden betreft, komen de kosten van de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;

d)

kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm’s length-voorwaarden zijn ingekocht bij of in licentie zijn verkregen van externe bronnen, alsmede kosten van consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

e)

bijkomende overheadkosten en andere operationele uitgaven, waaronder die van materiaal, leveranties en soortgelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

8.   Wanneer een organisatie voor onderzoek en/of kennisverspreiding ook economische activiteiten uitoefent, moet met betrekking tot de financiering, de kosten en de inkomsten van die economische activiteiten een gescheiden boekhouding worden gevoerd.

9.   Ondernemingen die invloed op de organisatie voor onderzoek en/of kennisverspreiding kunnen uitoefenen in hun hoedanigheid van bijvoorbeeld aandeelhouders of leden, mogen geen preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit van de organisatie of tot de door haar gegenereerde onderzoeksresultaten genieten.

10.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 39

Steun voor kosten van ondernemingen die deelnemen aan projecten van operationele groepen in het kader van het EIP

1.   Steun voor kosten van ondernemingen die deelnemen aan onder artikel 127 van Verordening (EU) 2021/2115 vallende projecten van operationele groepen in het kader van het EIP is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De volgende kosten voor projecten van operationele groepen in het kader van het EIP komen in aanmerking:

a)

kosten van voorbereidende ondersteuning, capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming met het oog op het opzetten en uitvoeren van een project van een operationele groep in het kader van het EIP;

b)

kosten van de uitvoering van goedgekeurde verrichtingen;

c)

kosten van de voorbereiding en de uitvoering van samenwerkingsactiviteiten van de groep;

d)

werkingskosten in verband met het beheer van de uitvoering van een project van een operationele groep in het kader van het EIP;

e)

dynamisering van de EIP-gemeenschap om uitwisseling tussen belanghebbenden te bevorderen met het oog op informatieverstrekking en promotie van de projecten, en om potentiële begunstigden te ondersteunen met het oog op de uitwerking van verrichtingen en de indiening van aanvragen.

3.   De steunintensiteit mag niet hoger zijn dan de maximale steunpercentages die voor elke type verrichting in Verordening (EU) 2021/2115 zijn vastgesteld.

Artikel 40

Beperkte steunbedragen voor ondernemingen die profiteren van projecten van operationele groepen in het kader van het EIP

1.   Steun voor ondernemingen die deelnemen aan of profiteren van projecten van operationele groepen in het kader van het EIP als bedoeld in artikel 39, lid 1, van deze verordening, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   Het totale steunbedrag per project van een operationele groep in het kader van het EIP bedraagt hoogstens 500 000 EUR.

Afdeling 6

Steun voor de bosbouw

Artikel 41

Steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden

1.   Steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   Steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden dekt de aanlegkosten en een jaarlijkse premie per hectare.

De steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden kan betrekking hebben op investeringsverrichtingen.

3.   Steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden in het kader van investeringsverrichtingen dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

a)

de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij de aankoop van grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting, met uitzondering van de aankoop van grond indien de steun wordt verleend in het kader van een strategisch GLB-plan;

b)

de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

c)

algemene kosten in verband met de in de punten a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten a) en b) worden gemaakt;

d)

de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

e)

de kosten van de opstelling van bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten.

Steun die wordt verleend in het kader van een strategisch GLB-plan en wordt verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten, mag andere in aanmerking komende kosten dekken dan de in de eerste alinea bedoelde kosten op voorwaarde dat de kosten volledig in aanmerking komen in het kader van het betrokken strategisch GLB-plan en de steun pas ten uitvoer wordt gelegd na de goedkeuring van het betrokken strategisch plan door de Commissie.

Behalve wanneer de steun in het kader van een strategisch GLB-plan in de vorm van financieringsinstrumenten wordt verleend, wordt werkkapitaal niet beschouwd als in aanmerking komende kosten.

4.   Steun voor investeringsverrichtingen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, mag slechts worden toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

5.   De volgende aanlegkosten komen in aanmerking:

a)

kosten van plant- en teeltmateriaal;

b)

aanplantkosten en kosten die rechtstreeks met de aanplanting verband houden;

c)

kosten van andere hiermee verband houdende verrichtingen, zoals de opslag en de behandeling van zaailingen met de nodige preventie- en beschermingsmaterialen;

d)

kosten van de vervanging van tijdens het eerste jaar afgestorven bomen en van de vervanging van bomen bij kleinschalige sterfte tijdens de eerste jaren na de aanplanting. Voor de kosten van de vervanging van bomen bij grootschalige sterfte kan alleen steun worden verleend in het kader van artikel 43.

6.   De jaarlijkse premie per hectare dekt, gedurende maximaal twaalf jaar te rekenen vanaf de datum van de toekenning van de steun, de kosten van het gederfde inkomen en de kosten van onderhoudsactiviteiten, waaronder zuivering en dunning.

7.   Er mag geen steun worden toegekend voor de aanplant van de volgende bomen:

a)

bomen voor hakhout met korte omlooptijd;

b)

kerstbomen;

c)

snelgroeiende bomen voor de energieproductie;

d)

soorten die niet inheems zijn in het gebied, behalve wanneer de steun wordt verleend in het kader van het strategisch GLB-plan;

e)

investeringen in bebossing die niet stroken met de klimaat- en milieudoelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals vastgelegd in de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing (46).

8.   De aangeplante soorten moeten aangepast zijn aan de milieu- en klimaatomstandigheden van het areaal en voldoen aan de in punt 12 bedoelde minimale milieuvereisten.

9.   In gebieden waar de bebossing bemoeilijkt wordt door ongunstige bodem- en klimaatomstandigheden, kan steun worden toegekend voor de aanplant van meerjarige houtachtige soorten, zoals struiken die aangepast zijn aan de plaatselijke omstandigheden.

10.   Steun voor grote ondernemingen is afhankelijk van de overlegging van toepasselijke informatie uit een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument dat in overeenstemming is met de algemene richtsnoeren voor het duurzame beheer van de bossen in Europa (47).

Deze vereiste geldt niet voor gemeenten die autonome lokale autoriteiten zijn met een jaarlijkse begroting van minder dan 10 miljoen EUR en met minder dan 5 000 inwoners.

11.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

12.   In de context van steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden zijn de volgende minimale milieuvereisten van toepassing:

a)

bij de selectie van de aan te planten soorten, van de arealen en van de te gebruiken methoden wordt het volgende vermeden: een niet-passende bebossing van kwetsbare habitats, zoals veengebieden en wetlands, en negatieve effecten op gebieden met een hoge ecologische waarde, waaronder gebieden met een op een hoge natuurwaarde gerichte landbouw. Krachtens Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EG mag in gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen, alleen bebossing worden toegestaan die strookt met de beheersdoelstellingen voor die gebieden en waarover overeenstemming is bereikt met de autoriteit van de lidstaat die belast is met de uitvoering van Natura 2000;

b)

bij de selectie van de soorten, rassen, ecotypen en herkomst van de bomen wordt rekening gehouden met de vereiste weerbaarheid ten aanzien van klimaatverandering en natuurrampen en met de pedologische en hydrologische gesteldheid van het betrokken areaal, alsook met het potentiële invasieve karakter van de soorten onder door de lidstaten omschreven lokale omstandigheden. De begunstigde wordt verplicht om het bos minstens gedurende de periode waarvoor de premie voor gederfde landbouwinkomsten en onderhoud wordt betaald, te beschermen en te verzorgen. Daartoe moet hij onder meer naargelang van het geval aan bosverzorging, uitdunning of beweiding doen met het oog op de toekomstige ontwikkeling van het bos, de concurrentie met kruidachtige vegetatie in goede banen leiden en voorkomen dat zich brandgevoelig ondergroeimateriaal ophoopt. De lidstaten stellen voor snelgroeiende soorten een minimum- en een maximumperiode vast voordat deze mogen worden geveld. De minimumperiode bedraagt ten minste acht jaar en de maximumperiode bedraagt ten hoogste twintig jaar;

c)

wanneer als gevolg van moeilijke bodem-, klimatologische of milieuomstandigheden, met inbegrip van de aantasting van het milieu, niet kan worden verwacht dat de aanplant van meerjarige houtachtige planten tot de overeenkomstig de geldende nationale wetgeving omschreven bosbedekking zal leiden, mag de betrokken lidstaat de begunstigde toestaan een andere houtige vegetatiebedekking aan te leggen, zoals struiken of heesters die geschikt zijn voor de plaatselijke omstandigheden. De begunstigde moet dan zorg en bescherming bieden op het niveau dat geldt voor bossen;

d)

in het geval van bebossingsactiviteiten die leiden tot de aanleg van bossen die groter zijn dan een door de lidstaten te bepalen drempel, bestaat de verrichting uit:

i)

de aanplant van ecologisch aangepaste soorten of soorten die in het betrokken biogeografische gebied tegen klimaatverandering bestand zijn en waarvan niet in een effectbeoordeling is vastgesteld dat zij de biodiversiteit en ecosysteemdiensten in gevaar brengen of de gezondheid van de mens nadelig beïnvloeden, of

ii)

de aanplant van een mix van boomsoorten met hetzij minstens 10 % loofbomen per areaal, hetzij een minimum van drie boomsoorten of -variëteiten, waarbij de minst goed vertegenwoordigde minstens 10 % van het areaal beslaat.

Artikel 42

Steun voor boslandbouwsystemen

1.   Steun voor boslandbouwsystemen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun voor boslandbouwsystemen dekt de invoerings-, regeneratie- of renovatiekosten en een jaarlijkse premie per hectare.

3.   Steun voor boslandbouwsystemen kan betrekking hebben op investeringsverrichtingen.

4.   De steun voor boslandbouwsystemen in het kader van investeringsverrichtingen dekt, behalve wanneer deze in de vorm van financieringsinstrumenten wordt verstrekt, de volgende in aanmerking komende kosten:

a)

de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij de aankoop van grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting, met uitzondering van de aankoop van grond indien de steun wordt verleend in het kader van een strategisch GLB-plan;

b)

de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

c)

algemene kosten in verband met de in de punten a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer geen uitgaven uit hoofde van de punten a) en b) worden gedaan;

d)

de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

e)

de kosten van de opstelling van bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten.

Behalve wanneer de steun in het kader van een strategisch GLB-plan in de vorm van financieringsinstrumenten wordt verleend, wordt werkkapitaal niet beschouwd als in aanmerking komende kosten.

5.   Steun voor investeringsverrichtingen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, mag slechts worden toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

De eerste alinea is niet van toepassing op steun die wordt verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten.

6.   De volgende kosten van invoering, regeneratie of renovatie van het boslandbouwsysteem komen in aanmerking:

a)

de kosten van het aanplanten van bomen, waaronder de kosten van het plantmateriaal, de aanplanting, de opslag en de behandeling van zaailingen met de nodige preventie- en beschermingsmaterialen;

b)

de kosten van de omzetting van bestaande bossen of andere beboste gronden, waaronder de kosten van het kappen van bomen, uitdunnen en snoeien en de bescherming tegen graasdieren;

c)

andere kosten die rechtstreeks met de invoering, regeneratie of renovatie van een boslandbouwsysteem verband houden, zoals de kosten van haalbaarheidsstudies, aanlegplannen, bodemonderzoek en -voorbereiding en bescherming van de grond;

d)

de kosten van bosbegrazing, watertoevoer en beschermende voorzieningen;

e)

de kosten van de voor de invoering, regeneratie of renovatie van een boslandbouwsysteem noodzakelijke behandelingen, waaronder watertoevoer en snoeien;

f)

de kosten van herbeplanting in het eerste jaar na de invoering, regeneratie of renovatie van een boslandbouwsysteem.

7.   De jaarlijkse premie per hectare dekt de kosten van het onderhoud van het boslandbouwsysteem en wordt gedurende maximaal twaalf jaar na de datum van de toekenning van de steun verleend.

De in aanmerking komende kosten van het onderhoud kunnen betrekking hebben op de aangelegde boomgordels, op het wieden, snoeien en uitdunnen en op beschermende maatregelen en investeringen zoals het plaatsen van omheiningen of het aanbrengen van individuele beschermingskokers.

8.   De lidstaten bepalen de structuur en de samenstelling van het boslandbouwsysteem, met inachtneming van:

a)

de plaatselijke bodem- en klimaatgesteldheid en milieuomstandigheden;

b)

de bosbouwgewassoorten;

c)

de noodzaak te garanderen dat de grond op duurzame wijze voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt.

9.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 43

Steun voor de preventie en het herstel van schade aan bossen

1.   Steun voor de preventie en het herstel van schade aan bossen als gevolg van bosbranden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, rampzalige gebeurtenissen en met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen is verenigbaar met de interne markt in de zin van, naargelang van het geval, artikel 107, lid 2, punt b), of artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

a)

de aanleg van beschermende infrastructuur, met inbegrip van onderhoudskosten in het geval van brandstroken;

b)

plaatselijke, kleinschalige preventieactiviteiten tegen brand of andere natuurgevaren, waaronder kosten van de inzet van graasdieren, zoals kosten van stallen, watertoevoer, omheiningen en vervoer van dieren;

c)

de aanleg en verbetering van voorzieningen voor het monitoren van bosbranden, plagen en ziekten, en de installatie en verbetering van de betrokken communicatieapparatuur;

d)

het herstel van bosbouwpotentieel dat is beschadigd als gevolg van branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, rampzalige gebeurtenissen en met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen.

3.   Er wordt geen steun toegekend voor landbouwgerelateerde activiteiten op areaal waarvoor verbintenissen gelden als vermeld in artikel 34.

4.   Alleen bosgebieden die zijn opgenomen in het door de betrokken lidstaat opgestelde bosbeschermingsplan, komen in aanmerking voor steun voor brandpreventie.

5.   Bij herstel van bosbouwpotentieel als bedoeld in lid 2, punt d), is de steun afhankelijk van:

a)

de formele erkenning door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat dat zich een brand, natuurramp, ongunstige weersomstandigheid die met een natuurramp kan worden gelijkgesteld, een andere ongunstige weersomstandigheid, een plantenplaag, een rampzalige gebeurtenis of een met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenis heeft voorgedaan, en de overlegging door de begunstigden van bewijzen dat zij over passende risicobeheersinstrumenten beschikken om waar nodig een mogelijke schadeveroorzakende gebeurtenis in de toekomst tegen te gaan;

b)

de formele erkenning door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat dat de overeenkomstig Verordening (EU) 2016/2031 genomen maatregelen om een plantenplaag te bestrijden, uit te roeien of in te dammen, zijn uitgevoerd, en

c)

als het gaat om steun op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag, de overlegging door de begunstigden van bewijs dat dit herstel maatregelen voor de aanpassing aan de klimaatverandering zal omvatten, behalve indien die aanpassingsmaatregelen integraal deel uitmaken van de regeling en voor alle begunstigden gelden.

6.   In het geval van steun om schade aan bossen door plantenplagen te voorkomen, wordt het risico op een plantenplaag aangetoond aan de hand van wetenschappelijke gegevens en erkend door een wetenschappelijke overheidsinstantie.

De lijst van de soorten plantenplagen die schade veroorzaken of kunnen veroorzaken, wordt opgenomen in de door de betrokken lidstaat ingediende steunregeling of ad-hocsteun.

7.   De gesteunde activiteiten of projecten moeten stroken met het door de lidstaat opgestelde bosbeschermingsplan.

Bij herstel van bosbouwpotentieel als bedoeld in lid 2, punt d), is de steun voor grote ondernemingen afhankelijk van de overlegging van toepasselijke informatie uit een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument dat in overeenstemming is met de algemene richtsnoeren voor het duurzame beheer van de bossen in Europa. Deze vereiste geldt niet voor gemeenten die autonome lokale autoriteiten zijn met een jaarlijkse begroting van minder dan 10 miljoen EUR en met minder dan 5 000 inwoners.

8.   Er wordt geen steun verleend voor inkomensverlies als gevolg van branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, rampzalige gebeurtenissen of met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen.

9.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

De steun voor de in lid 2, punt d), bedoelde in aanmerking komende kosten en eventuele andere door de begunstigde ontvangen betalingen, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis voor dezelfde in aanmerking komende kosten, mogen niet meer bedragen dan 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 44

Steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen

1.   Steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De investeringen moeten betrekking hebben op het nakomen van verbintenissen inzake milieudoelstellingen, de verlening van ecosysteemdiensten, de verhoging van de maatschappelijke belevingswaarde van bossen en beboste gronden in het betrokken gebied of de verbetering van het potentieel van ecosystemen tot matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, zonder dat economische baten op lange termijn worden uitgesloten. Soorten die niet inheems zijn in het gebied, zijn uitgesloten, behalve wanneer de steun wordt verleend in het kader van het strategisch GLB-plan.

3.   Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, mag slechts worden toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun. Steun die in de vorm van financieringsinstrumenten wordt verleend, is van die voorwaarde vrijgesteld.

4.   Behalve wanneer de steun in de vorm van financieringsinstrumenten wordt verstrekt, dekt hij de volgende in aanmerking komende kosten:

a)

de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij de aankoop van grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting, met uitzondering van de aankoop van grond indien de steun wordt verleend in het kader van een strategisch GLB-plan;

b)

de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

c)

algemene kosten in verband met de in de punten a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs, advies over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied, met inbegrip van het uitvoeren van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten a) en b) worden verricht;

d)

de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

e)

de kosten van de opstelling van bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten;

f)

de kosten van plant- en teeltmateriaal;

g)

aanplantkosten en kosten die rechtstreeks met de aanplanting verband houden;

h)

kosten van andere hiermee verband houdende verrichtingen, zoals de opslag en de behandeling van zaailingen met de nodige preventie- en beschermingsmaterialen;

i)

kosten van de vervanging van tijdens het eerste jaar afgestorven bomen en van de vervanging van bomen bij kleinschalige sterfte tijdens de eerste jaren na de aanplanting. Voor de kosten van de vervanging van bomen bij grootschalige sterfte kan alleen steun worden verleend in het kader van artikel 43.

5.   Behalve wanneer de steun in de vorm van financieringsinstrumenten wordt verstrekt, worden andere dan de in lid 4, punten a) en b), bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies niet als in aanmerking komende kosten beschouwd.

Behalve wanneer de steun in het kader van een strategisch GLB-plan in de vorm van financieringsinstrumenten wordt verleend, wordt werkkapitaal niet beschouwd als in aanmerking komende kosten.

6.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 45

Steun voor het opvangen van gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten

1.   Steun die aan bosbezitters, bosbeheerders en hun verenigingen wordt verleend voor het opvangen van gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van uit de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG of Richtlijn 2009/147/EG voortvloeiende vereisten, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun wordt jaarlijks per hectare bosareaal toegekend om de begunstigden te vergoeden voor de extra kosten die zij maken en de inkomsten die zij derven als gevolg van de nadelen die zij in de in lid 3 genoemde bosgebieden ondervinden door de uitvoering van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG.

3.   De steun wordt enkel betaald voor de volgende bosgebieden:

a)

Natura 2000-bosgebieden;

b)

landschapselementen waarmee wordt bijgedragen aan de uitvoering van artikel 10 van Richtlijn 92/43/EEG en die niet groter zijn dan 5 % van de gebieden die zijn opgenomen in het Natura 2000-netwerk dat onder de territoriale reikwijdte van het betrokken strategisch plan valt.

4.   Er kan steun worden verleend aan bosbezitters, bosbeheerders en hun verenigingen.

5.   De steunintensiteit blijft beperkt tot 100 % van de in lid 2 bedoelde kosten en mag niet meer bedragen dan 500 EUR per hectare per jaar in de eerste periode van ten hoogste vijf jaar en 200 EUR per hectare per jaar in de daaropvolgende periode.

Artikel 46

Steun voor bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding;

1.   Steun voor bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun dient enkel voor vrijwillige beheersverbintenissen die gericht zijn op de verwezenlijking van een of meer van de milieu- en klimaatgerelateerde specifieke doelstellingen van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 en die verder gaan dan de toepasselijke verplichte vereisten in de nationale bosbouwwetgeving of andere toepasselijke nationale of Uniewetgeving.

3.   Alle in lid 2 bedoelde verplichte vereisten moeten worden omschreven en toegelicht in de nationale rechtsgrondslag.

4.   De verbintenissen worden aangegaan voor een periode van vijf tot zeven jaar. Indien dat nodig is en naar behoren wordt gemotiveerd, kunnen de lidstaten voor specifieke soorten verbintenissen evenwel een langere periode vaststellen.

5.   Voor verbintenissen die op grond van dit artikel worden aangegaan, stelt de lidstaat een herzieningsclausule vast die de aanpassing ervan garandeert wanneer de desbetreffende, in lid 2 bedoelde verplichte vereisten worden gewijzigd.

6.   Met de steun worden de begunstigden geheel of gedeeltelijk vergoed voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die uit de in lid 2 bedoelde verbintenissen voortvloeien.

7.   De steunintensiteit blijft beperkt tot 100 % van de in aanmerking komende kosten en mag niet meer bedragen dan 200 EUR per hectare per jaar.

8.   Als de steun wordt verleend in het kader van een strategisch plan, kan het in lid 7 vastgestelde maximumbedrag in uitzonderlijke gevallen worden verhoogd, rekening houdend met de specifieke omstandigheden waarin dat strategisch plan voorziet.

Artikel 47

Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties in de bosbouwsector

1.   Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties ten behoeve van ondernemingen die in de bosbouwsector actief zijn, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

De lidstaten zien erop toe dat de krachtens dit artikel gesteunde acties consistent zijn met de in hun strategisch GLB-plan opgenomen beschrijving van AKIS.

2.   De steun dient voor de financiering van acties op het gebied van beroepsopleiding en verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching, demonstratieactiviteiten, voorlichtingsacties en de bevordering van innovatie.

De steun kan ook worden verleend voor korte uitwisselingen op het gebied van bosbeheer en bosbezoeken die met name gericht zijn op duurzame bosbouwmethoden of -technologieën, het creëren van nieuwe zakelijke kansen, de ontwikkeling van nieuwe technologieën en de verbetering van de veerkracht van bossen.

Voor demonstratieactiviteiten mag steun worden verleend ter dekking van de betrokken investeringskosten.

3.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

a)

de kosten van het organiseren en uitvoeren van de kennisuitwisselings- of voorlichtingsacties;

b)

als het gaat om demonstratieprojecten in verband met investeringen:

i)

de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij de aankoop van grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10 % van de andere totale in aanmerking komende uitgaven voor de betrokken verrichting, met uitzondering van de aankoop van grond indien de steun wordt verleend in het kader van een strategisch GLB-plan,

ii)

de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa,

iii)

algemene kosten in verband met de in de punten i) en ii) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten i) en ii) worden gedaan,

iv)

de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

c)

de kosten in verband met de reis-, verblijfs- en dagvergoedingen van de deelnemers.

Werkkapitaal wordt niet beschouwd als in aanmerking komende kosten.

4.   De in lid 3, punt b), bedoelde kosten komen slechts in aanmerking voor zover en zolang zij voor het demonstratieproject worden gemaakt.

5.   Alleen de afschrijvingskosten die met de looptijd van het demonstratieproject overeenstemmen, als berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, komen in aanmerking.

6.   De in lid 3, punt a), bedoelde steun wordt niet toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden. De steun wordt betaald aan de aanbieder van de kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties.

7.   De organisaties die kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties aanbieden, beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel.

8.   De steun bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 48

Steun voor adviesdiensten in de bosbouwsector

1.   Steun voor adviesdiensten in de bosbouwsector is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De betrokken diensten mogen niet van permanente of periodieke aard zijn en evenmin verband houden met de exploitatiekosten van de onderneming. De adviesdiensten bestrijken de economische, ecologische en sociale dimensies en verstrekken actuele technologische en wetenschappelijke informatie die tot stand is gekomen in het kader van onderzoek en innovatie.

De lidstaten zien erop toe dat de krachtens dit artikel gesteunde acties consistent zijn met de in hun strategisch GLB-plan opgenomen beschrijving van AKIS.

3.   De lidstaten zien erop toe dat het systeem van de adviesdiensten minstens betrekking heeft op kwesties in verband met de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 2008/50/EG, Richtlijn 2009/147/EG, Verordening (EU) 2016/2031, artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en Richtlijn 2009/128/EG.

4.   De steun wordt verleend in de vorm van een gesubsidieerde dienst.

De organisaties die worden geselecteerd om adviesdiensten te verstrekken, beschikken over daartoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel, alsmede over ervaring op het gebied van adviesverstrekking, en zijn betrouwbaar gebleken op de gebieden waarover zij advies verstrekken.

5.   De lidstaten zien erop toe dat de verstrekker van de adviesdiensten onpartijdig is en geen belangenconflict heeft.

6.   Wanneer dat gerechtvaardigd en passend is, mag het advies gedeeltelijk in groep worden verstrekt, met dien verstande dat rekening wordt gehouden met de situatie van de individuele begunstigden van de adviesdiensten.

7.   De steun blijft beperkt tot 100 % van de in aanmerking komende kosten en mag per periode van drie jaar niet meer bedragen dan 200 000 EUR per onderneming.

Artikel 49

Steun voor investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouwsector

1.   Steun voor investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouwsector is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, mag slechts worden toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

De eerste alinea is niet van toepassing op steun die wordt verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten.

3.   Steun voor grote ondernemingen is afhankelijk van de overlegging van toepasselijke informatie uit een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument dat in overeenstemming is met de algemene richtsnoeren voor het duurzame beheer van de bossen in Europa.

Deze vereiste geldt niet voor gemeenten die autonome lokale autoriteiten zijn met een jaarlijkse begroting van minder dan 10 miljoen EUR en met minder dan 5 000 inwoners.

4.   De steun kan worden verleend voor infrastructuurinvesteringen voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van bossen. Indien de steun buiten het kader van een strategisch GLB-plan wordt verleend, omvat hij uitsluitend het volgende:

a)

de ontsluiting van bosgrond;

b)

ruilverkaveling en bodemverbetering;

c)

de levering van duurzame energie, energie-efficiëntie, watervoorziening en -besparing;

d)

het gebruik van dieren in plaats van machines;

e)

de bouw van tijdelijke opslagfaciliteiten.

5.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

a)

de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij de aankoop van grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10 % van de andere totale in aanmerking komende uitgaven voor de betrokken verrichting, met uitzondering van de aankoop van grond voor milieubehoud indien de steun wordt verleend in het kader van een strategisch GLB-plan;

b)

de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, met inbegrip van het gebruik van dieren in plaats van machines, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

c)

algemene kosten in verband met de in de punten a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten a) en b) worden verricht;

d)

de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

e)

de kosten van de opstelling van bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten.

6.   Behalve wanneer de steun in het kader van een strategisch GLB-plan in de vorm van financieringsinstrumenten wordt verleend, worden de volgende kosten niet geacht in aanmerking te komen:

a)

andere dan de in lid 5, punten a) en b), bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies en

b)

werkkapitaal.

7.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 65 % van de in aanmerking komende kosten.

De steunintensiteit kan tot maximaal 80 % worden verhoogd voor de volgende investeringen:

a)

investeringen die verband houden met een of meer specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen als vermeld in artikel 14, lid 3, punten e), f) en g);

b)

investeringen in de ultraperifere gebieden of de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee.

8.   De steunintensiteit kan worden verhoogd tot 100 % voor niet-productieve investeringen, ruilverkaveling, bodemverbetering en investeringen in boswegen die gratis voor het publiek toegankelijk zijn en ten dienste staan van de multifunctionaliteit van het bos.

Artikel 50

Steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten

1.   Steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, mag slechts worden toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

3.   Steun voor grote ondernemingen is afhankelijk van de overlegging van toepasselijke informatie uit een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument dat in overeenstemming is met de algemene richtsnoeren voor het duurzame beheer van de bossen in Europa.

4.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

a)

de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij de aankoop van grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10 % van de andere totale in aanmerking komende uitgaven voor de betrokken verrichting, met uitzondering van de aankoop van grond voor milieubehoud indien de steun wordt verleend in het kader van een strategisch GLB-plan;

b)

de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

c)

algemene kosten in verband met de in de punten a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten a) en b) worden verricht;

d)

de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

e)

de kosten van de opstelling van bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten.

5.   Behalve wanneer de steun in het kader van een strategisch GLB-plan in de vorm van financieringsinstrumenten wordt verleend, worden de volgende kosten niet geacht in aanmerking te komen:

a)

kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies en

b)

werkkapitaal.

6.   Investeringen om de economische waarde van bossen te vergroten moeten worden gemotiveerd op basis van de te verwachten verbeteringen in bossen op een of meer bedrijven en kunnen betrekking hebben op bodemvriendelijke, zuinige oogstmachines en -praktijken.

7.   Investeringen met betrekking tot het gebruik van hout als grondstof of energiebron blijven beperkt tot handelingen die aan de industriële verwerking voorafgaan.

8.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 65 % van de in aanmerking komende kosten.

9.   De steunintensiteit kan tot maximaal 80 % worden verhoogd voor de volgende investeringen:

a)

investeringen die verband houden met een of meer specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen als vermeld in artikel 14, lid 3, punten e), f) en g);

b)

investeringen in de ultraperifere gebieden of de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee.

Artikel 51

Steun voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de bosbouw

1.   Steun voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de bosbouw in het kader van bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)

“instandhouding in situ”: instandhouding van genetisch materiaal in ecosystemen en natuurlijke habitats en het behoud en herstel van levensvatbare populaties van soorten in hun natuurlijke omgeving;

b)

“instandhouding op het bosbouwbedrijf”: instandhouding in situ en ontwikkeling op het bosbouwbedrijf;

c)

“instandhouding ex situ”: instandhouding van genetisch materiaal voor de bosbouw buiten de natuurlijke habitat;

d)

“verzameling ex situ”: verzameling genetisch materiaal voor de bosbouw die buiten de natuurlijke habitat wordt bewaard.

3.   De steun dekt de kosten van de volgende verrichtingen:

a)

gerichte acties: acties ter bevordering van de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de bosbouw in situ en ex situ, met inbegrip van de opstelling van webgebaseerde inventarissen van de genetische hulpbronnen die momenteel in situ worden bewaard, inclusief de instandhouding op het bosbouwbedrijf, van verzamelingen ex situ en databases;

b)

gecoördineerde acties: acties ter bevordering van de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde organisaties van de lidstaten ten behoeve van de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de bosbouw in de Unie;

c)

begeleidende acties: voorlichtings-, verspreidings- en adviseringsacties waarbij niet-gouvernementele organisaties en andere relevante belanghebbenden worden betrokken, opleidingen en de opstelling van technische verslagen.

4.   De steun bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 52

Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de bosbouwsector

1.   Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de bosbouwsector is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening. De leden van de producentengroepering of -organisatie mogen geen grote ondernemingen zijn, met uitzondering van gemeenten.

2.   Als alternatief voor de verlening van steun aan producentengroeperingen of -organisaties mag in de eerste vijf jaar na de oprichting van de groepering of organisatie steun ten belope van het totaalbedrag waarop de producentengroepering of -organisatie krachtens dit artikel recht zou hebben, rechtstreeks aan de producenten worden verleend ter compensatie van hun bijdragen aan de exploitatiekosten van de groepering of organisatie.

3.   De steun dekt de volgende kosten:

a)

de kosten van het huren van geschikte panden tegen markttarieven;

b)

de kosten van de aankoop van kantooruitrusting;

c)

de kosten van administratief personeel en van een gekwalificeerd bosbeheerder;

d)

overheadkosten en vergoedingen voor juridische en ambtelijke handelingen;

e)

de kosten van aankoop van computerapparatuur en van aankoop of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen;

f)

bij aankoop van panden, een bedrag dat overeenstemt met de huurkosten tegen markttarieven.

4.   Er wordt geen steun betaald voor kosten die worden gemaakt na het vijfde jaar nadat de bevoegde autoriteit van de lidstaat de producentengroepering of -organisatie officieel heeft erkend op basis van haar bedrijfsplan, behalve voor collectieve milieu- en klimaatacties met het oog op de doelstellingen van artikel 6 van Verordening (EU) 2021/2115.

5.   Als de steun in jaarlijkse tranches wordt betaald, mogen de lidstaten de laatste tranche pas betalen nadat zij hebben geverifieerd dat het bedrijfsplan correct is uitgevoerd.

6.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 53

Steun voor ruilverkaveling van bosbouwgrond

1.   Steun voor ruilverkaveling van bosbouwgrond is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun wordt uitsluitend toegekend voor juridische en administratieve kosten, inclusief opmetingskosten.

3.   De steun bedraagt ten hoogste 100 % van de werkelijk gemaakte kosten.

Artikel 54

Steun voor samenwerking in de bosbouwsector

1.   Steun voor samenwerking in de bosbouwsector is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun mag alleen worden toegekend ter bevordering van samenwerking die bijdraagt aan de verwezenlijking van een of meer van de doelstellingen van artikel 6 van Verordening (EU) 2021/2115.

3.   Bij de onder dit artikel vallende vormen van samenwerking zijn ten minste twee actoren betrokken, die niet noodzakelijk actief hoeven te zijn in de bosbouwsector of de bosbouw- en landbouwsector. De samenwerking moet echter vooral ten goede komen aan de bosbouwsector of de bosbouw- en landbouwsector.

4.   De volgende vormen van samenwerking komen in aanmerking:

a)

samenwerking tussen verschillende ondernemingen in de bosbouwsector en andere in de landbouw- en bosbouwsector actieve actoren die bijdragen tot de verwezenlijking van een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6 van Verordening (EU) 2021/2115, met inbegrip van producentengroeperingen en coöperaties;

b)

de oprichting van clusters en netwerken.

5.   Voor samenwerking waarbij uitsluitend onderzoeksinstellingen zijn betrokken, mag geen steun worden verleend.

6.   De steun mag met name worden verleend voor samenwerking bij de volgende activiteiten:

a)

proefprojecten;

b)

de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, procedés en technologieën in de bosbouwsector;

c)

samenwerking tussen kleinschalige marktdeelnemers in de bosbouwsector met als doel gemeenschappelijke werkprocedés op te zetten en voorzieningen en middelen te delen;

d)

horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen met het oog op de oprichting en ontwikkeling van korte ketens en lokale markten;

e)

afzetbevorderingsactiviteiten in een lokale context met het oog op de ontwikkeling van korte ketens en lokale markten;

f)

collectieve actie met het oog op klimaatmitigatie en -adaptatie;

g)

de uitvoering, met name door andere dan de in artikel 31, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde groepen publieke en private partners, van andere dan de in artikel 32 van die verordening bedoelde strategieën voor lokale ontwikkeling.

7.   De steun mag alleen worden verleend voor nieuwe samenwerkingsvormen, met inbegrip van bestaande samenwerkingsvormen indien een nieuwe activiteit wordt opgestart.

8.   Steun voor de oprichting en ontwikkeling van korte toeleveringsketens, als bedoeld in lid 6, punten d) en e), mag slechts betrekking hebben op toeleveringsketens waarbij er tussen de bosbezitter of bosbeheerder en de consument hoogstens één intermediair is.

9.   Bij uit investeringen bestaande verrichtingen en directe kosten van specifieke projecten die verband houden met de uitvoering van een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument moet worden voldaan aan de regels en vereisten van het toepasselijke artikel inzake investeringssteun van deze verordening en aan artikel 4 inzake aanmeldingsdrempels.

10.   De volgende kosten komen in aanmerking voor zover zij betrekking hebben op bosbouwactiviteiten:

a)

kosten van studies van het betrokken gebied, kosten van haalbaarheidsstudies en kosten van het opstellen van een bedrijfsplan of een andere dan de in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde strategie voor lokale ontwikkeling;

b)

met de samenwerking gepaard gaande werkingskosten, zoals het salaris van een “coördinator”;

c)

kosten van uit te voeren verrichtingen;

d)

kosten van afzetbevorderingsactiviteiten;

e)

kosten van het opstellen van bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten.

11.   De steun wordt gedurende ten hoogste zeven jaar verleend.

12.   De steun bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Afdeling 7

Steun voor kmo’s in plattelandsgebieden

Artikel 55

Steun voor basisdiensten en infrastructuur in plattelandsgebieden

1.   Steun die in het kader van een strategisch GLB-plan wordt verleend voor basisdiensten en infrastructuur in plattelandsgebieden is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als deze pas ten uitvoer wordt gelegd nadat de Commissie het betrokken strategisch GLB-plan heeft goedgekeurd, en voldoet aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun moet aan de twee onderstaande voorwaarden voldoen:

a)

hij wordt in een van de volgende vormen verleend in het kader van een strategisch GLB-plan overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115:

i)

als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd,

ii)

als aanvullende nationale financiering bij uit het Elfpo gecofinancierde steun;

b)

hij is identiek aan de desbetreffende maatregel van het in punt a) bedoelde strategisch GLB-plan.

3.   De steun dekt:

a)

investeringen in de aanleg, verbetering of uitbreiding van allerhande soorten infrastructuur waarvan de in aanmerking komende kosten hoogstens 2 miljoen EUR bedragen (“kleinschalige infrastructuur”), met uitzondering van investeringen in hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en breedbandinfrastructuur, die niet in aanmerking komen;

b)

investeringen in het opzetten, verbeteren of uitbreiden van lokale basisdiensten voor de plattelandsbevolking, waarbij het kan gaan om sociale diensten, vrijetijdsbesteding en cultuurbeleving, en de daarbij horende infrastructuur;

c)

investeringen voor publiek gebruik in recreatie-infrastructuur, toeristische informatie en kleinschalige toeristische infrastructuur;

d)

investeringen met betrekking tot de instandhouding, het herstel en de opwaardering van het culturele en natuurlijke erfgoed van dorpen, rurale landschappen en locaties met hoge natuurwaarde, met inbegrip van de daarmee verbonden sociaaleconomische aspecten, alsmede acties gericht op milieubewustzijn;

e)

investeringen voor het verplaatsen van activiteiten en het verbouwen van gebouwen of andere voorzieningen die in of dicht bij rurale woongebieden gelegen zijn, met als doel de levenskwaliteit te verbeteren of de milieuprestatie van die woongebieden te verbeteren.

4.   De verrichtingen in het kader van de in lid 3 bedoelde investeringen moeten worden uitgevoerd volgens de ontwikkelingsplannen voor de gemeenten en dorpen in de plattelandsgebieden en hun basisdiensten, voor zover dergelijke plannen voorhanden zijn, en moeten stroken met de toepasselijke strategieën voor lokale ontwikkeling. Dergelijke plannen zijn niet vereist voor investeringen waarvoor steun wordt verleend in de vorm van financieringsinstrumenten.

5.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

a)

kosten van het opstellen en bijwerken van ontwikkelings- en beheerplannen voor plattelandsgebieden en hun basisdiensten en voor locaties met hoge natuurwaarde;

b)

kosten van het verrichten van studies in verband met cultureel en natuurlijk erfgoed, rurale landschappen en locaties met hoge natuurwaarde;

c)

kosten van investeringen in materiële en immateriële activa;

d)

kosten in verband met acties om het milieubewustzijn te vergroten.

De kosten van gekapitaliseerde werkzaamheden kunnen ook in aanmerking komen voor de in lid 3, punt d) bedoelde steun.

Werkkapitaal wordt niet beschouwd als in aanmerking komende kosten. De steun mag niet worden verleend in de vorm van exploitatiesteun.

6.   Voor de in lid 3, punten a) tot en met d), bedoelde activiteiten bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Om de maximale steunintensiteit niet te overschrijden worden voor de in lid 3, punten b), c) en d), bedoelde activiteiten de netto-inkomsten in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme. Bij wijze van alternatief kan voor steun van hoogstens 1 miljoen EUR de maximale steunintensiteit worden vastgesteld op 80 % van de in aanmerking komende kosten.

7.   Wat de in lid 3, punt e), bedoelde investeringen betreft, bedraagt de steunintensiteit niet meer dan 100 % van de reële kosten van dergelijke activiteiten wanneer de verplaatsing van de activiteiten of de verbouwing van gebouwen of andere voorzieningen bestaat uit het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen.

Wanneer de verplaatsing van de activiteiten of de verbouwing van gebouwen of andere voorzieningen, naast het in de eerste alinea bedoelde demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen, leidt tot een modernisering van die voorzieningen of tot een verhoging van de productiecapaciteit, mogen de steunintensiteiten niet hoger zijn dan de maximale steunintensiteit die voor de kosten in verband met de modernisering van voorzieningen of de verhoging van de productiecapaciteit is vastgesteld op de regionalesteunkaart die van kracht is op het tijdstip waarop de steun in het betrokken gebied wordt verleend. De loutere vervanging van een bestaand gebouw of van bestaande voorzieningen door een nieuw, modern gebouw of nieuwe, moderne voorzieningen waarbij de betrokken productie of technologie niet fundamenteel wordt gewijzigd, wordt niet geacht met modernisering gepaard te gaan.

Artikel 56

Aanloopsteun voor niet-agrarische activiteiten in plattelandsgebieden

1.   Aanloopsteun voor niet-agrarische activiteiten in plattelandsgebieden is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun moet aan de twee onderstaande voorwaarden voldoen:

a)

hij wordt in een van de volgende vormen verleend in het kader van een strategisch GLB-plan overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115:

i)

als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd,

ii)

als aanvullende nationale financiering bij de in punt i) genoemde steun;

b)

hij is identiek aan de desbetreffende maatregel van het in punt a) bedoelde strategisch GLB-plan.

3.   Er wordt steun verleend aan de volgende categorieën begunstigden:

a)

landbouwers of leden van een landbouwhuishouden in plattelandsgebieden die diversifiëren naar niet-agrarische activiteiten;

b)

kleine en micro-ondernemingen in plattelandsgebieden;

c)

natuurlijke personen in plattelandsgebieden.

4.   Als het in lid 3, punt a), bedoelde lid van een landbouwhuishouden een rechtspersoon of een groep rechtspersonen is, moet dat lid op het tijdstip dat de steunaanvraag wordt ingediend, een landbouwactiviteit op het landbouwbedrijf uitoefenen.

5.   De steun is afhankelijk van de indiening van een bedrijfsplan bij de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.

Het bedrijfsplan bevat de volgende gegevens:

a)

de economische beginsituatie van de begunstigde;

b)

mijlpalen en streefcijfers voor de ontwikkeling van de nieuwe activiteiten van de begunstigde;

c)

nadere gegevens over de acties die vereist zijn voor de ontwikkeling van de activiteiten van de begunstigde, zoals gegevens over investeringen, opleiding en advies.

Het bedrijfsplan heeft een looptijd van hoogstens vijf jaar.

6.   De laatste tranche wordt slechts betaald als het in lid 5 bedoelde bedrijfsplan correct is uitgevoerd. Bij de vaststelling van het steunbedrag houden de lidstaten rekening met de sociaaleconomische toestand in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft.

7.   De steun bedraagt ten hoogste 100 000 EUR per begunstigde.

Artikel 57

Steun voor landbouwers die tot een kwaliteitsregeling voor katoen of levensmiddelen toetreden

1.   Steun voor landbouwers die toetreden, of in de voorgaande vijf jaar zijn toegetreden, tot een kwaliteitsregeling voor katoen of levensmiddelen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun moet aan de twee onderstaande voorwaarden voldoen:

a)

hij wordt in een van de volgende vormen verleend in het kader van een strategisch GLB-plan overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115:

i)

als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd,

ii)

als aanvullende nationale financiering bij de in punt i) genoemde steun;

b)

hij is identiek aan de desbetreffende interventie van het in punt a) bedoelde strategisch GLB-plan.

3.   Er wordt steun verleend voor toetreding tot een van de volgende soorten kwaliteitsregelingen:

a)

op grond van Verordening (EU) nr. 1151/2012 vastgestelde kwaliteitsregelingen voor katoen en levensmiddelen;

b)

kwaliteitsregelingen, met inbegrip van certificeringsregelingen, voor katoen en levensmiddelen waarvan de lidstaten erkennen dat ze aan de volgende criteria voldoen:

i)

de specificiteit van het eindproduct dat volgens dergelijke kwaliteitsregelingen wordt gemaakt, vloeit voort uit duidelijke verplichtingen die een of meer van de volgende eigenschappen garanderen:

specifieke productkenmerken;

specifieke landbouw- of productiemethoden;

een kwaliteit van het eindproduct die uit het oogpunt van de gezondheid van mens, dier of plant, het dierenwelzijn of milieubescherming veel verder gaat dan de voor het handelsproduct geldende normen;

ii)

de regeling staat open voor alle producenten,

iii)

de regeling behelst het opstellen van een bindend productdossier voor eindproducten en de naleving daarvan wordt geverifieerd door overheidsinstanties of door een onafhankelijke inspectie-instantie,

iv)

de regeling is transparant en garandeert de volledige traceerbaarheid van de landbouwproducten;

c)

vrijwillige certificeringsregelingen voor levensmiddelen die, naar de betrokken lidstaat erkent, voldoen aan de eisen van de mededeling van de Commissie “EU-richtsnoeren betreffende de beste praktijken voor vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen” (48).

4.   De steun wordt verleend in de vorm van een jaarlijkse financiële stimulans waarvan het niveau wordt bepaald op basis van de hoogte van de vaste kosten die voortvloeien uit de deelname aan kwaliteitsregelingen.

5.   De steun wordt gedurende ten hoogste zeven jaar verleend.

6.   Als de eerste deelname aan de kwaliteitsregeling vóór de steunaanvraag is gestart, wordt de maximale duur van zeven jaar verminderd met het aantal jaren dat is verlopen tussen die eerste deelname en het tijdstip van de steunaanvraag.

7.   De steun bedraagt ten hoogste 3 000 EUR per begunstigde per jaar.

Artikel 58

Steun voor voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten voor katoen en levensmiddelen die onder een kwaliteitsregeling vallen

1.   Steun voor voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten voor katoen en levensmiddelen die onder een kwaliteitsregeling vallen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun moet aan de twee onderstaande voorwaarden voldoen:

a)

hij wordt in een van de volgende vormen verleend in het kader van een strategisch GLB-plan overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115:

i)

als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd,

ii)

als aanvullende nationale financiering bij de in punt i) genoemde steun;

b)

hij is identiek aan de desbetreffende maatregel van het in punt a) bedoelde strategisch GLB-plan.

3.   De steun wordt verleend aan producentengroeperingen die voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten uitvoeren.

4.   Alleen voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten die op de interne markt worden uitgevoerd, komen voor steun in aanmerking.

5.   Er wordt steun verleend voor voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten voor katoen en levensmiddelen die onder een kwaliteitsregeling vallen en waarvoor steun wordt verleend krachtens artikel 57.

6.   In aanmerking komen de kosten van acties met de volgende kenmerken:

a)

zij zetten de consument ertoe aan levensmiddelen of katoen te kopen die onder een in artikel 57, lid 3, bedoelde kwaliteitsregeling vallen;

b)

zij vestigen de aandacht op de specifieke kenmerken of voordelen van het levensmiddel of de katoen, met name de kwaliteit, de specifieke productiemethode, de hoge dierenwelzijnsnormen en het respect voor het milieu die met de betrokken kwaliteitsregeling samenhangen.

7.   De in lid 6 bedoelde acties mogen de consument er niet toe aanzetten katoen of een levensmiddel te kopen wegens de bijzondere oorsprong ervan, behalve als die katoen of dat levensmiddel valt onder kwaliteitsregelingen als bedoeld in titel II van Verordening (EU) nr. 1151/2012.

8.   De oorsprong van het levensmiddel of de katoen mag worden aangegeven op voorwaarde dat de oorsprongsvermelding ondergeschikt is aan de hoofdboodschap.

9.   Voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten die verband houden met specifieke ondernemingen of handelsmerken, komen niet voor steun in aanmerking.

10.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 70 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 59

Steun voor samenwerking in plattelandsgebieden

1.   Steun voor samenwerking in plattelandsgebieden is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De steun moet aan de twee onderstaande voorwaarden voldoen:

a)

hij wordt in een van de volgende vormen verleend in het kader van een strategisch GLB-plan overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115:

i)

als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd,

ii)

als aanvullende nationale financiering bij de in punt i) genoemde steun;

b)

hij is identiek aan de desbetreffende maatregel van het in punt a) bedoelde strategisch GLB-plan.

3.   Bij de onder dit artikel vallende vormen van samenwerking zijn ten minste twee actoren betrokken, waarbij het kan gaan om ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector, ondernemingen die actief zijn in de voedselketen en andere actoren, waaronder producentengroeperingen, coöperaties en brancheorganisaties, voor zover de samenwerking ten goede komt aan plattelandsgebieden.

4.   De volgende vormen van samenwerking komen in aanmerking:

a)

samenwerking tussen ondernemingen en andere actoren als bedoeld in lid 3 van dit artikel;

b)

de oprichting van clusters en netwerken.

5.   Voor samenwerking waarbij uitsluitend onderzoeksinstellingen zijn betrokken, mag geen steun worden verleend.

6.   De steun mag worden verleend voor samenwerking bij de volgende activiteiten:

a)

proefprojecten;

b)

de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, procedés en technologieën in de levensmiddelensector;

c)

samenwerking tussen kleinschalige marktdeelnemers met als doel gemeenschappelijke werkprocedés op te zetten en voorzieningen en middelen te delen, en met het oog op de ontwikkeling en/of marketing van toeristische diensten met betrekking tot plattelandstoerisme;

d)

horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen met het oog op de oprichting en ontwikkeling van korte ketens en lokale markten;

e)

afzetbevorderingsactiviteiten in een lokale context met het oog op de ontwikkeling van korte ketens en lokale markten;

f)

collectieve acties met het oog op klimaatmitigatie en -adaptatie;

g)

gezamenlijke benaderingen van milieuprojecten en gangbare milieupraktijken, met inbegrip van efficiënt waterbeheer, gebruik van hernieuwbare energie en de instandhouding van landbouwlandschappen;

h)

horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen met het oog op duurzame levering van biomassa voor gebruik in de voedsel‐ en energieproductie en in industriële procedés;

i)

de uitvoering, met name door andere dan de in artikel 32, lid 2, punt b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven groepen publieke en private partners, van andere dan de in artikel 2, punt 19, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven strategieën voor lokale ontwikkeling waarbij een of meer prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling worden aangepakt;

j)

diversificatie van landbouwactiviteiten naar activiteiten op het gebied van gezondheidszorg, maatschappelijke integratie, door de gemeenschap ondersteunde landbouw en milieu- en voedingseducatie;

k)

uitvoering van “slimme dorpen”-strategieën.

7.   De steun mag alleen worden verleend voor nieuwe samenwerkingsvormen, met inbegrip van bestaande samenwerkingsvormen indien een nieuwe activiteit wordt opgestart.

8.   Steun voor proefprojecten als bedoeld in lid 6, punt a), en voor de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, procedés en technologieën in de levensmiddelensector als bedoeld in lid 6, punt b), mag ook aan individuele actoren worden verleend indien het nationale strategisch plan daarin voorziet. De resultaten van proefprojecten als bedoeld in lid 6, punt a), en activiteiten als bedoeld in lid 6, punt b), die door individuele actoren worden uitgevoerd, moeten worden verspreid.

9.   Steun voor de oprichting en ontwikkeling van korte toeleveringsketens, als bedoeld in lid 6, punten d) en e), mag slechts betrekking hebben op toeleveringsketens waarbij er tussen de landbouwer en de consument hoogstens één intermediair is.

10.   De op grond van dit artikel verstrekte steun moet in overeenstemming zijn met de artikelen 206 tot en met 210 bis van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

11.   De steun wordt gedurende ten hoogste zeven jaar verleend.

12.   De volgende kosten komen in aanmerking:

a)

kosten van voorbereidende ondersteuning, capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming met het oog op het opzetten en uitvoeren van een samenwerkingsproject;

b)

kosten van studies van het betrokken gebied, kosten van haalbaarheidsstudies en kosten van het opstellen van een bedrijfsplan of een andere dan de in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde strategie voor lokale ontwikkeling;

c)

kosten van de dynamisering van het betrokken gebied om een collectief territoriaal project haalbaar te maken; in het geval van clusters mag de dynamisering ook betrekking hebben op netwerkvorming tussen de leden en op de werving van nieuwe leden;

d)

met de samenwerking gepaard gaande werkingskosten, zoals het salaris van een coördinator;

e)

directe kosten van specifieke projecten die verband houden met de uitvoering van een bedrijfsplan, een milieuplan, een andere dan de in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde strategie voor lokale ontwikkeling of andere op innovatie gerichte acties, waaronder het verrichten van tests;

f)

kosten van afzetbevorderingsactiviteiten.

13.   De steun bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

14.   Directe kosten op grond van lid 12, punt e), die betrekking hebben op investeringen, zijn beperkt tot de in aanmerking komende kosten van investeringssteun en moeten voldoen aan de overeenkomstige artikelen van Verordening (EU) nr. 651/2014 en de toepasselijke artikelen van de onderhavige verordening, met inbegrip van de specifieke voorwaarden inzake aanmeldingsdrempels.

Artikel 60

Steun voor CLLD-projecten

1.   Steun voor kosten van kmo’s die deelnemen aan in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde CLLD-projecten, die in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling Leader-projecten worden genoemd, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

Steun voor kosten van gemeenten die deelnemen aan in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde CLLD-projecten, die in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling Leader-projecten worden genoemd, en bestemd is voor projecten als bedoeld in lid 3 van dit artikel, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De volgende kosten voor CLLD-projecten komen in aanmerking:

a)

kosten van voorbereidende ondersteuning, capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming met het oog op het opzetten en uitvoeren van een CLLD-project;

b)

kosten van de uitvoering van goedgekeurde verrichtingen;

c)

kosten van de voorbereiding en de uitvoering van samenwerkingsactiviteiten;

d)

werkingskosten in verband met het beheer van de uitvoering van de CLLD-strategie;

e)

dynamisering van de CLLD-strategie om uitwisseling tussen belanghebbenden te bevorderen met het oog op informatieverstrekking en promotie van de strategie en de projecten, en om potentiële begunstigden te ondersteunen met het oog op de uitwerking van verrichtingen en de indiening van aanvragen.

3.   De in lid 1 bedoelde kosten van gemeenten die aan CLLD-projecten deelnemen, komen voor steun op grond van dit artikel in aanmerking als zij betrekking hebben op een van de volgende gebieden:

a)

onderzoek, ontwikkeling en innovatie;

b)

milieu;

c)

werkgelegenheid en opleiding;

d)

cultuur en instandhouding van het culturele erfgoed;

e)

bosbouw;

f)

afzetbevordering van niet in bijlage I bij het Verdrag genoemde levensmiddelen;

g)

sport.

4.   De steunintensiteit mag niet hoger zijn dan de maximale steunpercentages die voor elke type verrichting in Verordening (EU) 2021/2115 zijn vastgesteld.

Artikel 61

Beperkte steunbedragen voor CLLD-projecten

1.   Steun voor ondernemingen die deelnemen aan of profiteren van CLLD-projecten als bedoeld in artikel 60, lid 1, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

Steun voor gemeenten die deelnemen aan of profiteren van CLLD-projecten als bedoeld in artikel 60, lid 1, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.

2.   De in lid 1 bedoelde kosten van gemeenten die aan CLLD-projecten deelnemen, komen voor steun op grond van dit artikel in aanmerking als zij betrekking hebben op een van de volgende gebieden:

a)

onderzoek, ontwikkeling en innovatie;

b)

milieu;

c)

werkgelegenheid en opleiding;

d)

cultuur en instandhouding van het culturele erfgoed;

e)

bosbouw;

f)

afzetbevordering van niet in bijlage I bij het Verdrag genoemde levensmiddelen;

g)

sport.

3.   Het totale steunbedrag per CLLD-project krachtens dit artikel bedraagt hoogstens 200 000 EUR.

HOOFDSTUK IV

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 62

Vervanging en verdere toepassing van Verordening (EU) nr. 702/2014

1.   In artikel 52 van Verordening (EU) nr. 702/2014 is bepaald dat die verordening van toepassing is tot en met 31 december 2022. Verordening (EU) nr. 702/2014 wordt na het verstrijken ervan vervangen door de onderhavige verordening.

2.   De voorschriften van Verordening (EU) nr. 702/2014 blijven evenwel tot en met 31 december 2025 van toepassing op steun die wordt verleend op grond van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (49).

Artikel 63

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening is van toepassing op individuele steun die vóór de inwerkingtreding van deze verordening is toegekend voor zover die individuele steun voldoet aan alle voorwaarden van deze verordening, met uitzondering van artikel 9.

2.   Steun die niet van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag is vrijgesteld, wordt door de Commissie beoordeeld aan de hand van de richtsnoeren van 2023 en van de andere toepasselijke kaderregelingen, richtsnoeren, mededelingen en bekendmakingen.

3.   Individuele steun die vóór 1 januari 2023 is toegekend op grond van een krachtens artikel 1 van Verordening (EU) 2015/1588 vastgestelde verordening die van kracht was op de datum van de toekenning van de steun, is verenigbaar met de interne markt en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

4.   Na het verstrijken van de geldigheidsduur van deze verordening blijven steunregelingen die op grond van deze verordening zijn vrijgesteld, nog gedurende een aanpassingsperiode van zes maanden vrijgesteld.

In afwijking van de eerste alinea blijven steunregelingen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2021/2115 vallen en worden gecofinancierd uit het Elfpo of via aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde maatregelen, aan het einde van de geldigheidsduur van de onderhavige verordening vrijgesteld voor de duur van de programmeringsperiode overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115.

Artikel 64

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2023.

Zij is van toepassing van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2029.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 248 van 24.9.2015, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 193 van 1.7.2014, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(4)  Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).

(5)  Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PB C 204 van 1.7.2014, blz. 1), gewijzigd bij de berichten in PB C 390 van 24.11.2015, blz. 4, PB C 139 van 20.4.2018, blz. 3, en PB C 403 van 9.11.2018, blz. 10, en bij de rectificatie in PB C 265 van 21.7.2016, blz. 5.

(6)  PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1.

(7)  Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (PB C 155 van 20.6.2008, blz. 10).

(8)  Mededeling van de Commissie over de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2023 (PB C 485 van 21.12.2022, blz. 1).

(9)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(10)  PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6.

(11)  Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56).

(12)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).

(13)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(14)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(15)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(16)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(17)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(18)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.

(19)  WT/MIN(15)/45 — WT/L/980.

(20)  Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).

(21)  Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (“Fokkerijverordening”) (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 66).

(22)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).

(23)  Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (PB C 153 van 29.4.2021, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 41).

(25)  Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1).

(26)  “State Aid Transparency — publieke zoekpagina”, beschikbaar via https://webgate.ec.europa.eu/competition/transparency/public?lang=nl

(27)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(28)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(29)  Technische richtsnoeren voor de klimaattoetsing van infrastructuur in de periode 2021-2027 (PB C 373 van 16.9.2021, blz. 1).

(30)  Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake minimumeisen voor hergebruik van water (PB L 177 van 5.6.2020, blz. 32).

(31)  Wat het begrip zeggenschap betreft, is hoofdstuk II, punt 1, van de geconsolideerde mededeling van de Commissie over bevoegdheidskwesties op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB C 95 van 16.4.2008, blz. 1) van overeenkomstige toepassing.

(32)  Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1).

(33)  Verordening (EU) 2019/787 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de definitie, omschrijving, presentatie en etikettering van gedistilleerde dranken, het gebruik van de namen van gedistilleerde dranken in de presentatie en etikettering van andere levensmiddelen en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken, het gebruik van ethylalcohol en distillaten uit landbouwproducten in alcoholhoudende dranken, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 110/2008 (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 1).

(34)  Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 14).

(35)  Mededeling van de Commissie — EU-richtsnoeren betreffende de beste praktijken voor vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB C 341 van 16.12.2010, blz. 5).

(36)  Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1).

(37)  Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).

(38)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

(39)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(40)  Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).

(41)  Een Europees “één gezondheid”-actieplan tegen antimicrobiële resistentie (AMR) (COM(2017) 339 final).

(42)  Verordening (EU) 2021/690 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van een programma voor de interne markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken (programma voor de interne markt), en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, en (EU) nr. 652/2014 (PB L 153 van 3.5.2021, blz. 1).

(43)  Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).

(44)  Dit betreft samenwerking op het gebied van de productie, op het landbouwbedrijf, van energie uit hernieuwbare bronnen of van biobrandstoffen, mits wordt voldaan aan artikel 14.

(45)  Mededeling van de Commissie van 15 december 2021 over duurzame koolstofcycli (COM(2021) 800 final).

(46)  https://foresteurope.org/wp-content/uploads/2016/08/Pan-EuropeanAfforestationReforestationGuidelines.pdf

(47)  Algemene richtsnoeren voor het duurzame beheer van de bossen in Europa, zoals aangenomen tijdens de Tweede Ministeriële Conferentie over de bescherming van de bossen in Europa, gehouden te Helsinki op 16 en 17 juni 1993 (https://www.foresteurope.org/docs/MC/MC_helsinki_resolutionH1.pdf).

(48)  PB C 341 van 16.12.2010, blz. 5.

(49)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).


BIJLAGE I

Definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen

Artikel 1

Onderneming

Als onderneming wordt beschouwd iedere entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name worden als zodanig beschouwd entiteiten die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen.

Artikel 2

Aantal werkzame personen en financiële drempels ter bepaling van de categorieën ondernemingen

1.   Tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (“kmo’s”) behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt.

2.   Binnen de categorie kmo’s is een “kleine onderneming” een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt.

3.   Binnen de categorie kmo’s is een “micro-onderneming” een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen EUR niet overschrijdt.

Artikel 3

Soorten ondernemingen die voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen in aanmerking worden genomen

1.   Een “zelfstandige onderneming” is elke onderneming die niet als partneronderneming in de zin van lid 2 of als verbonden onderneming in de zin van lid 3 wordt aangemerkt.

2.   “Partnerondernemingen” zijn alle ondernemingen die niet als verbonden ondernemingen in de zin van lid 3 worden aangemerkt en waartussen de volgende band bestaat: een onderneming (van een hoger niveau) heeft, alleen of samen met een of meer verbonden ondernemingen in de zin van lid 3, 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van een andere onderneming (van een lager niveau).

Ook als de drempel van 25 % wordt bereikt of overschreden, kan een onderneming als zelfstandige onderneming en dus als onderneming zonder partnerondernemingen worden aangemerkt indien het om de volgende categorieën investeerders gaat en mits die investeerders individueel noch gezamenlijk met de betrokken onderneming verbonden zijn in de zin van lid 3:

a)

openbare participatiemaatschappijen, risicokapitaalmaatschappijen, natuurlijke personen of groepen natuurlijke personen die geregeld risicokapitaal beleggen en eigen vermogen in niet-beursgenoteerde ondernemingen investeren (business angels), mits de totale investering van deze business angels in eenzelfde onderneming 1 250 000 EUR niet overschrijdt;

b)

universiteiten of onderzoekscentra zonder winstoogmerk;

c)

institutionele beleggers, met inbegrip van regionale ontwikkelingsfondsen;

d)

autonome lokale autoriteiten die een jaarlijkse begroting van minder dan 10 miljoen EUR hebben en minder dan 5 000 inwoners tellen.

3.   “Verbonden ondernemingen” zijn ondernemingen die met elkaar een van de volgende banden onderhouden:

a)

een onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;

b)

een onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;

c)

een onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met deze onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van de laatstgenoemde onderneming;

d)

een onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van de laatstgenoemde onderneming.

Van overheersende invloed wordt geacht geen sprake te zijn indien de in lid 2, tweede alinea, genoemde investeerders zich niet direct of indirect met het beheer van de betrokken onderneming bemoeien, onverminderd de rechten die zij als aandeelhouders of vennoten bezitten.

Ondernemingen worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien zij via een of meer andere ondernemingen of via een investeerder als bedoeld in lid 2, een van de in de eerste alinea bedoelde banden onderhouden.

Ondernemingen die via een natuurlijke persoon of een in gemeenschappelijk overleg handelende groep van natuurlijke personen een van deze banden onderhouden, worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien zij hun activiteiten of een deel van hun activiteiten op dezelfde markt of op verwante markten uitoefenen.

Als “verwante markt” wordt beschouwd de producten- of dienstenmarkt die zich direct boven of onder het niveau van de betrokken markt bevindt.

4.   Behalve in de in lid 2, tweede alinea, bedoelde gevallen kan een onderneming niet als kmo worden aangemerkt indien een of meer overheidsinstanties, gezamenlijk of afzonderlijk, direct of indirect zeggenschap hebben over 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten.

5.   Ondernemingen kunnen een verklaring opstellen over hun hoedanigheid van zelfstandige onderneming, partneronderneming of verbonden onderneming, met vermelding van de gegevens betreffende de in artikel 2 vermelde drempels. Zelfs indien het wegens de spreiding van het kapitaal onmogelijk is precies vast te stellen wie het in handen heeft, kan deze verklaring worden opgesteld mits de onderneming te goeder trouw verklaart dat zij redelijkerwijze kan aannemen niet voor 25 % of meer in handen te zijn van één onderneming of van verscheidene verbonden ondernemingen gezamenlijk. Dergelijke verklaringen doen geen afbreuk aan de controles of verificaties waarin de nationale regelgeving of de regelgeving van de Unie voorziet.

Artikel 4

Gegevens voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen en referentieperiode

1.   De gegevens voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen hebben betrekking op het laatste afgesloten boekjaar en worden jaarlijks berekend. Zij worden vanaf de datum van afsluiting van de rekeningen in aanmerking genomen. Het bedrag van de omzet wordt berekend exclusief belasting over de toegevoegde waarde (btw) en andere indirecte rechten of heffingen.

2.   Wanneer een onderneming op de datum van afsluiting van de rekeningen vaststelt dat de op jaarbasis berekende gegevens boven of onder de in artikel 2 aangegeven drempels voor het aantal werkzame personen of de financiële maxima liggen, verkrijgt of verliest zij de hoedanigheid van middelgrote, kleine of micro-onderneming slechts wanneer deze situatie zich in twee opeenvolgende boekjaren voordoet.

3.   In het geval van recentelijk opgerichte ondernemingen waarvan de eerste jaarrekening nog niet is afgesloten, worden de in aanmerking te nemen gegevens bepaald door middel van een in de loop van het boekjaar te goeder trouw gemaakte schatting.

Artikel 5

Aantal werkzame personen

Het aantal werkzame personen komt overeen met het aantal arbeidsjaareenheden (AJE), d.w.z. het aantal personen dat het hele desbetreffende referentiejaar voltijds in de betrokken onderneming of voor rekening van deze onderneming heeft gewerkt. Het werk van personen die niet het hele jaar hebben gewerkt, deeltijdwerk ongeacht de duur ervan en seizoenarbeid worden in breuken van AJE’s uitgedrukt. Het aantal werkzame personen bestaat uit:

a)

de loontrekkenden;

b)

de personen die voor deze onderneming werken, er een ondergeschikte verhouding mee hebben en voor het nationale recht met loontrekkenden gelijkgesteld zijn;

c)

de eigenaren-bedrijfsleiders;

d)

de vennoten die geregeld een activiteit in de onderneming uitoefenen en financiële voordelen van de onderneming genieten.

Leerlingen en studenten die een beroepsopleiding volgen en een leer- of beroepsopleidingsovereenkomst hebben, worden niet meegeteld in het aantal werkzame personen. De duur van zwangerschaps- en ouderschapsverlof wordt niet meegerekend.

Artikel 6

Vaststelling van de gegevens van de onderneming

1.   In het geval van een zelfstandige onderneming worden de gegevens, met inbegrip van het aantal werkzame personen, uitsluitend op basis van de rekeningen van die onderneming vastgesteld.

2.   De gegevens, met inbegrip van het aantal werkzame personen, van een onderneming die partnerondernemingen of verbonden ondernemingen heeft, worden vastgesteld op basis van de rekeningen en andere gegevens van de onderneming of, zo van toepassing, van de geconsolideerde rekeningen van de onderneming of van de geconsolideerde rekeningen waarin de onderneming door consolidatie is opgenomen.

De in de eerste alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van de betrokken onderneming die zich meteen boven of onder het niveau van die onderneming bevinden. De samentelling geschiedt in evenredigheid met het aandeel in het kapitaal of de stemrechten (het hoogste van de beide percentages). Bij wederzijdse participatie geldt het hoogste van deze percentages.

De in de eerste en tweede alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met alle, nog niet door consolidatie in de rekeningen opgenomen gegevens (100 %) van de eventuele, direct of indirect met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen.

3.   Voor de toepassing van lid 2 resulteren de gegevens van de partnerondernemingen van de betrokken onderneming uit de, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden samengeteld met alle gegevens (100 %) van de met deze partnerondernemingen verbonden ondernemingen, tenzij hun gegevens reeds door consolidatie daarin zijn opgenomen.

Voor de toepassing van het genoemde lid 2 resulteren de gegevens van de met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen uit hun, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden evenredig samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van deze verbonden ondernemingen die zich meteen boven of onder het niveau van de laatstgenoemde ondernemingen bevinden, mits deze gegevens in de geconsolideerde rekeningen nog niet zijn opgenomen in een verhouding die ten minste gelijk is aan het in de tweede alinea van lid 2 vastgestelde percentage.

4.   Indien het aantal werkzame personen van een bepaalde onderneming niet uit de geconsolideerde rekeningen blijkt, wordt het berekend door de gegevens van haar partnerondernemingen evenredig samen te tellen en daaraan de gegevens toe te voegen van de ondernemingen waarmee zij is verbonden.


BIJLAGE II

Overeenkomstig artikel 11 via de geëigende IT-toepassing van de Commissie te verstrekken informatie over staatssteun die volgens de voorwaarden van deze verordening is vrijgesteld

DEEL I

Referentie steunmaatregel

(wordt door de Commissie ingevuld)

Lidstaat

 

Referentienummer lidstaat

 

Regio

Naam van de regio(“s) (NUTS  (1))

……

Soort regionale-steungebied  (2)

Image 1
Ultraperifere gebieden

Image 2
Kleinere eilanden in de Egeïsche Zee

Image 3
Ander

Steunverlenende autoriteit

Naam

Postadres

Webadres

Benaming steunmaatregel

……

Nationale rechtsgrondslag (verwijzing naar de betrokken nationale officiële publicatie)

….…

….…

Weblink naar de volledige tekst van de steunmaatregel

…..…

Soort maatregel

Image 4

Regeling

Image 5

Ad-hocsteun

Naam begunstigde en groep (3) waarvan deze deel uitmaakt

Aanpassing bestaande steunregeling of ad-hocsteun

 

Referentie steunmaatregel bij de Commissie

Image 6

Verlenging

Image 7

Wijziging

Looptijd (4)

Image 8

Regeling

dd/mm/jjjj tot en met dd/mm/jjjj

Datum van toekenning

Image 9

Ad-hocsteun

dd/mm/jjjj

Betrokken economische sector(en)

Image 10

Specificeer op NACE-groepsniveau (5)

Soort begunstigde

Image 11

Kmo’s

Image 12

Grote ondernemingen

Budget

Regeling: maximaal steunbedrag (6) in nationale valuta … (hele bedragen)

……

Ad-hocsteun: maximaal steunbedrag (7) in nationale valuta … (hele bedragen)

….…

Image 13

voor garanties (8)

Nationale valuta: … (hele bedragen)

……

Steuninstrument

Image 14

Subsidie/rentesubsidie

Image 15

Gesubsidieerde diensten

Image 16

Lening/terugbetaalbaar voorschot

Image 17

Garantie (in voorkomend geval met een verwijzing naar het besluit van de Commissie (9))

Image 18

Belastingvoordeel of belastingvrijstelling

Image 19
Ander (geef aan welk)

…..…

Geef aan in welke van de volgende brede categorieën het instrument het best zou passen wat impact/functie betreft:

Image 20
Subsidie

Image 21
Lening

Image 22
Garantie

Image 23
Belastingvoordeel

Image 24

Bij cofinanciering uit EU-fonds(en)

Naam EU-fonds(en):

…..…

…..…

Financieringsbedrag

(per EU-fonds)

……

Nationale valuta: … (hele bedragen)

……

DEEL II

Overeenkomstig artikel 11 via het elektronische aanmeldingssysteem van de Commissie te verstrekken informatie

Geef aan op grond van welke bepaling van de groepsvrijstellingsverordening voor de landbouw de steunmaatregel wordt uitgevoerd.

Primaire doelstellingen (verschillende doelstellingen zijn mogelijk; vermeld in dat geval alle doelstellingen)

Maximale steunintensiteit in %

Maximaal steunbedrag in nationale valuta (hele bedragen)

Image 25

Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven (artikel 14)

 

 

Image 26

Steun voor ruilverkaveling van landbouwgrond (artikel 15)

 

 

Image 27

Steun voor investeringen in verband met de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen (artikel 16)

 

 

Image 28

Steun voor investeringen in verband met de verwerking of de afzet van landbouwproducten (artikel 17)

 

 

Image 29

Aanloopsteun voor jonge landbouwers en aanloopsteun voor landbouwactiviteiten (artikel 18)

 

 

Image 30

Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector (artikel 19)

 

 

Image 31

Steun voor de deelname van producenten van landbouwproducten aan een kwaliteitsregeling (artikel 20)

 

 

Image 32

Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties (artikel 21)

 

 

Image 33

Steun voor adviesdiensten (artikel 22)

 

 

Image 34

Steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw (artikel 23)

 

 

Image 35

Steun voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten (artikel 24)

 

 

Image 36

Steun voor het herstel van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld (artikel 25)

 

 

 

Soort ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld:

Image 37
vorst

Image 38
storm

Image 39
hagel

Image 40
ijs

Image 41
hevige of aanhoudende regen

Image 42
orkaan

Image 43
ernstige droogte

Image 44
andere

Gelieve nader te omschrijven:

Datum waarop de ongunstige weersomstandigheid plaatsvond:

dd/mm/jjjj tot en met dd/mm/jjjj

Image 45

Steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten of plantenplagen en steun voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten of plantenplagen (artikel 26)

 

 

Image 46

Steun voor de veeteeltsector en steun voor gestorven dieren (artikel 27)

 

 

Image 47

Steun voor de betaling van verzekeringspremies en voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen (artikel 28)

 

 

Image 48

Steun voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade (artikel 29)

 

 

Image 49

Steun voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de landbouw (artikel 30)

 

 

Image 50

Steun voor dierenwelzijnsverbintenissen (artikel 31)

 

 

Image 51

Steun voor samenwerking in de landbouwsector (artikel 32)

 

 

Image 52

Steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-gebieden (artikel 33)

 

 

Image 53

Steun voor agromilieuklimaatverbintenissen (artikel 34)

 

 

Image 54

Steun voor biologische landbouw (artikel 35)

 

 

Image 55

Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven of in bossen (artikel 36)

 

 

Image 56

Steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen in de landbouwsector (artikel 37)

 

 

Soort natuurramp:

Image 57
aardbeving

Image 58
lawine

Image 59
grondverschuiving

Image 60
overstroming

Image 61
tornado

Image 62
orkaan

Image 63
vulkaanuitbarsting

Image 64
natuurbrand

Image 65
andere

Gelieve nader te omschrijven:

Datum waarop de natuurramp plaatsvond:

dd/mm/jjjj tot en met dd/mm/jjjj

Image 66

Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector (artikel 38)

 

 

Image 67

Steun voor kosten van ondernemingen die deelnemen aan projecten van operationele groepen in het kader van het EIP (artikel 39)

 

 

Image 68

Beperkte steunbedragen voor ondernemingen die profiteren van projecten van operationele groepen in het kader van het EIP (artikel 40)

 

 

Image 69

Steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden (artikel 41)

 

 

Image 70

Steun voor boslandbouwsystemen (artikel 42)

 

 

Image 71

Steun voor de preventie en het herstel van schade aan bossen (artikel 43)

 

 

Image 72

Steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen (artikel 44)

 

 

Image 73

Steun voor het opvangen van gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten (artikel 45)

 

 

Image 74

Steun voor bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding (artikel 46)

 

 

Image 75

Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties in de bosbouwsector (artikel 47)

 

 

Image 76

Steun voor adviesdiensten in de bosbouwsector (artikel 48)

 

 

Image 77

Steun voor investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouwsector (artikel 49)

 

 

Image 78

Steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten (artikel 50)

 

 

Image 79

Steun voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de bosbouw (artikel 51)

 

 

Image 80

Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de bosbouwsector (artikel 52)

 

 

Image 81

Steun voor ruilverkaveling van bosbouwgrond (artikel 53)

 

 

Image 82

Steun voor samenwerking in de bosbouwsector (artikel 54)

 

 

Image 83

Steun voor basisdiensten en infrastructuur in plattelandsgebieden (artikel 55)

 

 

Image 84

Aanloopsteun voor niet-agrarische activiteiten in plattelandsgebieden (artikel 56)

 

 

Image 85

Steun voor landbouwers die tot een kwaliteitsregeling voor katoen of levensmiddelen toetreden (artikel 57)

 

 

Image 86

Steun voor voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten voor katoen en levensmiddelen die onder een kwaliteitsregeling vallen (artikel 58)

 

 

Image 87

Steun voor samenwerking in plattelandsgebieden (artikel 59)

 

 

Image 88

Steun voor CLLD-projecten (artikel 60)

 

 

Image 89

Beperkte steunbedragen voor CLLD-projecten (artikel 61)

 

 


(1)  NUTS = Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek. Meestal wordt de regio op NUTS 2-niveau vermeld.

(2)  Geef aan of de steun wordt toegekend aan een onderneming die actief is in een van de vermelde gebieden. Zo niet, gelieve het vakje “Ander” aan te vinken.

(3)  Een onderneming is, in de zin van de mededingingsregels van het Verdrag en voor de toepassing van deze verordening, elke entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht de rechtsvorm ervan en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Het Hof van Justitie heeft bepaald dat entiteiten die (juridisch of feitelijk) onder de zeggenschap staan van dezelfde entiteit, als één onderneming moeten worden beschouwd.

(4)  Periode waarvoor de steunverlenende autoriteit zich kan verbinden tot het verlenen van de steun.

(5)  NACE Rev. 2 is de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap. Meestal wordt de sector aangegeven op groepsniveau.

(6)  Als het om een steunregeling gaat: vermeld het totaalbedrag van het voor de regeling geplande budget of de geraamde belastingderving voor de hele looptijd van de regeling voor alle steuninstrumenten uit de regeling.

(7)  Als het om ad-hocsteun gaat: geef het totale steunbedrag of de totale belastingderving.

(8)  Voor garanties: geef het (maximale) bedrag aan gegarandeerde leningen.

(9)  In voorkomend geval, de referentie van het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de methode voor het berekenen van het brutosubsidie-equivalent overeenkomstig artikel 5, lid 3, punt c), ii), van deze verordening.


BIJLAGE III

Bepalingen betreffende de bekendmaking van informatie overeenkomstig artikel 9, lid 1

De lidstaten moeten hun uitgebreide staatssteunwebsite, waarop de in artikel 9, lid 1, bedoelde informatie moet worden bekendgemaakt, zodanig opzetten dat die informatie gemakkelijk toegankelijk is. De informatie moet worden bekendgemaakt in een spreadsheetformaat waarmee de gegevens kunnen worden doorzocht en geëxtraheerd en gemakkelijk op het internet kunnen worden gepubliceerd, zoals in CSV- of XML-formaat. Iedere belanghebbende partij krijgt onbeperkt toegang tot de staatssteunwebsite. Gebruikers hoeven zich niet vooraf te registreren om toegang tot de staatssteunwebsite te krijgen.

Over in artikel 9, lid 1, punt c), bedoelde individuele steunverleningen wordt de volgende informatie bekendgemaakt:

a)

referentie van het identificatienummer van de steun (1);

b)

identificator van de begunstigde (2);

c)

soort onderneming (kmo/grote onderneming) op de datum van de toekenning van de steun;

d)

regio waar de begunstigde is gevestigd, op NUTS 2-niveau (3) en, indien van toepassing, ultraperifere gebieden of kleinere eilanden in de Egeïsche Zee;

e)

activiteitensector op NACE-groepsniveau (4);

f)

steunelement, uitgedrukt in hele bedragen, in nationale valuta (5);

g)

steuninstrument (6) (subsidie/rentesubsidie, lening/terugbetaalbaar voorschot/terugbetaalbare subsidie, garantie, belastingvoordeel of belastingvrijstelling, risicofinanciering, ander (gelieve aan welk));

h)

datum van de toekenning van de steun;

i)

doel van de steun (7);

j)

steunverlenende autoriteit.


(1)  Zoals door de Commissie meegedeeld in het kader van de in de artikel 9, lid 1, van deze verordening bedoelde procedure.

(2)  Gelet op het rechtmatige belang van transparantie bij het verstrekken van informatie aan het publiek en na afweging van de transparantievereisten tegen de rechten uit hoofde van de gegevensbeschermingsregels concludeert de Commissie dat het gerechtvaardigd is de naam van de begunstigde van de steun bekend te maken wanneer de begunstigde van de steun een natuurlijke persoon is of een rechtspersoon met de naam van een natuurlijke persoon (zie C-92/09, Volker und Markus Schecke and Eifert, punt 53), rekening houdend met artikel 49, lid 1, punt g), van Verordening (EU) 2016/679. Transparantieregels zijn gericht op een betere naleving, meer verantwoordingsplicht, collegiale toetsing en uiteindelijk doeltreffendere overheidsuitgaven. Dit doel heeft voorrang op de gegevensbeschermingsrechten van natuurlijke personen die overheidssteun ontvangen.

(3)  NUTS = Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek. Meestal wordt de regio op NUTS 2-niveau vermeld.

(4)  Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).

(5)  Brutosubsidie-equivalent.

(6)  Als de steun via meerdere steuninstrumenten wordt verleend, moet het steunbedrag per steuninstrument worden vermeld.

(7)  Als met de steun meerdere doelstellingen worden nagestreefd, moet het steunbedrag per doelstelling worden vermeld.


Top