EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021O0975

Richtsnoer (EU) 2021/975 van de Europese Centrale Bank van 2 juni 2021 tot wijziging van Richtsnoer ECB/2014/31 inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand (ECB/2021/2026)

PB L 215 van 17.6.2021, p. 40–46 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/guideline/2021/975/oj

17.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 215/40


RICHTSNOER (EU) 2021/975 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 2 juni 2021

tot wijziging van Richtsnoer ECB/2014/31 inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand (ECB/2021/2026)

De Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 127, lid 2, het eerste streepje,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 3.1, het eerste streepje, en artikel 5.1, artikel 12.1, artikel 14.3 en artikel 18.2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 18.1 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank mogen de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben (hierna de “NCB’s” genoemd) met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees Stelsel van centrale banken krediettransacties verrichten met kredietinstellingen en andere marktpartijen, waarbij de verstrekte kredieten worden gedekt door toereikend onderpand. In Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/60) (1) zijn de algemene voorwaarden vastgelegd waaronder de ECB en de NCB’s bereid zijn krediettransacties te verrichten, waaronder de beleenbaarheidscriteria voor onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem.

(2)

In respons op de COVID-19-pandemie heeft de Raad van Bestuur op 7 april 2020 en op 22 april 2020 bepaalde onderpandversoepelingsmaatregelen vastgesteld teneinde te verzekeren Eurosysteemwederpartijen voldoende onderpand aanhouden en vrijmaken om deel te nemen aan liquiditeitsverruimende transacties van het Eurosysteem, en het Eurosysteem zodoende in staat te stellen om de kredietverstrekking aan de economie van het eurogebied te ondersteunen.

(3)

Deze onderpandversoepelingsmaatregelen zijn vastgelegd in wijzigingen die in Richtsnoer ECB/2014/31 van de Europese Centrale Bank (2) zijn doorgevoerd bij Richtsnoer (EU) 2020/515 van de Europese Centrale Bank (ECB/2020/2021) (3) respectievelijk Richtsnoer (EU) 2020/634 van de Europese Centrale Bank (ECB/2020/2029) (4). Uit overwegingen 4 en 6 van Richtsnoer (EU) 2020/515 (ECB/2020/2021) blijkt dat de aanvullende maatregelen die in de bij dat richtsnoer ingevoerde wijzigingen zijn opgenomen, tijdelijk moeten worden toegepast. Er werd geen einddatum gespecificeerd, met als reden dat de maatregelen op een bepaald moment konden worden ingetrokken. In Richtsnoer (EU) 2020/634 (ECB/2020/2029) is bepaald dat de bij dat richtsnoer ingevoerde wijzigingen van kracht blijven tot en met 29 september 2021, aangezien de Raad van bestuur van oordeel was dat zij van toepassing zouden moeten zijn tot de eerste vervroegde aflossingsdatum uit hoofde van de op dat moment van toepassing zijnde derde reeks gerichte langerlopende herfinancieringstransacties (TLTRO-III).

(4)

Op 10 december 2020 heeft de Raad van bestuur besloten aanvullende monetaire beleidsmaatregelen vast te stellen om bij te dragen aan het behoud van gunstige financieringsvoorwaarden en zo de kredietverlening aan alle sectoren in de economie te schragen, de economische bedrijvigheid te ondersteunen en de prijsstabiliteit op de middellange termijn te waarborgen. Als onderdeel van deze maatregelen heeft de Raad van Bestuur besloten dat de door de Raad van Bestuur op 7 april 2020 en 22 april 2020 vastgestelde onderpandversoepelingsmaatregelen van toepassing zouden moeten zijn tot en met 30 juni 2022, en dat dit moet worden verwerkt in de desbetreffende bepalingen van Richtsnoer ECB/2014/31. Dit zal ervoor zorgen dat banken ten volle gebruik kunnen blijven maken van de liquiditeitstransacties van het Eurosysteem, met name TLTRO-III. De Raad van bestuur zal deze onderpandversoepelingsmaatregelen in ieder geval vóór juni 2022 opnieuw beoordelen.

(5)

De Raad van bestuur acht het volledige scala van op 10 december 2020 vastgestelde maatregelen noodzakelijk en evenredig om de ernstige risico’s van de aanhoudende ernstige pandemische omstandigheden voor prijsstabiliteit, het transmissiemechanisme van het monetair beleid en de economische vooruitzichten in het eurogebied tegen te gaan. De Raad van bestuur blijft bereid om alle instrumenten zo nodig aan te passen, om ervoor te zorgen dat de inflatie zich op duurzame wijze ontwikkelt in de richting van de gestelde doelstelling en overeenkomstig het belang dat de Raad hecht aan symmetrie.

(6)

Aangezien Richtsnoer (EU) 2020/634 (ECB/2020/2029) tot en met 29 september 2021 van kracht blijft, moet ervoor worden gezorgd dat de bepalingen van Richtsnoer ECB/2014/31 waarop dat wijzigingsrichtsnoer betrekking heeft, met name artikel 8 ter en de bijlagen II bis en II ter, na die datum van kracht blijven en dat daartoe de nodige wetgevingsaanpassingen moeten worden aangebracht. Teneinde een juridisch vacuüm met betrekking tot de voorzieningen in kwestie te voorkomen, dienen NCB’s vanaf 30 september 2021 aan dit richtsnoer te voldoen.

(7)

Derhalve moet Richtsnoer ECB/2014/31 dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtsnoer ECB/2014/31

Richtsnoer ECB/2014/31 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

Aan artikel 8 bis wordt het volgende lid toegevoegd:

“3.   De bepalingen van dit artikel blijven van kracht tot en met 30 juni 2022.”;

(2)

Artikel 8 ter wordt vervangen door:

“Artikel 8 ter

Toelating van bepaalde op 7 april 2020 in aanmerking komende verhandelbare activa en emittenten

1.   De in dit artikel gebruikte termen hebben dezelfde betekenis als in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

2.   Niettegenstaande het bepaalde in artikel 59, lid 3, artikel 71 en artikel 82, lid 1, onder a), van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), vormen verhandelbare activa — met uitzondering van effecten op onderpand van activa (ABS’s) — die zijn uitgegeven op of vóór 7 april 2020 en waarvoor op 7 april 2020 door ten minste één aanvaard EKBI-systeem een openbare kredietbeoordeling was afgegeven die voldeed aan de minimale kredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem, beleenbaar onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem, mits zij te allen tijde na 7 april 2020:

a)

een openbare kredietbeoordeling hebben die werd afgegeven door ten minste één aanvaard EKBI-systeem en voldoet aan ten minste kredietkwaliteitscategorie 5 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, en

b)

blijven voldoen aan alle andere op verhandelbare activa toepasselijke beleenbaarheidscriteria, zoals neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

Om elke twijfel te voorkomen, wordt de in dit lid bedoelde openbare kredietbeoordeling van 7 april 2020 door het Eurosysteem bepaald op basis van de regels van artikel 82, lid 1, onder a), artikel 82, lid 2, artikel 83, artikel 84, onder a) en b), artikel 85 en artikel 86 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

3.   Indien op basis van een EKBI-beoordeling van emittenten of een EKBI-beoordeling van garanten is vastgesteld dat een verhandelbaar activum op 7 april 2020 voldoet aan de minimumkredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem, vormt dat verhandelbaar activum beleenbaar onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem, mits te allen tijde na 7 april 2020:

a)

de EKBI-beoordeling van emittenten of de EKBI-beoordeling van garanten, naargelang het geval, voor dat verhandelbare activum ten minste aan kredietkwaliteitscategorie 5 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem voldoet, en

b)

het verhandelbare activum blijft voldoen aan alle andere op verhandelbare activa van toepasselijke beleenbaarheidscriteria, zoals neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

4.   Verhandelbare activa — met uitzondering van effecten op onderpand van activa — die zijn uitgegeven na 7 april 2020 en die op 7 april 2020 een kredietbeoordeling hadden die door ten minste één aanvaard EKBI-systeem was afgegeven en die voldeed aan de minimumkredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem, vormen beleenbaar onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem, mits deze verhandelbare activa te allen tijde na 7 april 2020:

a)

een openbare kredietbeoordeling hebben die werd afgegeven door ten minste één aanvaard EKBI-systemen voldoet aan ten minste kredietkwaliteitscategorie 5 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, en

b)

blijven voldoen aan alle andere op verhandelbare activa toepasselijke beleenbaarheidscriteria, zoals neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

Om elke twijfel te voorkomen, wordt de in punt a) van dit lid genoemde openbare kredietbeoordeling door het Eurosysteem bepaald op basis van de regels van artikel 82, lid 1, onder a), artikel 82, lid 2, artikel 83, artikel 84, onder a) en b), artikel 85 en artikel 86 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

5.   Gedekte obligaties die na 7 april 2020 zijn uitgegeven in het kader van een programma voor gedekte obligaties dat op 7 april 2020 een eigen kredietbeoordeling had die werd afgegeven door ten minste één aanvaard EKBI-systeem en die voldeed aan de kredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem, vormen beleenbaar onderpand voor Eurosysteemkrediettransacties, mits:

a)

te allen tijde na 7 april 2020 het programma voor gedekte obligaties een openbare kredietbeoordeling heeft verstrekt door ten minste één aanvaard EKBI-systeem dat ten minste voldoet aan kredietkwaliteitscategorie 5 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, en

b)

deze gedekte obligaties blijven voldoen aan alle andere op gedekte obligaties toepasselijke beleenbaarheidscriteria, zoals neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

6.   De in artikel 87, lid 2, van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60) genoemde verhandelbare activa die op 7 april 2020 geen door een aanvaard EKBI-systeem verstrekte openbare kredietbeoordeling hadden, maar die op 7 april 2020 beschikten over een door het Eurosysteem afgeleide impliciete kredietbeoordeling overeenkomstig de in artikel 87, leden 1 en 2, van Richtsnoer (EU) 2015/510 (EU) (ECB/2014/60) vastgestelde regels die voldeed aan de kredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem, vormen beleenbaar onderpand voor Eurosysteemkrediettransacties ongeacht de uitgiftedatum, mits te allen tijde na 7 april 2020:

a)

de emittent of garant, naargelang het geval, van deze verhandelbare activa ten minste voldoet aan een kredietkwaliteitsvereiste overeenstemmend met kredietkwaliteitscategorie 5 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, en

b)

deze verhandelbare activa blijven voldoen aan alle andere op verhandelbare activa toepasselijke beleenbaarheidscriteria, zoals neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

7.   Niettegenstaande de bepalingen van artikel 59, lid 3, artikel 71 en artikel 82, lid 1, onder b), van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), vormen effecten op onderpand van activa die vóór of op 7 april 2020 zijn uitgegeven en die op 7 april 2020 ten minste twee openbare kredietbeoordelingen hadden die elk werden afgegeven door een ander aanvaard EKBI-systeem en die voldeden aan de minimumvereisten kredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem uit hoofde van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), vormen beleenbaar onderpand voor Eurosysteemkrediettransacties, mits zij te allen tijde na 7 april 2020:

a)

tenminste twee openbare kredietbeoordelingen hebben die elk werden afgegeven door ten minste één aanvaard EKBI-systeem dat ten minste voldoet aan kredietkwaliteitscategorie 4 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, en

b)

blijven voldoen aan alle andere op effecten op onderpand van activa toepasselijke beleenbaarheidscriteria, zoals neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

Om elke twijfel te voorkomen, zijn de vereisten van artikel 3, lid 1, onder a) tot en met d), en artikel 3, lid 4, van dit richtsnoer niet van toepassing op de in dit lid bedoelde effecten op onderpand van activa.

8.   Effecten op onderpand van activa die op 7 april 2020 door het Eurosysteem werden toegelaten als beleenbaar onderpand uit hoofde van artikel 3, lid 1, van dit richtsnoer, blijven beleenbaar, mits zij te allen tijde na 7 april 2020:

a)

twee openbare kredietbeoordelingen hebben van ten minste kredietkwaliteitscategorie 4 in de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, verstrekt door twee aanvaarde EKBI-systemen, en

b)

blijven voldoen aan alle andere vereisten die uit hoofde van artikel 3, lid 1 (met uitzondering van het ratingniveau), artikel 3, lid 2 bis, en artikel 3, lid 4, van dit richtsnoer op effecten op onderpand van activa van toepassing zijn.

Om elke twijfel te voorkomen, is artikel 3, lid 2, van dit richtsnoer niet van toepassing op de in dit lid bedoelde effecten op onderpand van activa.

9.   Zolang zij overeenkomstig dit artikel door het Eurosysteem als beleenbaar onderpand worden toegelaten, worden de in de leden 2 tot en met 6 genoemde verhandelbare activa, met inbegrip van gedekte obligaties, onderworpen aan de in bijlage II ter bij dit richtsnoer opgenomen surpluspercentages. Voor de in de leden 7 en 8 genoemde effecten op onderpand van activa gelden de in bijlage II bis bij dit richtsnoer opgenomen surpluspercentages. De surpluspercentages worden berekend op basis van de huidige, op elke willekeurige dag na 7 april 2020 geldende rating overeenkomstig de regels inzake de voorrang van EKBI-kredietbeoordelingen zoals neergelegd in de artikelen 83 tot en met 88 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

10.   Naast de in lid 9 genoemde surpluspercentages gelden de volgende aanvullende surpluspercentages:

a)

op door kredietinstellingen uitgegeven effecten op onderpand van activa, gedekte obligaties en ongedekte schuldbewijzen waarvan de waarde theoretisch is bepaald overeenkomstig de regels in artikel 134 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), is een aanvullend surpluspercentage in de vorm van een waarderingsverlaging van 4 % van toepassing;

b)

op gedekte obligaties voor eigen gebruik is een aanvullend surpluspercentage van toepassing van: i) 6,4 %, toegepast op de waarde van de schuldbewijzen in de kredietskwaliteitcategorieën 1 en 2, en ii) 9,6 %, toegepast op de waarde van de schuldbewijzen in de kredietkwaliteitscategorieën 3, 4 en 5;

c)

voor de toepassing van punt b), betekent “eigen gebruik” de indiening of het gebruik door een wederpartij van gedekte obligaties die de wederpartij, of een entiteit waarmee die wederpartij nauwe banden onderhoudt zoals bepaald in overeenstemming met artikel 138 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), uitgeeft of garandeert;

d)

indien het in punt b) bedoelde aanvullende surpluspercentage vanwege de onderpandbeheersystemen van de NCB, tripartietagent of TARGET2-Securities-automatischezekerheidsstellingsfaciliteit niet kan worden toegepast, wordt in dergelijke systemen of in een dergelijk platform het aanvullende surpluspercentage toegepast op de gehele emissiewaarde van de gedekte obligaties voor eventueel eigen gebruik.

11.   Om elke twijfel te voorkomen, zijn de bepalingen van dit artikel onafhankelijk van en worden deze niet in aanmerking genomen voor de beoordeling van de beleenbaarheid van rechtstreekse aankopen in het kader van het overheidsprogramma voor de aankoop van door de publieke sector uitgegeven schuldbewijzen op secundaire markten (secondary markets public sector asset programme — PSPP) (*1), het derde programma voor de aankoop van gedekte obligaties (third covered bond purchase programme — CBBP3) (*2), het aankoopprogramma voor effecten op onderpand van activa (asset-backed securities purchase programme — ABSPP) (*3), het aankoopprogramma bedrijfssector (corporate sector purchase programme — CSPP) (*4) en het pandemie-noodaankoopprogramma (pandemic emergency purchase programme — PEPP) (*5).

12.   De bepalingen van dit artikel blijven van kracht tot en met 30 juni 2022.

(*1)  Besluit (EU) 2020/188 van de Europese Centrale Bank van 3 februari 2020 inzake een programma voor de aankoop van door de publieke sector uitgegeven schuldbewijzen op secundaire markten (ECB/2020/9) (PB L 39 van 12.2.2020, blz. 12)."

(*2)  Besluit (EU) 2020/187 van de Europese Centrale Bank van 3 februari 2020 houdende de tenuitvoerlegging van het derde programma voor de aankoop van gedekte obligaties (ECB/2020/8) (PB L 39 van 12.2.2020, blz. 6)."

(*3)  Besluit (EU) 2015/5 van de Europese Centrale Bank van 19 november 2014 houdende de tenuitvoerlegging van het programma voor de aankoop van effecten op onderpand van activa (ECB/2014/45) (PB L 1 van 6.1.2015, blz. 4)."

(*4)  Besluit (EU) 2016/948 van de Europese Centrale Bank van 1 juni 2016 betreffende de tenuitvoerlegging van het aankoopprogramma bedrijfssector (ECB/2016/16) (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 28)."

(*5)  Besluit (EU) 2020/440 van de Europese Centrale Bank van 24 maart 2020 betreffende een tijdelijk pandemie-noodaankoopprogramma (ECB/2020/17) (PB L 91 van 25.3.2020, blz. 1).”;"

(3)

Bijlage II bis wordt vervangen door bijlage I bij dit richtsnoer;

(4)

Bijlage II ter wordt vervangen door bijlage II bij dit richtsnoer.

Artikel 2

Vankrachtwording

1.   Dit richtsnoer wordt van kracht op de dag van kennisgeving ervan aan de NCB’s.

2.   De centrale banken van het Eurosysteem voldoen met ingang van 30 september 2021 aan dit richtsnoer.

Artikel 3

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht tot alle centrale banken van het Eurosysteem.

Gedaan te Frankfurt am Main, 2 juni 2021.

Voor de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Christine LAGARDE


(1)  Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank van 19 december 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem (richtsnoer algemene documentatie) (ECB/2014/60) (PB L 91 van 2.4.2015, blz. 3).

(2)  Richtsnoer ECB/2014/31 van de Europese Centrale Bank van 9 juli 2014 inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand en tot wijziging van Richtsnoer ECB/2007/9 (PB L 240 van 13.8.2014, blz. 28).

(3)  Richtsnoer (EU) 2020/515 van de Europese Centrale Bank van 7 april 2020 houdende wijziging van Richtsnoer ECB/2014/31 inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand (ECB/2020/2021) (PB L 110 I van 8.4.2020, blz. 26).

(4)  Richtsnoer (EU) 2020/634 van de Europese Centrale Bank van 7 mei 2020 houdende wijziging van Richtsnoer ECB/2014/31 inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand (ECB/2020/2029) (PB L 148 van 11.5.2020, blz. 10).


BIJLAGE I

Bijlage II bis bij Richtsnoer ECB/2014/31 wordt vervangen door:

“BIJLAGE II bis

Surpluspercentages (in%) toegepast op uit hoofde van artikel 3, lid 2, en artikel 8 ter van dit richtsnoer beleenbare effecten op onderpand van activa

Kredietkwaliteit

Gewogen gemiddelde restlooptijd  (*)

Surpluspercentage

Categorie 3

[0,1)

4,8

[1,3)

7,2

[3,5)

10,4

[5,7)

12.0

[7,10)

14.4

[10, ∞)

24,0

Categorie 4

[0,1)

11,2

[1,3)

15,2

[3,5)

18

[5,7)

24,8

[7,10)

30,4

[10, ∞)

43,2

”.

(*)  d.w.z. [0,1) gewogen gemiddelde restlooptijd korter dan één jaar, [1,3) gewogen gemiddelde restlooptijd gelijk aan of langer dan één jaar en korter dan 3 jaar enz.


BIJLAGE II

Bijlage II ter bij Richtsnoer ECB/2014/31 wordt vervangen door:

“BIJLAGE II ter

Surpluspercentages (in%) toegepast op verhandelbare activa, m.u.v. de in artikelen 8 bis en 8 ter genoemde effecten op onderpand van activa

 

Categorie I

Categorie II

Categorie III

Categorie IV

Kredietkwaliteit

Restlooptijd (jaren)  (*1)

Coupons met een vaste of een variabele rente

nulcoupon

Coupons met een vaste of een variabele rente

nulcoupon

Coupons met een vaste of een variabele rente

nulcoupon

Coupons met een vaste of een variabele rente

nulcoupon

Categorie 4

[0,1)

6,4

6,4

8

8

12,8

12,8

20

20

[1,3)

9,6

10,4

12

15,2

16

18,4

28

30

[3,5)

11,2

12

16

20

19,2

23,6

33,6

37,2

[5,7)

12,4

13,6

20

24,8

22,4

28,4

36,8

40,4

[7,10)

13,2

14,4

21,6

28,4

24,8

32

40

44,8

[10,∞)

14,4

16,8

23,2

31,6

26,4

34,8

41,6

46,8

Categorie 5

[0,1)

8

8

12

12

22,4

22,4

24

24

[1,3)

11,2

12

16

19,2

25,6

28

32

34

[3,5)

13,2

14

22,4

26,4

28,8

33,2

38,4

42

[5,7)

14,4

15,6

27,2

32

31,6

37,6

43,2

46,8

[7,10)

15,2

16,4

28,8

35,6

33,2

40,4

46,4

51,2

[10,∞)

16,4

18,8

30,4

38,8

33,6

42

48

53,2


(*1)  d.w.z. [0,1) restlooptijd korter dan één jaar, [1,3) restlooptijd gelijk aan of langer dan één jaar en korter dan drie jaar enz.”


Top