This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32021H1117(01)
Council Recommendation of 16 November 2021 concerning the sequencing of the fulfilment of the more binding commitments undertaken in the framework of permanent structured cooperation (PESCO) and specifying more precise objectives, and repealing the Recommendation of 15 October 2018 2021/C 464/01
Aanbeveling van de Raad van 16 november 2021 inzake de volgorde van de nakoming van de verdergaande verbintenissen die in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) zijn aangegaan en inzake de nadere precisering van de doelstellingen, en tot intrekking van de aanbeveling van 15 oktober 2018 2021/C 464/01
Aanbeveling van de Raad van 16 november 2021 inzake de volgorde van de nakoming van de verdergaande verbintenissen die in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) zijn aangegaan en inzake de nadere precisering van de doelstellingen, en tot intrekking van de aanbeveling van 15 oktober 2018 2021/C 464/01
ST/6709/2021/INIT
PB C 464 van 17.11.2021, p. 1–9
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
17.11.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 464/1 |
AANBEVELING VAN DE RAAD
van 16 november 2021
inzake de volgorde van de nakoming van de verdergaande verbintenissen die in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) zijn aangegaan en inzake de nadere precisering van de doelstellingen, en tot intrekking van de aanbeveling van 15 oktober 2018
(2021/C 464/01)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 46, lid 6,
Gezien Protocol nr. 10 betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 42 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit (GBVB) 2017/2315 van de Raad van 11 december 2017 tot instelling van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en tot opstelling van de lijst van deelnemende lidstaten (1),
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Volgens artikel 4, lid 2, punt b), van Besluit (GBVB) 2017/2315 moet de Raad besluiten en aanbevelingen vaststellen waarbij de volgorde wordt bepaald voor de nakoming van de in de bijlage bij dat besluit vermelde verdergaande verbintenissen tijdens de twee opeenvolgende initiële fasen (de jaren 2018-2020 en 2021-2025) en waarbij aan het begin van elke fase de nader gepreciseerde doelstellingen voor de nakoming van verdergaande verbintenissen worden omschreven. |
(2) |
Op 15 oktober 2018 heeft de Raad een aanbeveling (de “aanbeveling van 15 oktober 2018”) Aanbeveling 2018/C 374/01 inzake de volgorde van de nakoming van de verdergaande verbintenissen die in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) zijn aangegaan en inzake de nadere precisering van de doelstellingen (2) voor de fasen 2018-2020 en 2021-2025 aangenomen. Overeenkomstig punt 4 en punt 27 van de aanbeveling van 15 oktober 2018 moet de Raad een tweede reeks nader gepreciseerde doelstellingen voor de fase 2021-2025 vaststellen. Zoals bepaald in de conclusies van de Raad van 20 november 2020 betreffende de Strategische PESCO-evaluatie 2020, moet de Raad die aanbeveling aan het begin van de volgende fase in 2021 evalueren om de concrete resultaten en tastbare doelstellingen voor de volgende PESCO-fase 2021-2025 vast te stellen in overeenstemming met Strategische PESCO-evaluatie. |
(3) |
In het licht van de conclusies van de Raad van 20 november 2020 moeten de resultaten en aanbevelingen van de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie (CARD) worden gebruikt als input voor de concrete resultaten en tastbare doelstellingen voor de volgende PESCO-fase (2021-2025). |
(4) |
Overeenkomstig Besluit (GBVB) 2020/1639 (3), kan een derde staat bij uitzondering worden uitgenodigd om aan een PESCO-project deel te nemen, en daardoor een aanzienlijke toegevoegde waarde leveren aan het project, en bijdragen tot de versterking van de PESCO en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) en tot de nakoming van verdergaande verbintenissen. |
(5) |
De Raad dient derhalve een nieuwe aanbeveling aan te nemen en de aanbeveling van 15 oktober 2018 in te trekken, |
HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:
I. DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
1. |
In het licht van de conclusies van de Raad van 20 november 2020 over de Strategische PESCO-evaluatie wordt het algemene doel voor de tweede initiële fase tot 2025 het nakomen van de verdergaande verbintenissen die de deelnemende lidstaten met elkaar zijn aangegaan, onder meer door te werken aan een samenhangende, veelzijdig inzetbare, strijdkrachtencombinatie overeenkomstig de PESCO-kennisgeving (4), die het ambitieniveau van de EU helpt realiseren. De lidstaten moeten verder werken aan zo’n samenhangende, veelzijdig inzetbare, strijdkrachtencombinatie in het kader van het strategisch kompas (5). |
2. |
Deze aanbeveling moet het mogelijk maken tot een gemeenschappelijke aanpak te komen en moet de deelnemende lidstaten in staat stellen de verdergaande verbintenissen in de bijlage bij Besluit (GBVB) 2017/2315 na te komen en moet het in artikel 6 van dat besluit bedoelde jaarlijkse beoordelingsproces faciliteren, op basis van een volledige set relevante gegevens, waaronder stappenplannen. Om de lidstaten te helpen bij hun planning voor het nakomen van de verdergaande verbintenissen en om in het verslag van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de “hoge vertegenwoordiger”) de vorderingen inzake de PESCO gemakkelijker te kunnen beoordelen, bevat deze aanbeveling tussentijdse doelstellingen en mijlpalen, met bijbehorende voortgangsindicatoren – ook voor operationele verbintenissen – teneinde een eerlijk aandeel te leveren aan de respectieve troepenopbouw voor GVDB-missies en -operaties, binnen de middelen en vermogens van de lidstaten. De deelnemende lidstaten moet deze gegevens jaarlijks in hun nationale uitvoeringsplannen opnemen en die indien nodig, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van dat besluit evalueren en actualiseren. De beveiligingsvoorschriften van Besluit 2013/488/EU (6) van de Raad moeten ook op de nationale uitvoeringsplannen en op andere documenten ter zake worden toegepast, afhankelijk van de informatie die zij bevatten. De deelnemende lidstaten moeten, ondersteund door het PESCO-secretariaat, voor transparantie tussen alle deelnemende lidstaten zorgen en de informatie die in het kader van PESCO en andere initiatieven op defensiegebied, met inbegrip van de CARD wordt vereist en verstrekt, coherenter en consistenter maken. De samenhang tussen verschillende defensiegerelateerde initiatieven moet verder worden ontwikkeld en versterkt, onder meer wat betreft de rapportage door de lidstaten, teneinde de administratieve lasten te verlichten en de kwaliteit van de nationale uitvoeringsplannen te verbeteren. Daarbij moet rekening worden gehouden met de lessen die zijn getrokken aan het einde van de eerste initiële fase van PESCO (2018-2020), met name via de daaraan gerelateerde strategische evaluatie. |
3. |
In overeenstemming met de verbintenissen in de bijlage bij Besluit (GBVB) 2017/2315, en zonder deze te wijzigen of er nieuwe te introduceren, biedt deze aanbeveling sturing met betrekking tot de volgorde van de nakoming van deze verbintenissen voor de fase 2021-2025, en nadere precisering van de doelstellingen voor elke verbintenis. Tevens benadrukt de aanbeveling dat deelnemende lidstaten deze verbintenissen zo spoedig mogelijk moeten uitvoeren, vooral die welke in 2020 hadden moeten zijn uitgevoerd. |
4. |
De in deel II bedoelde nader gepreciseerde doelstellingen, waartoe in voorkomend geval ook voortgangsindicatoren voor specifieke verbintenissen behoren, zullen de deelnemende lidstaten in staat stellen een plan op te maken voor het op gestructureerde en transparante wijze nakomen van de verdergaande verbintenissen, en gedetailleerde en evalueerbare informatie te verstrekken over de vooruitgang die is geboekt met de nakoming van elke verbintenis in hun nationale uitvoeringsplan. De deelnemende lidstaten moeten in de betrokken voorbereidende instanties van de Raad regelmatig informatie uitwisselen, als bedoeld in de Strategische PESCO-evaluatie, vooral over de gebieden waarop de inspanningen moeten worden voortgezet of opgevoerd. |
5. |
Het doel is de bestaande preciezere doelstellingen aan te passen op basis van de ervaring die is opgedaan met de eerste fase, teneinde de deelnemende lidstaten te helpen om tot concrete resultaten te komen en te bewerkstelligen dat de verdergaande verbintenissen zo spoedig mogelijk, en uiterlijk eind 2025 worden uitgevoerd. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de gebieden waar verbeteringen nodig zijn, ook op projectniveau, in overeenstemming met de conclusies betreffende de Strategische PESCO-evaluatie, en om te zorgen voor continue vooruitgang na de twee opeenvolgende initiële fasen (de jaren 2018-2020 en 2021-2025). Aan het einde van de twee opeenvolgende initiële fasen in 2025 zal de Raad met een strategische evaluatie beoordelen of elke deelnemende lidstaat de verdergaande verbintenissen van de PESCO als bedoeld in Besluit (GBVB) 2017/2315 nakomt, en zal hij die verbintenissen actualiseren en indien nodig verbeteren in het licht van de via de PESCO verwezenlijkte resultaten, teneinde rekening te houden met de veranderende veiligheidsomgeving van de Unie, met haar operationele behoeften en met de prioriteiten inzake vermogensontwikkeling van de lidstaten en van de Unie. Na de hierboven uiteengezette strategische evaluatie dient de Raad in dat verband begin 2026 een derde reeks nader gepreciseerde, en indien nodig geactualiseerde en verbeterde, doelstellingen vast te stellen, daarbij rekening houdend met artikel 4, lid 2, punt c), van Besluit (GBVB) 2017/2315. |
II. VOLGORDE VAN DE NAKOMING VAN DE VERBINTENISSEN MET NADERE PRECISERING VAN DOELSTELLINGEN
Verbintenissen 1 tot en met 5
6. |
Verbintenis 1: het nationale uitvoeringsplan van elke deelnemende lidstaat bevat nauwkeurige financiële gegevens over de ontwikkeling van de totale uitgaven voor defensie in reële termen ten opzichte van het vorige jaar (7), ook in absolute cijfers, waaruit blijkt dat het de bedoeling is de uitgaven regelmatig te verhogen. In dit verband moeten de deelnemende lidstaten ook hun nationale uitgavenprognoses voor de komende jaren in hun nationale uitvoeringsplan opnemen. De deelnemende lidstaten die ook NAVO-lid zijn en waarvan de uitgaven op of boven de geldende NAVO-norm voor defensie-uitgaven liggen, moeten in hun plannen vermelden of zij dit bestedingsniveau voor defensie willen handhaven dan wel wijzigen. De huidige NAVO-norm voor defensie-uitgaven (8) proberen te halen, op die norm te blijven of erboven uit te komen, wordt in de context van de nationale uitvoeringsplannen aangemerkt als een goede stap richting nakoming van deze verdergaande verbintenis. Op basis van de informatie in de nationale uitvoeringsplannen bevat het jaarverslag van de hoge vertegenwoordiger tevens een gedetailleerd overzicht van de ontwikkeling van de defensie-uitgaven van de deelnemende lidstaten, overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Besluit (GBVB) 2017/2315. |
7. |
Verbintenis 2: alle deelnemende lidstaten verstrekken in hun nationale uitvoeringsplan nauwkeurige financiële gegevens over hoe zij aan de gezamenlijke benchmark van 20 % (9) voor investeringen in defensie denken bij te dragen. Deze informatie moet een raming bevatten van de toename in reële termen ten opzichte van het vorige jaar, als percentage van de totale defensiebegroting. In de raming moeten investeringen voor defensie-aankopen en onderzoek en ontwikkeling (O&O) op defensiegebied vervat zijn. De deelnemende lidstaten waarvan de uitgaven reeds op of boven het niveau van de (gezamenlijke) benchmark liggen, moeten in hun plan vermelden of zij dit bestedingsniveau willen handhaven dan wel wijzigen. |
8. |
Verbintenis 3: de deelnemende lidstaten nemen gedetailleerde informatie in hun nationale uitvoeringsplan op over hoe en met welke middelen zij het aantal, de omvang en het effect van de gezamenlijke samenwerkingsprojecten inzake strategische defensievermogens willen vergroten, waarbij tevens de begrotingscijfers en de specifieke projecten die financiële steun van de Unie krijgen of hebben gekregen, worden vermeld. In dit verband moeten de deelnemende lidstaten nauwkeurige financiële gegevens verstrekken over hoe zij denken bij te dragen aan de verwezenlijking in reële termen van de gezamenlijke benchmark voor de Europese gezamenlijke aankoop van uitrusting – 35 % van de totale uitgaven voor uitrusting – en de gezamenlijke benchmark voor Europees gezamenlijk defensieonderzoek en -technologie (O&T) – 20 % van de totale uitgaven voor O&T op defensiegebied. De deelnemende lidstaten waarvan de uitgaven reeds op of boven het niveau van deze benchmarks liggen, moeten in hun plan vermelden of zij dit bestedingsniveau willen handhaven dan wel wijzigen. |
9. |
Verbintenis 4: om de werkelijke vooruitgang per jaar gemakkelijker te kunnen volgen, vermelden de deelnemende lidstaten in hun nationale uitvoeringsplan duidelijk nauwkeurige financiële gegevens over hoe zij zullen bijdragen teneinde de totale uitgaven voor O&T op defensiegebied in de buurt van de 2 % van de totale defensie-uitgaven (gezamenlijke benchmark) te krijgen, voorzien van uitgavenprognoses. |
10. |
Verbintenis 5: de deelnemende lidstaten worden aangespoord hun nationale uitvoeringsplan te gebruiken voor het jaarlijks delen van hun ervaringen met het plannen van en het bijdragen aan de verwezenlijking van de verbintenissen 1 tot en met 4 in het licht van de bovenstaand nader gepreciseerde doelstellingen. Eind 2025 wordt er een evaluatie van deze verbintenissen uitgevoerd op basis van de in de nationale uitvoeringsplannen verstrekte gegevens, teneinde de indicatoren en doelstellingen voor deze verbintenissen waar nodig ter goedkeuring door de Raad aan te passen. |
Verbintenissen 6 tot en met 11
11. |
Verbintenis 6: in 2025 hebben de deelnemende lidstaten vorderingen gemaakt met de systematische bestudering en optimale benutting van de Unie-instrumenten en -initiatieven voor vermogensontwikkeling, zoals het vermogensontwikkelingsplan (CDP) en de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie (CARD), als input voor en het coherenter maken van hun nationale besluitvorming, prioriteitstelling en defensieplanning die bij overlappende behoeften voor samenhang van de output met de respectieve NAVO-processen zorgen, met inachtneming van het uiteenlopende karakter van de twee organisaties en hun respectieve verantwoordelijkheden en leden. Dat betekent dat de lidstaten hun wezenlijke rol bij de vermogensontwikkeling binnen de Unie onder de aandacht brengen, onder meer door te vermelden op welke gebieden de voorkeur uitgaat naar de ontwikkeling van samenwerkingsactiviteiten binnen de Unie inzake defensievermogens, onder verwijzing naar de bevindingen en aanbevelingen van de CARD. Daartoe moeten de deelnemende lidstaten in hun nationale uitvoeringsplan vermelden hoe zij uitvoering geven aan de uit het CDP voortvloeiende prioriteiten inzake vermogensontwikkeling van de Unie, onder meer via nationale prioriteitstelling, en hoe hun plannen en doelstellingen voor de respectieve prioriteiten de komende jaren verwezenlijkt moeten worden. |
12. |
Verbintenis 7: de deelnemende lidstaten moeten elk jaar in hun nationaal uitvoeringsplan vermelden hoe zij zo goed mogelijk gebruik hebben gemaakt van de beschikbare instrumenten en processen van de Unie, en hoe zij daarmee willen doorgaan. Dit behelst ondersteuning voor het CARD-proces door onder meer alle gevraagde relevante informatie te verstrekken, bilaterale dialogen in CARD-verband te voeren en waar mogelijk de resultaten van de nationale defensie-evaluaties te delen. De deelnemende lidstaten moeten in hun nationaal uitvoeringsplan informatie op nemen over de wijze waarop zij de uitvoerbare aanbevelingen in de overeengekomen CARD-verslagen gestalte hebben gegeven en/of van plan zijn te gebruiken. |
13. |
Verbintenis 8: de deelnemende lidstaten maken jaarlijks zo goed mogelijk gebruik van het Europees Defensiefonds ter ondersteuning van hun samenwerkingsprojecten voor vermogensontwikkeling. De deelnemende lidstaten vermelden in hun nationaal uitvoeringsplan voor welke EU-vermogensontwikkelingsprioriteiten die in CDP- en CARD-verband zijn overeengekomen de financiële steun van de Unie is ontvangen of kan worden aangevraagd, en ook voor zover mogelijk welk deel van de nationale defensie-investeringen zij aan deze samenwerkingsprojecten hebben besteed of van plan zijn te besteden. De deelnemende lidstaten vermelden in hun nationaal uitvoeringsplan hoe de EU-financiering gebruikt kan worden, en wat de toegevoegde waarde ervan is, voor de nationale inspanningen ter ontwikkeling van defensievermogens. Daarnaast moeten de deelnemende lidstaten uiterlijk eind 2025 kenbaar maken of zij een follow-up willen geven aan de resultaten van de voorbereidende actie inzake defensieonderzoek (2017-2019), het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie (European Defence Industrial Development Programme – EDIDP) (2019-2020), en het Europees Defensiefonds, voor samenwerkingsprojecten met een vastgestelde toegevoegde waarde voor de EU. |
14. |
Verbintenis 9: de deelnemende lidstaten vermelden de betreffende samenwerkingsprojecten voor vermogensontwikkeling die conform het CDP in PESCO- en andere verbanden worden uitgevoerd, alsmede het geplande begin en de geplande voltooiing van de harmonisatie van de voorschriften. Voor de geplande en voorgenomen projecten moet ook de vermoedelijke start van de harmonisatie van de eisen inzake vermogens worden vermeld. Dat moet worden gedaan voor de komende jaren, met bijzondere aandacht voor het wegwerken van de via het CDP vastgestelde vermogenstekorten, mede rekening houdend met de CARD. |
15. |
Verbintenis 10: de deelnemende lidstaten brengen in hun nationale uitvoeringsplan de vermogens en faciliteiten in kaart die zij van plan zijn ter beschikking te stellen voor gezamenlijk gebruik door andere deelnemende lidstaten, met specifieke voorbeelden als opleiding en oefeningen, militaire basissen en logistieke steun, en voorts vermelden zij welke vermogens en faciliteiten ook beschikbaar zijn bij operaties. De deelnemende lidstaten kunnen ook in hun nationale uitvoeringsplan inventariseren welke vermogens, met inbegrip van door andere deelnemende lidstaten geboden infrastructuur, een basis voor samenwerking kunnen bieden. In de nationale uitvoeringsplannen moet worden toegelicht hoe een dergelijke samenwerking het optimale gebruik van de beschikbare middelen mogelijk kan maken en de algehele effectiviteit ervan verbeteren, onder meer door informatie te verstrekken, zo die er is, over de potentiële besparingen. De deelnemende lidstaten maken gebruik van de gezamenlijke databank (CODABA), met name als ondersteuning voor het delen van informatie over hun defensieplannen en -belangen in dit verband. De deelnemende lidstaten leveren er regelmatig input aan en leggen in hun nationale uitvoeringsplan daarover verantwoording af. |
16. |
Verbintenis 11: de deelnemende lidstaten vermelden in hun nationale uitvoeringsplan hoe zij meer gaan samenwerken op het gebied van cyberdefensie, onder meer via bestaande initiatieven of nieuwe samenwerkingsactiviteiten. Zij moeten in hun nationale uitvoeringsplan duidelijk maken hoe ze van plan zijn om uiterlijk in 2025 hun deelname aan multinationale cyberoefeningen en hun samenwerking in onder meer het kader van het EDA en de Europese Veiligheids- en defensieacademie (EVDA), te handhaven of verder te verhogen. Ook moeten de deelnemende lidstaten uiterlijk in 2025 bekendmaken hoe zij regelmatig willen gaan samenwerken met andere deelnemende lidstaten op het gebied van cyberdefensie en aanverwante activiteiten zoals informatie-uitwisseling, opleiding en operationele ondersteuning, maar ook vermogensontwikkeling. Informatie uit de nationale uitvoeringsplannen over de cyberdefensiesamenwerking tussen deelnemende lidstaten en hun bijdrage aan cyberdefensie en aanverwante activiteiten, waaronder vermogensontwikkeling, wordt als bijlage opgenomen in het jaarverslag van de hoge vertegenwoordiger over hoe het staat met de PESCO-uitvoering. |
Verbintenissen 12 tot en met 14
17. |
Verbintenis 12: in 2025 moeten de deelnemende lidstaten:
|
18. |
Verbintenis 13: Op het gebied van interoperabiliteit van strijdkrachten moeten de deelnemende lidstaten:
|
19. |
Verbintenis 14:
|
Verbintenissen 15 tot en met 17
20. |
Verbintenis 15: Uiterlijk in 2025 moeten de deelnemende lidstaten meer en omvangrijker projecten voor vermogensontwikkeling gereed hebben die de vermogenstekorten helpen wegwerken welke in het CDP (met inbegrip van de HICG’s) zijn geconstateerd en in de vermogensontwikkelingsprioriteiten van de Unie, onder meer in de betreffende “strategic context cases” (SCC’s), zijn beschreven, en moeten zij vorderingen hebben gemaakt met de uitvoering van deze projecten. Daarbij moet worden voortgebouwd op de bevindingen en aanbevelingen van de CARD, onder meer wat betreft de geconstateerde samenwerkingsmogelijkheden, en met name de aandachtsgebieden. In dit verband moeten de deelnemende lidstaten verdere aandacht besteden aan samenwerking op de volgende gebieden: tegengaan van hybride dreigingen, klimaatverandering, energiezekerheid, maritieme veiligheid, ruimtegerelateerde aspecten en nieuwe en baanbrekende technologieën, waaronder artificiële intelligentie. Bij het bekendmaken van hun plannen voor de komende jaren moeten de deelnemende lidstaten het aantal samenwerkingsprojecten en hun geraamde financiële omvang opgeven, en informatie verstrekken over hun nationale projecten die in het kader van het CDP geconstateerde vermogenstekorten helpen wegwerken. De deelnemende lidstaten moeten ook laten weten in hoeverre zij deze projecten van belang achten voor een grotere strategische autonomie van de Unie en een meer geïntegreerde, duurzame, innovatieve en concurrerende Europese industriële en technologische defensiebasis (EDTIB) die voor samenwerking blijft openstaan. Voor activiteiten met een industriële of technologische dimensie moeten de deelnemende lidstaten vermelden welk type Europese industriële sector of technologie zal worden versterkt. |
21. |
Verbintenis 16: De deelnemende lidstaten moeten in hun nationale uitvoeringsplannen opgave doen van de geëigende, op nationaal niveau genomen besluiten en maatregelen op grond waarvan een op samenwerking gerichte Europese aanpak van toekomstige projecten voor het wegwerken van de op nationaal niveau geconstateerde vermogenstekorten, verder als een prioriteit wordt beschouwd. Het actieve gebruik van Codaba alsook de in het kader van de CARD vastgestelde samenwerkingsmogelijkheden, en met name de aandachtsgebieden, kunnen de nakoming van die verbintenis vergemakkelijken. De deelnemende lidstaten moeten in hun nationale uitvoeringsplannen de samenwerkingsprojecten en multinationale activiteiten vermelden waarmee volgens hen de op nationaal niveau geconstateerde tekorten zullen worden weggewerkt en hun plannen meedelen over hoe zij hierbij meer gebruik willen maken van op samenwerking gerichte benaderingen. |
22. |
Verbintenis 17: Aangezien alle deelnemende lidstaten bijdragen aan een of meer PESCO-projecten, moet in de nationale uitvoeringsplannen informatie worden verstrekt over de algehele bijdrage aan middelen en deskundigheid die zij mettertijd leveren aan PESCO-projecten en over de manier waarop deze projecten een strategische impact hebben op het defensievermogenslandschap van de Unie en de deelnemende lidstaten. Hierin kan ook te zien zijn welke rollen de deelnemende lidstaten willen spelen bij vermogensontwikkeling in Europees verband. |
Verbintenissen 18 tot en met 20:
23. |
Verbintenis 18: Gedurende de hele PESCO-fase 2021-2025 moeten de deelnemende lidstaten ervoor zorgen dat zij optimaal gebruik maken van het EDA als het Europese forum voor de ontwikkeling van gezamenlijke vermogens. Daartoe moeten de deelnemende lidstaten in hun nationale uitvoeringsplannen de projecten waaraan zij deelnemen vermelden, en ook de financiële bedragen die daaraan via het EDA worden toegewezen, met de cijfers van 2020 als uitgangspunt – waarbij een driejarenperspectief de minimumnorm is voor elke actualisering van het nationale uitvoeringsplan – en met vermelding van de geplande activiteiten voor de volgende jaren, met inbegrip van de geplande vermogensgebieden en geplande soort activiteit, conform de nationale wetgeving. De deelnemende lidstaten wordt verzocht in hun nationale uitvoeringsplannen te vermelden in welk opzicht en welke situaties de Gezamenlijke Organisatie voor Samenwerking op Defensiematerieelgebied (Organisation for Joint Armament Cooperation – Occar) voor hen het geprefereerde beheersorgaan voor samenwerkingsprogramma’s is en, in voorkomend geval, informatie te verstrekken over de besluiten tot selectie van een ander beheersorgaan voor multinationale programma’s, waarbij ook overwogen werd om voor Occar te kiezen. Dit laat de toepassing van Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) onverlet. |
24. |
Verbintenis 19: gedurende de hele PESCO-fase 2021-2025 moeten de deelnemende lidstaten aantonen dat hun samenwerkingsprojecten voor vermogensopbouw, met inbegrip van PESCO-projecten, het concurrentievermogen, de efficiëntie en de innovatie van de defensie-industrie in de Unie helpen bevorderen doordat ze grensoverschrijdende samenwerking, ook voor kleine en middelgrote ondernemingen, ondersteunen en mogelijk maken, alsmede de voorzieningszekerheid voor defensieproducten en -technologieën versterken en verbeteren. Conform de verklaring van de leden van de Europese Raad van 26 februari 2021 zullen de deelnemende lidstaten er ook naar streven om onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie te stimuleren en de Europese strategische afhankelijkheden op het gebied van cruciale technologieën en waardeketens te verminderen, zonder afbreuk te doen aan nationale besluitvormingsprocedures.
|
25. |
Verbintenis 20:
|
III. VOLGENDE STAPPEN
26. |
Na de aanneming van deze aanbeveling zullen de deelnemende lidstaten hun nationale uitvoeringsplannen evalueren en zo nodig actualiseren, en deze uiterlijk op 10 maart 2022, en vervolgens jaarlijks op dezelfde datum, aan het PESCO-secretariaat toezenden in overeenstemming met artikel 3, lid 2, van Besluit (GBVB) 2017/2315, met het oog op het in artikel 6, lid 3, van dat besluit bedoelde beoordelingsproces. Om de twee jaar moeten de nationale uitvoeringsplannen vergezeld gaan van een politieke verklaring op hoog niveau waarin de deelnemende lidstaten een overzicht kunnen geven van de voornaamste verwezenlijkingen en lidstaatspecifieke nationale prioriteiten, en hun ervaringen met het plannen en helpen verwezenlijken van alle verdergaande verbintenissen, delen. Regelmatige politieke besprekingen op hoog niveau tussen de deelnemende lidstaten en de hoge vertegenwoordiger moeten blijven zorgen voor politieke dynamiek. |
27. |
Indachtig de PESCO-kennisgeving, waarin ook wordt herinnerd aan het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten, en rekening houdend met het resultaat van het strategisch kompas, zullen de deelnemende lidstaten, in het kader van de uiterlijk eind 2025 uit te voeren strategische evaluatie, de nakoming van alle PESCO-verbintenissen beoordelen en nieuwe verbintenissen bespreken en daarover beslissen, met het oog op een nieuwe fase naar Europese integratie op het gebied van veiligheid en defensie. Conform het resultaat van de strategische evaluatie moet de Raad begin 2026 een derde reeks nader gepreciseerde, en indien nodig geactualiseerde en verbeterde, doelstellingen vaststellen, daarbij rekening houdend met artikel 4, lid 2, punt c), van Besluit (GBVB) 2017/2315. |
28. |
De hoge vertegenwoordiger moet deze aanbeveling vanaf 2022 in aanmerking nemen in het jaarlijkse verslag over de PESCO dat voor de beoordeling van de naleving door elke deelnemende lidstaat van de verdergaande verbintenissen zal worden gebruikt. |
29. |
De aanbeveling van 15 oktober 2018 wordt ingetrokken. |
Gedaan te Brussel, 16 november 2021.
Voor de Raad
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
(1) PB L 331 van 14.12.2017, blz. 57.
(2) PB L 374 van 16.10.2018, blz. 1.
(3) Besluit (GBVB) 2020/1639 van 5 november 2020 tot vaststelling van de algemene voorwaarden op grond waarvan derde staten bij wijze van uitzondering kunnen worden uitgenodigd om deel te nemen aan afzonderlijke PESCO-projecten (PB L 371 van 6.11.2020, blz. 3).
(4) Met name bijlage I – Beginselen van de PESCO.
(5) Zoals bepaald in de conclusies van de Raad over veiligheid en defensie van 17 juni 2020: “Voortbouwend op de dreigingsanalyse en andere mogelijke thematische input zullen in het strategisch kompas beleidslijnen en specifieke streefdoelen worden vastgelegd... ”.
(6) Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).
(7) In overeenstemming met de lijst van definities van defensiegegevens van het Europees Defensieagentschap (EDA) (EDA 201807105).
(8) De 2 % van het bbp overeenkomstig de huidige NAVO-norm voor defensie-uitgaven geldt uitsluitend voor de deelnemende lidstaten die tevens NAVO-lid zijn, en is geen officiële PESCO-doelstelling.
(9) In november 2007 heeft de ministeriële stuurgroep van het EDA vier gezamenlijke investeringsbenchmarks goedgekeurd: 20 % van de totale defensie-uitgaven voor de aankoop van uitrusting (met inbegrip van O&O/O&T), 35 % van de totale uitgaven voor uitrusting voor Europese gezamenlijke aankoop van uitrusting, 2 % van de totale defensie-uitgaven voor defensieonderzoek & -technologie (O&T), 20 % van totale uitgaven voor O&T op defensiegebied voor gezamenlijke Europese O&T op defensiegebied.
(10) Met name bijlage I - Beginselen van PESCO.
(11) De doelstelling van het hoofddoelproces, en van de strijdkrachtencatalogus in het bijzonder, bestaat erin een volledig overzicht te verwerven van de strijdkrachten die voor GVDB-missies en -operaties potentieel beschikbaar zijn en van hun vermogens, zonder daarbij met lopende GVDB-missies en -operaties of processen voor de troepenopbouw daarvan rekening te houden.
(12) Besluit (GBVB) 2021/509 van de Raad van 22 maart 2021 tot oprichting van een Europese Vredesfaciliteit, en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2015/528 (PB L 102 van 24.3.2021, blz. 14).
(13) Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).