Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32020R1560

    Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1560 van de Commissie van 26 oktober 2020 tot wijziging van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 152/2009 tot vaststelling van analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de officiële controle van diervoeders (Voor de EER relevante tekst)

    C/2020/7220

    PB L 357 van 27.10.2020, p. 17–23 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 27/10/2020

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2020/1560/oj

    27.10.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 357/17


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/1560 VAN DE COMMISSIE

    van 26 oktober 2020

    tot wijziging van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 152/2009 tot vaststelling van analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de officiële controle van diervoeders

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (1), en met name artikel 34, lid 6,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie (2) stelt testmethoden vast ter ondersteuning van officiële controles met het oog op de handhaving van het verbod op het gebruik van verwerkte dierlijke eiwitten in diervoeders voor voedselproducerende dieren. Dit omvat analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong voor de officiële controle van diervoeders, die wordt beschreven in bijlage VI bij die verordening en uitgevoerd met behulp van lichtmicroscopie of polymerasekettingreactie (PCR).

    (2)

    Het referentielaboratorium van de Europese Unie voor dierlijke eiwitten in diervoeders en de nationale referentielaboratoria in de lidstaten hebben moeilijkheden ondervonden bij de interpretatie van de resultaten na de toepassing van de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 152/2009 beschreven lichtmicroscopiemethode.

    (3)

    Om juridische duidelijkheid en rechtszekerheid te waarborgen en uiteenlopende interpretaties te voorkomen, is het passend een aantal bepalingen in bijlage VI te wijzigen.

    (4)

    Met name het protocol voor de detectie van dierlijke deeltjes in mengvoeders en voedermiddelen moet worden gewijzigd om duidelijkheid te verschaffen over de situaties waarin slechts één bepaling nodig is om de analyse te kunnen afronden. De weergave van de resultaten moet ook nader worden uitgewerkt. Ten slotte moeten de kenmerken van de apparatuur en de voorbereiding van de monsters worden aangepast op basis van de ervaring die in de laatste zes jaar bij de toepassing van de methode is opgedaan.

    (5)

    Bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 152/2009 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (6)

    De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 152/2009 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 26 oktober 2020.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Ursula VON DER LEYEN


    (1)   PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.

    (2)  Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie van 27 januari 2009 tot vaststelling van de bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders (PB L 54 van 26.2.2009, blz. 1).


    BIJLAGE

    Bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 152/2009 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Punt 2.1.1 wordt vervangen door:

    Beginsel

    De bestanddelen van dierlijke oorsprong die kunnen worden aangetroffen in voedermiddelen en mengvoeders die ter analyse worden aangeboden, worden geïdentificeerd op basis van typische microscopisch identificeerbare kenmerken zoals spierweefsel en andere vleesdeeltjes, kraakbeen, bot, hoorn, haar, bloed, melkdeeltjes, lactosekristallen, veren, eierschalen, visgraten en schubben.”.

    2)

    Punt 2.1.2.1.3.2 wordt vervangen door:

    “Glycerol (onverdund, viscositeit 1 490 cP) of een insluitmiddel met gelijkwaardige eigenschappen voor het maken van niet-permanente preparaten”.

    3)

    Punt 2.1.2.2.2 wordt vervangen door:

    “Verkleiningsapparatuur: mes of rotormolen. Bij gebruik van een rotormolen zijn mazen van ≤ 0,5 mm verboden.”.

    4)

    Punt 2.1.2.2.3 wordt vervangen door:

    “Zeven met vierkante mazen van 0,25 mm en 1 mm maaswijdte. Met uitzondering van bij het voorzeven van het monster mag de diameter van de zeven niet groter zijn dan 10 cm om verlies van materialen te voorkomen. IJking van de zeven is niet vereist.”.

    5)

    In punt 2.1.2.2 worden de volgende punten toegevoegd:

    “2.1.2.2.9.

    Laboratoriumoven

    2.1.2.2.10.

    Centrifuge

    2.1.2.2.11.

    Filterpapier: kwalitatieve cellulosefilter (poriëngrootte 4‐11 μm)”.

    6)

    Punt 2.1.3.1 wordt vervangen door:

    “Bemonstering

    Er wordt uitgegaan van een representatief monster dat is genomen overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.”.

    7)

    Punt 2.1.3.3.1 wordt vervangen door:

    “Drogen: monsters met een hoger vochtgehalte dan 14 % worden vóór behandeling overeenkomstig bijlage III bij deze verordening gedroogd.”.

    8)

    Punt 2.1.3.3.2 wordt vervangen door:

    “Voorzeven: om informatie te verzamelen over mogelijke milieuverontreiniging van het diervoeder, wordt aanbevolen om diervoeder in pellets en pitten voor te zeven met 1 mm maaswijdte en beide fracties als afzonderlijke monsters voor te bereiden, te analyseren en er verslag van uit te brengen.”.

    9)

    De laatste alinea van punt 2.1.3.3.4 wordt vervangen door:

    “Het sediment wordt verzameld op een filtreerpapier dat in een trechter wordt geplaatst om het resterende tetrachlooretheen te scheiden terwijl vetafzetting in het sediment wordt vermeden. Het sediment wordt gedroogd. Vervolgens wordt aanbevolen het sediment (tot op 0,001 g nauwkeurig) te wegen om de sedimentatiestap te controleren. Ten slotte wordt het sediment met een maaswijdte van 0,25 mm gezeefd en worden de twee resulterende fracties onderzocht, tenzij zeven niet nodig wordt geacht.”.

    10)

    De eerste zin van punt 2.1.4.1 wordt vervangen door:

    “Er worden microscopische preparaten vervaardigd van het sediment en, naar keuze van de analist, van hetzij het flotaat hetzij het ruwe materiaal.”.

    11)

    Punt 2.1.4.2, met inbegrip van de diagrammen 1 en 2, wordt vervangen door:

    “Stroomschema voor microscopische detectie van deeltjes van dierlijke oorsprong in mengvoeders en voedermiddelen

    De microscopische preparaten worden bekeken volgens de stroomschema’s in de diagrammen 1 en 2.

    Het microscopisch onderzoek wordt uitgevoerd met de samengestelde microscoop op het sediment en, naar keuze van de analist, op hetzij het flotaat hetzij het ruwe materiaal. Voor de grove fracties kan behalve de samengestelde microscoop ook de stereomicroscoop worden gebruikt. Elk preparaat wordt in zijn geheel bij diverse vergrotingen onderzocht. Het gebruik van de stroomschema’s wordt gedetailleerd beschreven in de standaardwerkvoorschriften van het EURL‐AP, die te vinden zijn op de website van dat laboratorium.

    Het minimumaantal preparaten dat in elke stap van het stroomschema moet worden onderzocht, moet strikt worden aangehouden, tenzij de fractie te klein is om het voorgeschreven aantal preparaten te maken, bijvoorbeeld wanneer geen sediment aanwezig is. Per bepaling worden maximaal zes preparaten gebruikt voor het bepalen van het aantal deeltjes.

    Wanneer van het flotaat of het ruwe materiaal extra preparaten worden vervaardigd met specifiekere insluitmiddelen met kleurwerking, zoals bepaald in punt 2.1.2.1.4, voor de verdere karakterisering van structuren (bv. veren, haren, spieren of bloeddeeltjes) die zijn aangetroffen op met andere insluitmiddelen vervaardigde preparaten, zoals bepaald in punt 2.1.2.1.3, wordt het aantal deeltjes geteld op basis van niet meer dan zes preparaten per bepaling, met inbegrip van de extra preparaten met een specifieker insluitmiddel.

    Om de aard en oorsprong van de deeltjes gemakkelijker te kunnen vaststellen, mag de analist gebruikmaken van hulpmiddelen als beslissingsondersteunende systemen, beeldbanken en referentiemonsters.

    Image 1
    Diagram 1 Stroomschema voor microscopische detectie van deeltjes van dierlijke oorsprong in mengvoeders en voedermiddelen voor de eerste bepaling.

    (De diagrammen 1 en 2 hebben betrekking op de eerste en tweede bepaling; *: gewervelde landdieren, vissen)

    Image 2
    Diagram 2 Stroomschema voor microscopische detectie van deeltjes van dierlijke oorsprong in mengvoeders en voedermiddelen voor de tweede bepaling

    (De diagrammen 1 en 2 hebben betrekking op de eerste en tweede bepaling; *: gewervelde landdieren, vissen)

    12)

    Punt 2.1.4.3 wordt vervangen door:

    “Aantal bepalingen

    De bepalingen worden uitgevoerd op verschillende deelmonsters van elk 50 g.

    Als in de eerste bepaling overeenkomstig het stroomschema van diagram 1 geen deeltjes van dierlijke oorsprong worden aangetoond, is geen verdere bepaling nodig en wordt het analyseresultaat uitgedrukt zoals aangegeven in punt 2.1.5.1.

    Als in de eerste bepaling overeenkomstig het stroomschema van diagram 1 een of meer deeltjes van dierlijke oorsprong van een bepaald type (gewerveld landdier of vis) worden aangetoond, en het type van de aangetroffen deeltjes de aangegeven inhoud van het monster bevestigt, is een tweede bepaling niet nodig. Als het aantal deeltjes van dierlijke oorsprong van een bepaald type die in deze eerste bepalingen zijn aangetoond, groter is dan 5, wordt het analyseresultaat gerapporteerd per diercategorie en uitgedrukt zoals aangegeven in punt 2.1.5.3. Is dit niet het geval, dan wordt het analyseresultaat gerapporteerd per diercategorie en uitgedrukt zoals aangegeven in punt 2.1.5.2.

    In andere gevallen, ook wanneer geen inhoudverklaring aan het laboratorium is verstrekt, wordt een tweede bepaling uitgevoerd met een nieuw deelmonster.

    Als na de tweede bepaling overeenkomstig het stroomschema van diagram 2 het totale aantal deeltjes van dierlijke oorsprong van een bepaald type die in de drie bepalingen samen zijn aangetoond, groter is dan 10, wordt het analyseresultaat gerapporteerd per diercategorie en uitgedrukt zoals aangegeven in punt 2.1.5.3. Is dit niet het geval, dan wordt het analyseresultaat gerapporteerd per diercategorie en uitgedrukt zoals aangegeven in punt 2.1.5.2.”.

    13)

    Punt 2.1.5 wordt vervangen door:

    Weergave van de resultaten

    Bij de rapportage van de resultaten geeft het laboratorium aan op welk materiaal de analyse is uitgevoerd (sediment, flotaat of ruw materiaal). Bij de rapportage moet duidelijk worden aangegeven hoeveel bepalingen zijn uitgevoerd en of het zeven van de fracties voorafgaand aan het voorbereiden van het preparaat, overeenkomstig de laatste alinea van punt 2.1.3.3.4, al dan niet is uitgevoerd.

    Het laboratoriumverslag bevat ten minste informatie over de aanwezigheid van bestanddelen afkomstig van gewervelde landdieren en van vissen.

    De verschillende situaties worden gerapporteerd zoals hieronder aangegeven.

    2.1.5.1.

    Geen deeltjes van dierlijke oorsprong van een bepaald type aangetoond:

    “voor zover met een lichtmicroscoop kon worden waargenomen, zijn in het onderzochte monster geen deeltjes afkomstig van gewervelde landdieren aangetoond.”;

    “voor zover met een lichtmicroscoop kon worden waargenomen, zijn in het onderzochte monster geen deeltjes afkomstig van vissen aangetoond.”.

    2.1.5.2.

    Minimaal 1 en maximaal 5 deeltjes van dierlijke oorsprong van een bepaald type aangetoond indien slechts één bepaling is uitgevoerd, of minimaal 1 en maximaal 10 deeltjes van dierlijke oorsprong van een bepaald type aangetoond in geval van twee bepalingen (het aantal aangetoonde deeltjes ligt onder de beslissingsgrens die is vastgesteld in de standaardwerkvoorschriften die door het EU-referentielaboratorium voor dierlijke eiwitten in diervoeders (EURL‐AP) zijn vastgesteld en te vinden zijn op de website van dat laboratorium (1)):

    indien slechts één bepaling is uitgevoerd:

    “voor zover met een lichtmicroscoop kon worden waargenomen, zijn in het onderzochte monster niet meer dan 5 deeltjes afkomstig van gewervelde landdieren aangetoond. De deeltjes werden geïdentificeerd als … [bot, kraakbeen, spier, haar, hoorn…]; Deze geringe aanwezigheid ligt onder de beslissingsgrens die voor deze microscopische methode is vastgesteld.”;

    “voor zover met een lichtmicroscoop kon worden waargenomen, zijn in het onderzochte monster niet meer dan 5 deeltjes afkomstig van vissen aangetoond. De deeltjes werden geïdentificeerd als … [graat, schub, kraakbeen, spier, otoliet, kieuw…]. Deze geringe aanwezigheid ligt onder de beslissingsgrens die voor deze microscopische methode is vastgesteld.”;

    indien twee bepalingen zijn uitgevoerd:

    “voor zover met een lichtmicroscoop kon worden waargenomen, zijn in het onderzochte monster bij de twee bepalingen niet meer dan 10 deeltjes afkomstig van gewervelde landdieren aangetoond. De deeltjes werden geïdentificeerd als … [bot, kraakbeen, spier, haar, hoorn…]; Deze geringe aanwezigheid ligt onder de beslissingsgrens die voor deze microscopische methode is vastgesteld.”;

    “voor zover met een lichtmicroscoop kon worden waargenomen, zijn in het onderzochte monster bij de twee bepalingen niet meer dan 10 deeltjes afkomstig van vissen aangetoond. De deeltjes werden geïdentificeerd als … [graat, schub, kraakbeen, spier, otoliet, kieuw…]. Deze geringe aanwezigheid ligt onder de beslissingsgrens die voor deze microscopische methode is vastgesteld.”.

    Bovendien:

    als het monster voorgezeefd is, wordt in het laboratoriumverslag vermeld in welke fractie (gezeefde fractie, pellets of pitten) de deeltjes van dierlijke oorsprong zijn aangetoond; worden alleen in de gezeefde fractie deeltjes van dierlijke oorsprong aangetoond, dan kan dat duiden op milieuverontreiniging;

    indien alleen dierlijk materiaal wordt aangetroffen dat niet als gewervelde landdieren of vissen kan worden ingedeeld (bv. spierweefsel), wordt in het verslag vermeld dat alleen dergelijke dierdeeltjes zijn aangetroffen en dat niet kan worden uitgesloten dat zij afkomstig zijn van gewervelde landdieren.

    2.1.5.3.

    Meer dan 5 deeltjes van een bepaalde type aangetoond indien slechts één bepaling is uitgevoerd, of meer dan 10 deeltjes van een bepaald type aangetoond in het geval van twee bepalingen:

    indien slechts één bepaling is uitgevoerd:

    “voor zover met een lichtmicroscoop kon worden waargenomen, zijn in het onderzochte monster meer dan 5 deeltjes afkomstig van gewervelde landdieren aangetoond. De deeltjes werden geïdentificeerd als … [bot, kraakbeen, spier, haar, hoorn…].”;

    “voor zover met een lichtmicroscoop kon worden waargenomen, zijn in het onderzochte monster meer dan 5 deeltjes afkomstig van vissen aangetoond. De deeltjes werden geïdentificeerd als … [graat, schub, kraakbeen, spier, otoliet, kieuw…].”;

    indien twee bepalingen zijn uitgevoerd:

    “voor zover met een lichtmicroscoop kon worden waargenomen, zijn in het onderzochte monster bij de twee bepalingen meer dan 10 deeltjes afkomstig van gewervelde landdieren aangetoond. De deeltjes werden geïdentificeerd als … [bot, kraakbeen, spier, haar, hoorn…].”;

    “voor zover met een lichtmicroscoop kon worden waargenomen, zijn in het onderzochte monster bij de twee bepalingen meer dan 10 deeltjes afkomstig van vissen aangetoond. De deeltjes werden geïdentificeerd als … [graat, schub, kraakbeen, spier, otoliet, kieuw…].”.

    Bovendien:

    als het monster voorgezeefd is, wordt in het laboratoriumverslag vermeld in welke fractie (gezeefde fractie, pellets of pitten) de deeltjes van dierlijke oorsprong zijn aangetoond; worden alleen in de gezeefde fractie deeltjes van dierlijke oorsprong aangetoond, dan kan dat duiden op milieuverontreiniging;

    indien alleen dierlijk materiaal wordt aangetroffen dat niet als gewervelde landdieren of vissen kan worden ingedeeld (bv. spierweefsel), wordt in het verslag vermeld dat alleen dergelijke dierdeeltjes zijn aangetroffen en dat niet kan worden uitgesloten dat zij afkomstig zijn van gewervelde landdieren.”.


    (1)  http://eurl.craw.eu/


    Top