Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32019R2239

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2239 van de Commissie van 1 oktober 2019 tot vaststelling van nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting voor bepaalde demersale visserijen in de noordwestelijke wateren voor de periode 2020-2021

    C/2019/7048

    PB L 336 van 30.12.2019, p. 47–58 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2020; opgeheven door 32020R2015

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2019/2239/oj

    30.12.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 336/47


    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/2239 VAN DE COMMISSIE

    van 1 oktober 2019

    tot vaststelling van nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting voor bepaalde demersale visserijen in de noordwestelijke wateren voor de periode 2020-2021

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) 2019/472 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor bestanden die worden gevangen in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordeningen (EU) 2016/1139 en (EU) 2018/973, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 van de Raad (1), en met name artikel 13,

    Gezien Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (2), en met name artikel 15, lid 2,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) heeft onder meer tot doel de teruggooi in alle visserijen van de Unie geleidelijk uit te bannen middels de invoering van een aanlandingsverplichting voor vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden.

    (2)

    Artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet in de vaststelling van meerjarenplannen met instandhoudingsmaatregelen voor de visserij op bepaalde bestanden in een bepaald geografisch gebied.

    (3)

    In dergelijke meerjarenplannen worden nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting vastgelegd en kan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om die bepalingen verder uit te werken op basis van door de lidstaten opgestelde gezamenlijke aanbevelingen.

    (4)

    Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034 van de Commissie (4) is voor de periode 2019-2021 een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de noordwestelijke wateren vastgesteld na een gezamenlijke aanbeveling door België, Spanje, Frankrijk, Ierland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk.

    (5)

    Op 19 maart 2019 hebben het Europees Parlement en de Raad hun goedkeuring gehecht aan Verordening (EU) 2019/472 tot vaststelling van een meerjarenplan voor bestanden die worden gevangen in de westelijke wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren. Uit hoofde van artikel 13 van die verordening is de Commissie bevoegd om, op basis van gezamenlijke aanbevelingen van lidstaten, gedelegeerde handelingen vast te stellen om die verordening aan te vullen door overeenkomstig artikel 15, lid 5, onder a) tot en met e), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 nadere bepalingen vast te leggen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting voor alle bestanden van soorten in de westelijke wateren waarop de aanlandingsverplichting van toepassing is krachtens artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. België, Spanje, Frankrijk, Ierland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk hebben een rechtstreeks belang bij het visserijbeheer in de noordwestelijke wateren. Na overleg met de adviesraad voor de noordwestelijke wateren en de pelagische adviesraad hebben die lidstaten op 6 juni 2019 bij de Commissie een nieuwe gezamenlijke aanbeveling ingediend inzake een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de noordwestelijke wateren voor de periode 2020-2021. Die gezamenlijke aanbeveling werd op 22 augustus 2019 gewijzigd.

    (6)

    In de nieuwe gezamenlijke aanbeveling van de lidstaten is voorgesteld een aantal aanvullende technische maatregelen voort te zetten die tot doel hebben de selectiviteit te vergroten en ongewenste vangsten te verminderen voor visserijen of soorten die onder de aanlandingsverplichting vallen; deze maatregelen waren op grond van artikel 15, lid 5, onder a), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voor de jaren 2019-2021 vastgesteld bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034.

    (7)

    Op 14 augustus 2019 is een nieuwe Verordening (EU) 2019/1241 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen in werking getreden. In bijlage VI bij die verordening zijn specifieke bepalingen opgenomen met betrekking tot technische maatregelen in de noordwestelijke wateren, met onder meer ook voorschriften inzake maaswijdten, daaraan gelinkte voorwaarden en bijvangsten. Voorts wordt in deel B, punt 3, van bijlage VI bij die verordening verwezen naar Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034. Krachtens artikel 15 van Verordening (EU) 2019/1241 is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de in de bijlagen bij Verordening (EU) 2019/1241 vastgestelde technische maatregelen te wijzigen, aan te vullen, in te trekken of daarvan af te wijken, ook bij de uitvoering van de aanlandingsverplichting.

    (8)

    Verordening (EU) 2019/1241 voorziet niet in overgangsmaatregelen. Om de verenigbaarheid tussen de onderhavige gedelegeerde verordening en Verordening (EU) 2019/1241 te garanderen, is het dan ook noodzakelijk de in Verordening (EU) 2019/1241 vastgestelde voorwaarden toe te passen en tegelijk rekening te houden met de uitzonderlijke omstandigheden waarvan hier sprake is. Op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie heeft het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) de gezamenlijke aanbeveling beoordeeld en is het tot de conclusie gekomen (5) dat de voorgestelde wijzigingen om de selectiviteit in de noordwestelijke wateren te verhogen redelijk zijn en een toename van de selectiviteit inhouden ten opzichte van het eerder gedefinieerde vistuig. Deze gezamenlijke aanbeveling werd door de lidstaten opgesteld en ingediend en door het WTECV beoordeeld vóór de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2019/1241 en bevatte daarom geen verwijzing naar die verordening. Toch is de Commissie, gezien de uitzonderlijke omstandigheden, van oordeel dat er op basis van de informatie waarover zij in dit stadium in de gezamenlijke aanbeveling en de beoordeling van het WTECV beschikt, geen aanwijzingen bestaan dat de voorgestelde aanvullende technische maatregelen niet zouden voldoen aan de in artikel 15 van Verordening (EU) 2019/1241 vastgestelde vereisten voor technische maatregelen.

    (9)

    Om de selectiviteit van het vistuig te vergroten en ongewenste vangsten te verminderen in de Keltische Zee, de Ierse Zee en het gebied ten westen van Schotland, is het passend een aantal selectieve maatregelen voor de demersale visserij op te nemen. Die technische maatregelen moeten derhalve van toepassing zijn voor de periode 2020-2021.

    (10)

    De ter zake relevante wetenschappelijke instanties hebben wetenschappelijke bijdragen geleverd, die werden beoordeeld door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) (6). De Commissie heeft over de betrokken maatregelen een schriftelijke raadpleging gehouden van de deskundigengroep, bestaande uit 28 lidstaten en het Europees Parlement als waarnemer.

    (11)

    In gevallen waarin het relatieve aandeel van dode exemplaren in de teruggegooide vangsten vrij laag is, acht de Commissie het een pragmatische en voorzichtige benadering van het visserijbeheer om vrijstellingen toe te staan op tijdelijke basis, met dien verstande dat het anders niet mogelijk zou zijn om de gegevens te verzamelen die essentieel zijn voor een gedegen en goed onderbouwd beheer van teruggooi met het oog op de volledige uitvoering van de aanlandingsverplichting.

    (12)

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034 bevatte een vrijstelling van de aanlandingsverplichting op basis van overlevingskansen, als bedoeld in artikel 15, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013, voor vangsten van langoustines met korven, vallen of kubben in de ICES (7)-deelgebieden 6 en 7, gebaseerd op wetenschappelijk bewijs voor hoge overlevingspercentages. Dat bewijs werd de voorbije jaren beoordeeld en het WTECV concludeerde (8) dat de vrijstelling gerechtvaardigd was. In de nieuwe gezamenlijke aanbeveling wordt voorgesteld de vrijstelling te handhaven. Aangezien de omstandigheden niet zijn gewijzigd, moet die vrijstelling van toepassing blijven voor de periode 2020-2021.

    (13)

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034 bevatte een vrijstelling op basis van overlevingskansen voor tong die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte en met ottertrawls met een maaswijdte van 80-99 mm wordt gevangen in ICES-sector 7d binnen zes zeemijl uit de kust, maar buiten de bekende kraamgebieden, gebaseerd op wetenschappelijk bewijs voor hoge overlevingspercentages bij teruggooi. Dat bewijs werd de voorbije jaren beoordeeld en is door het WTECV toereikend bevonden (9). In de nieuwe gezamenlijke aanbeveling wordt voorgesteld de vrijstelling verder toe te passen. Aangezien de omstandigheden niet zijn gewijzigd, moet die vrijstelling van toepassing blijven voor de periode 2020-2021.

    (14)

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034 bevatte een vrijstelling op basis van overlevingskansen voor langoustines gevangen met bodemtrawls met een maaswijdte van 100 mm of meer en voor langoustines gevangen met bodemtrawls met een maaswijdte van 70-99 mm in combinatie met selectieve vistuigopties (TR1- en TR2-visserij) in ICES-deelgebied 7. De lidstaten hebben wetenschappelijk bewijsmateriaal verstrekt om de hoge overlevingspercentages voor teruggegooide langoustines in die visserij aan te tonen. Het bewijsmateriaal werd voorgelegd aan het WTECV, dat concludeerde (10) dat het met een Seltra-trawl verrichte overlevingsonderzoek voldoende gegevens opleverde, maar dat het totale effect op de extensieve visserij op langoustines met ander vistuig moeilijk te beoordelen blijft. Het WTECV merkte op dat, als ervan wordt uitgegaan dat voor alle vistuigen een relatief hoog overlevingspercentage geldt, het teruggooipercentage in deze visserij wellicht relatief laag is. Die vrijstelling moet derhalve van toepassing zijn voor de periode 2020-2021.

    (15)

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034 bevatte een vrijstelling op basis van overlevingskansen voor langoustines die in ICES-sector 6a, binnen twaalf zeemijl uit de kust, worden gevangen met ottertrawls met een maaswijdte van 80-110 mm. De lidstaten hebben wetenschappelijk bewijsmateriaal verstrekt om de hoge overlevingspercentages voor teruggegooide langoustines in die visserij aan te tonen. Het bewijsmateriaal is ingediend bij het WTECV, dat concludeerde dat de overlevingsstudie robuust is en op een relatief hoog overlevingspercentage wijst. Die vrijstelling moet derhalve van toepassing zijn voor de periode 2020-2021.

    (16)

    Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034 was voor roggen die in de ICES-deelgebieden 6 en 7 met alle soorten vistuig worden gevangen, een vrijstelling op basis van overlevingskansen vastgesteld in afwachting van de indiening van nadere wetenschappelijke gegevens over overlevingspercentages voor alle vlootsegmenten en combinaties van vistuig, gebieden en soorten. Het WTECV is evenwel van mening dat de overlevingspercentages, op een paar uitzonderingen na, over het algemeen robuust zijn (11), maar merkt op dat meer gedetailleerde informatie nodig is. Om de nodige gegevens te kunnen verzamelen, zijn verdere visserijactiviteiten nodig. Bijgevolg mag de vrijstelling worden verleend, maar moeten de lidstaten worden verplicht relevante gegevens in te dienen zodat het WTECV een volledige evaluatie van de argumenten kan maken en de Commissie een beoordeling kan verrichten. De lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer moeten elk jaar uiterlijk op 1 mei het volgende indienen: a) een stappenplan dat tot doel heeft de overlevingskansen te vergroten en de door het WTECV geconstateerde ontbrekende gegevens in te vullen, en dat jaarlijks door het WTECV wordt geëvalueerd, b) jaarrapporten over de vorderingen en over eventuele wijzigingen of aanpassingen van de programma’s inzake overlevingskansen.

    (17)

    Bij onderzoek van de overlevingspercentages voor roggen werd geconstateerd dat grootoogroggen (Leucoraja naevus) een aanzienlijk lager overlevingspercentage hebben dan andere soorten. Bovendien lijkt de wetenschappelijke kennis over het overlevingspatroon van die soort minder robuust te zijn. Uitsluiting van deze soort van de vrijstelling zou het echter onmogelijk maken te vissen en door te gaan met een nauwkeurige gegevensvergaring. Relevant bewijsmateriaal werd voorgelegd aan het WTECV, dat concludeerde (12) dat er twee nieuwe studies betreffende overlevingsexperimenten met betrekking tot grootoogroggen zijn gestart, maar dat er meer waarnemingen nodig zijn om binnen één of twee jaar een definitief oordeel over de overlevingspercentages te vellen. Daarom moet deze vrijstelling gedurende twee jaar worden verleend en moeten dringend nieuwe studies worden verricht en maatregelen worden uitgewerkt om de overlevingskansen te verbeteren, welke studies en maatregelen zo snel mogelijk en uiterlijk op 1 mei ter beoordeling aan het WTECV moeten worden voorgelegd.

    (18)

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034 bevatte een vrijstelling op basis van overlevingskansen voor schol die met schakelnetten of ottertrawls in de ICES-sectoren 7d, 7e, 7f en 7 g wordt gevangen. De lidstaten hebben wetenschappelijk bewijsmateriaal verstrekt om de hoge overlevingspercentages voor teruggegooide schol in die visserij aan te tonen. Het bewijsmateriaal werd voorgelegd aan het WTECV, dat concludeerde dat de overlevingsstudie robuust is en op een relatief hoog overlevingspercentage wijst. Die vrijstelling moet derhalve van toepassing zijn voor de periode 2020-2021.

    (19)

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034 bevatte een vrijstelling op basis van overlevingskansen voor de soorten die met korven, vallen en kubben in de noordwestelijke wateren (de ICES-deelgebieden 5, 6 en 7) worden gevangen. De lidstaten hebben wetenschappelijk bewijsmateriaal verstrekt om de hoge overlevingspercentages bij teruggooi voor in die visserij gevangen soorten aan te tonen. Het bewijsmateriaal werd voorgelegd aan het WTECV, dat concludeerde dat de soorten die in het kader van de visserij met vallen en korven worden teruggegooid, veel kans blijken te hebben om te overleven. Die vrijstelling mag derhalve van toepassing zijn voor de periode 2020-2021.

    (20)

    In de nieuwe gezamenlijke aanbeveling wordt voorgesteld de vrijstelling op basis van overlevingskansen te verlengen voor schol gevangen in de ICES-sectoren 7a tot en met 7k door vaartuigen met een maximaal motorvermogen van 221 kW of een maximale lengte van 24 meter, die vissen met boomkorren binnen twaalf zeemijl uit de kust tijdens trekken van niet meer dan 1.30 uur en door vaartuigen met een motorvermogen van meer dan 221 kW die vissen met boomkorren die zijn uitgerust met een touwschot of een ontsnappingspaneel voor benthos. De lidstaten hebben wetenschappelijk bewijsmateriaal verstrekt om de hoge overlevingspercentages voor teruggegooide schol in die visserij aan te tonen. Het bewijsmateriaal werd voorgelegd aan het WTECV, dat concludeerde (13) dat de wetenschappelijke informatie van goede kwaliteit is. Het WTECV heeft er echter op gewezen dat de gegevens geen betrekking hebben op alle betrokken lidstaten en dat de overlevingskansen in die visserij door verscheidene factoren worden beïnvloed en zeer variabel zijn. Het WTECV heeft opgemerkt dat er nieuwe bewijzen van vitaliteit zijn verstrekt voor schol bij teruggooi in de visserij met de boomkor ten zuidwesten van Engeland. De lidstaten hebben een project van drie jaar opgezet om overlevingsramingen op basis van rechtstreekse waarnemingen te genereren voor schol in de ICES-sectoren 7d, 7f en 7 g, maar dat project heeft geen betrekking op de ICES-sectoren 7h, 7j en 7k. Dat project zal bijdragen tot de opstelling van het stappenplan en tot het verstrekken van het nodige bewijsmateriaal voor de beoordeling van de voorgestelde vrijstelling. Het WTECV heeft opgemerkt dat de lidstaten moeten beschrijven hoe de voorgestelde vrijstelling gekoppeld is aan het plan ter beperking van bijvangsten voor de scholbestanden in de ICES-sectoren 7h, 7j en 7k. In deze omstandigheden moet de vrijstelling voor wat betreft schol in de ICES-sectoren 7h, 7j en 7 k tot één jaar worden beperkt om ervoor te zorgen dat verder gegevens kunnen worden verzameld, en moeten de lidstaten worden verplicht relevante gegevens in te dienen zodat het WTECV een volledige evaluatie van de argumenten kan maken en de Commissie een beoordeling kan verrichten. Die vrijstelling mag daarom tot en met 31 december 2020 worden toegepast voor schol in de ICES-sectoren 7h, 7j en 7k en de betrokken lidstaten moeten extra proefonderzoek verrichten en zo snel mogelijk en uiterlijk op 1 mei 2020 informatie verstrekken ter beoordeling door het WTECV.

    (21)

    In de nieuwe gezamenlijke aanbeveling wordt een vrijstelling op basis van overlevingskansen voorgesteld voor schol die met Deense zegens in ICES-sector 7d wordt gevangen. De lidstaten hebben wetenschappelijk bewijsmateriaal verstrekt om de hoge overlevingspercentages voor teruggegooide schol in die visserij aan te tonen. Het bewijsmateriaal werd voorgelegd aan het WTECV, dat concludeerde (14) dat de gegevens van de studie over de overlevingspercentages betrouwbaar zijn en ramingen opleveren die op robuuste overlevingskansen voor die visserij wijzen. Bijgevolg moet die vrijstelling worden opgenomen in het nieuwe teruggooiplan voor de jaren 2020-2021.

    (22)

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034 bevatte de-minimisvrijstellingen van de aanlandingsverplichting voor bepaalde visserijen. Het door de lidstaten geleverde bewijsmateriaal werd beoordeeld door het WTECV, dat concludeerde (15) dat de door de lidstaten ingediende documenten gefundeerde argumenten bevatten waaruit blijkt dat de selectiviteit moeilijk kan worden verhoogd en dat de kosten voor de behandeling van ongewenste vangsten onevenredig hoog uitvallen, hetgeen in sommige gevallen met kwalitatieve beoordelingen van de kosten is onderbouwd. Aangezien de omstandigheden niet zijn veranderd, is het passend de de-minimisvrijstellingen, overeenkomstig de in de nieuwe gezamenlijke aanbeveling voorgestelde percentages, te handhaven voor:

    wijting gevangen door vaartuigen die bodemtrawls en zegens met een maaswijdte van 80 mm of meer (OTB, OTT, OT, PTB, PT, SSC, SDN, SPR, SX, SV, TBN, TBS, TB en TX), pelagische trawls (OTM en PTM) en boomkorren (BTT) met een maaswijdte van 80-119 mm (BT2) gebruiken in de ICES-sectoren 7b tot en met 7k;

    tong gevangen door vaartuigen die in de ICES sectoren 7d, 7e, 7f, 7 g en 7h TBB-tuig met een maaswijdte van 80-119 mm gebruiken waarvan de selectiviteit is verhoogd (Vlaams paneel);

    tong gevangen door vaartuigen die in de ICES-sectoren 7d, 7e, 7f en 7 g op die soort vissen met schakel- en kieuwnetten.

    (23)

    In de nieuwe gezamenlijke aanbeveling worden de-minimisvrijstellingen van de aanlandingsverplichting voorgesteld voor:

    horsmakreel gevangen door vaartuigen die bodemtrawls, zegens en boomkorren gebruiken in ICES-deelgebied 6 en de ICES-sectoren 7b tot en met 7k;

    makreel gevangen door vaartuigen die bodemtrawls, zegens en boomkorren gebruiken in ICES-deelgebied 6 en de ICES-sectoren 7b tot en met 7k;

    tong gevangen door vaartuigen die in de ICES sectoren 7a, 7j en 7k boomkorren met een maaswijdte van 80-119 mm (BT2) gebruiken waarvan de selectiviteit is verhoogd (Vlaams paneel);

    demersale gemengde visserij door vaartuigen die in ICES-sector 7a op Noordzeegarnaal vissen met boomkorren met een maaswijdte van 31 mm of meer;

    schartong die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte en wordt gevangen door vaartuigen die bodemtrawls met een maaswijdte van 70-99 mm en boomkorren met een maaswijdte van 80-119 mm gebruiken in ICES-deelgebied 7;

    evervis gevangen door vaartuigen die bodemtrawls gebruiken in de ICES-sectoren 7b, 7c en 7f tot en met 7k;

    grote zilvervis gevangen door vaartuigen die bodemtrawls met een maaswijdte van 100 mm of meer gebruiken in ICES-sector 5b (EU-wateren) en ICES-deelgebied 6;

    schelvis gevangen door vaartuigen die bodemtrawls met een maaswijdte van 80 mm of meer gebruiken in de ICES-sectoren 7b, 7c en 7e tot en met 7k;

    schelvis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte en wordt gevangen door vaartuigen die bodemtrawls met een maaswijdte van maximaal 119 mm gebruiken in ICES-sector 6a.

    (24)

    Het bewijsmateriaal van de lidstaten betreffende de nieuwe de-minimisvrijstellingen voor horsmakreel en makreel die worden gevangen door vaartuigen die bodemtrawls, zegens en boomkorren gebruiken in ICES-deelgebied 6 en de ICES-sectoren 7b tot en met 7k, werd beoordeeld door het WTECV, dat heeft geconcludeerd (16) dat het bewijs dat de aanlanding van ongewenste vangsten kosten met zich meebrengt, niet volstaat om aan te tonen dat die kosten onevenredig hoog zijn. De verbetering van de selectiviteit in de betrokken visserijen moet de prioriteit zijn, aangezien de kosten van de behandeling van ongewenste vangsten hierdoor worden verlaagd. Het WTECV heeft ook opgemerkt dat de invoering van specifieke technische maatregelen voor vaartuigen die met bodemtrawls of zegennetten in het beschermingsgebied in de Keltische Zee vissen, de ongewenste vangst van horsmakreel, makreel en andere soorten kan verminderen. De doeltreffendheid van die maatregelen moet worden gemonitord. Aangezien verdere visserijactiviteiten nodig zijn om de vereiste gegevens te kunnen verzamelen, mogen die vrijstellingen voor één jaar worden verleend, maar moeten de lidstaten worden verplicht relevante gegevens in te dienen zodat het WTECV een volledige evaluatie van de argumenten kan maken en de Commissie een beoordeling kan verrichten. De betrokken lidstaten moeten extra proefonderzoek verrichten en zo snel mogelijk en uiterlijk op 1 mei 2020 informatie verstrekken ter beoordeling door het WTECV. Die vrijstellingen moeten derhalve voorlopig worden toegepast tot en met 31 december 2020.

    (25)

    Het door de lidstaten verstrekte bewijsmateriaal met betrekking tot de nieuwe de-minimisvrijstelling voor tong die wordt gevangen door vaartuigen die in de ICES-sectoren 7d, 7e, 7f, 7 g en 7h boomkorren met een Vlaams paneel gebruiken, werd beoordeeld door het WTECV, dat concludeerde (17) dat er gegevens voor andere lidstaten dan België en Ierland nodig zijn. Ook is het mogelijk dat het Vlaams paneel dat in de proeven van de lidstaten is gebruikt, slechts in beperkte mate doeltreffend is en niet leidt tot de in die proeven geconstateerde verminderingen van ongewenste vangsten. Hoewel het WTECV erkent dat het Vlaams paneel zoals het momenteel wordt gebruikt, de selectiviteit voor tong verbetert, wijst het erop dat het nuttig zou zijn hierover aanvullend bewijsmateriaal te krijgen. Aangezien verdere visserijactiviteiten nodig zijn om de vereiste gegevens over de sectoren 7h, 7j en 7k te kunnen verzamelen, mag een nieuwe vrijstelling voor één jaar worden verleend, maar moeten de lidstaten worden verplicht relevante gegevens in te dienen zodat het WTECV een volledige evaluatie van de argumenten kan maken en de Commissie een beoordeling kan verrichten. De betrokken lidstaten moeten extra proefonderzoek verrichten en zo snel mogelijk en uiterlijk op 1 mei 2020 informatie verstrekken ter beoordeling door het WTECV. Die vrijstelling moet derhalve voorlopig worden toegepast tot en met 31 december 2020.

    (26)

    Het door de lidstaten verstrekte bewijsmateriaal met betrekking tot de nieuwe de-minimisvrijstelling voor de demersale gemengde visserij door vaartuigen die in ICES-sector 7a op Noordzeegarnaal vissen met boomkorren, werd beoordeeld door het WTECV, dat concludeerde (18) dat de rechtvaardiging van de vrijstelling erin bestaat dat het zeer moeilijk is de selectiviteit nog aanzienlijk te verhogen en dat de kosten voor het behandelen van ongewenste vangsten onevenredig hoog zijn. Het WTECV wijst er evenwel op dat er slechts beperkte kwalitatieve informatie is verstrekt om de vrijstelling te onderbouwen en dat de verstrekte informatie misschien niet representatief is. Gezien de verstrekte informatie is het goed mogelijk dat de teruggooi zeer laag is en geen de-minimisaftrek vereist. Die vrijstelling mag derhalve van toepassing zijn voor de periode 2020-2021.

    (27)

    Het door de lidstaten verstrekte bewijsmateriaal met betrekking tot de nieuwe de-minimisvrijstelling voor schartong kleiner dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte die wordt gevangen door vaartuigen die bodemtrawls en boomkorren gebruiken, en voor evervis en grote zilvervis die worden gevangen door vaartuigen die bodemtrawls gebruiken, werd beoordeeld door het WTECV, dat concludeerde (19) dat de lidstaten beperkte gegevens hebben verstrekt en dat het bewijs dat de aanlanding van ongewenste vangsten kosten met zich meebrengt, niet volstaat om aan te tonen dat die kosten onevenredig hoog zijn. Het WTECV wijst erop dat de verbetering van de selectiviteit in de betrokken visserijen de prioriteit moet zijn, aangezien de kosten voor de behandeling van ongewenste vangsten hierdoor zouden worden verlaagd. Aangezien verdere visserijactiviteiten nodig zijn om de vereiste gegevens te kunnen verzamelen, mogen die vrijstellingen voor één jaar worden verleend, maar moeten de lidstaten worden verplicht relevante gegevens in te dienen zodat het WTECV een volledige evaluatie van de argumenten kan maken en de Commissie een beoordeling kan verrichten. De betrokken lidstaten moeten extra proefonderzoek verrichten en zo snel mogelijk en uiterlijk op 1 mei 2020 informatie verstrekken ter beoordeling door het WTECV. Die vrijstellingen moeten derhalve voorlopig worden toegepast tot en met 31 december 2020.

    (28)

    Het door de lidstaten verstrekte bewijsmateriaal met betrekking tot de nieuwe de-minimisvrijstelling voor schelvis die wordt gevangen door vaartuigen die bodemtrawls met een maaswijdte van 80 mm of meer gebruiken in de ICES-deelgebieden 7b, 7c en 7e tot en met 7k, werd beoordeeld door het WTECV, dat concludeerde (20) dat uit de verstrekte informatie blijkt dat de selectiviteit voor schelvis moeilijk kan worden verbeterd zonder dat zich bij de verhandelbare vangsten aanzienlijke kortetermijnverliezen voordoen. Het WTECV wijst erop dat wordt verwacht dat specifieke technische maatregelen in het beschermingsgebied in de Keltische Zee de ongewenste vangsten van schelvis in beperkte mate zullen verminderen, maar dat het te vroeg is om de mogelijke resultaten te evalueren. Aangezien verdere visserijactiviteiten nodig zijn om de vereiste gegevens te kunnen verzamelen, mag die vrijstelling voor één jaar worden verleend, maar moeten de lidstaten worden verplicht relevante gegevens in te dienen zodat het WTECV een volledige evaluatie van de argumenten kan maken en de Commissie een beoordeling kan verrichten. De betrokken lidstaten moeten extra proefonderzoek verrichten en zo snel mogelijk en uiterlijk op 1 mei 2020 informatie verstrekken ter beoordeling door het WTECV. Die vrijstelling moet derhalve voorlopig worden toegepast tot en met 31 december 2020.

    (29)

    Het door de lidstaten verstrekte bewijsmateriaal met betrekking tot de nieuwe de-minimisvrijstelling voor schelvis kleiner dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte die wordt gevangen door vaartuigen die bodemtrawls met een maaswijdte tot 119 mm gebruiken in de visserij op langoustines in ICES-sector 6a ten westen van Schotland, werd beoordeeld door het WTECV, dat concludeerde (21) dat de verstrekte motivering berust op een analyse van onevenredig hoge kosten van de behandeling van ongewenste vangsten. Het WTECV wijst erop dat de kosten redelijk lijken, maar dat er geen objectieve manier bestaat om te beoordelen of zij realistisch zijn of als onevenredig hoog kunnen worden beschouwd. Aangezien verdere visserijactiviteiten nodig zijn om de vereiste gegevens te kunnen verzamelen, mag die vrijstelling voor één jaar worden verleend, maar moeten de lidstaten worden verplicht relevante gegevens in te dienen zodat het WTECV een volledige evaluatie van de argumenten kan maken en de Commissie een beoordeling kan verrichten. De betrokken lidstaten moeten zo snel mogelijk en uiterlijk op 1 mei 2020 informatie verstrekken ter beoordeling door het WTECV. Die vrijstelling moet derhalve voorlopig worden toegepast tot en met 31 december 2020.

    (30)

    Met het oog op betrouwbare ramingen van de teruggooiniveaus voor de vaststelling van de totaal toegestane vangsten (TAC’s) moeten de lidstaten, wanneer de de-minimisvrijstelling is gebaseerd op extrapolatie van situaties waar weinig gegevens beschikbaar zijn en op gedeeltelijke vlootinformatie, nauwkeurige en controleerbare gegevens verstrekken voor de hele vloot waarvoor die vrijstelling geldt.

    (31)

    Krachtens artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 heeft de Commissie rekening gehouden met de beoordeling door het WTECV en met het feit dat de lidstaten moeten zorgen voor de volledige uitvoering van de aanlandingsverplichting. In verscheidene gevallen is een voortzetting van de visserijactiviteit en van de gegevensvergaring noodzakelijk om gevolg te geven aan de opmerkingen van het WTECV. In die gevallen is het passend een pragmatische en voorzichtige benadering van het visserijbeheer te volgen door vrijstellingen op tijdelijke basis te verlenen. Indien die vrijstellingen niet worden verleend, zou het onmogelijk zijn om de gegevens te verzamelen die noodzakelijk zijn voor een gedegen en goed onderbouwd beheer van teruggooi met het oog op de volledige uitvoering van de aanlandingsverplichting.

    (32)

    In het licht van de nieuwe gezamenlijke aanbeveling is het passend Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034 in te trekken en door een nieuwe handeling te vervangen.

    (33)

    Aangezien de maatregelen van deze verordening rechtstreeks van invloed zijn op de planning van het visseizoen van de vaartuigen van de Unie en de daarmee samenhangende economische activiteiten, moet deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden. Zij moet van toepassing worden met ingang van 1 januari 2020,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Uitvoering van de aanlandingsverplichting

    In de ICES-deelgebieden 5 (met uitzondering van 5a en met inbegrip van enkel de wateren van de Unie van 5b), 6 en 7 is de in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde aanlandingsverplichting voor de periode 2020-2021 van toepassing op demersale visserijen overeenkomstig de onderhavige verordening.

    Artikel 2

    Definities

    1.   Onder “Vlaams paneel” wordt verstaan: het achterste trechtervormige netgedeelte van een boomkor, waarvan:

    de achterkant rechtstreeks aan de kuil is bevestigd;

    het bovenste en het onderste netgedeelte een maaswijdte van ten minste 120 mm hebben, gemeten tussen de knopen;

    de lengte in gestrekte toestand ten minste 3 meter bedraagt.

    2.   Onder “Seltra-paneel” wordt verstaan: een selectiviteitsvoorziening die:

    a)

    bestaat uit een bovenpaneel met een maaswijdte van ten minste 270 mm (ruitvormige mazen) of ten minste 300 mm (vierkante mazen), geplaatst in een door vier panelen gevormde sorteerbox in het rechte deel van de kuil;

    b)

    minstens 3 meter lang is;

    c)

    is aangebracht op niet meer dan 4 meter van de pooklijn, en

    d)

    de volledige breedte van de bovenkant van de sorteerbox van het trawlnet in beslag neemt (d.w.z. van naadlijn tot naadlijn).

    3.   Onder “selectiviteitsnetrooster” (Netgrid) wordt verstaan: een selectiviteitsvoorziening bestaande uit een door vier panelen gevormd gedeelte dat wordt aangebracht in een door twee panelen gevormde trawl met een hoeks geplaatst netpaneel met ruitvormige mazen van ten minste 200 mm, zodat aan de bovenkant van de trawl een ontsnappingsgat ontstaat.

    4.   Onder “Cefas-Netgrid” wordt verstaan: een Netgrid-selectiviteitsvoorziening ontwikkeld door het centrum voor milieu-, visserij- en aquacultuurwetenschappen (Centre for Environment, Fisheries and Aquaculture Science) voor vangsten van Nephrops in de Ierse Zee.

    5.   Onder “flipflaptrawl” wordt verstaan: een trawl die is uitgerust met een netrooster dat is ontwikkeld om de vangst van kabeljauw, schelvis en wijting in de visserij op langoustines te reduceren.

    6.   Onder “touwschot” wordt verstaan: een tuigaanpassing op demersale boomkorren om te helpen voorkomen dat stenen en keien de trawl binnenkomen en schade aan zowel het tuig als de vangsten veroorzaken.

    7.   Onder “ontsnappingspaneel voor benthos” wordt verstaan: een paneel uit netwerk met grotere mazen of vierkante mazen dat is bevestigd in het onderpaneel van een trawl, gewoonlijk een boomkor, om bentisch materiaal en zeebodemafval te lozen voordat het in de kuil terechtkomt.

    8.   Onder “beschermingsgebied in de Keltische Zee” wordt verstaan: de wateren binnen de ICES-sectoren 7f en 7 g en het deel van 7j dat ten noorden van 50° NB en ten oosten van 11° WL ligt.

    Artikel 3

    Vrijstelling op basis van overlevingskansen voor langoustines

    1.   De in artikel 15, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde vrijstelling op basis van overlevingskansen geldt voor:

    a)

    langoustines (Nephrops norvegicus) gevangen met korven, vallen of kubben (vistuigcodes (22): FPO, FIX en FYK) in de ICES-deelgebieden 6 en 7;

    b)

    langoustines (Nephrops norvegicus) gevangen met bodemtrawls (OTT, OTB, TBS, TBN, TB, PTB, OT, PT en TX) met een maaswijdte van 100 mm of meer in ICES-deelgebied 7;

    c)

    langoustines (Nephrops norvegicus) gevangen met bodemtrawls (OTT, OTB, TBS, TBN, TB, PTB, OT, PT en TX) met een maaswijdte van 70-99 mm in combinatie met opties voor zeer selectief vistuig, zoals vastgesteld in artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 2, van deze verordening, in ICES-deelgebied 7;

    d)

    langoustines (Nephrops norvegicus) gevangen met ottertrawls (OTT, OTB, TBS, TBN, TB, PTB, OT, PT en TX) met een maaswijdte van 80-110 mm in ICES-sector 6a binnen twaalf zeemijl uit de kust.

    2.   Bij de teruggooi van langoustines die overeenkomstig lid 1 zijn gevangen, worden de langoustines onmiddellijk in hun geheel vrijgelaten in het gebied waar zij zijn gevangen.

    Artikel 4

    Vrijstelling op basis van overlevingskansen voor tong

    1.   In ICES-sector 7d, binnen zes zeemijl uit de kust maar buiten de bekende kraamgebieden, geldt de in artikel 15, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde vrijstelling op basis van overlevingskansen voor tong (Solea solea) kleiner dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte gevangen met ottertrawls (vistuigcodes: OTT, OTB, TBS, TBN, TB, PTB, OT, PT en TX) met een maaswijdte in de kuil van 80-99 mm, door vaartuigen:

    a)

    met een lengte van ten hoogste 10 meter en een motorvermogen van ten hoogste 221 kW, en

    b)

    die vissen in wateren met een diepte van 30 meter of minder tijdens trekken van niet meer dan 1.30 uur.

    2.   Bij de teruggooi van tong die overeenkomstig lid 1 is gevangen, wordt de tong onmiddellijk vrijgelaten.

    Artikel 5

    Vrijstelling op basis van overlevingskansen voor roggen

    1.   De in artikel 15, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde vrijstelling op basis van overlevingskansen geldt voor roggen (Rajiformes) die worden gevangen met om het even welk vistuig in de noordwestelijke wateren (de ICES-deelgebieden 6 en 7).

    2.   De lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer dienen jaarlijks zo snel mogelijk en uiterlijk op 1 mei aanvullende wetenschappelijke informatie in ter onderbouwing van de in lid 1 vastgestelde vrijstelling. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) beoordeelt die wetenschappelijke informatie uiterlijk op 31 juli van elk jaar.

    3.   Bij de teruggooi van roggen die overeenkomstig lid 1 zijn gevangen, worden de roggen onmiddellijk vrijgelaten.

    Artikel 6

    Vrijstelling op basis van overlevingskansen voor schol

    1.   De in artikel 15, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde vrijstelling op basis van overlevingskansen geldt voor:

    a)

    schol (Pleuronectes platessa) die in de ICES-sectoren 7d, 7e, 7f en 7 g wordt gevangen met schakelnetten (vistuigcodes: GTR, GTN, GEN en GN);

    b)

    schol (Pleuronectes platessa) die in de ICES-sectoren 7d, 7e, 7f en 7 g wordt gevangen met ottertrawls (vistuigcodes: OTT, OTB, TBS, TBN, TB, PTB, OT, PT en TX);

    c)

    schol (Pleuronectes platessa) gevangen in de ICES-sectoren 7a tot en met 7k door vaartuigen met een maximaal motorvermogen van meer dan 221 kW die boomkorren (TBB) gebruiken die met een touwschot of een ontsnappingspaneel voor benthos zijn uitgerust;

    d)

    schol (Pleuronectes platessa) gevangen in de ICES-sectoren 7a tot en met 7k door boomkorvaartuigen (TBB) met een maximaal motorvermogen van 221 kW of een maximale lengte van 24 meter die zijn gebouwd om binnen twaalf zeemijl uit de kust te vissen tijdens trekken van gemiddeld niet meer dan 1.30 uur;

    e)

    schol (Pleuronectes platessa) die in ICES-sector 7d wordt gevangen met Deense zegens (vistuigcode: SDN).

    2.   De in lid 1, onder c) en d), bedoelde vrijstellingen zijn voorlopig van toepassing tot en met 31 december 2020 voor schol die wordt gevangen in de ICES-sectoren 7h, 7j en 7k. De lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer dienen zo snel mogelijk en uiterlijk op 1 mei 2020 aanvullende wetenschappelijke informatie in ter onderbouwing van die vrijstellingen voor wat betreft schol die wordt gevangen in de ICES-sectoren 7h, 7j en 7k. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij beoordeelt die informatie uiterlijk op 31 juli 2020.

    3.   Bij de teruggooi van schol die overeenkomstig lid 1 is gevangen, wordt de schol onmiddellijk vrijgelaten.

    Artikel 7

    Vrijstelling op basis van overlevingskansen voor soorten die worden gevangen met korven, vallen en kubben

    1.   n de ICES-deelgebieden 5 (met uitzondering van 5a en met inbegrip van enkel de wateren van de Unie van 5b), 6 en 7 geldt de in artikel 15, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde vrijstelling op basis van overlevingskansen voor soorten die worden gevangen met korven, vallen en kubben (vistuigcodes: FPO, FIX en FYK).

    2.   Bij de teruggooi van vis die overeenkomstig lid 1 is gevangen, wordt de vis onmiddellijk vrijgelaten.

    Artikel 8

    De-minimisvrijstellingen

    1.   In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de volgende hoeveelheden op grond van artikel 15, lid 5, onder c), van die verordening worden teruggegooid:

    a)

    voor wijting (Merlangius merlangus), tot maximaal 5 % van de totale jaarlijkse vangsten van die soort door vaartuigen die bodemtrawls en zegens met een maaswijdte van 80 mm of meer (OTB, OTT, OT, PTB, PT, SSC, SDN, SPR, SX, SV, TBN, TBS, TB en TX), pelagische trawls (OTM en PTM) en boomkorren (BT2) met een maaswijdte van 80-119 mm gebruiken in de ICES-sectoren 7b tot en met 7k;

    b)

    voor tong (Solea solea), tot maximaal 3 % van de totale jaarlijkse vangsten van die soort door vaartuigen die met schakel- en kieuwnetten (GN, GNS, GND, GNC, GTN, GTR, GEN en GNF) op tong vissen in de ICES-sectoren 7d, 7e, 7f en 7 g;

    c)

    voor tong (Solea solea), tot maximaal 3 % van de totale jaarlijkse vangsten van die soort door vaartuigen die met TBB-tuig met een maaswijdte van 80-119 mm, uitgerust met een Vlaams paneel, op tong vissen in de ICES-sectoren 7d, 7e, 7f, 7 g en 7h;

    d)

    voor schelvis (Melanogrammus aeglefinus), tot maximaal 5 % in 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van die soort door vaartuigen die bodemtrawls, zegens en boomkorren (OTB, OTT, OT, PTB, PT, SSC, SDN, SPR, SX, SV, TBB, TBN, TBS, TB en TX) met een maaswijdte van 80 mm of meer gebruiken in de ICES-sectoren 7b, 7c en 7e tot en met 7k;

    e)

    voor horsmakreel (Trachurus spp.), tot maximaal 7 % in 2020 van de totale jaarlijkse bijvangsten van die soorten die in de demersale gemengde visserijen worden gevangen door vaartuigen die bodemtrawls, zegens en boomkorren (OTB, OTT, OT, PTB, PT, SSC, SDN, SPR, SX, SV, TBB, TBN, TBS, TB en TX) gebruiken in ICES-deelgebied 6 en de ICES-sectoren 7b tot en met 7k;

    f)

    voor makreel (Scomber scombrus), tot maximaal 7 % in 2020 van de totale jaarlijkse bijvangsten van die soort die in de demersale gemengde visserijen wordt gevangen door vaartuigen die bodemtrawls, zegens en boomkorren gebruiken in ICES-deelgebied 6 en de ICES-sectoren 7b tot en met 7k;

    g)

    voor tong (Solea solea), tot maximaal 3 % in 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van die soort door vaartuigen die in de ICES-sectoren 7a, 7j en 7k boomkorren met een maaswijdte van 80-119 mm (BT2) gebruiken waarvan de selectiviteit verhoogd is (Vlaams paneel);

    h)

    voor schartong (Lepidorhombus spp.) die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, tot maximaal 5 % in 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van die soorten door vaartuigen die bodemtrawls (OTT, OTB, TBS, TBN, TB, PTB, OT, PT en TX) met een maaswijdte van 70-99 mm (TR2) en boomkorren (TBB) met een maaswijdte van 80-199 mm (BT2) gebruiken in ICES-deelgebied 7;

    i)

    voor evervis (Caproidae), tot maximaal 0,5 % in 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van die soort door vaartuigen die bodemtrawls (OTT, OTB, TBS, TBN, TB, PTB, OT, PT en TX) gebruiken in de ICES-sectoren 7b, 7c en 7f tot en met 7k;

    j)

    voor grote zilvervis (Argentina silus), tot 0,6 % in 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van die soort door vaartuigen die bodemtrawls (OTT, OTB, TBS, TBN, TB, PTB, OT, PT en TX) met een maaswijdte van 100 mm of meer (TR1) gebruiken in ICES-sector 5b (EU-wateren) en ICES-deelgebied 6;

    k)

    voor schelvis (Melanogrammus aeglefinus) die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, tot maximaal 3 % in 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van die soort door vaartuigen die bodemtrawls met een maaswijdte tot 119 mm (OTB, OTT, OT, TBN en TB) gebruiken in de visserij op langoustines (Nephrops norvegicus) in ICES-sector 6a ten westen van Schotland;

    l)

    in de demersale gemengde visserij door vaartuigen die in ICES-sector 7a op Noordzeegarnaal vissen met boomkorren (TBB) met een maaswijdte van 31 mm of meer:

    een gecombineerde hoeveelheid vissoorten kleiner dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, die niet meer mag bedragen dan 0,85 % van de totale jaarlijkse scholvangsten en 0,15 % van de totale jaarlijkse wijtingvangsten in de demersale gemengde visserij.

    2.   De de-minimisvrijstellingen onder d) tot en met k) van lid 1 zijn van toepassing tot en met 31 december 2020. De lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer dienen zo snel mogelijk en uiterlijk op 1 mei 2020 aanvullende wetenschappelijke informatie ter onderbouwing van de vrijstellingen in. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij beoordeelt die wetenschappelijke informatie vóór 31 juli 2020.

    Artikel 9

    Specifieke technische maatregelen in het beschermingsgebied in de Keltische Zee

    1.   Vissersvaartuigen die in het beschermingsgebied in de Keltische Zee vissen met bodemtrawls of zegens, gebruiken een van de volgende vistuigopties:

    a)

    een kuil met mazen van 110 mm met een paneel met vierkante mazen van 120 mm (23);

    b)

    een T90-kuil met een maaswijdte van 100 mm;

    c)

    een kuil met mazen van 100 mm met een paneel met vierkante mazen van 160 mm;

    d)

    een kuil met mazen van 120 mm.

    2.   In afwijking van lid 1 gebruiken vaartuigen die met bodemtrawls of zegens vissen en waarvan de vangsten voor meer dan 5 % uit langoustines bestaan, één van de volgende vistuigopties:

    a)

    een paneel met vierkante mazen van 300 mm met een kuil met een maaswijdte van ten minste 80 mm; vaartuigen van minder dan twaalf meter lengte over alles mogen een paneel met vierkante mazen van 200 mm gebruiken;

    b)

    een Seltra-paneel;

    c)

    een sorteerrooster met een afstand tussen de staven van 35 mm zoals bedoeld in deel B van bijlage VI bij Verordening (EU) 2019/1241;

    d)

    een kuil met mazen van 100 mm met een paneel met vierkante mazen van 100 mm;

    e)

    een dubbele kuil waarbij de bovenste kuil uit T90-mazen van ten minste 90 mm bestaat en uitgerust is met een scheidingspaneel met een maximale maaswijdte van 300 mm.

    3.   In afwijking van lid 1 gebruiken vaartuigen die vissen met bodemtrawls of zegens en waarvan de vangsten voor meer dan 55 % uit wijting bestaan of voor meer dan 55 % uit een combinatie van zeeduivel, heek en schartong, één van de volgende vistuigopties:

    a)

    een kuil met mazen van 100 mm met een paneel met vierkante mazen van 100 mm;

    b)

    een T90-kuil en -tunnel met een maaswijdte van 90 mm;

    c)

    een kuil met mazen van 80 mm met een paneel met vierkante mazen van 160 mm;

    d)

    een kuil met mazen van 80 mm met een 2 meter lange cilinder met vierkante mazen van 100 mm.

    4.   In afwijking van lid 1 gebruiken vaartuigen die in ICES-sector 7f ten oosten van 5° WL vissen met bodemtrawls of zegens en waarvan de vangsten voor minder dan 10 % uit kabeljauwachtigen (Gadidae) bestaan, een kuil met mazen van 80 mm met een paneel met vierkante mazen van 120 mm.

    5.   Selectieve vistuigen of voorzieningen die volgens het WTECV voor kabeljauw, schelvis en wijting dezelfde of hogere selectiviteitskenmerken hebben dan de in de leden 1 tot en met 4 vastgestelde vistuigopties, mogen worden gebruikt als alternatief voor die vistuigopties.

    Artikel 10

    Specifieke technische maatregelen in de Ierse Zee

    1.   Vissersvaartuigen die met bodemtrawls of zegens vissen in ICES-sector 7a (de Ierse Zee), voldoen aan de in de leden 2, 3 en 4 vastgestelde technische maatregelen.

    2.   Vaartuigen die met bodemtrawls of zegens met een maaswijdte in de kuil gelijk aan of groter dan 70 mm en kleiner dan 100 mm vissen en waarvan de vangsten voor meer dan 5 % uit langoustines bestaan, gebruiken een van de volgende vistuigopties:

    a)

    een paneel met vierkante mazen van 300 mm; vaartuigen met een lengte over alles van minder dan twaalf meter mogen een paneel met vierkante mazen van 200 mm gebruiken;

    b)

    een Seltra-paneel;

    c)

    een sorteerrooster met een afstand tussen de staven van 35 mm zoals bedoeld in deel B van bijlage VI bij Verordening (EU) 2019/1241;

    d)

    een Cefas-Netgrid;

    e)

    een flipflaptrawl.

    3.   Vaartuigen met een lengte over alles van twaalf meter of meer die vissen met bodemtrawls of zegens en waarvan de vangsten van schelvis, kabeljauw en roggen samen meer dan 10 % uitmaken, gebruiken één van de volgende vistuigopties:

    a)

    een kuil met mazen van 120 mm;

    b)

    een eliminatietrawl met panelen met mazen van 600 mm en een maaswijdte in de kuil van 100 mm.

    4.   Vaartuigen met een lengte over alles van twaalf meter of meer die vissen met bodemtrawls of zegens en waarvan de vangsten van schelvis, kabeljauw en roggen samen minder dan 10 % uitmaken, gebruiken een kuil met een maaswijdte van 100 mm met een paneel met vierkante mazen van 100 mm. Deze bepaling is niet van toepassing op vaartuigen waarvan de vangsten voor meer dan 30 % uit langoustines of voor meer dan 85 % uit wijde mantel bestaan.

    5.   Selectieve vistuigen of voorzieningen die volgens het WTECV voor kabeljauw, schelvis en wijting dezelfde of hogere selectiviteitskenmerken hebben dan de in de leden 1 tot en met 4 vastgestelde vistuigopties, mogen worden gebruikt als alternatief voor die vistuigopties.

    Artikel 11

    Specifieke technische maatregelen voor het gebied ten westen van Schotland

    1.   Met ingang van 1 juli 2020 voldoen vissersvaartuigen die met bodemtrawls of zegens vissen in de ICES-sectoren 6a en 5b, in de wateren van de Unie, ten oosten van 12°WL (het gebied ten westen van Schotland), aan de volgende technische maatregelen:

    a)

    verplicht gebruik van een paneel met vierkante mazen (ongewijzigde positionering) van ten minste 300 mm voor vaartuigen die een kuil met een maaswijdte van minder dan 100 mm gebruiken; voor vaartuigen met een lengte van minder dan twaalf meter over alles en/of met een motorvermogen van ten hoogste 200 kW mag in de visserijen op langoustine (Nephrops norvegicus) de lengte van het paneel in totaal 2 m en de maaswijdte in het paneel 200 mm bedragen;

    b)

    verplicht gebruik van een paneel met vierkante mazen (ongewijzigde positionering) van ten minste 160 mm voor vaartuigen die een kuil met een maaswijdte van 100-119 mm gebruiken en als de vangsten voor meer dan 30 % uit langoustines (Nephrops norvegicus) bestaan.

    2.   Selectieve vistuigen of voorzieningen die volgens het WTECV voor kabeljauw, schelvis en wijting dezelfde of hogere selectiviteitskenmerken hebben dan de in lid 1 vastgestelde maatregelen, mogen worden gebruikt als alternatief voor die maatregelen.

    Artikel 12

    Intrekking

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034 wordt ingetrokken.

    De verwijzing naar Verordening (EU) 2018/2034 in deel B, punt 3, van bijlage VI bij Verordening (EU) 2019/1241 (24) geldt als verwijzing naar de artikelen 9 en 10 van de onderhavige verordening.

    Artikel 13

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2021.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 1 oktober 2019.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 83 van 25.3.2019, blz. 1.

    (2)  PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105.

    (3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

    (4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034 van de Commissie van 18 oktober 2018 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de noordwestelijke wateren voor de periode 2019-2021 (PB L 327 van 21.12.2018, blz. 8).

    (5)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/2537709/STECF+PLEN+19-02.pdf

    (6)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/2537709/STECF+PLEN+19-02.pdf

    (7)  Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee.

    (8)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/1099561/STECF+PLEN+15-02.pdf

    (9)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/1099561/STECF+PLEN+15-02.pdf

    (10)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/2147402/STECF+PLEN+18-02.pdf

    (11)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/2537709/STECF+PLEN+19-02.pdf

    (12)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/2537709/STECF+PLEN+19-02.pdf

    (13)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/2537709/STECF+PLEN+19-02.pdf

    (14)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/2537709/STECF+PLEN+19-02.pdf

    (15)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/1099561/STECF+PLEN+15-02.pdf

    (16)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/2537709/STECF+PLEN+19-02.pdf

    (17)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/2537709/STECF+PLEN+19-02.pdf

    (18)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/2537709/STECF+PLEN+19-02.pdf

    (19)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/2537709/STECF+PLEN+19-02.pdf

    (20)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/2537709/STECF+PLEN+19-02.pdf

    (21)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/2537709/STECF+PLEN+19-02.pdf

    (22)  De in de deze verordening gebruikte vistuigcodes zijn die van bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen. Voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 meter wordt in deze tabel gebruikgemaakt van de codes van de vistuigindeling van de FAO.

    (23)  Als bedoeld in deel B van bijlage VI bij Verordening (EU) 2019/1241.

    (24)  PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105.


    Top