EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32019R0429

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/429 van de Commissie van 11 januari 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de methode en criteria voor de beoordeling en erkenning van regelingen voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen met betrekking tot tin, tantaal, wolfraam en goud

C/2019/9

PB L 75 van 19.3.2019, p. 59–65 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2019/429/oj

19.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 75/59


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/429 VAN DE COMMISSIE

van 11 januari 2019

tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de methode en criteria voor de beoordeling en erkenning van regelingen voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen met betrekking tot tin, tantaal, wolfraam en goud

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (1), en met name artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Natuurlijke mineralen bieden een groot potentieel voor ontwikkeling, maar kunnen in conflict- en hoogrisicogebieden gewelddadige conflicten doen ontstaan of doen voortduren en zo inspanningen voor ontwikkeling, goed bestuur en de rechtsstaat ondermijnen. Om vrede, ontwikkeling en stabiliteit in die gebieden te waarborgen, is het doorbreken van de samenhang tussen conflicten en de illegale exploitatie van mineralen van cruciaal belang.

(2)

Bij Verordening (EU) 2017/821 worden zorgvuldigheidsverplichtingen vastgesteld voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud, die met ingang van 1 januari 2021 van toepassing zullen zijn. Die verordening heeft tot doel transparantie en zekerheid te bieden inzake de toevoerpraktijken van Unie-importeurs alsmede van smelterijen en raffinaderijen die mineralen betrekken uit conflict- en hoogrisicogebieden.

(3)

Er bestaat reeds een aantal vrijwillige regelingen voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen waarmee dezelfde of soortgelijke doelstellingen als met Verordening (EU) 2017/821 worden nagestreefd. Verordening (EU) 2017/821 biedt de Commissie de mogelijkheid om regelingen te erkennen die, wanneer zij doeltreffend worden toegepast door een Unie-importeur van mineralen of metalen, de importeur in staat stellen aan die verordening te voldoen.

(4)

Daarom is het nodig de methode en de criteria vast te leggen aan de hand waarvan de Commissie zal bepalen of een regeling moet worden erkend.

(5)

In overweging 14 van Verordening (EU) 2017/821 staat onder meer dat de vereisten voor regelingen voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen moeten aansluiten bij de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid en dat de regelingen moeten voldoen aan de procedurele vereisten zoals participatie van belanghebbenden, klachtenmechanismen en responsiviteit. In die overweging valt tevens te lezen dat Unie-importeurs individueel verantwoordelijk zijn voor het naleven van de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid, ongeacht of zij onder een door de Commissie erkende regeling voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen vallen.

(6)

De vereisten van Verordening (EU) 2017/821 zijn in overeenstemming met de OESO-richtsnoeren. Om tevens de samenhang tussen de onderhavige verordening en de werkzaamheden van de OESO te waarborgen, moet de OESO-methode voor de beoordeling van de afstemming van sectorale programma's op de OESO-richtsnoeren voor mineralen (de „OESO-methode”) ten grondslag worden gelegd aan de door de Commissie gehanteerde methode en criteria voor de beoordeling en erkenning van regelingen voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen.

(7)

Het OESO-secretariaat moet waar passend worden geraadpleegd alvorens de Commissie haar beoordeling van aanvragen om erkenning afrondt en moet in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen over het ontwerpverslag en de voorlopige conclusies.

(8)

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn verantwoordelijk voor de toepassing en de doeltreffende en uniforme uitvoering van Verordening (EU) 2017/821 in de hele Unie. De Commissie moet daarom informatie over aanvragen om erkenning en de beoordeling daarvan delen met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, zodat deze de mogelijkheid wordt geboden om op doeltreffende wijze bij te dragen aan de beoordeling door de Commissie.

(9)

Artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) 2017/821 bepaalt dat de Commissie rekening moet houden met de verschillende sectorale praktijken die een regeling inhoudt, evenals met de op een risicoanalyse gebaseerde benadering en methode die in een regeling worden gebruikt om conflict- en hoogrisicogebieden te identificeren, en met de geregistreerde resultaten daarvan.

(10)

De onderhavige verordening heeft geen betrekking op de controle van reeds erkende regelingen noch op de vereisten met betrekking tot wijzigingen van regelingen in de loop van de tijd, hoewel deze kwesties worden behandeld in artikel 8, leden 4 en 5, van Verordening (EU) 2017/821.

(11)

De Unie moet ernaar streven waar nodig met andere jurisdicties samen te werken ter ondersteuning van de ontwikkeling en uitvoering van regelingen voor passende zorgvuldigheid in overeenstemming met de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp en toepassingsgebied

1.   Bij de onderhavige verordening worden regels vastgesteld betreffende de methode en criteria aan de hand waarvan de Commissie kan bepalen of regelingen voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen met betrekking tot tin, tantaal, wolfraam en goud het economische actoren gemakkelijker maken te voldoen aan de vereisten van Verordening (EU) 2017/821, en zij dergelijke regelingen kan erkennen, in overeenstemming met artikel 8 van die verordening.

2.   De onderhavige verordening is alleen van toepassing op regelingen of onderdelen van regelingen die betrekking hebben op de metalen en mineralen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2017/821 vallen en die in bijlage 1 bij die verordening zijn opgenomen.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van de onderhavige verordening gelden de definities van Verordening (EU) 2017/821.

Daarnaast wordt verstaan onder:

a)   „regeling”: „regeling voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen” of „regeling voor passende zorgvuldigheid” zoals gedefinieerd in artikel 2, onder m), van Verordening (EU) 2017/821;

b)   „aanvrager”: de entiteit die een aanvraag om erkenning van een regeling heeft ingediend of voornemens is in te dienen;

c)   „regelinghouders”: de entiteiten als bedoeld in artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) 2017/821;

d)   „economische actoren die aan de regeling deelnemen”: natuurlijke of rechtspersonen die onder de voorwaarden van de regeling aan een audit worden onderworpen of die anderszins gelieerd zijn aan of deelnemen aan de regeling op zodanige wijze dat op grond daarvan de verwachting bestaat dat zij aan de normen en beleidslijnen van de regeling voldoen;

e)   „OESO-methode”: de OESO-methode voor de beoordeling van de afstemming van sectorale programma's op de OESO-richtsnoeren voor mineralen, met inbegrip van de bijlage daarbij, bekendgemaakt bij OESO-nota COM/DAF/INV/DCD/DAC(2018)1;

f)   „overkoepelende beginselen van passende zorgvuldigheid”: de beginselen als bedoeld in bijlage 1, deel A, bij de OESO-methode;

g)   „hernieuwde aanvraag”:

i)

een aanvraag betreffende een regeling waarvoor ten minste reeds één eerdere aanvraag is ingediend die hetzij niet-ontvankelijk is verklaard hetzij is afgewezen of ingetrokken;

ii)

een aanvraag betreffende een regeling waarvan de erkenning door de Commissie is ingetrokken.

h)   „algemene voorwaarden voor erkenning”: de voorwaarden als bedoeld in artikel 4;

i)   „specifieke beoordelingscriteria”: de criteria als bedoeld in artikel 5.

2.   Voor de toepassing van de onderhavige verordening heeft de in de OESO-methode gehanteerde term „sectoraal programma” dezelfde betekenis als de term „regeling”.

Artikel 3

Vereisten voor en ontvankelijkheid van aanvragen

1.   Regelinghouders kunnen de Commissie verzoeken de regelingen die zij ontwikkelen en controleren te erkennen in overeenstemming met dit artikel.

2.   Zijn uitsluitend ontvankelijk aanvragen die de volgende informatie bevatten:

a)

de identiteit van de aanvrager;

b)

de naam en contactgegevens van de persoon die verantwoordelijk zal zijn voor de beoordeling en die derhalve de contactpersoon van de Commissie zal zijn;

c)

een beschrijving van de doelstellingen van de regeling, de metalen en mineralen die onder de regeling vallen, de categorieën economische actoren die aan de regeling deelnemen, en het deel van de waardeketen waarin die economische actoren actief zijn;

d)

informatie met betrekking tot de reikwijdte van de aanvraag, om na te gaan of de aanvraag betrekking heeft op een specifiek onderdeel van een regeling dan wel op een specifiek deel van de waarde- of toeleveringsketen;

e)

gegevens waaruit blijkt dat de beleidslijnen en normen van de regeling zijn ontwikkeld in overeenstemming met de beginselen van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen als neergelegd in artikel 2, onder d), van Verordening (EU) 2017/821, op een wijze die strookt met het vijfstappenkader als beschreven in bijlage 1 bij de OESO-richtsnoeren;

f)

een lijst van economische actoren die aan de regeling deelnemen en andere entiteiten die lid zijn van of anderszins gelieerd zijn aan de regeling;

g)

indien beschikbaar, alle andere beoordelingen van de regeling, met inbegrip van zelfbeoordelingen, beoordelingen door de bevoegde autoriteiten in een andere jurisdictie en beoordelingen door derden;

h)

indien van toepassing, het verband tussen de aanvraag en elke eventuele eerdere aanvraag.

3.   De aanvragers mogen andere informatie verstrekken die zij van belang achten.

4.   De Commissie neemt binnen 45 kalenderdagen na ontvangst van een aanvraag een beslissing over de ontvankelijkheid ervan en stelt de aanvrager hiervan in kennis.

5.   Indien de Commissie van oordeel is dat de in lid 2, onder e), bedoelde gegevens zijn verstrekt, maar dat andere in lid 2 bedoelde informatie ontbreekt, stelt zij de aanvrager hiervan tijdig en hoe dan ook vóór het verstrijken van de in lid 4 bedoelde termijn in kennis, en verzoekt zij de aanvrager de aanvraag binnen 30 kalenderdagen te vervolledigen.

6.   Indien de Commissie van oordeel is dat de in lid 2, onder e), bedoelde gegevens niet zijn verstrekt of indien een aanvrager de aanvraag vóór het verstrijken van de in lid 5 bedoelde termijn niet vervolledigt, verklaart zij de aanvraag niet-ontvankelijk en stelt zij de aanvrager hiervan in kennis; zij verricht geen verdere beoordeling van de aanvraag.

7.   Door de indiening van een aanvraag aanvaardt de regelinghouder dat de regeling zal worden beoordeeld op de in de onderhavige verordening bedoelde wijze. De aanvrager kan zijn aanvraag evenwel te allen tijde intrekken.

Artikel 4

Algemene voorwaarden voor erkenning van gelijkwaardigheid

1.   Een regeling wordt als gelijkwaardig erkend als de overkoepelende beginselen van passende zorgvuldigheid ervan, de daarin gestelde eisen aan economische actoren die aan de regeling deelnemen alsmede de specifieke verantwoordelijkheden in het kader van de regeling zelf in overeenstemming zijn met de toepasselijke vereisten van Verordening (EU) 2017/821.

2.   De vereisten van lid 1 worden geacht te zijn vervuld wanneer de Commissie op basis van haar beoordeling van alle toepasselijke specifieke criteria, met inaanmerkingneming van zowel de beleidslijnen en normen van de regeling als de uitvoering daarvan in het kader van de regeling, van oordeel is dat is voldaan aan de voorwaarden om de regeling overeenkomstig punt 4 van de OESO-methode als zijnde „volledig in overeenstemming” te kwalificeren.

Artikel 5

Specifieke beoordelingscriteria

1.   De Commissie beoordeelt de regeling aan de hand van de toepasselijke specifieke criteria als bedoeld in bijlage 1 bij de OESO-methode, overeenkomstig de artikelen 6, 7 en 8.

2.   De Commissie gaat voor elke individuele beoordeling na of elk van de specifieke criteria als bedoeld in bijlage 1 bij de OESO-methode van belang is, rekening houdend met de aard, de omvang en de specifieke kenmerken van de aan de beoordeling onderworpen regeling. Daartoe onderzoekt zij of de specifieke criteria als vermeld in bijlage 1 bij de OESO-methode toepasselijk zijn. Zij kan ook onderzoeken of het mogelijk is af te wijken van de specifieke criteria als vermeld in bijlage 1 bij de OESO-methode, indien dat nodig is om ervoor te zorgen dat de beoordeling overeenkomt met het toepassingsgebied en de vereisten van Verordening (EU) 2017/821 wat onder meer het soort entiteiten betreft die aan de verplichtingen van die verordening zijn onderworpen.

Artikel 6

Aanvulling van in aanvraag verstrekte informatie om beoordeling van specifieke criteria mogelijk te maken

1.   De Commissie vult in voorkomend geval de in een ontvankelijke aanvraag opgenomen informatie aan met informatie die noodzakelijk is om de toepasselijke specifieke criteria als bedoeld in artikel 5, lid 2, te beoordelen. Hierbij kan het met name gaan om:

a)

beoordelingen van documenten die de Commissie van belang acht, zoals uitvoerings- of gelijkwaardige bepalingen met betrekking tot de regeling en andere beleidsdocumenten; het mandaat van de desbetreffende comités in het kader van de regeling; auditverslagen van economische actoren die aan de regeling deelnemen; verslagen van deskundigen en relevante belanghebbenden; alle andere beoordelingen van de regeling, met inbegrip van zelfbeoordelingen, beoordelingen door de bevoegde autoriteiten in andere jurisdicties en beoordelingen door derden; alsmede alle andere relevante informatie met betrekking tot het beheer van de regeling;

b)

het voeren van gesprekken met vertegenwoordigers van de regeling, leidinggevenden van economische actoren die aan de regeling deelnemen, auditors en andere relevante belanghebbenden;

c)

het bijwonen, ook als waarnemer, van door derden uitgevoerde audits van economische actoren die in strijd met de voorschriften van de regeling daaraan deelnemen en de beoordeling van de bijbehorende auditverslagen.

2.   Bij de uitvoering van lid 1 kan de Commissie de aanvrager verzoeken eventuele aanvullende informatie of documentatie te verstrekken alsmede het voeren van gesprekken en het bijwonen van door derden uitgevoerde audits te faciliteren.

3.   De Commissie bepaalt welke aanvullende informatie nodig is om alle toepasselijke specifieke criteria te kunnen beoordelen. Daartoe kan zij rekening houden met de richtsnoeren als vermeld in punt 2 van de OESO-methode.

Artikel 7

Methode voor evaluatie van specifieke criteria

1.   De evaluatie van elk toepasselijk specifiek criterium bestrijkt zowel de ontwikkeling van de beleidslijnen en normen van de regeling als de uitvoering daarvan in het kader van de regeling overeenkomstig punt 3.2 van de OESO-methode.

2.   De Commissie stelt overeenkomstig punt 3.2 van de OESO-methode vast of een regeling „volledig”, „gedeeltelijk” of „niet” in overeenstemming is wat alle toepasselijke specifieke criteria betreft.

3.   Bij de evaluatie van de toepasselijke specifieke criteria wordt geen rekening gehouden met mogelijke beleidslijnen, normen, activiteiten en andere aspecten van een regeling die geen betrekking hebben op passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen van de metalen en mineralen die onder Verordening (EU) 2017/821 vallen; er wordt evenmin rekening gehouden met beleidslijnen en andere informatie betreffende ondernemingen die niet onder die verordening vallen, tenzij in de aanvraag uitdrukkelijk daarom wordt verzocht en de Commissie uitdrukkelijk daarmee instemt.

4.   De Commissie kan bij de beoordeling van de aanvraag rekening houden met mogelijk relevante beoordelingen van de regeling door betrouwbare derden, ook als die beoordelingen niet in de aanvraag zijn opgenomen.

5.   Bij de evaluatie van de toepasselijke specifieke criteria waarvoor de regeling geheel of gedeeltelijk steunt op beleidslijnen, normen en activiteiten in het kader van een andere regeling dan wel van een soortgelijke, niet aan de aanvrager gelieerde entiteit wordt nagegaan of:

a)

in het kader van de regeling een geloofwaardige beoordeling van die entiteiten heeft plaatsgevonden en op welke wijze ervoor wordt gezorgd dat deze beoordelingen relevant en actueel zijn of blijven in de loop van de tijd, en

b)

het bij deze entiteiten gaat om regelingen die op grond van de onderhavige verordening als gelijkwaardig zijn erkend.

Artikel 8

Beoordelingsverslag

1.   De Commissie stelt een verslag op met haar beoordeling van de vraag of de regeling voldoet aan de algemene voorwaarden voor erkenning en de toepasselijke specifieke criteria. Het verslag wordt opgesteld overeenkomstig de leden 2, 3 en 4.

2.   Het ontwerpverslag wordt meegedeeld aan de aanvrager, die 15 kalenderdagen de tijd krijgt om opmerkingen in te dienen.

3.   Nadat zij eventuele opmerkingen van de aanvrager in aanmerking heeft genomen, raadpleegt de Commissie in voorkomend geval het OESO-secretariaat over het ontwerpverslag en kan zij het OESO-secretariaat alle ondersteunende documenten verschaffen die het nodig heeft om advies uit te brengen. De Commissie verzoekt het OESO-secretariaat haar dit advies binnen 30 kalenderdagen te doen toekomen. Het advies heeft met name betrekking op de beoordeling van de algemene voorwaarden voor erkenning en de specifieke criteria.

4.   De Commissie stelt het verslag op uiterlijk negen maanden nadat zij de aanvraag overeenkomstig artikel 3 ontvankelijk heeft verklaard, tenzij zij de aanvrager vooraf ervan in kennis stelt dat zij het verslag op een later tijdstip zal opstellen.

Artikel 9

Te nemen maatregelen naar aanleiding van conclusie inzake algemene voorwaarden voor erkenning

1.   Indien de Commissie op basis van de beoordelingsmethode als bedoeld in de onderhavige verordening van oordeel is dat wordt voldaan aan de algemene voorwaarden voor erkenning van gelijkwaardigheid, volgt zij de procedure van artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) 2017/821.

2.   Indien de Commissie van oordeel is dat niet wordt voldaan aan de algemene voorwaarden voor erkenning van gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 4, stelt zij de aanvrager en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten hiervan in kennis en verstrekt zij de aanvrager een afschrift van het definitieve beoordelingsverslag als bedoeld in artikel 8, lid 1.

Artikel 10

Hernieuwde aanvraag

1.   Een hernieuwde aanvraag mag niet eerder worden ingediend dan twaalf maanden na de kennisgeving als bedoeld in artikel 9, lid 2, of artikel 3, lid 6, dan wel de intrekking van de aanvraag.

2.   In afwijking van lid 1 kan een hernieuwde aanvraag met betrekking tot dezelfde regeling drie maanden na de kennisgevingen als bedoeld in lid 1 worden ingediend indien een betere indeling van minder dan tien procent van de toepasselijke specifieke criteria zou volstaan om te voldoen aan de algemene voorwaarden voor erkenning van gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 4.

3.   Een hernieuwde aanvraag bevat alle in artikel 3, lid 2, bedoelde informatie, zelfs wanneer die informatie gedeeltelijk in een eerdere aanvraag is verstrekt.

4.   Behalve de in artikel 3, lid 2, bedoelde informatie bevat een hernieuwde aanvraag met betrekking tot een regeling waarvoor een eerdere aanvraag is afgewezen gedetailleerde informatie over alle maatregelen die zijn genomen met betrekking tot de specifieke criteria die de Commissie in haar beoordeling van de meest recente afgewezen aanvraag niet „volledig in overeenstemming” heeft geacht.

Artikel 11

Op grond van artikel 8, leden 6 en 7, van Verordening (EU) 2017/821 genomen maatregelen

1.   Bij de toepassing van artikel 8, leden 6 en 7, van Verordening (EU) 2017/821 neemt de Commissie de maatregelen als bedoeld in de leden 2, 3 en 4 van het onderhavige artikel.

2.   Wanneer de Commissie vaststelt dat een erkende regeling lacunes vertoont, stelt zij de regelinghouder hiervan in kennis en geeft zij de regelinghouder drie tot zes maanden de tijd om corrigerende maatregelen te nemen. Deze periode kan door de Commissie worden verlengd, rekening houdend met de aard van de lacunes.

3.   De regelinghouder stelt de Commissie in kennis van de corrigerende maatregelen die worden genomen binnen de overeenkomstig lid 2 vastgestelde termijn. De kennisgeving bevat met bewijsmateriaal gestaafde informatie over die corrigerende maatregelen.

4.   De Commissie leidt de procedure voor intrekking van de erkenning als bedoeld in artikel 8, lid 7, tweede alinea, van Verordening (EU) 2017/821 niet in vóórdat de overeenkomstig lid 2 van het onderhavige artikel vastgestelde termijn is verstreken.

Artikel 12

Transparantie en vertrouwelijkheid

1.   De Commissie legt een register aan van regelingen die zij als gelijkwaardig heeft erkend en maakt het register openbaar. Zij ziet erop toe dat het register tijdig wordt bijgewerkt telkens wanneer zij een regeling als gelijkwaardig erkent dan wel de erkenning van gelijkwaardigheid intrekt.

2.   Het in artikel 8, lid 1, bedoelde verslag wordt openbaar gemaakt wanneer de Commissie een regeling als gelijkwaardig erkent. Het door het OESO-secretariaat uitgebrachte advies over het ontwerpverslag wordt eveneens openbaar gemaakt, tenzij het OESO-secretariaat verzoekt om vertrouwelijkheid van zijn advies.

3.   De Commissie draagt er zorg voor dat alle informatie die als vertrouwelijk is aangemerkt door haar, de aanvrager of elke natuurlijke of rechtspersoon die bijdraagt aan de beoordeling in het kader van de onderhavige verordening, wordt behandeld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (2).

Artikel 13

Samenwerking en ondersteuning

1.   De aanvrager zorgt ervoor dat de Commissie toegang krijgt tot alle informatie die zij voor de beoordeling van de specifieke criteria nodig acht, onder meer door het voeren van gesprekken met deelnemende economische actoren en het bijwonen van door derden uitgevoerde audits te faciliteren.

2.   De Commissie beëindigt haar beoordeling of schort die op wanneer de aanvrager handelt in strijd met lid 1 en stelt de aanvrager daarvan in kennis. De kennisgeving vermeldt de redenen waarom de Commissie haar beoordeling heeft beëindigd of opgeschort. Wanneer de Commissie de beoordeling beëindigt of opschort, mag de regelinghouder niet eerder dan twaalf maanden na de datum van kennisgeving daarvan een hernieuwde aanvraag indienen.

3.   De Commissie wisselt informatie uit met de overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) 2017/821 aangewezen bevoegde autoriteiten van de lidstaten, zodat deze op doeltreffende wijze kunnen bijdragen aan haar beoordeling in het kader van de onderhavige verordening en hun verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de doeltreffende en uniforme uitvoering van Verordening (EU) 2017/821 kunnen uitoefenen.

In het bijzonder:

a)

verstrekt de Commissie de bevoegde autoriteiten van de lidstaten informatie over de regelinghouders die overeenkomstig artikel 3 een aanvraag om erkenning hebben ingediend en verzoekt zij die autoriteiten om alle informatie en beoordelingen die van belang zijn voor de beoordeling;

b)

stelt zij de volledige aanvraag op verzoek ter beschikking aan de bevoegde autoriteiten van een lidstaat;

c)

neemt zij alle door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten verstrekte informatie in aanmerking die van belang is voor de beoordeling van een aanvraag in het kader van de onderhavige verordening;

d)

neemt zij alle door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten verstrekte informatie in aanmerking die betrekking heeft op door haar in een regeling vastgestelde lacunes en informeert zij die autoriteiten omtrent alle kennisgevingen op grond van artikel 11, lid 3.

4.   De Commissie houdt, naargelang van het geval, het Europees Parlement op de hoogte van de uitvoering van de onderhavige verordening en neemt alle informatie in aanmerking die het Europees Parlement haar verstrekt en die van belang is voor de uitvoering van de onderhavige verordening.

5.   In aanvulling op de raadpleging als bedoeld in artikel 8, lid 1, kan de Commissie het OESO-secretariaat raadplegen en om ondersteuning verzoeken bij de uitoefening van haar verantwoordelijkheden uit hoofde van de onderhavige verordening.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 januari 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).


Top