Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32019R0316

    Verordening (EU) 2019/316 van de Commissie van 21 februari 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector

    C/2019/1310

    PB L 51I van 22.2.2019, p. 1–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2019/316/oj

    22.2.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    LI 51/1


    VERORDENING (EU) 2019/316 VAN DE COMMISSIE

    van 21 februari 2019

    tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 4,

    Gezien Verordening (EU) 2015/1588 van de Raad van 13 juli 2015 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (1),

    Na bekendmaking van de ontwerpverordening (2),

    Na raadpleging van het Adviescomité inzake overheidssteun,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Overheidsfinanciering die voldoet aan de criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „het Verdrag” genoemd), vormt staatssteun en moet op grond van artikel 108, lid 3, van het Verdrag bij de Commissie worden aangemeld. Overeenkomstig artikel 109 van het Verdrag kan de Raad evenwel bepalen welke soorten steunmaatregelen van die aanmeldingsverplichting zijn vrijgesteld. Overeenkomstig artikel 108, lid 4, van het Verdrag kan de Commissie verordeningen vaststellen betreffende die soorten staatssteun. Overeenkomstig Verordening (EU) 2015/1588 en overeenkomstig artikel 109 van het Verdrag heeft de Raad besloten dat de-minimissteun één van die soorten kan zijn. Op basis daarvan wordt de-minimissteun, d.w.z. aan één onderneming over een bepaalde periode toegekende steun die een bepaald vastgesteld bedrag niet overschrijdt, geacht niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag te voldoen en valt deze steun bijgevolg niet onder de aanmeldingsprocedure. De lidstaten moeten er echter aan worden herinnerd dat de-minimissteun, zelfs als die niet als staatssteun wordt beschouwd, niet tot een schending van het EU-recht mag leiden.

    (2)

    De Commissie heeft verschillende verordeningen met voorschriften inzake de-minimissteun in de landbouwsector vastgesteld; de recentste daarvan is Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie (3).

    (3)

    In het licht van de ervaring die met de toepassing van Verordening (EU) nr. 1408/2013 is opgedaan en rekening houdend met de uiteenlopende manieren waarop de lidstaten gebruikmaken van de-minimissteun, is het passend een aantal van de in die verordening vastgestelde voorwaarden aan te passen. Het maximumbedrag aan steun dat over een periode van drie jaar aan één onderneming mag worden toegekend, moet worden opgetrokken tot 20 000 EUR en het nationale maximum moet worden verhoogd tot 1,25 % van de jaarlijkse productie.

    (4)

    Rekening houdend met de toegenomen behoefte aan het gebruik van de-minimissteun in een aantal lidstaten, is het passend in te stemmen met een verdere verhoging van het maximale steunbedrag per onderneming tot 25 000 EUR en van het nationale maximum tot 1,5 % van de jaarlijkse productie voor zover wordt voldaan aan aanvullende voorwaarden die noodzakelijk zijn om de goede werking van de interne markt te waarborgen. Uit de ervaring die gedurende de eerste jaren met de toepassing van Verordening (EU) nr. 1408/2013 is opgedaan, is gebleken dat de concentratie van de-minimissteun in een bepaalde productsector tot een verstoring van de mededinging en handel zou kunnen leiden. Derhalve moet het gebruik van het hogere individuele plafond en het hogere nationale maximum worden gekoppeld aan een sectoraal maximum om te voorkomen dat lidstaten meer dan 50 % van het totale cumulatieve bedrag aan de-minimissteun over een periode van drie belastingjaren toekennen voor maatregelen die slechts één bepaalde productsector ten goede komen. Dat sectoraal maximum moet waarborgen dat elke maatregel die onder Verordening (EU) nr. 1408/2013 valt, geacht kan worden het handelsverkeer tussen de lidstaten niet te beïnvloeden en de mededinging niet te vervalsen of dreigen te vervalsen.

    (5)

    Op dit moment zijn de lidstaten niet verplicht gebruik te maken van een nationaal centraal register om te controleren dat noch het individuele de-minimisplafond, noch het nationale maximum wordt overschreden. Het gebruik van een centraal register zou echter noodzakelijk worden in de lidstaten die opteren voor een hoger individueel plafond en een hoger nationaal maximum, aangezien het sectoraal maximum dat voor die optie als voorwaarde geldt, betekent dat de verleende steun nog nauwlettender moet worden gemonitord. Daarom moeten die lidstaten ertoe worden verplicht gebruik te maken van een centraal register waarin alle verleende de-minimissteun wordt bijgehouden, zodat kan worden gecontroleerd dat noch het individuele maximum, noch het nationaal of sectoraal maximum wordt overschreden.

    (6)

    De criteria voor het berekenen van het brutosubsidie-equivalent voor leningen en garanties moeten worden aangepast overeenkomstig de verhoogde de-minimisplafonds.

    (7)

    In het licht van de toegenomen behoefte om gebruik te maken van de-minimissteun en gezien het feit dat de huidige plafonds onnodig beperkend zijn, moet Verordening (EU) nr. 1408/2013 worden gewijzigd vóór de datum waarop zij verstrijkt, d.w.z. 31 december 2020. De termijn tussen de inwerkingtreding van de onderhavige verordening en het einde van de toepassingsperiode van Verordening (EU) nr. 1408/2013 zou zeer kort zijn. Om proceseconomische redenen en met het oog op continuïteit en rechtszekerheid moet de toepassingstermijn van Verordening (EU) nr. 1408/2013 bijgevolg worden verlengd tot en met 31 december 2027.

    (8)

    Verordening (EU) nr. 1408/2013 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Verordening (EU) nr. 1408/2013 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Aan artikel 2 worden de volgende leden 3 en 4 toegevoegd:

    „3.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder „productsector”: een sector als genoemd in artikel 1, lid 2, onder a) tot en met w), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*1).

    4.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder „sectoraal maximum”: een maximaal cumulatief steunbedrag dat van toepassing is op steunmaatregelen die slechts één enkele productsector ten goede komen, en dat overeenkomt met 50 % van het maximumbedrag van de per lidstaat verleende de-minimissteun als vastgesteld in bijlage II.”.

    (*1)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671)."

    2)

    Artikel 3 wordt vervangen door:

    „Artikel 3

    De-minimissteun

    1.   Steunmaatregelen worden geacht niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag te voldoen en zijn derhalve vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag indien zij aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voldoen.

    2.   Het totale bedrag aan de-minimissteun dat per lidstaat aan één onderneming wordt verleend, ligt niet hoger dan 20 000 EUR over een periode van drie belastingjaren.

    3.   Het cumulatieve bedrag aan de-minimissteun dat per lidstaat over een periode van drie belastingjaren wordt verleend aan ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten, ligt niet hoger dan het in bijlage I vastgestelde nationale maximum.

    3 bis.   In afwijking van de leden 2 en 3 kan een lidstaat beslissen dat het totale bedrag aan de-minimissteun dat aan één onderneming wordt verleend, niet hoger mag liggen dan 25 000 EUR over een periode van drie belastingjaren en dat het totale cumulatieve bedrag aan de-minimissteun over een periode van drie belastingjaren het in bijlage II vastgestelde nationale maximum niet mag overschrijden, voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a)

    voor steunmaatregelen die slechts één enkele productsector ten goede komen, ligt het totale cumulatieve bedrag dat over een periode van drie belastingjaren wordt verleend, niet hoger dan het in artikel 2, lid 4, gedefinieerde sectoraal maximum;

    b)

    de lidstaat beschikt over een nationaal centraal register overeenkomstig artikel 6, lid 2.

    4.   De de-minimissteun wordt geacht te zijn verleend op het tijdstip waarop de onderneming krachtens de toepasselijke nationale wet- en regelgeving een wettelijke aanspraak op de steun verwerft, ongeacht de datum waarop de de-minimissteun aan de onderneming wordt betaald.

    5.   De de-minimisplafonds en de nationale en sectorale maxima als bedoeld in de leden 2, 3 en 3 bis zijn van toepassing ongeacht de vorm van de de-minimissteun of het daarmee nagestreefde doel en ongeacht of de door de lidstaat verleende steun geheel of ten dele uit middelen van Unie-oorsprong wordt gefinancierd. De periode van drie belastingjaren wordt vastgesteld op basis van de belastingjaren zoals de onderneming die in de betrokken lidstaat toepast.

    6.   Voor de toepassing van de de-minimisplafonds en de nationale en sectorale maxima als bedoeld in de leden 2, 3 en 3 bis wordt steun als een subsidiebedrag uitgedrukt. Alle bedragen die worden gebruikt, zijn brutobedragen, dus vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. Wanneer steun in een andere vorm dan een subsidie wordt toegekend, is het steunbedrag het brutosubsidie-equivalent van de steun.

    Steun die in meerdere tranches wordt uitgekeerd, wordt gedisconteerd tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning van de steun. De rentevoet die bij die discontering wordt gehanteerd, is de disconteringsvoet die op het tijdstip van de steunverlening van toepassing is.

    7.   Wanneer de de-minimisplafonds, de nationale maxima of het sectoraal maximum als bedoeld in de leden 2, 3 en 3 bis door de toekenning van nieuwe de-minimissteun zouden worden overschreden, komt deze nieuwe steun in zijn geheel niet in aanmerking voor het voordeel van deze verordening.

    8.   In het geval van fusies of overnames wordt alle de-minimissteun die voordien aan elk van de fuserende ondernemingen is verleend, in aanmerking genomen om te bepalen of nieuwe de-minimissteun voor de nieuwe of de overnemende onderneming de toepasselijke de-minimisplafonds, het toepasselijke nationale maximum of het sectoraal maximum overschrijdt. De-minimissteun die vóór de fusie of overname rechtmatig is verleend, blijft rechtmatig.

    9.   Indien één onderneming in twee of meer afzonderlijke ondernemingen wordt opgesplitst, wordt de vóór de splitsing verleende de-minimissteun toegerekend aan de onderneming die de steun genoot; dat is in beginsel de onderneming die de activiteiten overneemt waarvoor de de-minimissteun werd gebruikt. Indien deze toerekening niet mogelijk is, wordt de de-minimissteun evenredig toegerekend op basis van de boekwaarde van het aandelenkapitaal van de nieuwe ondernemingen op het daadwerkelijke tijdstip van de splitsing.”.

    3)

    Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in lid 3 wordt punt b) vervangen door:

    „b)

    voor maatregelen die onder artikel 3, lid 2, vallen, voor de lening zekerheden zijn gesteld van ten minste 50 % van de lening en het een lening betreft van ofwel 100 000 EUR met een looptijd van vijf jaar ofwel 50 000 EUR met een looptijd van tien jaar, of voor maatregelen die onder artikel 3, lid 3 bis, vallen, 125 000 EUR met een looptijd van vijf jaar ofwel 62 500 EUR met een looptijd van tien jaar; indien een lening wordt toegekend voor een bedrag dat lager ligt dan die bedragen en/of die lening wordt toegekend voor een periode van minder dan respectievelijk vijf of tien jaar, wordt het brutosubsidie-equivalent van die lening berekend als een overeenkomstig deel van de in artikel 3, lid 2 of 3 bis, vastgestelde de-minimisplafonds, of”;

    b)

    lid 4 wordt vervangen door:

    „4.   Steun vervat in kapitaalinjecties wordt alleen als transparante de-minimissteun beschouwd indien het totale door de overheid ingebrachte bedrag het toepasselijke de-minimisplafond niet overschrijdt.”;

    c)

    lid 5 wordt vervangen door:

    „5.   Steun vervat in risicofinancieringsmaatregelen in de vorm van investeringen in aandelenkapitaal of hybride kapitaal wordt alleen als transparante de-minimissteun beschouwd indien het aan één onderneming verstrekte kapitaal het toepasselijke de-minimisplafond niet overschrijdt.”;

    d)

    in lid 6 wordt punt b) vervangen door:

    „b)

    voor maatregelen die onder artikel 3, lid 2, vallen, de garantie niet meer dan 80 % van de onderliggende lening bedraagt en het ofwel gaat om een gegarandeerd bedrag van 150 000 EUR en een garantie met een looptijd van vijf jaar, ofwel om een gegarandeerd bedrag van 75 000 EUR en een garantie met een looptijd van tien jaar, of, voor maatregelen die onder artikel 3, lid 3 bis, vallen, de garantie niet meer dan 80 % van de onderliggende lening bedraagt en het ofwel gaat om een gegarandeerd bedrag van 187 500 EUR en een garantie met een looptijd van vijf jaar ofwel een gegarandeerd bedrag van 93 750 EUR en een garantie met een looptijd van tien jaar; indien het garantiebedrag lager ligt dan die bedragen en/of de garantie wordt toegekend voor een periode van minder dan respectievelijk vijf of tien jaar, wordt het brutosubsidie-equivalent van die garantie berekend als een overeenkomstig deel van de in artikel 3, lid 2 of 3 bis, vastgestelde de-minimisplafonds, of”.

    4)

    Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    aan lid 2 wordt de volgende tweede alinea toegevoegd:

    „Elke lidstaat die overeenkomstig artikel 3, lid 3 bis, steun verleent, beschikt over een centraal register voor de-minimissteun dat volledige informatie bevat over alle de-minimissteun die door enige autoriteit in die lidstaat is verstrekt. Lid 1 is niet langer van toepassing vanaf het tijdstip waarop het register een periode van drie belastingjaren bestrijkt.”;

    b)

    lid 3 wordt vervangen door:

    „3.   Een lidstaat verleent pas nieuwe de-minimissteun overeenkomstig deze verordening nadat hij zich ervan heeft vergewist dat dit het totale bedrag aan de-minimissteun dat aan de betrokken onderneming is verleend, niet zodanig doet toenemen dat de in artikel 3, leden 2, 3 en 3 bis, vastgestelde toepasselijke plafonds en nationale en sectorale maxima worden overschreden, en dat aan alle in deze verordening vastgestelde voorwaarden is voldaan.”.

    5)

    In artikel 8 wordt de tweede alinea vervangen door:

    „Zij is van toepassing tot en met 31 december 2027.”.

    6)

    De bijlage wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 21 februari 2019.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 248 van 24.9.2015, blz. 1.

    (2)  PB C 425 van 26.11.2018, blz. 2.

    (3)  Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 9).


    BIJLAGE

    „BIJLAGE I

    In artikel 3, lid 3, bedoelde maximale cumulatieve bedragen aan de-minimissteun voor ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten, per lidstaat

    (in EUR)

    Lidstaat

    Maximumbedrag aan de-minimissteun (1)

    België

    106 269 708

    Bulgarije

    53 020 042

    Tsjechië

    61 865 750

    Denemarken

    141 464 625

    Duitsland

    732 848 458

    Estland

    11 375 375

    Ierland

    98 460 375

    Griekenland

    134 272 042

    Spanje

    592 962 542

    Frankrijk

    932 709 458

    Kroatië

    28 920 958

    Italië

    700 419 125

    Cyprus

    8 934 792

    Letland

    16 853 708

    Litouwen

    34 649 958

    Luxemburg

    5 474 083

    Hongarije

    99 582 208

    Malta

    1 603 917

    Nederland

    352 512 625

    Oostenrijk

    89 745 208

    Polen

    295 932 125

    Portugal

    87 570 583

    Roemenië

    215 447 583

    Slovenië

    15 523 667

    Slowakije

    29 947 167

    Finland

    55 693 958

    Zweden

    79 184 750

    Verenigd Koninkrijk

    394 587 292

    BIJLAGE II

    In artikel 3, lid 3 bis, bedoelde maximale cumulatieve bedragen aan de-minimissteun voor ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten, per lidstaat

    (in EUR)

    Lidstaat

    Maximumbedrag aan de-minimissteun (2)

    België

    127 523 650

    Bulgarije

    63 624 050

    Tsjechië

    74 238 900

    Denemarken

    169 757 550

    Duitsland

    879 418 150

    Estland

    13 650 450

    Ierland

    118 152 450

    Griekenland

    161 126 450

    Spanje

    711 555 050

    Frankrijk

    1 119 251 350

    Kroatië

    34 705 150

    Italië

    840 502 950

    Cyprus

    10 721 750

    Letland

    20 224 450

    Litouwen

    41 579 950

    Luxemburg

    6 568 900

    Hongarije

    119 498 650

    Malta

    1 924 700

    Nederland

    423 015 150

    Oostenrijk

    107 694 250

    Polen

    355 118 550

    Portugal

    105 084 700

    Roemenië

    258 537 100

    Slovenië

    18 628 400

    Slowakije

    35 936 600

    Finland

    66 832 750

    Zweden

    95 021 700

    Verenigd Koninkrijk

    473 504 750


    (1)  De maximumbedragen worden berekend op basis van het gemiddelde van de drie hoogste waarden van de jaarlijkse landbouwproductie van elke lidstaat in de periode 2012-2017. De berekeningsmethode zorgt ervoor dat alle lidstaten gelijk worden behandeld en dat geen van de nationale gemiddelde waarden lager is dan de maximumbedragen die eerder voor de periode 2014-2020 waren vastgesteld.

    (2)  De maximumbedragen worden berekend op basis van het gemiddelde van de drie hoogste waarden van de jaarlijkse landbouwproductie van elke lidstaat in de periode 2012-2017. De berekeningsmethode zorgt ervoor dat alle lidstaten gelijk worden behandeld en dat geen van de nationale gemiddelde waarden lager is dan de maximumbedragen die eerder voor de periode 2014-2020 waren vastgesteld.


    Top