EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32018D1703

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1703 van de Commissie van 12 november 2018 tot beëindiging van het gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek betreffende de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland

C/2018/7366

PB L 285 van 13.11.2018, p. 97–102 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2018/1703/oj

13.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 285/97


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1703 VAN DE COMMISSIE

van 12 november 2018

tot beëindiging van het gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek betreffende de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de basisverordening”), en met name artikel 11, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Vorige onderzoeken en geldende antidumpingmaatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2022/95 (2) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op ammoniumnitraat, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90 en 3102 40 90, van oorsprong uit Rusland. Na een nieuw onderzoek, waaruit bleek dat het recht werd geabsorbeerd, zijn de maatregelen bij Verordening (EG) nr. 663/98 van de Raad (3) gewijzigd. Na een eerste nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen en een eerste tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad (4) heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 658/2002 (5) een voor het gehele land geldend definitief antidumpingrecht van 47,07 EUR per ton ingesteld op ammoniumnitraat, ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90 en 3102 40 90, van oorsprong uit Rusland. Vervolgens is op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 een tussentijds nieuw onderzoek naar de productomschrijving uitgevoerd en is bij Verordening (EG) nr. 945/2005 van de Raad (6) een definitief antidumpingrecht van 41,42 tot 47,07 EUR per ton ingesteld op vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90, 3102 40 90, ex 3102 29 00, ex 3102 60 00, ex 3102 90 00, ex 3105 10 00, ex 3105 20 10, ex 3105 51 00, ex 3105 59 00 en ex 3105 90 20, van oorsprong uit Rusland.

(2)

Na een tweede nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen en een tweede gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 besloot de Raad bij Verordening (EG) nr. 661/2008 (7) de geldende maatregelen te handhaven. Het recht bleef ongewijzigd, behalve voor de EuroChem-groep, waarvoor een vast bedrag aan rechten werd vastgesteld variërend tussen 28,88 en 32,82 EUR per ton.

(3)

De Europese Commissie („de Commissie”) heeft bij Besluit 2008/577/EG (8) de aangeboden verbintenissen met een maximumhoeveelheid aanvaard van de Russische producenten JSC Acron en JSC Dorogobuzh, leden van de Acron Holding Company, en van de EuroChem-groep. Bij Besluit 2012/629/EU (9) heeft de Commissie haar aanvaarding van de door de EuroChem-groep aangeboden verbintenis wegens de onuitvoerbaarheid ervan ingetrokken.

(4)

Het Gerecht heeft in zijn arrest van 10 september 2008 (10), uitgelegd in het arrest van 9 juli 2009 (11), Verordening (EG) nr. 945/2005 nietig verklaard voor zover zij betrekking had op JSC Kirovo-Chepetsky Khimichesky Kombinat, deel van OJSC UCC UralChem. De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 989/2009 (12) Verordening (EG) nr. 661/2008 dienovereenkomstig gewijzigd. Bijgevolg geldt het antidumpingrecht van 47,07 EUR per ton voor de onderneming Kirovo alleen voor ammoniumnitraat, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90 en 3102 40 90.

(5)

Na een derde nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (13) besloot de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 999/2014 (14) de geldende maatregelen te handhaven.

(6)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/415 (15) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor de Acron Holding Company wegens de onuitvoerbaarheid ervan ingetrokken.

(7)

Voor Acron Holding Company geldt momenteel een voor het gehele land geldend antidumpingrecht variërend tussen 41,42 EUR per ton en 47,07 EUR per ton, afhankelijk van de productsoort.

2.   Verzoek om een tot dumping beperkt gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

(8)

In april 2016 heeft de Commissie een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening ontvangen van twee Russische producenten-exporteurs, PJSC Acron en PJSC Dorogobuzh, en hun verbonden handelsmaatschappij Agronova Europe AG in Zwitserland (hierna gezamenlijk „de Acron-groep” of „de indiener van het verzoek” of „de producent-exporteur” genoemd). Het verzoek was beperkt tot een onderzoek naar dumping door de Acron-groep. De Acron-groep heeft voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat handhaving van de maatregel op het huidige niveau niet langer noodzakelijk is om de gevolgen van schade veroorzakende dumping te neutraliseren.

3.   Opening van een tot dumping beperkt gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

(9)

Daar de Commissie na kennisgeving aan de lidstaten tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een procedure in te leiden voor een tot dumping door de indiener van het verzoek beperkt gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, kondigde zij op 17 augustus 2017 bij bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (16) („bericht van opening”) aan dat op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek werd geopend.

(10)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek, de autoriteiten van het land van uitvoer en de bedrijfstak van de Unie officieel van de opening van het gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te worden gehoord.

(11)

Op dezelfde dag heeft de Commissie door middel van een bericht van opening (17) de opening aangekondigd van een ander gedeeltelijk nieuw onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland, beperkt tot een onderzoek naar schade, op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

4.   Onderzoek

(12)

Om de inlichtingen te verkrijgen die zij voor het onderzoek nodig achtte, heeft de Commissie de Acron-groep vragenlijsten toegezonden. Binnen de daarvoor vastgestelde termijn heeft zij daarop antwoorden ontvangen.

(13)

De Commissie heeft alle informatie die zij voor de vaststelling van dumping nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Er zijn controlebezoeken ter plaatse uitgevoerd bij de Acron-groep, te weten bij PJSC Acron en PJSC Dorogobuzh en hun verbonden handelsmaatschappij Agronova Europe AG in Zwitserland. Op 5 januari 2018 heeft Agronova Europe AG haar naam gewijzigd in Acron Switzerland AG.

5.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek

(14)

Het onderzoek naar de hoogte van de dumping had betrekking op de periode van 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2017 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(15)

Bij het onderzochte product gaat het om vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten, van oorsprong uit Rusland („het betrokken product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90, 3102 40 90, ex 3102 29 00, ex 3102 60 00, ex 3102 90 00, ex 3105 10 00, ex 3105 20 10, ex 3105 51 00, ex 3105 59 00 en ex 3105 90 20.

2.   Soortgelijk product

(16)

Het betrokken product en het door de Acron-groep vervaardigde en op de binnenlandse markt, de markt van de Unie en andere exportmarkten verkochte product hebben dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen.

(17)

De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat deze producten soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening zijn.

C.   BLIJVENDE AARD VAN DE GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN

(18)

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de omstandigheden op basis waarvan de huidige dumpingmarge was vastgesteld, veranderd zijn en, zo ja, of die verandering van blijvende aard is.

(19)

Gas, dat meer dan 60 % van de totale productiekosten uitmaakt, is de belangrijkste grondstof voor ammoniumnitraat. Net zoals in vorige onderzoeken stelde de Commissie vast dat de binnenlandse gasprijzen in Rusland door de staat worden geregeld aan de hand van federale wetten en dat zij geen weerspiegeling zijn van de normale marktomstandigheden, waar de prijzen in beginsel worden vastgesteld op basis van de productiekosten en de winstverwachtingen.

(20)

De Commissie kan veranderingen in de grondstofprijzen op de binnenlandse markt niet als een verandering van blijvende aard aanmerken aangezien zij normaal gezien het resultaat zijn van volatiele marktkrachten. In elk geval stelde de Commissie vast dat de gasprijzen in Rusland door de staat werden geregeld aan de hand van federale wetten en dat zij geen weerspiegeling waren van de normale marktomstandigheden, waar de prijzen in beginsel worden vastgesteld op basis van de productiekosten en de winstverwachtingen. Door de staat vastgestelde gasprijzen zijn rechtstreeks toepasselijk op ondernemingen in staatsbezit zoals Gazprom. Gazprom is met een marktaandeel van meer dan 50 % de grootste gasleverancier van het land en bepaalt dus de prijs. Op basis hiervan is deze situatie vergelijkbaar met de situatie zoals die was tijdens de vorige onderzoeken. De Commissie is dan ook van oordeel dat de omstandigheden met betrekking tot de gasmarkt in Rusland niet zijn veranderd, met als gevolg dat een wijziging van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening niet gerechtvaardigd is op basis daarvan.

(21)

In het verzoek om een nieuw onderzoek voerde de indiener van het verzoek een aantal extra argumenten aan, zoals de opzegging van zijn verbintenis, de interne reorganisatie binnen de Acron-groep, de toetreding van Rusland tot de WTO en schommelingen van de wisselkoers. De relevantie van deze argumenten voor de dumpingmarge of de vermeende blijvende aard van de omstandigheden kon echter niet duidelijk worden nagegaan. De indiener van het verzoek kon met name niet voldoende bewijsmateriaal verstrekken om aan te tonen dat zijn prijs bij uitvoer naar de Unie is veranderd als gevolg van de opzegging van de verbintenis. Evenmin werd voldoende bewijsmateriaal verstrekt om aan te tonen dat de interne reorganisatie binnen de Acron-groep heeft geresulteerd in een wijziging van de normale waarde/binnenlandse verkoopprijzen. Ook kon de indiener van het verzoek geen bewijsmateriaal verstrekken voor de manier waarop de toetreding van Rusland tot de WTO invloed had op de dumpingmarge. Ten slotte is de Commissie van oordeel dat schommelingen van de wisselkoers niet als een verandering van blijvende aard kunnen worden beschouwd aangezien zij worden beïnvloed door tal van marktkrachten en doorgaans fluctueren in de tijd.

(22)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de indiener van het verzoek ten eerste aan dat de Commissie niet alle elementen met betrekking tot de berekening van de dumpingmarge van de indiener van het verzoek had bekendgemaakt en dat dit zou neerkomen op een schending van zijn recht van verweer.

(23)

In dit verband merkt de Commissie op dat de indiener van het verzoek het algemene informatiedocument had ontvangen waarin alle overwegingen op grond waarvan de Commissie heeft besloten dit onderzoek te beëindigen nauwkeurig zijn beschreven. Hierdoor kon de indiener van het verzoek zijn recht van verweer ten volle uitoefenen. Aangezien de Commissie tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake was van een verandering van blijvende aard van de omstandigheden die een herberekening van de dumpingmarge van de indiener van het verzoek zou rechtvaardigen, waren argumenten over een mogelijk onjuiste berekening van de dumpingmarge niet langer relevant. Het argument werd daarom afgewezen.

(24)

Ten tweede maakte de indiener van het verzoek bezwaar tegen de conclusie van de Commissie betreffende de afwezigheid van veranderingen van blijvende aard die mogelijk effect hadden op de dumpingmarge.

(25)

De indiener van het verzoek voerde aan dat de individuele dumpingmarge voor het laatst werd vastgesteld in 2008, toen Rusland nog geen lid was van de WTO. De dumpingmarge was destijds berekend aan de hand van een correctiemethode voor gaskosten; deze methode was gerechtvaardigd gezien de conclusie dat de binnenlandse aardgasprijzen in Rusland gereguleerd zijn en niet kunnen worden beschouwd als prijzen die een redelijk beeld geven van de normale prijs die op niet verstoorde markten moet worden betaald. In 2012 echter is Rusland toegetreden tot de WTO en heeft het toegezegd ervoor te zorgen dat producenten/distributeurs van aardgas in de Russische Federatie binnen het betrokken regelgevingskader op basis van normale commerciële overwegingen, met kostendekking en winstoogmerk, zouden werken. Deze toezeggingen werden opgenomen in het toetredingsprotocol van de Russische Federatie tot de WTO van 17 december 2011.

(26)

In dit verband wijst de Commissie op het feit dat het huidige onderzoek niet tot doel heeft vast te stellen of het huidige regelgevingssysteem van Rusland inzake aardgas coherent is met de toezeggingen in WTO-verband. De Commissie neemt hierover geen standpunt in. Het doel van een onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening is eerder te bepalen of er sprake is van een blijvende verandering van omstandigheden die de herberekening van het antidumpingrecht voor de indiener van het verzoek rechtvaardigt. Echter, na beoordeling van de voorwaarden van de aardgasmarkt in Rusland tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek concludeert de Commissie op basis van de bevindingen die zijn beschreven in overweging 20 dat de markt voor aardgas in Rusland nog wordt verstoord.

(27)

Het feit dat Rusland bij toetreding tot de WTO een aantal toezeggingen heeft gedaan en dat geen geschillenbeslechting wegens niet-naleving is ingeleid, doet niet af aan deze beoordeling. De conclusie van de Commissie was gebaseerd op haar onderzoek en de bewijsstukken in het dossier. WTO-leden beschikken over de politieke beoordelingsvrijheid om zaken voor de WTO te brengen of daarvan af te zien. Uit het ontbreken van zaken ten aanzien van Rusland voor schending van zijn toezeggingen kan bijgevolg niet automatisch worden afgeleid dat dergelijke verstoringen niet bestaan.

(28)

Ten derde voerde de indiener van het verzoek ook aan dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het feit dat de gasprijzen in Rusland de afgelopen 14 jaar aanzienlijk en voortdurend zijn gestegen en sinds het tussentijds nieuw onderzoek, toen de dumpingmarge voor de Acron-groep voor het laatst is herberekend, meer dan verdubbeld zijn. Aangevoerd werd dat de stijging van de binnenlandse gasprijzen nooit door de Commissie in aanmerking is genomen. Bovendien betwistte de indiener van het verzoek de stelling dat Gazprom de prijs bepaalt op de Russische binnenlandse markt.

(29)

Zoals de Commissie heeft opgemerkt in overweging 20 is de binnenlandse prijs van aardgas nog steeds verstoord, en weerspreekt het feit dat de prijzen de afgelopen 14 jaar zijn gestegen die beoordeling niet. Wat de marktpositie van Gazprom betreft, heeft de Commissie vastgesteld dat Gazprom, gezien haar marktaandeel en prominente positie, de prijs bepaalt op de Russische binnenlandse markt voor gas. Dit wordt ook erkend in het jaarverslag van Novatek, een van de onafhankelijke gasleveranciers (18).

(30)

Ten vierde voerde de indiener van het verzoek aan dat de Commissie geen rekening had gehouden met door hem ingediend bewijsmateriaal betreffende vermeende veranderingen in de kostenstructuur van de bedrijfstak van de Unie. De Commissie zou met name geen rekening hebben gehouden met het effect van de nivellering van de gasprijzen, waardoor de prijzen van door Gazprom aan de Unie geleverd gas zijn gedaald ten voordele van de leden van de bedrijfstak van de Unie.

(31)

Zoals in punt 1 van het bericht van opening is bepaald, was dit gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek beperkt tot de beoordeling van dumping door de indiener van het verzoek. Daarom vallen veranderingen in de kostenstructuur van de bedrijfstak van de Unie buiten het toepassingsgebied van dit nieuw onderzoek en zijn zij dus niet beoordeeld in het kader van dit onderzoek. Om deze redenen werd het argument afgewezen.

(32)

Ten vijfde betwistte de indiener van het verzoek de bevinding dat de opzegging van zijn verbintenis op zich geen verandering van blijvende aard betekende. Ter ondersteuning van dit argument heeft de indiener van het verzoek een zaak aangehaald waarin de Commissie zou hebben geconcludeerd dat de opzegging van de verbintenis een aanzienlijke verandering van omstandigheden van blijvende aard betekende in de zin van artikel 11, lid 3, van de basisverordening (19). Voorts voerde de indiener van het verzoek aan dat de opzegging van de verbintenis ook veranderingen van de verkoopstructuur van de Acron-groep aan de Unie heeft meegebracht en dat de Commissie verkeerdelijk heeft begrepen dat de opzegging van de verbintenis geen effect had op de uitvoerprijs van de indiener van het verzoek.

(33)

Deze argumenten kunnen niet worden aanvaard. Ten eerste kan het enkele feit dat de verbintenis van een producent-exporteur vrijwillig of anderszins wordt opgezegd, niet worden beschouwd als een verandering van blijvende aard in de zin van artikel 11, lid 3, van de basisverordening. In artikel 8, lid 9, van de basisverordening is bepaald dat wanneer een verbintenis wordt opgezegd, de door de Commissie op grond van artikel 9, lid 4, van de basisverordening ingestelde rechten automatisch van toepassing zijn. De door de indiener van het verzoek aangehaalde zaak betreft een nieuw onderzoek waarin de Commissie de effecten van een anti-absorptieonderzoek als een verandering van omstandigheden van blijvende aard beschouwde om een verbintenis opnieuw in te stellen. Ten tweede zijn de feitelijke omstandigheden in die zaak verschillend van de huidige zaak; bovendien bevat het voornoemd besluit geen verklaring die het argument van de indiener van het verzoek zou ondersteunen.

(34)

De Commissie was ook niet van mening dat de door de indiener van het verzoek gepresenteerde veranderingen als veranderingen van blijvende aard in de zin van artikel 11, lid 3, van de basisverordening konden worden beschouwd. Het kanaliseren van de gehele verkoop in de Unie via een verbonden handelsmaatschappij kan bijvoorbeeld gemakkelijk worden teruggedraaid. Ook het prijsbeleid van een onderneming is een besluit dat op elk moment kan worden genomen op basis van veel verschillende overwegingen. Bijgevolg heeft de Commissie geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat de uitvoerprijs (en bijgevolg de dumpingmarge) zou zijn veranderd en dat een dergelijke vermeende verandering van blijvende aard zou zijn. Het argument werd daarom afgewezen.

(35)

Ten zesde was de indiener van het verzoek het oneens met de stelling dat schommelingen van de wisselkoers geen verandering van blijvende aard vormen. Volgens de indiener van het verzoek zou de roebel na een periode van relatieve stabiliteit die aanving in 2009, medio 2014 zijn ingestort als gevolg van de impact van de economische sancties van de EU en heeft deze zich nog niet hersteld. Deze verandering van de wisselkoers zou een effect hebben gehad op de dumpingberekeningen.

(36)

Zoals in overweging 21 is vermeld, is het een vaste praktijk van de Commissie om schommelingen van de wisselkoers niet als een verandering van blijvende aard te beschouwen aangezien zij worden beïnvloed door tal van marktkrachten en doorgaans fluctueren in de tijd. De indiener van het verzoek heeft geen bewijsmateriaal ingediend dat dit begrip in vraag zou stellen en een wijziging van de praktijk in dit verband zou rechtvaardigen. Het argument werd bijgevolg verworpen.

(37)

Ten zevende en tot slot voerde de indiener van het verzoek aan dat de Commissie ook rekening had moeten houden met de bevindingen van het parallelle tussentijds nieuw onderzoek, beperkt tot schade, ten aanzien van hetzelfde product. De conclusie van dat nieuw onderzoek luidde dat de herstructurering van de bedrijfstak van de Unie en de wereldwijde veranderingen die zich sinds 2002 op de markt voor ammoniumnitraat hebben voorgedaan een herziening van de maatregelen rechtvaardigden.

(38)

Zoals in overweging 31 is vermeld, was dit tussentijds nieuw onderzoek beperkt tot dumping. De indiener van het verzoek heeft niet aangetoond op welke manier de veranderingen op de wereldwijde markt voor ammoniumnitraat en op de markt van de Unie de dumpingmarge ervan zouden beïnvloeden en hoe de bevindingen van de Commissie in een ander nieuw onderzoek relevant zouden zijn voor de conclusies van de Commissie in deze zaak, of deze zouden weerspreken. Dit argument werd derhalve afgewezen.

D.   VERBINTENISAANBOD

(39)

De indiener van het verzoek heeft een naar behoren ondertekend vrijwillig verbintenisaanbod ingediend overeenkomstig artikel 8 van de basisverordening. De Commissie heeft het verbintenisaanbod geanalyseerd en was van mening dat de aanvaarding ervan niet uitvoerbaar zou zijn. De indiener van het verzoek heeft verbonden ondernemingen in twee lidstaten. Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt, vervaardigt een van deze verbonden ondernemingen het soortgelijke product en ook andere producten (nl. meststoffen) en verkoopt het deze op de markt van de Unie. De indiener van het verzoek verkoopt ook andere producten aan afnemers in de Unie. Als de verbonden partij in de Unie en de indiener van het verzoek het betrokken product en andere producten aan dezelfde afnemers in de Unie verkopen, zouden de prijzen voor dergelijke transacties zodanig kunnen worden vastgesteld dat de minimuminvoerprijs waarvoor de verbintenis geldt, wordt gecompenseerd. Een dergelijke kruiscompensatie zou in het kader van toezichtmaatregelen echter niet aan het licht komen, aangezien de prijsstructuur van het merendeel van de producten die door de verbonden onderneming in de Unie worden vervaardigd en verkocht niet behoort tot de informatie die voor het publiek beschikbaar wordt gesteld. Bijgevolg kan niet worden bepaald of de door de afnemers betaalde prijzen overeenkomen met de waarde van de producten dan wel of hierin mogelijk rabatten zijn verwerkt ter compensatie van transacties waarop de verbintenis van toepassing is en waarvoor een minimuminvoerprijs in acht moet worden genomen. Dientengevolge bestaat een groot risico van kruiscompensatie met de verkoop van ammoniumnitraat of andere producten aan dezelfde afnemers.

(40)

In zijn verbintenisaanbod heeft de indiener van het verzoek toegezegd geen producten direct of indirect te verkopen aan zijn verbonden producent in de Unie. Bovendien heeft hij toegezegd de onder de verbintenis vallende producten niet aan dezelfde afnemers in de Unie te verkopen waaraan andere producten worden verkocht. In dit verband merkt de Commissie op dat zelfs uit hoofde van deze toezeggingen de verbintenis in de praktijk nog steeds onuitvoerbaar zou zijn en dat er moeilijk toezicht op kan worden gehouden. Er kan geen toezicht op de in de Unie gevestigde producent worden gehouden aangezien deze producent geen partij bij een verbintenis kan zijn, daar op grond van artikel 8 van de basisverordening uitsluitend producenten-exporteurs verbintenissen kunnen aanbieden. Bovendien zou het, zelfs als de verbonden producent in de Unie gelijkwaardige toezeggingen zou doen, in de praktijk onmogelijk zijn om toezicht op een dergelijke verbintenis te houden gezien de complexe structuur van de indiener van het verzoek.

(41)

De aanvrager heeft de mogelijkheid gekregen om opmerkingen op dit besluit in te dienen.

BEËINDIGING VAN HET ONDERZOEK

(42)

De belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was dit onderzoek te beëindigen, en zij konden hierover opmerkingen maken. Belanghebbenden die hierom verzochten, werden gehoord.

(43)

Om de bovengenoemde redenen besluit de Commissie derhalve dat het gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek betreffende de invoer van het betrokken product van oorsprong uit Rusland moet worden beëindigd.

(44)

Dit besluit is in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het tot dumping beperkt gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek betreffende de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (momenteel ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90, 3102 40 90, ex 3102 29 00, ex 3102 60 00, ex 3102 90 00, ex 3105 10 00, ex 3105 20 10, ex 3105 51 00, ex 3105 59 00 en ex 3105 90 20) wordt beëindigd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 12 november 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Verordening (EG) nr. 2022/95 van de Raad van 16 augustus 1995 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB L 198 van 23.8.1995, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 663/98 van de Raad van 23 maart 1998 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2022/95 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB L 93 van 26.3.1998, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 658/2002 van de Raad van 15 april 2002 tot instelling van het definitief antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB L 102 van 18.4.2002, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 945/2005 van de Raad van 21 juni 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 658/2002 tot instelling van het definitieve antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 132/2001 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op ammoniumnitraat uit onder andere Oekraïne, naar aanleiding van een gedeeltelijk herzieningsonderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 (PB L 160 van 23.6.2005, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 661/2008 van de Raad van 8 juli 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, op grond van artikel 11, lid 2, en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 (PB L 185 van 12.7.2008, blz. 1).

(8)  Besluit 2008/577/EG van de Commissie van 4 juli 2008 tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland en Oekraïne (PB L 185 van 12.7.2008, blz. 43).

(9)  Besluit 2012/629/EU van de Commissie van 10 oktober 2012 tot wijziging van Besluit 2008/577/EG tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB L 277 van 11.10.2012, blz. 8).

(10)  Zaak T-348/05.

(11)  Zaak T-348/05 INTP.

(12)  Verordening (EG) nr. 989/2009 van de Raad van 19 oktober 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 661/2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB L 278 van 23.10.2009, blz. 1).

(13)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51).

(14)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 999/2014 van de Commissie van 23 september 2014 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB L 280 van 24.9.2014, blz. 19).

(15)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/415 van de Commissie van 21 maart 2016 tot intrekking van de aanvaarding van de verbintenis voor twee producenten-exporteurs en tot intrekking van Besluit 2008/577/EG tot aanvaarding van een verbintenis die is aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB L 75 van 22.3.2016, blz. 10).

(16)  Bericht van opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB C 271 van 17.8.2017, blz. 9).

(17)  Bericht van opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB C 271 van 17.8.2017, blz. 15).

(18)  PAO Novatek, jaarverslag 2017, blz. 70, te raadplegen op https://s-trade-collab3.net1.cec.eu.int/sites/tdi/R669_R674_AN/_layouts/15/start.aspx#/SitePages/Home.aspx?InitialTabId=Ribbon%2ERead&VisibilityContext=WSSTabPersistence

(19)  Zie bijvoorbeeld Besluit 2006/37/EG van de Commissie van 5 december 2005 tot aanvaarding van een verbintenis die is aangeboden in het kader van de antidumping- en de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van sulfanilzuur uit India (PB L 22 van 26.1.2006, blz. 52).


Top