This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32017R0422
Commission Implementing Regulation (EU) 2017/422 of 9 March 2017 imposing a definitive anti-dumping duty on imports of certain graphite electrode systems originating in India following an expiry review pursuant to Article 11(2) of Regulation (EU) 2016/1036 of the European Parliament and of the Council
Uitvoeringsverordening (EU) 2017/422 van de Commissie van 9 maart 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad
Uitvoeringsverordening (EU) 2017/422 van de Commissie van 9 maart 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad
C/2017/1542
PB L 64 van 10.3.2017, p. 46–71
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
No longer in force, Date of end of validity: 07/06/2023
10.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 64/46 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/422 VAN DE COMMISSIE
van 9 maart 2017
tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („basisverordening”), en met name artikel 11, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. Geldende maatregelen
(1) |
Na een antidumpingonderzoek stelde de Raad bij Verordening (EG) nr. 1629/2004 (2) een definitief antidumpingrecht in op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India („het betrokken land”), die vallen onder de GN-codes ex 8545 11 00 (Taric-code 8545110010) en ex 8545 90 90 (Taric-code 8545909010). |
(2) |
Na een antisubsidieonderzoek stelde de Raad bij Verordening (EG) nr. 1628/2004 (3) ook een definitief compenserend recht in op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India. |
(3) |
Na een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, dat ambtshalve was geopend, heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1354/2008 (4) de Verordeningen (EG) nr. 1628/2004 en (EG) nr. 1629/2004 gewijzigd. |
(4) |
Na een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening verlengde de Raad bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1186/2010 (5) de antidumpingmaatregelen. Na een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de compenserende maatregelen verlengde de Raad bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1185/2010 (6) de compenserende maatregelen. |
(5) |
De antidumpingmaatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht van 9,4 % en 0 % voor met naam genoemde exporteurs, met een residueel recht van 8,5 %. |
2. Verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen
(6) |
Na de bekendmaking van een bericht van het naderende vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India (7) ontving de Commissie een verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (8). |
(7) |
Het verzoek werd ingediend door SGL Carbon GmbH, TOKAI Erftcarbon GmbH en GrafTech Switzerland SA („de indieners van het verzoek”), die meer dan 25 % van de totale productie van bepaalde grafietelektrodesystemen in de Unie vertegenwoordigen. |
(8) |
Het verzoek was gebaseerd op de overweging dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting van dumping en voortzetting of herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie. |
3. Opening
(9) |
Na te hebben vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen, kondigde de Commissie op 15 december 2015 door bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (9) („het bericht van opening”) de opening aan van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009. |
4. Parallel onderzoek
(10) |
Door middel van een bericht dat op 15 december 2015 in het Publicatieblad van de Europese Unie werd bekendgemaakt (10), kondigde de Commissie tevens de opening aan van een nieuw onderzoek, op grond van artikel 18, van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad (11), in verband met het vervallen van de definitieve compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer in de Unie van bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India. |
5. Belanghebbenden
(11) |
In het bericht van opening werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast stelde de Commissie de indiener van het verzoek, andere haar bekende producenten in de Unie, producenten-exporteurs, importeurs en haar bekende betrokken gebruikers in de Unie alsmede de Indiase autoriteiten specifiek op de hoogte van de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen en nodigde zij hen uit om eraan deel te nemen. |
(12) |
Alle belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen in te dienen over de opening van het nieuwe onderzoek en te verzoeken om door de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures te worden gehoord. |
5.1. Steekproef
(13) |
In het bericht van opening deelde de Commissie mee dat zij mogelijk een steekproef van belanghebbenden zou samenstellen in overeenstemming met artikel 17 van de basisverordening. |
a) Steekproef van producenten in de Unie
(14) |
In haar bericht van opening deelde de Commissie mee dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. In overeenstemming met artikel 17, lid 1, van de basisverordening stelde de Commissie de steekproef samen op basis van het grootste representatieve verkoopvolume dat redelijkerwijs binnen de beschikbare tijd kon worden onderzocht, ook rekening houdend met de geografische locatie. Deze steekproef bestond uit vier producenten in de Unie. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie waren goed voor meer dan 80 % van de totale productie in de Unie, op basis van informatie die tijdens de beoordeling van de representativiteit werd ontvangen. De Commissie nodigde de belanghebbenden uit om opmerkingen over de voorlopige steekproef in te dienen. Er werden geen opmerkingen ontvangen binnen de indieningstermijn, en bijgevolg werd de steekproef bevestigd. De steekproef is representatief voor de bedrijfstak van de Unie. |
b) Steekproef van importeurs
(15) |
Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werden alle niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van opening vermelde informatie te verstrekken. |
(16) |
Geen enkele importeur heeft zich aangemeld om de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. |
5.2. Vragenlijsten en controles ter plaatse
(17) |
De Commissie verstuurde vragenlijsten naar alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, 2 Indiase producenten-exporteurs en 53 gebruikers die zich na de opening van het onderzoek meldden. |
(18) |
Antwoorden op de vragenlijst werden ontvangen van de 4 in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, 1 Indiase producent-exporteur en 8 gebruikers van het onderzochte product. De andere producent-exporteur die aan het oorspronkelijke onderzoek meewerkte, Graphite India Limited („GIL”), diende bij dit nieuwe onderzoek geen antwoord op de vragenlijst in. |
(19) |
De Commissie verzamelde en controleerde alle informatie die zij nodig achtte om vast te stellen of voortzetting of herhaling van dumping en de daaruit voortvloeiende schade waarschijnlijk was en om het belang van de Unie te bepalen. Op grond van artikel 16 van de basisverordening werden controles ter plaatse uitgevoerd bij de volgende ondernemingen:
|
6. Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode
(20) |
Het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping had betrekking op de periode van 1 oktober 2014 tot en met 30 september 2015 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2012 tot het eind van het TNO („de beoordelingsperiode”). |
B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
1. Betrokken product
(21) |
De procedure heeft betrekking op grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens wordt gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 μ.Ω.m, en nippels voor deze elektroden, tezamen of afzonderlijk ingevoerd en van oorsprong uit India („grafietelektroden” of „het onderzochte product”), die vallen onder de GN-codes ex 8545 11 00 (Taric-code 8545110010) en ex 8545 90 90 (Taric-code 8545909010). |
2. Soortgelijk product
(22) |
Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:
|
(23) |
De Commissie concludeerde dat deze producten soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. |
C. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING
1. Voorafgaande opmerkingen
(24) |
Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd nagegaan of het waarschijnlijk is dat de dumping zal worden voortgezet of zich opnieuw zal voordoen indien de bestaande maatregelen vervallen. |
(25) |
Zoals vermeld in overweging 18 verleende slechts één Indiase producent-exporteur zijn medewerking aan het huidige onderzoek. Deze onderneming was goed voor meer dan 95 % van de uitvoer van grafietelektroden uit India naar de Unie in het TNO. Daarom vond de Commissie dat zij over voldoende gegevens beschikte om de uitvoerprijs en de dumpingmarge in het TNO te beoordelen. |
(26) |
Deze producent-exporteur vertegenwoordigde evenwel slechts 50 % van de totale productiecapaciteit en slechts 40 % à 50 % van de totale productie van grafietelektroden in India in het TNO. Bovendien varieerde zijn uitvoer naar andere derde landen tussen slechts 43 % en 52 % van de totale uitvoer uit India naar andere derde landen in het TNO (het exacte aandeel van de enige medewerkende Indiase producent-exporteur in de totale Indiase productie en de totale uitvoer kan om redenen van vertrouwelijkheid niet worden bekendgemaakt). Om die reden en aangezien de andere Indiase producent van grafietelektroden geen medewerking verleende, vond de Commissie dat zij niet over voldoende gegevens beschikte om te onderzoeken of voortzetting of herhaling van dumping en schade waarschijnlijk is, zodat overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening beschikbare gegevens moesten worden gebruikt om te beoordelen hoe de invoer zich zou ontwikkelen indien de maatregelen zouden worden ingetrokken. |
(27) |
De Indiase autoriteiten werden er naar behoren van op de hoogte gesteld dat de Commissie wegens de geringe medewerking van de Indiase producenten-exporteurs artikel 18 van de basisverordening kan toepassen. Er werden hierover geen opmerkingen ontvangen. |
(28) |
Daarom werden de bevindingen in punt 3 op beschikbare gegevens gebaseerd. Hiertoe werden de door de medewerkende producent-exporteur verstrekte gegevens, het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, statistieken van Eurostat, de gegevens die de lidstaten overeenkomstig artikel 14, lid 6, van de basisverordening („de databank van artikel 14, lid 6”) verzamelen en openbaar toegankelijke gegevens gebruikt. |
2. Invoer met dumping in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek
2.1. Normale waarde
(29) |
Eerst onderzocht de Commissie of de totale binnenlandse verkoop van de enige medewerkende producent-exporteur representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop is representatief als de totale binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt per producent-exporteur in het TNO ten minste 5 % bedroeg van zijn totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van het onderzochte product. Op basis daarvan was de totale verkoop op de binnenlandse markt van het soortgelijke product door de enige medewerkende producent-exporteur representatief. |
(30) |
Vervolgens stelde de Commissie voor de producent-exporteur met een representatieve binnenlandse verkoop vast welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht, identiek waren aan of vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde soorten. De soorten grafietelektroden werden aan de hand van de volgende criteria bepaald: i) of zij met of zonder nippel verkocht worden; ii) de diameter en iii) de lengte. |
(31) |
De medewerkende producent-exporteur voerde aan dat bij de vaststelling van identieke of rechtstreeks vergelijkbare soorten grafietelektroden rekening moet worden gehouden met het feit dat deze worden vervaardigd van „needle coke” (de basisgrondstof) van uiteenlopende kwaliteit. Het onderzoek bevestigde inderdaad dat de onderneming in het productieproces twee verschillende soorten „needle coke” gebruikt, namelijk ingevoerde „needle coke”, die van betere kwaliteit is, en gewone „needle coke”, die op de Indiase markt wordt gekocht. Er werd eveneens bevestigd dat de soort cokes die wordt gebruikt, bepalend is voor de productiekosten en de prijs van het eindproduct. |
(32) |
Met het oog op een billijke vergelijking splitste de Commissie derhalve voor de dumpingberekening elke productsoort op in laagwaardige en hoogwaardige producten. |
(33) |
Daarna onderzocht de Commissie of de binnenlandse verkoop door de enige medewerkende producent-exporteur op zijn binnenlandse markt voor elke productsoort die identiek is aan of vergelijkbaar is met een productsoort die naar de Unie wordt uitgevoerd, representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een productsoort is representatief als de totale binnenlandse verkoop van die productsoort aan onafhankelijke afnemers in het TNO ten minste 5 % bedroeg van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van de identieke of vergelijkbare productsoort. De Commissie stelde vast dat die productsoorten representatief waren. |
(34) |
Vervolgens bepaalde de Commissie voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het TNO om uit te maken of zij de werkelijke binnenlandse verkoopprijs kon gebruiken voor de berekening van de normale waarde, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening. |
(35) |
De normale waarde wordt gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort, ongeacht of die verkoop winstgevend is, indien:
|
(36) |
In dit geval is de normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die productsoort in het TNO. |
(37) |
De normale waarde is gelijk aan de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkopen van de productsoorten in het TNO indien:
|
(38) |
Voor een productsoort van het soortgelijke product waarvan in het kader van normale handelstransacties geen of onvoldoende hoeveelheden werden verkocht, stelde de Commissie de normale waarde vast volgens de bepalingen van artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening. |
(39) |
Voor een dergelijke productsoort werd de normale waarde berekend door de gemiddelde productiekosten van het soortgelijke product van de enige medewerkende producent-exporteur in het TNO te vermeerderen met:
|
(40) |
Voor productsoorten die in het geheel niet werden verkocht op de binnenlandse markt, werden de gewogen gemiddelde VAA-kosten en de gewogen gemiddelde winst op alle normale handelstransacties op de binnenlandse markt in de normale waarde opgenomen. |
2.2. Uitvoerprijs
(41) |
De enige medewerkende producent-exporteur voerde rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie uit. Daarom was de uitvoerprijs de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het betrokken product dat met het oog op uitvoer naar de Unie werd verkocht, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening. |
(42) |
Tijdens de controle ter plaatse werd in de door de medewerkende exporteur verstrekte uitvoerprijzen een aantal fouten vastgesteld. Die fouten werden rechtgezet en de producent-exporteur werd daarvan naar behoren in kennis gesteld. |
2.3. Vergelijking
(43) |
De Commissie vergeleek de normale waarde en de uitvoerprijs, zoals hierboven vastgesteld, in het stadium af fabriek. |
(44) |
Waar dat voor het verkrijgen van een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, paste de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toe voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid ervan. Voor zover dit van toepassing en gerechtvaardigd was, werden correcties toegepast voor door de producent-exporteur betaalde vervoerskosten, ladings-, overladings-, lossings- en aanverwante kosten, verpakkingskosten, kredietkosten, bankkosten en compenserende rechten. |
(45) |
De enige medewerkende producent-exporteur verzocht uit hoofde van artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening om een correctie voor op grondstoffen betaalde invoerheffingen omdat volgens hem in de prijs van voor verbruik in India geproduceerde grafietelektroden invoerheffingen waren begrepen, terwijl die heffingen krachtens de regeling voor de terugbetaling van rechten (Duty Drawback Scheme, „DDS”) werden terugbetaald wanneer het product naar de Unie werd uitgevoerd. Uit het onderzoek bleek echter dat er geen rechtstreeks verband is tussen de bedragen die in het kader van de DDS bij de uitvoer van grafietelektroden werden ontvangen en de rechten die werkelijk op gebruikte ingevoerde grondstoffen werden betaald. Daarom wordt geoordeeld dat de producent-exporteur niet kan bewijzen dat een terugbetaalde belasting op uitvoer was inbegrepen in de binnenlandse prijzen. Dat werd ook bevestigd in de overwegingen 38 tot en met 42 van het parallelle antisubsidieonderzoek, waarin werd vastgesteld dat de DDS een subsidie in de vorm van een financiële bijdrage van de Indiase overheid is en niet kan worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs. De correctie kan derhalve niet worden toegestaan. |
(46) |
Daarnaast verzocht de medewerkende Indiase producent-exporteur uit hoofde van artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening om een correctie omdat volgens hem in de prijs van het soortgelijke product invoerheffingen waren begrepen wanneer dat product voor verbruik in India was bestemd, terwijl die heffingen krachtens de regeling voorafgaande vergunningen (Advanced Authorisation Scheme, „AAS”) niet werden geïnd wanneer het product naar de Unie werd uitgevoerd. Uit het onderzoek bleek echter dat er geen systeem bestaat om te verifiëren dat de krachtens de AAS rechtenvrij ingevoerde grondstoffen uitsluitend in uitgevoerde grafietelektroden werden gebruikt. Daarom is de Commissie van oordeel dat de producent-exporteur niet kan bewijzen dat de niet-betaalde belasting op uitvoer was inbegrepen in de binnenlandse prijzen. Dat werd ook bevestigd in de overwegingen 59 tot en met 62 van het parallelle antisubsidieonderzoek, waarin werd vastgesteld dat de AAS een subsidie in de vorm van een financiële bijdrage van de Indiase overheid is en niet kan worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs. Deze correctie kan derhalve niet worden toegestaan. |
2.4. Dumpingmarge
(47) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde per soort vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het onderzochte product. Op basis van die methode werd voor de medewerkende producent-exporteur in het TNO een dumpingmarge van 29,8 % vastgesteld. |
(48) |
Tijdens de controle ter plaatse bij de enige medewerkende producent-exporteur in India voerde deze aan dat rekening moet worden gehouden met de volgens hem aanzienlijke schommeling van de prijs van de belangrijkste grondstof („needle coke”) in het TNO, en verzocht hij de Commissie om de dumpingmarge om die reden op kwartaalbasis te berekenen. Daaruit zou blijken dat er in het TNO geen sprake was van dumping. Aan het einde van de controle ter plaatse verstrekte die producent-exporteur in dat verband de productiekosten per kwartaal. |
(49) |
Aangezien dit verzoek niet in een eerder stadium van de procedure, noch in het antwoord op de vragenlijst was ingediend, kon de Commissie het niet naar behoren onderzoeken; zij kon derhalve niet vaststellen of de verstrekte gegevens volledig en correct zijn. |
(50) |
Op basis van de tijdens de controle ter plaatse verstrekte gegevens werd in elk geval vastgesteld dat van bepaalde, maar niet van alle productsoorten de productiekosten per eenheid in het TNO elk kwartaal daalden. In het laatste kwartaal stegen de productiekosten per eenheid van meerdere PCN's. De uitvoerprijs per eenheid daalde op vergelijkbare wijze, met uitzondering van het laatste kwartaal, waarin de uitvoerprijs, op die van twee productsoorten na, steeg. De onderneming voerde in elk kwartaal van het TNO aanzienlijke volumes uit; in de onderstaande tabel wordt de uitsplitsing per kwartaal weergegeven (het precieze volume kan om redenen van vertrouwelijkheid niet worden vrijgegeven). Verder werd niet elke productsoort in elk kwartaal verkocht: van de 23 door de medewerkende producent-exporteur op de markt van de Unie verkochte productsoorten werden er slechts 6 in elk kwartaal verkocht. |
(51) |
Uit de berekening van de dumpingmarge voor elk kwartaal volgens de in de overwegingen 29 tot en met 47 uiteengezette methode bleek dat in elk kwartaal van het TNO aanzienlijke dumping plaatsvond. Tabel 1
|
(52) |
De bewering van de medewerkende producent-exporteur dat uit een berekening van zijn dumpingmarge op kwartaalbasis zou blijken dat er geen dumping plaatsvond, is dus onjuist. De dumpingmarges waren in elk kwartaal aanzienlijk en ook de gemiddelde dumpingmarge in het TNO, berekend op basis van die driemaandelijkse marges, bleef op een aanzienlijk niveau (19,3 %). |
(53) |
Hoewel de dumpingmarge per productsoort schommelt naargelang het kwartaal (een stijging in het eerste kwartaal van 2015 ten opzichte van het laatste kwartaal van 2014 en vervolgens een daling tot het eind van het TNO), had de geleidelijke daling van de productiekosten in het TNO niet het vermeende effect. In werkelijkheid is de daling van de dumpingmarge ook ten dele toe te schrijven aan een stijging van de uitvoerprijs. Er wordt aan herinnerd dat het verzoek van de medewerkende producent-exporteur om de dumpingmarge op kwartaalbasis te berekenen enkel was gebaseerd op de schommelingen van de grondstofprijs. De Commissie concludeerde dan ook dat de verstrekte gegevens geen afbreuk doen aan de bevindingen inzake dumping in het TNO en dus evenmin aan de bevindingen inzake de voortzetting van dumping in de overwegingen 57 tot en met 87. |
(54) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de enige medewerkende Indiase producent-exporteur aan dat de Commissie bij de berekening van de winstgevendheid — op basis waarvan de normale waarde wordt berekend — onderscheid moet maken tussen uit binnenlandse cokes vervaardigde producten enerzijds en uit ingevoerde „needle coke” vervaardigde producten anderzijds. De reden daarvoor is een verschil in het gebruik van deze producten. Dezelfde producent-exporteur voerde ook aan dat enkel de uit ingevoerde „needle coke” vervaardigde producten, die in zijn vlamboogoven met hoog vermogen worden gebruikt, op de markt van de Unie worden verkocht en dat de voor de berekening van de normale waarde gebruikte winstgevendheid derhalve enkel op basis van die productsoorten mag worden berekend. Tijdens een hoorzitting met de Commissie na de mededeling van feiten en overwegingen gaf HEG verder aan dat de Commissie volgens de bovenstaande beweringen bij de berekening van de normale waarde geen gewogen gemiddelde van de winstgevendheid van de totale binnenlandse verkoop mag gebruiken. HEG voerde aan dat de Commissie twee afzonderlijke winstgevendheidspercentages moet berekenen, rekening houdend met de oorsprong van de cokes, en het overeenkomstige percentage moet gebruiken voor de berekening van de normale waarde. |
(55) |
In zijn antwoord op de vragenlijst vermeldde HEG voor elke productsoort de oorsprong van de grondstof en de prestaties van de grafietelektroden. Wanneer echter alleen rekening wordt gehouden met die twee elementen, blijkt uit de vergelijking tussen de op de markt van de Unie verkochte productsoorten en de op de Indiase markt verkochte producten dat HEG in het TNO op beide markten dezelfde productsoorten verkocht. Het eerste onderdeel van de bewering is dan ook feitelijk onjuist. |
(56) |
Verder gebruikte de Commissie, zoals uiteengezet in de overwegingen 39 en 40, voor de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening het gewogen gemiddelde van de winst op de totale binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties in het TNO. Indien de individuele winstmarge voor elke productsoort, zoals die door de onderneming tijdens de in overweging 54 bedoelde hoorzitting werd verstrekt, zou worden gebruikt, zou de in overweging 47 genoemde dumpingmarge niettemin slechts met 3,2 procentpunten dalen tot 26,7 %. Derhalve heeft die daling geen wezenlijke invloed op de bevindingen van de Commissie inzake dumping in het TNO en dus evenmin op de bevindingen inzake de voortzetting van dumping in de overwegingen 57 tot en met 87. |
3. Ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokken
(57) |
In aansluiting op de vaststelling dat er in het TNO aanzienlijke dumping plaatsvond, ging de Commissie na of de dumping waarschijnlijk zou worden voortgezet indien de maatregelen zouden komen te vervallen. De volgende elementen werden onderzocht: de productiecapaciteit en reservecapaciteit in India, de uitvoer uit India naar andere derde landen en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie. |
(58) |
Zoals vermeld in overweging 25 verleende slechts één producent-exporteur in India, die slechts de helft van de totale Indiase productiecapaciteit vertegenwoordigde, zijn medewerking. Overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening werden de bevindingen in de onderstaande punten derhalve gebaseerd op beschikbare gegevens. In deze context gebruikte de Commissie de door de medewerkende producent-exporteur verstrekte gegevens, het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, de databank van de Verenigde Naties, de door de Indiase overheid in het in overweging 10 bedoelde parallelle antisubsidieonderzoek verstrekte gegevens en openbaar toegankelijke gegevens. |
3.1. Productiecapaciteit en reservecapaciteit
(59) |
Op basis van openbare financiële informatie en gecontroleerde gegevens van de medewerkende producent-exporteur (12) (13) verhoogden beide Indiase producenten hun productiecapaciteit met 27 % na het vorige in overweging 4 vermelde nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen. Aan het eind van het TNO bedroeg de totale productiecapaciteit in India 160 000 ton per jaar, gelijk verdeeld tussen de twee producenten (14). Bovendien bleek uit het onderzoek dat de Indiase producenten-exporteurs hun capaciteit waarschijnlijk verder zullen verhogen indien de vraag toeneemt (15). |
(60) |
Het productievolume van de twee Indiase producenten schommelde tussen 110 000 en 120 000 ton in het TNO. Op basis van het bovenstaande werd de totale Indiase reservecapaciteit geschat op 40 000 tot 50 000 ton, wat overeenkwam met 29 % tot 36 % van het verbruik in de Unie in het TNO. |
(61) |
Terwijl de capaciteit toenam, daalde het verbruik van grafietelektroden in India en wereldwijd. Grafietelektroden worden voornamelijk in de elektrostaalindustrie gebruikt, met name in staalfabrieken om staalschroot te smelten. De ontwikkeling van het verbruik van grafietelektroden is dan ook gecorreleerd met de ontwikkeling van de elektrostaalproductie en volgt vergelijkbare trends. Uit het onderzoek bleek dat de productie van elektrostaal in India en wereldwijd daalde tussen 2012 en het TNO (16), terwijl de productiecapaciteit van grafietelektroden in India steeg. |
(62) |
Eind november 2014 stelden de Indiase autoriteiten antidumpingmaatregelen in op de invoer van grafietelektroden uit de Volksrepubliek China („VRC”) (17). De verwachting is dat het marktaandeel van de Indiase producenten op de binnenlandse markt zal toenemen. |
3.2. Uitvoer naar derde landen
(63) |
Op basis van openbare jaarrekeningen werd vastgesteld dat beide Indiase producenten-exporteurs op de uitvoer gericht zijn (18) (19), aangezien zij in het TNO ongeveer 60 % van hun totale productie uitvoerden. |
(64) |
Ondanks de geldende maatregelen bleef de Unie een belangrijke uitvoerbestemming voor de medewerkende producent-exporteur HEG. De uitvoer van HEG was in het TNO goed voor 10 % tot 17 % van zijn totale omzet in termen van waarde en 10 % tot 20 % in termen van volume. De niet-medewerkende Indiase onderneming GIL voerde zeer kleine volumes uit naar de Unie in het TNO. Dit houdt echter verband met de antidumpingrechten en compenserende rechten die van toepassing zijn op GIL (15,7 % in totaal) in vergelijking met de antidumpingrechten en compenserende rechten die van toepassing zijn op HEG (7 % in totaal). |
(65) |
Bij gebrek aan een andere betrouwbaardere bron om de volumes van de uitvoer van India naar andere derde landen te bepalen, werd de databank van de Verenigde Naties gebruikt. Volgens deze databank steeg de uitvoer naar andere derde landen tussen 2012 en 2013 met 43 % en daalde hij in 2014 en 2015 met 38 % ten opzichte van 2013. Het totale uitvoervolume daalde tussen 2012 en het TNO met 10 %. In 2015 waren de belangrijkste bestemmingen voor de Indiase uitvoer de Verenigde Staten, Saoedi-Arabië, Iran, Turkije, de Verenigde Arabische Emiraten, Zuid-Korea en Egypte. Tussen 2012 en 2015 steeg de Indiase uitvoer naar sommige van deze bestemmingen (zoals Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en de Verenigde Staten), terwijl hij naar enkele andere bestemmingen daalde (Iran, Turkije, Zuid-Korea en Egypte), resulterend in een algemene daling van 9 %. |
(66) |
In 2012 was Rusland de op twee na belangrijkste uitvoermarkt voor de Indiase producenten in termen van volume, maar nadat Rusland in december 2012 een ad-valoremrecht van 16,04 % tot 32,83 % op grafietelektroden uit India instelde (20), daalde de uitvoer van India naar Rusland met 86 % van 4 415 ton tot 638 ton in 2015. |
(67) |
De gegevens over uitvoervolumes in de databank van de Verenigde Naties konden worden geverifieerd aan de hand van de door de Indiase overheid in het parallelle antisubsidieonderzoek verstrekte gegevens, namelijk uitvoerstatistieken van het directoraat-generaal Commercial Intelligence and Statistics, die vergelijkbare trends vertoonden als die welke in de databank van de Verenigde Naties werden waargenomen. |
(68) |
Daarnaast volgden de uitvoervolumes naar andere derde landen van de medewerkende producent-exporteur HEG ook vergelijkbare trends, namelijk een stijging van de uitvoervolumes naar andere derde landen van 2012 tot 2013 en een daling vanaf 2014 tot het TNO, met een algemeen dalende trend tijdens de beoordelingsperiode. Er moet worden opgemerkt dat ondanks deze daling van de uitvoervolumes het algemene niveau in het TNO aanzienlijk bleef, namelijk tussen 20 000 en 30 000 ton. |
(69) |
Wat de hoogte van de uitvoerprijzen op basis van de databank van de Verenigde Naties betreft, bleek uit het onderzoek dat de prijzen van de Indiase uitvoer naar bepaalde landen, zoals de Verenigde Staten en Zuid-Korea, die tussen 2012 en 2014 gemiddeld lager waren dan de prijzen in de EU, in 2015 stegen tot ongeveer hetzelfde niveau als de prijzen in de EU. Daarnaast stegen de prijzen van de Indiase uitvoer naar andere landen, zoals Saoedi-Arabië, die tussen 2012 en 2014 lager waren dan de prijzen in de EU, in 2015 tot een hoger niveau dan de prijzen in de EU. Bovendien bleven de prijzen van de Indiase uitvoer naar bepaalde andere landen, zoals Turkije, gedurende de gehele beoordelingsperiode lager dan de prijzen in de EU. Er zij evenwel op gewezen dat de prijzen in deze databank geen onderscheid maken tussen verschillende productsoorten, zodat de betrouwbaarheid van een dergelijke prijsvergelijking beperkt is. |
(70) |
Uit de analyse van de informatie over de prijzen van de uitvoer van de medewerkende producent-exporteur naar andere derde landen bleek dat de gemiddelde prijzen op de markt van de Unie in 2012 en 2014 hoger waren dan de gemiddelde prijzen van HEG op andere derde markten (gecorrigeerd op kalenderjaarbasis aangezien de gegevens op boekjaarbasis werden verstrekt), terwijl de gemiddelde prijzen op de markt van de Unie in het TNO lager waren dan de gemiddelde prijzen van HEG op andere derde markten. |
(71) |
Er waren geen andere gegevens beschikbaar om nauwkeurige prijsniveaus van de uitvoer van de Indiase producenten-exporteurs naar markten van andere derde landen vast te stellen. |
3.3. Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie
(72) |
De aantrekkelijkheid van de markt van de Unie werd aangetoond door het feit dat er ondanks de van kracht zijnde antidumpingrechten en compenserende rechten geen eind kwam aan de invoer van Indiase grafietelektroden op de markt van de Unie. Tijdens de beoordelingsperiode bleef India het op een na grootste land van uitvoer naar de Unie, na de VRC. Ondanks een daling tussen 2012 en het TNO bleven de volumes en marktaandelen van de Indiase uitvoer naar de Unie aanzienlijk, zoals in overweging 100 toegelicht. |
(73) |
De mogelijke ontwikkeling van de uitvoer naar de Unie indien de maatregelen komen te vervallen, moet worden gezien tegen de achtergrond van de algemene daling van het verbruik van grafietelektroden in India en wereldwijd in combinatie met de reservecapaciteit in India. Dit zal naar alle waarschijnlijkheid meer druk zetten op Indiase producenten-exporteurs om andere uitvoermarkten te verkennen, vooral gezien hun uitvoergerichte bedrijfsmodel. Daarom is het waarschijnlijk dat een groot deel van de beschikbare reservecapaciteit zal worden gebruikt voor uitvoer naar de markt van de Unie, mochten de maatregelen in de Unie worden ingetrokken en mocht de markt van de Unie toegankelijk zijn zonder antidumpingrechten of compenserende rechten. In het bijzonder omdat het onderzoek uitwees dat terwijl de Indiase uitvoer naar sommige markten (zoals Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en de Verenigde Staten) in 2015 steeg, de totale uitvoer uit India naar markten van andere derde landen in dalende lijn ging. Dit geeft aan dat er in bepaalde derde landen een beperkte capaciteit lijkt te zijn om extra uitvoerhoeveelheden te absorberen. |
(74) |
Bovendien heeft Rusland, zoals in overweging 66 vermeld, antidumpingrechten ingesteld op grafietelektroden uit India. De Indiase producenten-exporteurs hebben dus beperkte toegang tot deze markt en kunnen de volumes van hun uitvoer naar Rusland niet vergroten of omleiden, zoals blijkt uit de daling van de uitvoer naar deze bestemming vanaf 2012. |
(75) |
Op basis hiervan is het waarschijnlijk dat de Indiase producenten-exporteurs aanzienlijke hoeveelheden naar de Unie zullen blijven uitvoeren indien de maatregelen komen te vervallen en dat zij, rekening houdend met hun aanzienlijke reservecapaciteit, zelfs hun huidige uitvoervolumes zullen vergroten. Dit is waarschijnlijk voor de medewerkende producent-exporteur, die een stimulans zal hebben om zijn reeds aanzienlijke aanwezigheid op de markt van de Unie verder te vergroten, en nog waarschijnlijker voor de niet-medewerkende producent-exporteur, die hogere rechten betaalt dan de medewerkende producent-exporteur en zijn uitvoer naar de markt van de Unie bijna heeft stopgezet. |
3.4. Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping
(76) |
Uit de voorgaande analyse blijkt dat i) Indiase invoer de markt van de Unie met aanzienlijke dumping en in aanzienlijke hoeveelheden bleef binnenkomen, ii) beide Indiase producenten uitvoergericht zijn en reservecapaciteit hebben die zij zouden kunnen gebruiken om de volumes van hun uitvoer tegen dumpingprijzen naar de Unie te vergroten, iii) het wereldwijde verbruik in dalende lijn gaat, wat de mogelijkheden beperkt om naar bepaalde andere markten van derde landen uit te voeren en iv) het bestaan van antidumpingmaatregelen in Rusland tegen Indiase grafietelektroden de uitvoermogelijkheden van Indiase producenten-exporteurs verder beperkt. |
(77) |
Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat voortzetting van dumping waarschijnlijk is als de bestaande maatregelen worden ingetrokken. |
(78) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen stelde de enige medewerkende Indiase producent-exporteur, HEG, dat de Commissie bij de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping geen rekening heeft gehouden met de feiten die betrekking hebben op de periode na het TNO. In dit verband voerde de medewerkende Indiase producent-exporteur aan dat de Commissie bij de toepassing van artikel 18 van de basisverordening geen rekening heeft gehouden met het feit dat GIL, de andere Indiase producent van grafietelektroden, heeft geïnvesteerd in een productievestiging in de Unie, namelijk Graphite Cova GmbH („GIL Cova”). HEG voerde verder aan dat GIL een strategisch langlopend contract heeft voor de verkoop van gebakken groene elektroden (wat een halffabricaat is) aan de grafitiseringsvestiging van GIL Cova. HEG beweerde ook dat vanwege de strategische investering van GIL de conclusie van de Commissie dat de uitvoer vanuit India naar de Unie zal toenemen onjuist is en dat de vaststelling dat beide Indiase producenten beschikken over reservecapaciteit voor de uitvoer louter op veronderstellingen is gebaseerd. HEG voerde ook aan dat het vervallen van de maatregelen niet tot gevolg zal hebben dat het volume van de invoer in de Unie toeneemt, aangezien de uitvoer vanuit India naar de Unie (inclusief de uitvoer van HEG naar de Unie) na het TNO in dalende lijn gaat. |
(79) |
Daarnaast stelde HEG dat zijn plannen om de productiecapaciteit te verhogen slechts de visie van zijn voorzitter waren naar aanleiding van het gunstige economische klimaat van 2010. Bijgevolg bespreekt de raad van bestuur in het jaarverslag van HEG voor het jaar eindigend op 31 maart 2016 geen nieuwe voorstellen voor de uitbreiding van de capaciteit meer. |
(80) |
Wat betreft de vergelijking van prijzen door de Commissie in de overwegingen 69 en 70 met betrekking tot de uitvoer naar markten van andere derde landen, diende HEG een analyse in van de gemiddelde cif/cfr-prijzen van zijn uitvoer naar vier andere derde landen in vergelijking met de gemiddelde cif-prijzen van zijn uitvoer naar de Unie, en concludeerde HEG dat de gemiddelde prijzen van zijn uitvoer naar de vier andere derde landen over het algemeen hoger waren dan de prijzen van zijn uitvoer naar de Unie. Daarom beweerde HEG dat de markt van de Unie, met lagere prijsniveaus, in vergelijking minder aantrekkelijk zou zijn. |
(81) |
Wat betreft de bewering van HEG met betrekking tot de investering van GIL in GIL Cova tijdens de beoordelingsperiode, voerde GIL een zeer klein volume uit naar de markt van de Unie. Er wordt echter aangenomen dat dit niet alleen toe te schrijven is aan de investering van GIL in GIL Cova, maar vooral aan de hoge antidumpingrechten en compenserende rechten die van toepassing zijn op de uitvoer van GIL India naar de Unie (15,7 % in totaal). Mochten de antidumpingmaatregelen en/of compenserende maatregelen worden ingetrokken, is het dan ook waarschijnlijk dat GIL zijn uitvoer naar de Unie zal hervatten, ondanks zijn investering in GIL Cova, ook rekening houdend met zijn beschikbare reservecapaciteit en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie zoals beschreven in de overwegingen 72 tot en met 75. |
(82) |
Wat betreft de bewering van HEG met betrekking tot de ontwikkeling van de uitvoer na het TNO, wordt benadrukt dat deze uitvoer plaatsvond terwijl de antidumpingmaatregelen en compenserende maatregelen van kracht waren. Bijgevolg is het waarschijnlijk dat, hoewel het volume van de uitvoer van HEG na het TNO een dalende trend vertoonde, de uitvoer van HEG naar de Unie zal toenemen indien de antidumpingmaatregelen en/of compenserende maatregelen worden ingetrokken, gelet op het feit dat HEG ondanks de bestaande maatregelen met aanzienlijke dumping naar de markt van de Unie bleef uitvoeren en gelet op zijn uitvoergerichte bedrijfsmodel en zijn reservecapaciteit, die in de toekomst mogelijk zal toenemen indien de vraag naar zijn producten stijgt, zoals beschreven in de overwegingen 59 tot en met 75. |
(83) |
Wat betreft het voornemen van HEG om zijn capaciteit te verhogen, wordt bovendien benadrukt dat HEG tijdens de in 2016 uitgevoerde controle ter plaatse een korte video met een overzicht van de HEG-groep liet zien aan het team dat de zaak behandelde. In deze video werden onder meer de toekomstplannen van het bedrijf om zijn productiecapaciteit op te voeren uiteengezet. Bovendien verklaarden vertegenwoordigers van het bedrijf tijdens de controle ter plaatse dat deze plannen opgeschort waren omdat het bedrijf zijn capaciteit niet volledig benutte en de wereldwijde vraag afnam. Indien de antidumpingmaatregelen en/of compenserende maatregelen worden ingetrokken, is het dan ook waarschijnlijk dat de vraag naar Indiase grafietelektroden op de markt van de Unie zal toenemen en dat HEG bijgevolg een stimulans zal hebben om zijn capaciteit op te voeren teneinde aan de vraag te voldoen. |
(84) |
Wat betreft de bewering van HEG dat de prijzen op de markt van de Unie verschilden van die op markten van andere derde landen, wordt benadrukt dat de Commissie haar vergelijking in de overwegingen 69 en 70 heeft uitgevoerd tussen de gemiddelde prijzen van de Indiase producenten-exporteurs op andere derde markten en de gemiddelde prijzen van de producenten in de Unie op de markt van de Unie en niet de gemiddelde prijzen van de Indiase producenten op de markt van de Unie. Er wordt aan herinnerd dat de gemiddelde prijs van HEG op de markt van de Unie een prijs met aanzienlijke dumping is die de gemiddelde prijs van de producenten in de Unie onderbiedt en dus niet geschikt is voor de vergelijking in kwestie. |
(85) |
In het licht van het bovenstaande worden de argumenten van HEG afgewezen. |
(86) |
Een andere belanghebbende voerde aan dat de Indiase producenten als gevolg van het lagere energieverbruik (de belangrijkste kostenpost) en de lagere loonkosten duidelijke comparatieve voordelen hebben op het gebied van kostenefficiëntie. Evenwel moet worden opgemerkt dat uit het onderzoek bleek dat de belangrijkste kostenpost in het productieproces van grafietelektroden in India in werkelijkheid de cokes zijn en niet de energie of de lonen. Hoe dan ook zou een comparatief voordeel voor de Indiase producenten, indien dat zou bestaan, een soortgelijk effect hebben op de uitvoerprijs en de normale waarde, en dus niet van invloed zijn op de dumpingmarge. Deze bewering is dus feitelijk onjuist en het argument wordt derhalve afgewezen. |
(87) |
De conclusie van de Commissie dat de dumping waarschijnlijk zal worden voortgezet indien de maatregelen worden ingetrokken, wordt derhalve bevestigd. |
D. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SCHADE
1. Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie
(88) |
In het TNO werd het soortgelijke product door acht producenten geproduceerd (twee individuele ondernemingen en twee groepen). Zij vormen de „bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. |
2. Voorafgaande opmerkingen
(89) |
Zoals in overweging 61 vermeld, is de situatie van de bedrijfstak van de grafietelektroden nauw verbonden met die van de elektrostaalindustrie, waar grafietelektroden in de elektrostaalovens worden gebruikt om staalschroot te smelten. In deze context heersten tijdens de beoordelingsperiode negatieve marktomstandigheden binnen de elektrostaalindustrie, met een daling van het verbruik die ook tot uiting komt in het verbruik van grafietelektroden. |
(90) |
Aangezien er in India slechts twee producenten-exporteurs van het betrokken product zijn, worden de gegevens met betrekking tot de invoer van grafietelektroden uit India en andere derde landen in de Unie niet in precieze cijfers gepresenteerd om de vertrouwelijkheid te bewaren overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening. |
3. Verbruik in de Unie
(91) |
De Commissie stelde het verbruik in de Unie vast door optelling van:
|
(92) |
Het aldus vastgestelde verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt: Tabel 2 Verbruik in de Unie
|
(93) |
Tijdens de beoordelingsperiode liep het verbruik in de Unie met 8 % terug. Meer in het bijzonder daalde het verbruik in de Unie met 7 % in 2013, herstelde het zich met 4 % tussen 2013 en 2014, en viel het daarna weer met 5 % terug van 2014 tot het TNO. |
(94) |
Zoals in de overwegingen 61 en 89 vermeld, was de algemene daling van de vraag het gevolg van de negatieve marktomstandigheden die binnen de elektrostaalindustrie heersten, omdat de verkoopvolumes van grafietelektroden de ontwikkeling van het staalproductievolume in elektrische ovens volgen. |
(95) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de medewerkende producent-exporteur uit India aan dat bij de analyse van het marktaandeel en het verbruik rekening moet worden gehouden met de invoer door de producenten in de Unie vanuit hun verbonden ondernemingen in de Verenigde Staten, Mexico, Japan en Maleisië, die de afgelopen drie jaar aanzienlijk zou zijn toegenomen. |
(96) |
Bij de berekening van het verbruik in de Unie werd terdege rekening gehouden met de invoer vanuit alle andere derde landen, zoals in overweging 91 toegelicht, en bijgevolg is die invoer correct weerspiegeld in het totale verbruik. Het argument werd daarom afgewezen. |
4. Invoer uit het betrokken land
4.1. Volume en marktaandeel van de invoer uit het betrokken land
Tabel 3
Invoervolume en marktaandeel
Land |
|
2012 |
2013 |
2014 |
Tijdvak van het nieuwe onderzoek |
India |
Volume van de invoer (ton) |
9 000 -10 000 |
5 000 -6 000 |
7 000 -8 000 |
6 500 -7 500 |
Geïndexeerd invoervolume (2012 = 100) |
100 |
57 |
80 |
74 |
|
Marktaandeel % |
6-7 |
3-4 |
5-6 |
4-5 |
|
Geïndexeerd marktaandeel |
100 |
62 |
83 |
80 |
|
Bron: Databank van artikel 14, lid 6. |
(97) |
De invoervolumes namen tijdens de beoordelingsperiode af. Zij daalden sterk in 2013 (– 43 %), stegen in 2014 en vielen in het TNO weer terug. In totaal bedroeg de daling tijdens de beoordelingsperiode 26 %. |
(98) |
De Commissie stelde het marktaandeel van de invoer vast op basis van het verbruik in de Unie zoals in overweging 91 uiteengezet. |
(99) |
Het marktaandeel vertoonde vergelijkbare trends als de invoervolumes, dat wil zeggen een daling tussen 2012 en 2013, een stijging tussen 2013 en 2014 en vervolgens weer een daling tussen 2014 en het TNO. In het TNO daalde het totale marktaandeel met 1,2 procentpunten ten opzichte van 2012. |
(100) |
Het marktaandeel van de invoer uit India aan het begin van de beoordelingsperiode schommelde tussen 6 % en 7 %. Aan het eind van het TNO was het gedaald tot 4 % à 5 %. |
4.2. Invoerprijs uit het betrokken land
(101) |
De Commissie stelde de prijsontwikkeling van de invoer uit India vast op basis van gegevens in de databank van artikel 14, lid 6. Deze gegevens kwamen grotendeels overeen met de door de medewerkende producent-exporteur gemelde prijzen. |
(102) |
De gemiddelde prijs van de invoer in de Unie uit het betrokken land ontwikkelde zich als volgt: Tabel 4 Invoerprijs (21)
|
(103) |
De gemiddelde invoerprijzen zijn in de beoordelingsperiode in totaal met 14 % afgenomen. De invoerprijzen stegen tussen 2012 en 2013 met 5 %, liepen in 2014 met 16 % terug en daalden in het TNO met nog eens 3 %. |
4.3. Prijsonderbieding
(104) |
De Commissie stelde de prijsonderbieding in het TNO vast door: i) de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie werd aangerekend, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek te vergelijken met: ii) de overeenkomstige gewogen gemiddelde invoerprijs per productsoort die door de medewerkende Indiase producent aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie werd aangerekend, bepaald op cif-basis, met de nodige correcties voor antidumpingrechten, compenserende rechten en kosten na invoer. |
(105) |
De prijzen werden na aftrek van rabatten en kortingen per productsoort vergeleken voor transacties op hetzelfde handelsniveau en werden indien nodig gecorrigeerd. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als een percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het TNO. |
(106) |
Uit de vergelijking bleek voor een medewerkende producent-exporteur een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van 3 % op de markt van de Unie in het TNO. Als echter de antidumpingrechten en compenserende rechten in de berekeningen worden afgetrokken, bedroeg de prijsonderbiedingsmarge 9 %. Wat de niet-medewerkende producent-exporteur betreft, werden in het TNO slechts zeer kleine hoeveelheden ingevoerd. Niettemin voerde de Commissie een schatting van de prijsonderbieding uit. De Commissie stelde een prijsonderbiedingsmarge van 12 % vast, na aftrek van de bestaande antidumpingrechten en compenserende rechten in de berekeningen. Deze schatting is echter gebaseerd op een zeer klein invoervolume, waarbij wegens het gebrek aan medewerking geen rekening is gehouden met productsoorten. Bijgevolg is de betrouwbaarheid beperkt. |
4.4. Invoer uit andere derde landen
Tabel 5
Invoervolume en marktaandeel
Land |
|
2012 |
2013 |
2014 |
Tijdvak van het nieuwe onderzoek |
Totaal andere derde landen |
Invoer (ton) |
33 000 -35 000 |
30 000 -32 000 |
34 000 -36 000 |
30 000 -32 000 |
Index |
100 |
90 |
103 |
90 |
|
Marktaandeel % |
22-23 |
22-23 |
24-25 |
22-23 |
|
Prijs (EUR/ton) |
2 500 -3 500 |
2 400 -3 400 |
2 400 -3 400 |
2 300 -3 300 |
|
Index |
100 |
98 |
89 |
92 |
|
VRC |
Invoer (ton) |
14 000 -15 000 |
11 000 -12 000 |
16 000 -17 000 |
14 000 -15 000 |
Index |
100 |
80 |
117 |
103 |
|
Marktaandeel % |
9-10 |
8-9 |
11-12 |
10-11 |
|
Prijs (EUR/ton) |
2 000 -3 000 |
1 500 -2 500 |
1 400 -2 400 |
1 600 -2 600 |
|
Index |
100 |
94 |
90 |
99 |
|
Verenigde Staten |
Invoer (ton) |
3 000 -4 000 |
4 000 -5 000 |
4 200 -5 200 |
4 200 -5 200 |
Index |
100 |
118 |
129 |
128 |
|
Marktaandeel % |
2-3 |
3-4 |
3-4 |
3-4 |
|
Prijs (EUR/ton) |
3 300 -4 300 |
3 200 -4 200 |
3 000 -4 000 |
2 800 -3 800 |
|
Index |
100 |
96 |
84 |
81 |
|
Mexico |
Invoer (ton) |
3 000 -4 000 |
4 000 -5 000 |
5 500 -6 500 |
4 000 -5 000 |
Index |
100 |
127 |
165 |
119 |
|
Marktaandeel % |
2-3 |
3-4 |
4-5 |
3-4 |
|
Prijs (EUR/ton) |
3 800 -4 800 |
3 900 -4 900 |
3 900 -4 900 |
4 000 -5 000 |
|
Index |
100 |
103 |
103 |
115 |
|
Rusland |
Invoer (ton) |
3 000 -4 000 |
2 500 -3 500 |
3 500 -4 500 |
3 700 -4 700 |
Index |
100 |
70 |
101 |
103 |
|
Marktaandeel % |
2-3 |
1-2 |
2-3 |
2-3 |
|
Prijs (EUR/ton) |
3 000 -4 000 |
2 800 -3 800 |
2 500 -3 500 |
2 100 -3 100 |
|
Index |
100 |
91 |
79 |
75 |
|
Japan |
Invoer (ton) |
4 500 -5 500 |
3 000 -4 000 |
3 000 -4 000 |
2 000 -3 000 |
Index |
100 |
74 |
62 |
50 |
|
Marktaandeel % |
3-4 |
2-3 |
2-3 |
1-2 |
|
Prijs (EUR/ton) |
3 400 -4 400 |
3 300 -4 300 |
2 800 -3 800 |
2 900 -3 900 |
|
Index |
100 |
99 |
82 |
83 |
|
Andere derde landen |
Invoer (ton) |
4 000 -5 000 |
4 000 -5 000 |
1 000 -2 000 |
700-1 700 |
Index |
100 |
104 |
25 |
19 |
|
Marktaandeel % |
2-3 |
3-4 |
0,5-1,5 |
0,5-1,5 |
|
Prijs (EUR/ton) |
2 600 -3 600 |
2 000 -3 000 |
1 900 -2 900 |
1 600 -2 600 |
|
Index |
100 |
83 |
78 |
72 |
|
Bron: Eurostat (Taric-niveau). |
(107) |
In lijn met de daling van het verbruik liep het volume van de invoer uit alle andere derde landen tussen 2012 en het TNO met 10 % terug. Tijdens de beoordelingsperiode lag het marktaandeel van de invoer uit alle andere derde landen tussen 22 % en 23 %. Er werd voornamelijk ingevoerd uit de VRC, de VS, Mexico, Rusland en Japan; dit waren de enige landen met een individueel marktaandeel van meer dan 1 % in het TNO. |
(108) |
De prijzen van de invoer uit de VS, Japan en Mexico lagen hoger dan de prijzen van de Indiase exporteurs en de prijzen van de producenten in de Unie. Het marktaandeel van de invoer uit de VS en Mexico steeg met minder dan 1 procentpunt tijdens de beoordelingsperiode. Het marktaandeel van de invoer uit Japan daalde met 1,5 procentpunten tijdens de beoordelingsperiode. |
(109) |
De prijzen van de invoer uit de VRC en Rusland waren lager dan de prijzen van de Indiase exporteurs en de prijzen van de producenten in de Unie (behalve in 2012 voor Rusland). Volgens de door de bedrijfstak van de Unie in het verzoek om een nieuw onderzoek verstrekte informatie bestaat een deel van de invoer uit China uit grafietelektroden met een kleine diameter (minder dan 400 millimeter), terwijl de invoer uit India en de productie van de bedrijfstak van de Unie grotendeels bestaan uit grafietelektroden met een grote diameter (22) (meer dan 400 millimeter), die duurder zijn. |
(110) |
Het marktaandeel van de Chinese invoer steeg met 1 procentpunt tijdens de beoordelingsperiode en lag in het TNO tussen 10 % en 11 %, terwijl het marktaandeel van de invoer uit Rusland in het TNO slechts 2 % tot 3 % bedroeg en in de beoordelingsperiode met 0,3 procentpunten steeg. Deze stijging ging echter niet ten koste van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, dat, zoals in overweging 123 toegelicht, tijdens de beoordelingsperiode met 1,9 procentpunten groeide. |
5. Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie
5.1. Algemene opmerkingen
(112) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie. |
(113) |
Zoals in overweging 14 vermeld, werd voor de vaststelling van mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade een steekproef gebruikt. |
(114) |
Voor de schadevaststelling maakte de Commissie onderscheid tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie beoordeelde de macro-economische indicatoren op basis van gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek, jaarverslagen van de niet-medewerkende producent in de Unie en gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst. De gegevens hadden betrekking op alle producenten in de Unie. De Commissie beoordeelde de micro-economische indicatoren op basis van gegevens in de antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst. De gegevens hadden betrekking op de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Beide gegevensreeksen bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. |
(115) |
De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping. |
(116) |
De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken. |
(117) |
Beide gegevensreeksen zijn representatief gebleken voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. |
5.2. Macro-economische indicatoren
a) Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
(118) |
De totale productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt: Tabel 6 Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad van producenten in de Unie
|
(119) |
Tijdens de beoordelingsperiode daalde het productievolume met 6 %. Meer in het bijzonder steeg het eerst met 2 % tot 2014 en daalde het vervolgens in het TNO met 8 % ten opzichte van 2014. |
(120) |
De productiecapaciteit daalde tijdens de beoordelingsperiode met 2 %. |
(121) |
De afname van het productievolume had tot gevolg dat de bezettingsgraad tijdens de beoordelingsperiode met 3 procentpunten daalde. |
b) Verkoopvolume en marktaandeel
(122) |
Het verkoopvolume en marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt: Tabel 7 Verkoopvolume en marktaandeel van producenten in de Unie
|
(123) |
De totale verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie viel tijdens de beoordelingsperiode met ongeveer 5 % terug. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie schommelde tijdens de beoordelingsperiode. Het steeg in 2013 met 2,9 procentpunten, daalde in 2014 met 3,3 procentpunten en steeg in het TNO weer met 2,3 procentpunten. Over het geheel genomen steeg het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 1,9 procentpunten. |
(124) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de medewerkende producent-exporteur uit India aan dat bij het bepalen van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie rekening moet worden gehouden met de invoer door de producenten in de Unie vanuit hun verbonden ondernemingen in de Verenigde Staten, Mexico, Japan en Maleisië. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie wordt echter berekend op basis van de verkoop van zijn eigen productie op de markt van de Unie. Er wordt geen rekening gehouden met de invoer door de bedrijfstak van de Unie omdat dit een verstorend effect op het totaalbeeld zou hebben, aangezien de invoer dubbel zou worden geteld: één keer als invoer en één keer als verkoop door de bedrijfstak van de Unie. Dit argument werd derhalve afgewezen. |
c) Groei
(125) |
Tussen 2012 en het eind van het TNO nam het verbruik in de Unie met 8 % af. Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie nam met 5 % af, wat zich niettemin vertaalde in een stijging van het marktaandeel met 1,9 procentpunten. |
d) Werkgelegenheid en productiviteit
(126) |
De werkgelegenheid en productiviteit ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt: Tabel 8 Werkgelegenheid en productiviteit van producenten in de Unie
|
(127) |
De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie bleef tijdens de beoordelingsperiode op ongeveer hetzelfde niveau. Als gevolg van de daling van de productie (-6 % tijdens de beoordelingsperiode) nam ook de productiviteit met 6 % af in dezelfde periode. |
e) Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping
(128) |
Uit het onderzoek bleek dat grafietelektroden uit India nog steeds tegen dumpingprijzen op de markt van de Unie werden ingevoerd. De voor India vastgestelde dumpingmarge in het TNO lag aanzienlijk boven de de-minimisdrempel, zoals in overweging 47 beschreven. Dit viel samen met een daling van de invoerprijzen ten opzichte van 2012. Niettemin kon de bedrijfstak van de Unie profiteren van de geldende antidumpingmaatregelen; hij kon zijn marktaandeel handhaven en licht verhogen. |
5.3. Micro-economische indicatoren
a) Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden
(129) |
De gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt: Tabel 9 Gemiddelde verkoopprijzen in de Unie en kosten per eenheid
|
(130) |
De gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie liep in het TNO gestaag terug tot 2 825 EUR/ton (– 25 %). De bedrijfstak van de Unie moest zijn prijzen naar beneden bijstellen om de algemene daling van de verkoopprijzen op de markt van de grafietelektroden te weerspiegelen, die het gevolg was van de krimpende vraag in de elektrostaalindustrie. |
(131) |
De gemiddelde productiekosten van de bedrijfstak van de Unie daalden minder hard tijdens de beoordelingsperiode (– 18 %). De belangrijkste factor die de daling van de productiekosten per eenheid beïnvloedde, was de daling van de grondstofprijzen. |
(132) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de medewerkende producent-exporteur uit India aan dat de wereldwijde grondstofprijs sterker daalde dan de door de bedrijfstak van de Unie betaalde grondstofkosten tijdens de beoordelingsperiode. Bijgevolg zou de bedrijfstak van de Unie inefficiënt zijn wat betreft de aankoop van grondstoffen en zou zijn levensvatbaarheid dan ook twijfelachtig zijn. |
(133) |
Uit het onderzoek bleek dat de bedrijfstak van de Unie de grondstof wereldwijd bij zijn verbonden en niet-verbonden partijen aankocht tegen vergelijkbare prijzen en dat er geen aanwijzingen van inefficiënties waren wat de aankoop van grondstoffen betreft. Aangezien het argument niet verder werd onderbouwd, werd het afgewezen. |
b) Loonkosten
(134) |
De gemiddelde loonkosten ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt: Tabel 10 Gemiddelde loonkosten per werknemer
|
(135) |
De gemiddelde loonkosten per werknemer stegen tijdens de beoordelingsperiode met slechts 2 %. |
c) Voorraden
(136) |
De voorraden ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt: Tabel 11 Voorraden
|
(137) |
Het niveau van de eindvoorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie is tijdens de beoordelingsperiode meer dan verdubbeld in absolute termen. In het TNO vertegenwoordigde het niveau van de voorraden ongeveer 11 % van de productie. |
d) Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken
(138) |
De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt: Tabel 12 Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen
|
(139) |
De Commissie stelde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie vast door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als een percentage van die verkoop. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie daalde tussen 2012 en het eind van het TNO geleidelijk van 11,3 % tot 2,8 %, d.w.z. een daling van 8,5 procentpunten. |
(140) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de medewerkende producent-exporteur uit India aan dat de daling van de winstgevendheid van de producenten in de Unie werd veroorzaakt door hun hoge administratieve kosten en vaste verkoopkosten. |
(141) |
Uit het onderzoek bleek dat de productiekosten per eenheid tijdens de beoordelingsperiode daalden, zoals in overweging 131 vermeld. Deze daling van de productiekosten per eenheid hield verband met de administratieve en verkoopkosten, ook al was de grondstof goed voor het grootste deel van de kosten. Het argument werd daarom afgewezen. |
(142) |
De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De nettokasstroom daalde tijdens de beoordelingsperiode met 35 %. Deze forse daling is voornamelijk het gevolg van de aanzienlijke daling van de winstgevendheid, zoals in overweging 139 beschreven. |
(143) |
Tijdens de beoordelingsperiode namen de jaarlijkse investeringen in het betrokken product door de bedrijfstak van de Unie met meer dan de helft af, van 25 miljoen EUR in 2012 tot 12 miljoen EUR in het TNO. |
(144) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de medewerkende producent-exporteur uit India aan dat de daling van de investeringen puur te wijten is aan de afname van de vraag en aan de overcapaciteit van de productie van grafietelektroden wereldwijd. |
(145) |
Het onderzoek bevestigde inderdaad dat het verbruik van grafietelektroden tijdens de beoordelingsperiode afnam, zoals in overweging 93 uiteengezet. Er moet echter worden opgemerkt dat de investeringen in het betrokken product door de bedrijfstak van de Unie in het TNO van het vorige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen drie keer hoger lagen dan het investeringsniveau in het TNO van het huidige nieuwe onderzoek als ook rekening gehouden wordt met de daling van het verbruik. |
(146) |
Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van investeringen. Het rendement van investeringen bij de productie en verkoop van het soortgelijke product daalde geleidelijk van 16,5 % in 2012 tot 3,9 % in het TNO. |
5.4. Conclusie betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie
(147) |
Het onderzoek toonde aan dat, ondanks de geldende maatregelen, de meeste schade-indicatoren zich negatief ontwikkelden en dat de economische en financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie verslechterde tijdens de beoordelingsperiode. Niettemin slaagde de bedrijfstak van de Unie erin zijn marktaandeel te handhaven en licht te vergroten, wat alleen mogelijk was ten koste van de gerealiseerde winstmarges. |
(148) |
Hoewel deze negatieve ontwikkelingen kunnen worden verklaard door de daling van het verbruik, dat tijdens de beoordelingsperiode met 8 % afnam, bleef de invoer uit India constant aanwezig op de markt van de Unie. Deze invoer werd verkocht tegen lagere prijzen dan die van de bedrijfstak van de Unie en onderboden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 3 % in het TNO. Daarnaast werd de prijsbederfmarge vastgesteld op 9 %. Bijgevolg oefende de Indiase invoer met dumping en subsidiëring nog steeds druk uit op de prijzen. De prijsdruk in het huidige TNO nam toe ten opzichte van het vorige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, toen de prijsonderbiedingsmarge minder dan 2 % bedroeg. |
(149) |
Door het afgenomen verbruik en door de prijsdruk die uitging van de invoer met dumping en subsidiëring zag de bedrijfstak van de Unie zich genoodzaakt zijn verkoopprijzen te verlagen. Als gevolg daarvan lag de winst, hoewel nog steeds positief (2,8 %) in het TNO, onder de in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde winstdoelstelling van 8 %. |
(150) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de medewerkende producent-exporteur uit India aan dat de producenten in de Unie aanzienlijk hebben geprofiteerd van de daling van de invoer uit India aangezien het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 2 % is gestegen. Er werd beweerd dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie zelfs nog groter was als ook rekening werd gehouden met de invoer van de bedrijfstak van de Unie uit andere derde landen. Tegelijkertijd wordt de bedrijfstak van de Unie geconfronteerd met zware prijsconcurrentie uit andere bronnen (met name laaggeprijsde invoer uit de VRC en Rusland). Daarom werd beweerd dat er geen schade kan worden toegeschreven aan de invoer uit India als gevolg van het vermeende kleinere marktaandeel van de producenten in de Unie. |
(151) |
Uit het onderzoek bleek inderdaad een daling van de volumes en marktaandelen van de invoer uit India, maar zoals in overweging 148 toegelicht, oefende de Indiase invoer met dumping en subsidiëring nog steeds druk uit op de prijzen. Deze prijsdruk nam in het huidige TNO zelfs nog toe in vergelijking met het vorige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen. Het argument werd daarom afgewezen. |
(152) |
Dezelfde belanghebbende stelde voorts dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het feit dat laaggeprijsde invoer uit de VRC en Rusland een van de belangrijkste oorzaken van prijsdruk op de markt van de Unie is en drong aan op een volledig onderzoek naar de laaggeprijsde invoer van het betrokken product uit de VRC en Rusland alvorens te bepalen in welke mate een herhaling van de schade voor de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk is. Deze belanghebbende beweerde ook dat sommige Chinese fabrikanten de invoer van grafietelektroden met een grote diameter op de markt van de Unie hebben verhoogd. |
(153) |
Wat betreft de invoerprijzen van grafietelektroden uit de VRC en Rusland moet, zoals in de overwegingen 109 en 111 toegelicht, eraan worden herinnerd dat: i) geen zinvolle prijsvergelijking per productsoort voor de invoer uit deze landen kon worden uitgevoerd, wat voor India wel mogelijk was op basis van de gedetailleerde informatie die door de medewerkende producent-exporteur werd verstrekt; ii) het met de voor de Commissie beschikbare invoerstatistieken uit deze landen niet mogelijk is onderscheid te maken tussen verschillende productsoorten, en iii) op basis van de informatie die door de bedrijfstak van de Unie in het verzoek om een nieuw onderzoek werd verstrekt, en die door gebruikers werd bevestigd, de invoer uit deze landen grotendeels gaat om grafietelektroden met een kleinere diameter die goedkoper zijn. Daarnaast liet de medewerkende producent-exporteur uit India na zijn bewering met betrekking tot de toegenomen uitvoer van grafietelektroden met een grotere diameter uit de VRC naar de Unie te onderbouwen. |
(154) |
Wat betreft de volumes van de invoer van grafietelektroden uit de VRC en Rusland en de marktaandelen ervan, en zoals in overweging 110 toegelicht, steeg het marktaandeel van de Chinese invoer tijdens de beoordelingsperiode met 1 procentpunt, terwijl het marktaandeel van de invoer uit Rusland met 0,3 procentpunten steeg. Deze stijgingen gingen niet ten koste van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, dat, zoals in overweging 110 beschreven, tijdens de beoordelingsperiode met 1,9 procentpunten groeide. Het argument werd daarom afgewezen. |
(155) |
Dezelfde belanghebbende voerde aan dat de bedrijfstak van de Unie inefficiënt was omdat hij grafietelektroden met een kleinere diameter produceerde, aangezien de verkoop van dergelijke producten slechts een deel van het totale verkoopvolume vertegenwoordigde. |
(156) |
De marktomstandigheden zorgen er normaal voor dat het aanbod, namelijk de verkochte productsoort, door de vraag wordt gestuurd. De bewering dat de productie van grafietelektroden met een kleinere diameter door de bedrijfstak van de Unie inefficiënt is, werd niet nader onderbouwd en het argument werd bijgevolg afgewezen. |
(157) |
Dezelfde belanghebbende hekelde dat er geen onderzoek werd uitgevoerd naar de gevolgen van de toegenomen volumes van invoer tegen dumpingprijzen uit andere landen, inclusief invoer afkomstig van gelieerde ondernemingen in de Verenigde Staten, Mexico, Maleisië en Japan. |
(158) |
Zoals in overweging 108 aangegeven, lagen de prijzen van de invoer uit de Verenigde Staten, Japan en Mexico hoger dan de prijzen van de Indiase exporteurs en de prijzen van de producenten in de Unie. Het marktaandeel van de invoer uit deze landen steeg met 0,1 procentpunten tijdens de beoordelingsperiode en was kleiner dan 10 % aan het eind van het TNO. Ook had de Commissie geen enkel bewijs dat de prijzen van de invoer uit deze landen dumpingprijzen waren. Het argument werd daarom afgewezen. |
(159) |
Dezelfde belanghebbende voerde aan dat de Commissie bij de berekening van de prijsonderbiedings- en prijsbederfmarge per productsoort het productcontrolenummer („PCN”) gebruikte, waarbij geen rekening wordt gehouden met de gebruikte grondstof, hoewel deze de kosten en prijzen aanzienlijk beïnvloedt. Het vergelijken van productsoorten die van dezelfde grondstof zijn gemaakt, zou de prijsbederfmarge doen dalen van 9 % tot 8 %. |
(160) |
Het verschil in grondstof werd inderdaad niet in de PCN-structuur weerspiegeld, en dus werd bij de berekening van de prijsonderbiedings- en prijsbederfmarge geen rekening gehouden met dit verschil. Wanneer met het oog op de berekening van de prijsonderbiedings- en prijsbederfmarge productsoorten werden opgedeeld rekening houdend met de gebruikte grondstof, zoals de belanghebbende na de mededeling van feiten en overwegingen aanvoerde, daalde de in overweging 148 vermelde prijsbederfmarge echter met slechts 1 procentpunt tot 8 %. Deze daling had dus geen wezenlijke invloed op de door de Commissie vastgestelde prijsbederfmarge in het TNO. |
(161) |
Dezelfde belanghebbende stelde de in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde winstdoelstelling van 8 % in vraag en beweerde dat de fabrikanten van grafietelektroden verliezen leden als gevolg van de daling van de internationale vraag naar staal en dat de winstdoelstelling van 8 % dus niet meer gerechtvaardigd was. |
(162) |
Er wordt aan herinnerd dat het nagestreefde winstniveau op de verkoop van het soortgelijke product op de markt van de Unie het niveau moet zijn dat een bedrijfstak van dit type in de sector onder normale concurrentievoorwaarden, namelijk bij afwezigheid van invoer met dumping/subsidiëring, redelijkerwijs zou kunnen bereiken. In dit verband werden, zoals in overweging 26 van Verordening (EG) nr. 1629/2004 opgemerkt, de winstniveaus van de bedrijfstak van de Unie toen het marktaandeel van de invoer met dumping het kleinst was (namelijk in 1999) grondig onderzocht. Daarom werd definitief geconcludeerd dat om de schademarge te berekenen de winstmarge waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zij representatief is voor de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie bij afwezigheid van schade veroorzakende dumping uit India op 8 % moet worden vastgesteld. Het argument werd daarom afgewezen. |
(163) |
Op basis van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie in het TNO uiterst kwetsbaar was, grotendeels als gevolg van de negatieve marktomstandigheden en de daaruit voortvloeiende daling van het verbruik. Om die reden was de beoordeling van de Commissie vooral gericht op de waarschijnlijkheid van een herhaling van schade als gevolg van de invoer met dumping uit India. |
6. Waarschijnlijkheid van een herhaling van schade
(164) |
Om vast te stellen hoe waarschijnlijk de herhaling van schade is mochten de maatregelen tegen India worden ingetrokken, werden de volgende elementen onderzocht: de productiecapaciteit en reservecapaciteit in India, de uitvoer uit India naar andere derde landen en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie. |
(165) |
In overweging 75 werd geconcludeerd dat het waarschijnlijk is dat de Indiase producenten-exporteurs aanzienlijke hoeveelheden naar de Unie zullen blijven uitvoeren indien de maatregelen komen te vervallen en dat zij zelfs hun huidige uitvoervolumes zullen vergroten en dat deze uitvoer waarschijnlijk tegen dumpingprijzen zal plaatsvinden. |
(166) |
Zoals in overweging 60 vastgesteld, wordt de Indiase productiecapaciteit in het TNO op ongeveer 160 000 ton geschat, terwijl de reservecapaciteit op 40 000 tot 50 000 ton wordt geschat, wat overeenkwam met 29 % tot 36 % van het verbruik in de Unie in dezelfde periode. Zoals in overweging 59 beschreven, zullen de Indiase producenten-exporteurs hun capaciteit bovendien waarschijnlijk verder verhogen indien de vraag toeneemt. Zoals in overweging 62 vermeld, stelden de Indiase autoriteiten eind november 2014 antidumpingmaatregelen in op de invoer van grafietelektroden uit de VRC. Verwacht wordt dat het marktaandeel van de Indiase producenten op de binnenlandse markt hierdoor groter wordt. |
(167) |
Wegens de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie zoals in de overwegingen 72 tot en met 75 beschreven, zal, indien de maatregelen worden ingetrokken, ten minste een deel van de reservecapaciteit naar alle waarschijnlijkheid worden uitgevoerd naar de markt van de Unie. Zoals in overweging 63 beschreven, zijn Indiase producenten zeer uitvoergericht. Wat de prijzen van grafietelektroden betreft, werd, zoals in overweging 69 beschreven, voor sommige van de bestemmingen van de Indiase uitvoer vastgesteld dat de prijzen in de Unie hoger waren. Gezien de verschillende productmix doet deze informatie echter geen afbreuk aan de algemene beoordeling dat nieuwe capaciteit naar de markt van de Unie zal worden uitgevoerd aangezien de betrouwbaarheid van deze prijsvergelijking beperkt is. |
(168) |
Zoals in overweging 66 vermeld, stelde Rusland antidumpingmaatregelen tegen de Indiase invoer van grafietelektroden in en daalde de uitvoer uit India naar Rusland aanzienlijk tijdens de beoordelingsperiode. Dit impliceert dat de toegang tot de op twee na belangrijkste uitvoermarkt voor Indiase producenten-exporteurs wordt beperkt en dat het met de huidige of waarschijnlijk zelfs toegenomen reservecapaciteit die in overweging 166 is vermeld zeer waarschijnlijk is dat Indiase producenten-exporteurs hun invoer van het betrokken product naar de markt van de Unie aanzienlijk zullen verhogen indien de maatregelen komen te vervallen. |
(169) |
Zoals in overweging 106 vastgesteld, zouden de Indiase invoerprijzen zonder antidumpingrechten en compenserende rechten de verkoopprijzen in de Unie met 9 % onderbieden. Voor de niet-medewerkende producent-exporteur werd de prijsonderbiedingsmarge zonder opname van antidumpingrechten en compenserende rechten in de berekening geschat op 12 %. Dit is een indicatie van wat het waarschijnlijke prijspeil van de invoer uit India zou zijn mochten de maatregelen worden ingetrokken. Op basis hiervan is het waarschijnlijk dat de prijsdruk op de markt van de Unie aanzienlijk zal toenemen mochten de maatregelen worden ingetrokken, waardoor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie verder zou verslechteren. |
(170) |
Wat volumes betreft, zou de intrekking van de maatregelen Indiase producenten-exporteurs zeer waarschijnlijk toelaten om hun marktaandeel op de markt van de Unie te vergroten. Met name de niet-medewerkende producent-exporteur, die momenteel onderworpen is aan het hogere recht van 15,7 %, zou een sterke stimulans hebben om zijn uitvoer naar de markt van de Unie te hervatten en aanzienlijke hoeveelheden uit te voeren. Mocht deze situatie zich voordoen, zou de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopvolumes en marktaandelen onmiddellijk zien krimpen. |
(171) |
Op basis hiervan zullen de Indiase producenten-exporteurs na het wegvallen van de maatregelen hun aanwezigheid op de markt van de Unie waarschijnlijk vergroten, in termen van ingevoerde hoeveelheden en marktaandelen, door in te voeren tegen dumpingprijzen en gesubsidieerde prijzen die de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderbieden. Dit zal de prijsdruk op de markt van de Unie verhogen, met negatieve gevolgen voor de winstgevendheid en financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie. Dit zal er ook toe leiden dat de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie verder verslechtert. |
(172) |
Op basis van de hierboven genoemde factoren heeft de Commissie de conclusie getrokken dat het erg waarschijnlijk is dat de door de invoer met dumping uit India veroorzaakte schade zich zal herhalen als de bestaande maatregelen worden ingetrokken. |
E. BELANG VAN DE UNIE
(173) |
Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening onderzocht de Commissie of het behoud van de bestaande antidumpingmaatregelen tegen India in strijd zou zijn met het belang van de Unie in haar geheel. Het belang van de Unie werd vastgesteld op basis van een beoordeling van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, importeurs en gebruikers. |
(174) |
Er wordt aan herinnerd dat bij het oorspronkelijke onderzoek het vaststellen van maatregelen niet in strijd met het belang van de Unie werd geacht. |
(175) |
Overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening werden alle belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun standpunten kenbaar te maken. |
(176) |
Op basis hiervan onderzocht de Commissie of er, ondanks haar conclusie dat een voortzetting van dumping en herhaling van schade waarschijnlijk is, dwingende redenen bestonden om te concluderen dat de handhaving van de bestaande maatregelen niet in het belang van de Unie is. |
1. Belang van de bedrijfstak van de Unie
(177) |
Zoals in overweging 147 uiteengezet, stelden de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat om zijn marktaandelen te behouden. Tegelijkertijd werd in overweging 172 geconcludeerd dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk zou verslechteren indien de antidumpingmaatregelen tegen India komen te vervallen. Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat de handhaving van de maatregelen tegen India de bedrijfstak van de Unie ten goede zou komen. |
2. Belang van de importeurs/handelaren
(178) |
Zoals in overweging 16 vermeld, heeft geen van de importeurs zijn medewerking verleend aan het huidige onderzoek of zich hierbij kenbaar gemaakt. Daarom waren er geen indicaties dat de handhaving van de maatregelen voor de importeurs negatieve gevolgen zou hebben die opwegen tegen de positieve gevolgen van de maatregelen. |
3. Belang van gebruikers
(179) |
Zoals in overweging 18 vermeld, dienden 8 van de 53 gebruikers waarmee contact werd opgenomen een ingevulde vragenlijst in. Vier van hen hebben uit India ingevoerde grafietelektroden gebruikt. Hun invoer vertegenwoordigde ongeveer 20 % van alle invoer van het betrokken product uit India. |
(180) |
Er wordt aan herinnerd dat bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat de instelling van maatregelen geen grote gevolgen zou hebben voor de gebruikers. Hoewel de maatregelen al tien jaar van kracht zijn, bleven gebruikers in de Unie hun elektroden onder meer uit India betrekken. De gebruikers dienden geen informatie in waaruit blijkt dat er moeilijkheden zijn geweest bij het vinden van andere bronnen, en uit het onderzoek bleek dergelijke informatie evenmin. |
(181) |
Wat de gevolgen van de instelling van maatregelen voor de gebruikers betreft, werd bij het oorspronkelijke onderzoek bovendien vastgesteld dat een kostenverhoging waarschijnlijk geen grote gevolgen zou hebben voor de gebruikende industrie omdat het aandeel van grafietelektroden in de totale kosten van die industrie te verwaarlozen is. Deze bevindingen werden in het huidige nieuwe onderzoek bevestigd omdat er geen aanwijzingen voor het tegendeel werden gevonden na de instelling van maatregelen. Bovendien voerde geen van de vier gebruikers argumenten tegen de handhaving van de maatregelen aan. |
(182) |
Eén federatie van staalproducenten, de Duitse federatie van de staalindustrie (Wirtschaftsvereinigung Stahl) kantte zich tegen de voortzetting van de maatregelen en voerde aan dat de maatregelen hebben geleid tot concurrentienadelen voor staalproducenten in de Unie ten opzichte van staalproducenten in andere regio's waar geen maatregelen met betrekking tot grafietelektroden zijn ingesteld. De federatie beweerde dat de voortzetting van de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat zou stellen haar dominante positie te handhaven. De ontwikkeling van de invoer uit India na de instelling van de maatregelen laat echter duidelijk zien dat de invoer uit India doorging tijdens de beoordelingsperiode. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat steeds meer grafietelektroden uit andere derde landen de markt van de Unie binnenkomen. |
(183) |
Op basis hiervan en in lijn met de conclusies die in het oorspronkelijke onderzoek zijn getrokken, wordt verwacht dat de voortzetting van de maatregelen geen aanzienlijk negatieve gevolgen zal hebben voor de gebruikers en dat er daarom geen dwingende redenen zijn om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie is om de bestaande maatregelen te verlengen. |
4. Conclusie inzake het belang van de Unie
(184) |
Gezien het bovenstaande concludeerde de Commissie dat er, wat het belang van de Unie betreft, geen dwingende redenen zijn om de bestaande antidumpingmaatregelen met betrekking tot de invoer uit India niet te verlengen. |
F. ANTIDUMPINGMAATREGELEN
(185) |
Alle belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan werd beoogd de geldende antidumpingmaatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen. Er is naar behoren rekening gehouden met deze opmerkingen. |
(186) |
Uit de bovenstaande overwegingen volgt dat de bij Verordening (EU) nr. 1225/2009 ingestelde antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van grafietelektroden van oorsprong uit India op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd. |
(187) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen verzocht de medewerkende producent-exporteur uit India de Commissie om de voortzetting van maatregelen gedurende een periode van twee jaar te overwegen. Het onderzoek bracht echter geen uitzonderlijke omstandigheden aan het licht die zouden rechtvaardigen dat de duur van de maatregelen tot twee jaar wordt beperkt. |
(188) |
De individuele antidumpingrechten voor ondernemingen die in deze verordening met naam worden genoemd, zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product dat door deze ondernemingen en dus door de specifiek vermelde rechtspersonen is vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op het ingevoerde betrokken product dat is vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt. |
(189) |
Verzoeken in verband met de toepassing van een individueel antidumpingrecht (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe productie- of handelsmaatschappij) moeten onverwijld aan de Commissie (23) worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of de oprichting van een productie- of handelsmaatschappij hebben geleid. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt. |
(190) |
Het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens wordt gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 μ.Ω.m, die vallen onder GN-code ex 8545 11 00 (Taric-code 8545110010), en nippels voor deze elektroden, die vallen onder GN-code ex 8545 90 90 (Taric-code 8545909010), tezamen of afzonderlijk ingevoerd, van oorsprong uit India.
2. Het recht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde producten is als volgt:
Onderneming |
Recht |
Aanvullende Taric-code |
Graphite India Limited (GIL), 31 Chowringhee Road, Kolkatta — 700016, West Bengal |
9,4 % |
A530 |
HEG Limited, Bhilwara Towers, A-12, Sector-1, Noida — 201301, Uttar Pradesh |
0 % |
A531 |
Alle andere ondernemingen |
8,5 % |
A999 |
3. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 9 maart 2017.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.
(2) Verordening (EG) nr. 1629/2004 van de Raad van 13 september 2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op grafietelektrodesystemen uit India (PB L 295 van 18.9.2004, blz. 10).
(3) Verordening (EG) nr. 1628/2004 van de Raad van 13 september 2004 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op grafietelektrodesystemen uit India (PB L 295 van 18.9.2004, blz. 4).
(4) Verordening (EG) nr. 1354/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1628/2004 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op grafietelektrodesystemen uit India en van Verordening (EG) nr. 1629/2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op grafietelektrodesystemen uit India (PB L 350 van 30.12.2008, blz. 24).
(5) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1186/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB L 332 van 16.12.2010, blz. 17).
(6) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1185/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009 (PB L 332 van 16.12.2010, blz. 1).
(7) PB C 82 van 10.3.2015, blz. 5.
(8) Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51). Deze verordening is bij de basisverordening gecodificeerd.
(9) Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India (PB C 415 van 15.12.2015, blz. 33).
(10) Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India (PB C 415 van 15.12.2015, blz. 25).
(11) Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93). Deze verordening is gecodificeerd door Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55)
(12) http://www.google.be/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&cad=rja&uact=8&ved=0ahUKEwiqt6H2u9_QAhWEzRoKHYUwBVEQFggfMAA&url=http%3A%2F%2Fhegltd.com%2Fwebmaster%2FDownloadFile.aspx%3Fd%3D..%2Fuploads%2FFinance%2F70Results_Release.pdf&usg=AFQjCNGMpUymLm4BNOjIMmolLDgwSGgcDw
(13) http://content.icicidirect.com/mailimages/IDirect_GraphiteIndia_Q1FY16.pdf
(14) http://hegltd.com/ en http://www.graphiteindia.com/
(15) http://hegltd.com/WEBMASTER/DownloadFile.aspx?D=../Uploads/Newsletter/News9.pdf
(16) https://www.worldsteel.org/statistics/statistics-archive/yearbook-archive.html
(17) http://www.dgtr.gov.in/sites/default/files/adfin_Graphite_Electrodes_diameters_ChinaPR.pdf
(18) http://hegltd.com/pdf/HEGLtd_Q1_FY_16_Investors_Presentation.pdf
(19) http://www.graphiteindia.com/View/investor_relation.aspx (zie GIL Q3 FY2015 Earnings Presentation.pdf, blz. 14).
(20) http://www.eurasiancommission.org/_layouts/Lanit.EEC.Desicions/Download.aspx?IsDlg=0&ID=3805&print=1
(21) De gemiddelde prijs is exclusief bestaande antidumpingrechten/compenserende rechten.
Bron: Databank van artikel 14, lid 6.
(22) Grafietelektroden met een kleine en grote diameter zijn beide in dezelfde Taric-codes opgenomen.
(23) Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, BELGIË.